Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 8, pagina 313-332 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 8, pagina 313-332 |
Aan de orde is de voortzetting van:
de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor 1999 (26200), en de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1999 (26200 IXB);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 1999 (26200 IXA).
(Zie vergadering van 29 september 1998.)
De (algemene) beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Het woord is thans aan de heer Van Beek, die zijn maidenspeech zal houden.
De heer Van Beek (VVD):
Mijnheer de voorzitter! Deze kabinetsperiode belooft een zeer belangrijke te worden. Het is hopelijk de laatste van deze eeuw waarin een begrip als het financieringstekort zo dominant aanwezig zal zijn. Het is zeker ook de laatste keer dat een regeerakkoord is opgesteld in guldens. In het vervolg zal het immers in euro's zijn opgesteld. Ondanks de successen van Paars I en de over het geheel goede voorliggende begroting blijft de VVD altijd vervuld van ambitie. De ambitie om de lat net iets hoger te leggen, als het even kan het tekort naar nul te brengen en nogmaals honderdduizenden banen te scheppen. In het vervolg van mijn verhaal wil ik die ambitie nader toelichten.
Eerst kom ik toe aan een aantal opmerkingen over de internationale economische ontwikkelingen. Het effect van de crises in Azië, Rusland en Latijns-Amerika op de economische groei is op voorhand niet te voorzien. Volgens de OESO drukt een koerscorrectie van 20% de economische groei voor ongeveer 0,5%. Het risico van een koerscorrectie zit hem niet in het directe effect op de verminderde consumptie, maar in het risico van het verlies van vertrouwen en problemen in de financiële sector. Wanneer de toezichthouders adequaat handelen, kunnen de macro-economische gevolgen beperkt blijven. De ontwikkelingen vormen geen reden tot doemdenken over de Nederlandse economie. Het effect op de Nederlandse economie uit zich door de terugloop van export naar de getroffen landen. Ook de concurren- tiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven wordt negatief beïn- vloed door de koersdalingen van de Aziatische valuta en de dollar. Desondanks moet de Nederlandse economie door de structurele aanpassingen van de afgelopen jaren in staat geacht worden enige economische tegenwind zonder averij te doorstaan.
Daarbij gaat het mij op dit moment niet om de vraag wie de beste prognose weet te maken, maar vooral om de vraag wat te doen om het bedrijfsleven maximale kansen te bieden om de voorspoedige ontwikkelingen van de laatste jaren voort te zetten. Daarnaast is het van groot belang dat het bedrijfsleven en zeker het midden- en kleinbedrijf het vertrouwen heeft en houdt in een overheid die onverminderd moeite doet om een goed voorwaardenscheppend beleid te formuleren en te realiseren. Dat de overheidsfinanciën op orde zijn en blijven en dat de collectievelastendruk na 1999 verder vermindert, zijn naar mijn stellige overtuiging van die voorwaarden.
Interessant zijn de uitspraken van de heer Duisenberg, president van de Europese Centrale Bank, die de gevolgen van de vele crises in de wereld slechts uitdrukt in enkele tienden economische groei. Daartegenover staan de uitspraken van de heer Greenspan, de president van de Amerikaanse centrale bank, die de Amerikaanse situatie iets minder gunstig inschat. Beide heren hebben daarnaast ook aandacht besteed aan de internationale renteontwikkeling. Wat is de reactie van de minister op deze uitspraken? Zou de minister ook van de gelegenheid gebruik willen maken om überhaupt de visie van het kabinet te geven op de economische situatie na alle ambtelijke notities en uitspraken die wij de laatste weken hebben gehoord?
Voorzitter! Ik maak enkele opmerkingen over het algemene begrotingsbeleid. Financiële soliditeit dient opnieuw het kenmerk te zijn van Paars II zoals dat ook al gold onder Paars I. Wij moeten niet vergeten door welk beleid het vorige kabinet zo succesvol kon opereren. Zeker in een tijd dat het economisch moeilijker gaat, moeten we vasthouden aan de beleidsafspraken waaraan de grote groei van de werkgelegenheid te danken is.
De VVD is akkoord gegaan met de afspraken die ten aanzien van het te voeren financieel beleid zijn gemaakt. Daarbij is het van groot belang dat niet alleen op korte termijn de middelen die uitgetrokken zijn voor beleidsintensiveringen ook daadwerkelijk tot besteding komen, maar zeker ook de afgesproken ombuigingen worden gerealiseerd. De VVD vraagt de regering de Kamer regelmatig op de hoogte te houden van de stand van zaken ten aanzien van de realisering van deze voornemens. Daarbij gaat het ons om de stand van zaken ten aanzien van het uitgavenkader, de afspraken die artikelsgewijs verwerkt moeten worden in de begrotingen van de diverse departementen, de bedragen die moeten vrijvallen uit de sociale zekerheid en de reorganisatie van de uitvoeringsorganisaties en het bedrag van 1,3 mld. dat als uitkomst van de heronderhandelingen over de Nederlandse bijdrage aan de EU is ingeboekt. Ten aanzien van de laatste post is nog eens vastgesteld dat het gaat om een inspanningsverplich- ting, maar wij rekenen op het beoogde resultaat.
Wij vragen het kabinet geen separate informatiestroom, maar zouden gaarne zien dat bij Voorjaarsnota en begrotingen het uitgavenkader en de realisatie van ombuigingen en intensiveringen een vast onderwerp is. Elke suggestie dat de bezuinigingen niet gehaald worden of te zacht zouden zijn, moet zo snel mogelijk van tafel. Het doet ons genoegen dat de minister-president zich namens het kabinet zowel garant heeft gesteld voor de realisering van de extra uitgaven als voor de besparingen.
Het EMU-tekort wordt lager begroot dan in de afgelopen 25 jaar het geval is geweest. De start in de onderhavige begrotingsstukken is wat dit betreft weer net iets gunstiger dan het niveau waarvan werd uitgegaan bij de totstandkoming van het regeerakkoord. Toch zijn wij pas echt tevreden als het nulpunt is bereikt. Ook het VVD-verkiezingsprogramma ging uit van een tekort van 1% met nadrukkelijk de ambitie om lager uit te komen. In het regeerakkoord wordt op begrotingsbasis niet veel geld uitgetrokken om het tekort te verminderen, maar op rekeningbasis zijn de afspraken zeer vergaand. Zo wordt het totale overschot uit het begrotingsjaar 1998 gebruikt voor de verlaging van het tekort. Met de inkomstenoverschotten in de komende jaren wordt middels de afgesproken formule het tekort nog eens verlaagd. Bovendien worden opbrengsten als gevolg van het afstoten van participaties tevens benut voor de verlaging van de staatsschuld. Ook dit is een aanscherping ten opzichte van de afgelopen periode. Daarnaast wordt uitgegaan van een jaarlijkse storting in het AOW-spaarfonds van 6,5 mld., waarmee wordt gespaard voor de toekomstige kosten van de vergrijzing.
Al met al verwerpt de VVD de kritiek dat met deze maatregelen de inspanningen voor de verlaging van het tekort onvoldoende zouden zijn. In de totale afweging waarin ook rekening moet worden gehouden met andere maatschappelijke prioriteiten en met de wens de koopkracht via belastingverlaging zo goed mogelijk op peil te houden, heeft de verlaging van het EMU-tekort die prioriteit gekregen die het verdient, namelijk een zeer hoge.
Voorzitter! De VVD is voorstander van een strikte handhaving van de methodiek waarin onderscheid gemaakt wordt tussen de ontwikkelingen aan de inkomstenkant van de begroting en de uitgavenontwik- keling, de Zalmnorm en het reële uitgavenkader. De begroting voorziet nu in een formule voor inkomstenmeevallers en ook voor inkomstentegenvallers bij lagere economische groei. De VVD-fractie is een warm voorstander van deze aanscherping die het mogelijk maakt om voorzichtig tewerk te gaan in deze kabinetsperiode waarin wellicht de hoogconjunctuur over zijn piek heen raakt. We dienen er ons van bewust te zijn dat bij tegenvallende ontwikkelingen deze formule slechts zeer kort soelaas biedt. Juist dan blijft het van groot belang dat het financieringstekort niet opnieuw oploopt terwijl lastenverzwaring ook onder die omstandigheden een niet erg aansprekende gedachte is. De ruimte van 16 mld. tot een opgelopen tekort van 3% is een wankele marge. Mijn fractie is van mening dat ruimschoots voordat Nederland niet meer aan de 3%-voorwaarde dreigt te voldoen, een nieuwe afweging ten aanzien van de uitgaven moet worden gemaakt. Gelukkig zijn er geen indicaties dat een dergelijke situatie reëel geacht moet worden. In het verleden is in tijden van recessie de gemiddelde economische groei in één kabinetsperiode toch nog op 2% uitgekomen. De VVD-fractie steunt het beleid van het kabinet om meevallers in de uitgaven ten gevolge van een hogere economische groei indien nodig te reserveren om tegenvallers in de loonkosten van de overheid te financieren.
Wij vragen het kabinet hoe het zelf de risico's van deze begroting inschat. Te denken valt in dit verband aan de openeinderegelingen, zoals de problematiek van de asielzoekers, maar bijvoorbeeld ook aan de mogelijke financiële consequenties van het te laat reageren op de millenniumproblematiek. De VVD maakt zich over dit laatste onderwerp zorgen en vraagt de bewindslieden van Financiën creatief mee te denken aan snelle oplossingen voor het geval problemen zich daadwerkelijk voordoen.
Ik maak een paar opmerkingen over de belastingplannen voor het jaar 1999. In de plannen van de regering is voorzien dat ingaande komend jaar de eerste tranche van de ecotaks wordt gerealiseerd. De VVD heeft deze vorm van belastingheffing niet uitgevonden en twijfelt aan de achterliggende verwachtingen dat hiermee structureel iets zou worden bereikt op het gebied van energiebesparing. Desalniettemin zijn wij akkoord gegaan met deze voorstellen als onderdeel van een groter fiscaal pakket. Voor de VVD is het belangrijkste beoordelingscriterium de wijze waarop voor burgers en bedrijfsleven een compensatie plaatsvindt in de directe belastingen.
Ten aanzien van particulieren is dit probleem opgelost in de nieuwe eerste schijf die in 1999 met 0,9% is verlaagd en daarnaast nog eens is verlaagd met 0,4%. Wij vragen het kabinet of daarmee de compensatie geheel is veiliggesteld.
Ten behoeve van het bedrijfsleven en met name het midden- en kleinbedrijf zijn een aantal fiscaal compenserende maatregelen voorgesteld voor een totaalbedrag van 315 mln. In het verleden is de terugsluis via fiscale weg voor het MKB niet altijd effectief gebleken. Door de werking van de verschillende faciliteiten in de winstsfeer betalen kleine ondernemers nauwelijks belasting. Als er niet geheven wordt, kan er ook niet worden gecompenseerd. Ook is compensatie via de verlaging van de werkgeverslasten niet effectief wanneer de ondernemer geen personeel heeft.
De VVD-fractie is akkoord gegaan met een verhoging van de ecotaks. Wij zijn wel blij dat onze onderhandelaars ervoor hebben gezorgd dat in het regeerakkoord bijzondere aandacht is gegeven aan de speciale positie van het midden- en kleinbedrijf. Er staat letterlijk in het regeerakkoord geschreven: 'Voor bedrijven, in het bijzonder het kleinbedrijf, wordt een adequaat totaalpakket van compenserende maatregelen, ook buiten de fiscale sfeer, gerealiseerd.'
Het gaat hier niet om een inspanningsverplichting, maar om een resultaatsverplichting. De VVD-fractie gaat er dan ook van uit dat elke gulden aan energiebelasting die extra wordt betaald, wordt teruggegeven. De VVD-fractie wil dit van de regering bevestigd zien en vraagt de regering of zij ons kan verzekeren dat iedere groep adequaat wordt gecompenseerd en hoe dit in concreto vormt krijgt. Wij willen voorkomen dat, vaak kleinere, bedrijven de komende jaren tot driemaal toe gepakt worden.
In dit verband zijn er ook vragen in een heel andere sfeer, bijvoorbeeld bij de sportverenigingen. NOC-NSF heeft ons daarover geïnformeerd. Het heeft gevraagd hoe de problemen rond ecotaks en BTW-heffingen in die sfeer worden opgelost. Is de staatssecretaris bereid daarover met die organisatie van gedachten te wisselen en ons daarover te rapporteren?
Ik maak een paar opmerkingen over de belastingverkenningen 21ste eeuw. Het is buitengewoon interessant om eens uitgebreid in te gaan op de voorstellen voor de belastingherziening 21ste eeuw. Toch zal ik mij beperken, omdat de grote lijnen op zichzelf wel duidelijk zijn, maar de uitwerking nog ontbreekt, waardoor een gedetailleerde analyse prematuur en op dit moment nog niet mogelijk is. De beoogde doelstellingen worden door de VVD gedeeld. Het gaat echter om de uitwerking.
Voor de VVD is daarbij van belang dat de marginale lastendruk zo laag mogelijk komt te liggen. Uit de internationale vergelijking bij deze verkenningen is gebleken dat de huidige drie tarieven van de loon- en inkomstenbelasting toptarieven zijn. De VVD-fractie is dan ook verheugd dat de tweede en de derde schijf met 8% tot 9% afnemen. Veranderingen in het belastingsysteem kunnen alleen gerealiseerd worden als er voldoende financiële ruimte is voor belastingverlaging om daarmee nadelige effecten te compenseren. De VVD heeft ervoor gepleit dat er voor iedereen zoveel mogelijk gelijke voordelen uit de stelselwijziging komen. Uit de berekeningen tot nu toe blijkt dat de middengroepen er iets minder goed afkomen dan de lagere en de hogere inkomens. Daar moet wat ons betreft nog eens goed naar gekeken worden. Wellicht is er nog iets meer geld nodig om dit probleem adequaat op te lossen. Waarschijnlijk komt er de komende jaren nog wat extra ruimte vrij voor belastingverlaging op basis van de afgesproken formule bij meevallende inkomsten. Is de regering bereid deze ruimte te reserveren en aan de middelen toe te voegen die reeds beschikbaar zijn voor de stelselherziening? Het op één moment structureel besteden van het totaal beschikbare bedrag heeft als voordeel dat er een zo evenwichtig mogelijke systematiek ontstaat en een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van beschikbare middelen.
Het komende wetgevingsproces dient zorgvuldig te verlopen. Wij vragen de regering dan ook vóór 1 januari 1999 een uitgewerkte planning, opdat het proces te volgen is, maar ook opdat er voor de Kamer voldoende tijd beschikbaar is om antwoord te krijgen op alle belangrijke vragen. Het is in dit proces belangrijk dat het gaat om één pakket van voorstellen waarin een groot aantal zaken inhoudelijk dan wel politiek gekoppeld zijn. Van selectief winkelen kan geen sprake zijn.
Een paar opmerkingen over investeringen in infrastructuur. Er is jarenlang te weinig geïnvesteerd in infrastructuur. Om Nederland bereikbaar te houden is het noodzakelijk dat deze achterstand wordt ingelopen. In het nieuwe regeerakkoord zijn substantiële bedragen uitgetrokken voor investeringen. Toch zullen deze nog te laag zijn. Wij vragen het kabinet te blijven zoeken naar meer ruimte en naar creatieve oplossingen om dit belangrijke probleem te kunnen verlichten. Het dient bij investeringen het uitgangspunt te zijn dat publieke zaken publieke financiering vragen en private zaken private financiering. Soms is er sprake van een combinatie van publieke en private belangen. Liberalen hebben de visie dat voor de overheid geen rol is weggelegd wanneer de markt een maatschappelijk acceptabele en efficiënte oplossing biedt. Vanuit deze gedachte vragen wij de mogelijkheden te onderzoeken om de private sector meer projecten te laten realiseren, in een aantal gevallen wellicht als een gezamenlijke inspanning van overheid en private sector.
Een voordeel is ook dat de marktpartijen commerciële expertise kunnen inbrengen. Sommige PPS-constructies zijn een voorbeeld van hoe het niet moet; anderzijds zijn er in Nederland en daarbuiten ook succesvolle voorbeelden. In januari 1998 is het projectbureau publiek-private samenwerking opgericht; zijn er nog nadere ontwikkelingen te melden?
Wat de VVD betreft moeten de voordelen die PPS kan bieden, waar mogelijk gebruikt worden. Hierbij zal de overheid strikte randvoorwaarden moeten stellen. De regiefunctie moet bij de overheid blijven, er kan geen overheidsgarantie worden verleend voorzover het de investeringen van de private partij betreft en in geval van overheidsgarantie kan de Staat goedkoper zelf financieren. Het is vooraf duidelijk welke partij verantwoordelijk is voor welke investering, door een opsplitsing in deelprojecten. En ten slotte moet de publiek-private samenwerking leiden tot een win-winsituatie. De geslaagde voorbeelden van PPS geven aan dat bij een juiste vormgeving van een project zowel de totale projectkosten als de bijdrage uit de publieke middelen lager uitvallen dan zonder private inbreng. De VVD vraagt het kabinet creatieve voorstellen te doen.
Dan enkele opmerkingen over het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Ingevolge de afgesproken methodiek ter financiering van de fondsen ten behoeve van gemeenten en provincies is de afgelopen periode gekozen voor een methodiek waarbij er een koppeling is gelegd met de werkelijke ontwikkeling van de rijksuitgaven. Deze afspraak heeft de afgelopen jaren geregeld geleid tot de voor de lagere overheden pijnlijke situatie dat zij bij snel verbeterende rijksfinanciën moesten inleveren. Dit alles onder het motto 'samen de trap op, samen de trap af'. Het is logisch dat, nu het uitgavenkader wordt verruimd, de fondsen daarvan proportioneel profiteren. Uit een aantal formuleringen blijkt echter dat de regering aan de besteding van deze middelen een aantal aanvullende afspraken zou willen verbinden. Ook wordt er wel gesproken over de mogelijkheid niet het uitkeringspercentage maar specifieke uitkeringselementen te verhogen, zo hoor ik in gemeentekringen. De VVD heeft geen enkel bezwaar tegen het maken van afspraken en het realiseren van een gemeenschappelijk beleid. De VVD vindt echter wel dat de gemeenten en de provincies nu recht hebben op het geld zonder voorwaarden vooraf.
Brandweerzorg en rampenbestrijding. In de kring van gemeentebestuurders is grote onrust en zorg ontstaan doordat er bij de formatie geen extra geld is uitgetrokken voor het project Versterking brandweer en voor de rampenbestrijding. Het project vraagt 110 mln., terwijl er daarnaast nog 35 mln. nodig is voor geneeskundige hulpverlening. De VVD kan zich deze reacties voorstellen en zij vraagt het kabinet in hoeverre het mogelijk is om binnen de begroting van Binnenlandse Zaken te komen tot een herschikking van middelen, dan wel met de hulp van de minister van Financiën zicht te bieden op een oplossing.
Ik wil nog een aantal opmerkingen over de Europese Unie maken. De VVD-fractie is verheugd dat de Europese Unie een restrictief uitgavenbeleid voert. Daardoor blijft de Europese Unie onder het uitgavenplafond van 1,27%. In 1998 wordt 1,13% van het Europees BNP uitgegeven en men wil in 1999 toewerken naar 1,1%. De VVD-fractie dringt erop aan dat ook in de toekomst de financiële teugels strak worden gehouden. Wij maken ons daarover wel de nodige zorgen. Wij hebben namelijk een aantal indicaties die in de verkeerde richting wijzen. Ik noem er een paar.
In de eerste plaats heeft de Landbouwraad, tegen de zin van Nederland in, enkele maanden geleden besloten tot extra uitgaven, welke nog moeten worden verwerkt in de begroting voor 1999. De minister van Landbouw heeft hiervan gezegd dat het om een aanzienlijke kostenstijging gaat. De inkt van de Europese begroting was dus nog niet droog of er komt al een aanzienlijke post bij. In de Miljoenennota wordt hiermee geen rekening gehouden. Kan de minister thans aangeven wat de omvang is van die kostenstijging, wat de mate is van structurele doorwerking en of dit gevolgen heeft voor zowel de Nederlandse bruto- als nettobijdrage en of dit gevolgen heeft op de ingeboekte bezuiniging op de EU-bijdragen?
In de tweede plaats zien wij dat de Europese Commissie in de discussie over de financiële perspectieven tot 2006 in het kader van de Agenda 2000 aanstuurt op handhaving van het eigenmiddelenplafond op 1,27%. De VVD-fractie vindt dat, rekening houdend met de uitbreiding van de Europese Unie, er voldoende middelen kunnen worden gegenereerd binnen het niveau van de huidige begroting. Dit is mogelijk wanneer het structuur- en landbouwbeleid hervormd worden. De VVD-fractie steunt dan ook de inzet van het kabinet, als ik zo de toelichting in de bijlage van de Miljoenennota tenminste mag begrijpen, om het thans begrote uitgavenniveau van 1999, dus de 1,1%, als basis te nemen voor het uitgavenplafond van de nieuwe financiële vooruitzichten.
Een derde punt van zorg is de alsmaar slechter wordende Nederlandse nettopositie in Europa. Nederland betaalt relatief het meest en ontvangt relatief het minst. Wij staan op een rechtvaardige verdeling van de contributie en laten ons niet de kaas van het brood eten wanneer er wordt uitgedeeld. Dat zou wat ons betreft de houding moeten zijn. De VVD verwacht van het kabinet bij de onderhandelingen over de nieuwe financiële vooruitzichten een harde opstelling wanneer het gaat om budgetbeheersing, wanneer het gaat om de verdeling over de lidstaten van de afdrachten aan Brussel en wanneer het gaat om de verbetering van de ontvangsten van Nederland uit Brussel. Wat dat laatste betreft moeten wij natuurlijk zelf alert zijn om tijdig goede projecten aan te melden en daarvoor ook het nodige lobbywerk te verrichten op de meest geëigende plaatsen.
Op 1 januari 1999 zal de euro een feit zijn, de beslissing daartoe is in mei jongstleden genomen. De VVD-fractie heeft altijd gepleit voor een strikte interpretatie van de criteria van het Verdrag van Maastricht. De EMU-deelnemers zijn nu gehouden aan het Stabiliteitspact, waarin staat dat op middellange termijn moet worden gestreefd naar een begroting in evenwicht of in overschot. De VVD-fractie is dan ook verheugd met een aanscherping van het Stabiliteitspact in de verklaring van de Ecofin-raad van 1 mei jl. Hierin is afgesproken dat wanneer de economische omstandigheden zich beter ontwikkelen dan verwacht, de lidstaten van de gelegenheid gebruik maken om hun schulden af te lossen. Een Europese meevallerformule à la Zalm, kun je wel stellen.
De begrotingen van de EMU-deelnemers voor de komende jaren en de resultaten van 1998 zien er tot nu toe niet slecht uit. De meeste landen presteren qua tekort en schuld in lijn met de afgesproken convergentieprogramma's. De vraag is echter wat de consequenties zullen zijn van de teruglopende groeiverwachting. Het is belangrijk voor ons om te weten wat daarover het oordeel van de regering is.
De Miljoenennota bevat een uitgebreide analyse van de consequenties van de vergrijzing voor de Nederlandse schuldquote. De VVD-fractie is zeer geïnteresseerd in een dergelijke analyse van alle EMU-deelnemers, gezien het belang van een goede financiering van toekomstige pensioenverplichtingen en de grote onderlinge verschillen in methodiek tussen de landen.
Dan nog een paar opmerkingen over enkele kleinere onderwerpen. Tijdens de algemene beschouwingen heeft de Partij van de Arbeid middels een motie aangegeven dat er nog een probleem is op te lossen met de begroting van cultuur en de mogelijkheden van het vormen van een fonds ten behoeve van aankopen. Fractievoorzitter Dijkstal heeft al aangegeven dat wij sympathiek staan tegenover deze motie. Met de toezeggingen in de brief van 28 september heeft het kabinet wat ons betreft de motie overbodig gemaakt.
Bij de algemene beschouwingen is ook gesproken over het fiscaliseren van de omroepbijdrage. Dat is een voornemen dat voortvloeit uit het regeerakkoord. Wij zijn met anderen zeer geïnteresseerd in het standpunt en de voorstellen van de regering. Vraag aan deze bewindslieden is wat voor mogelijkheden zij zien om de reorganisatie van de uitvoeringsorganisatie van de omroepbijdrage zo kort mogelijk te laten duren en de beoogde opbrengsten zo snel mogelijk gerealiseerd te krijgen. Dit alles natuurlijk onder de voorwaarde dat er een goed sociaal beleid wordt voorgesteld ten aanzien van de betrokken medewerkers. Zijn er in dit verband al ideeën uitgewerkt?
De invoering van de euro is een majeure operatie. Op dit moment wordt gezocht naar organisatorische oplossingen om een en ander zo goed mogelijk te laten verlopen. Wij zijn als VVD zeer geïnteresseerd in de maatregelen die de regering in voorbereiding heeft. Voor ons blijft ook de afdekking van de aan de overgang verbonden kosten een probleem dat onze aandacht heeft. Natuurlijk worden de kosten in bepaalde sectoren gevolgd door voordelen uit de overgang naar de euro zelf. Onze zorg gaat echter vooral uit naar het midden- en kleinbedrijf dat voor grote problemen kan komen te staan. Wat heeft de regering deze bedrijven te bieden wanneer een aftrek van de kosten van invoering geen remedie is?
Eenzelfde problematiek doet zich overigens ook voor bij de toekomstige verhoging van de BTW. Dat is een omschakeling die opnieuw voor problemen kan zorgen. We hebben besloten dat de verhoging van 17,5% naar 19,0% de komende jaren zal worden gerealiseerd. De VVD wil er nog eens op wijzen dat in verband met de daaraan verbonden overlast verhoging van de BTW slechts eenmaal moet plaatsvinden en dat er dan weer een lange tijd rust dient te worden gegarandeerd.
Mijn voorganger, de heer Hoogervorst, heeft een aantal jaren geleden een motie ingediend over de premiegefinancierde sectoren. In 1996 vroeg hij middels die motie naar de verbetering van de informatievoorziening over de rijksbegroting, maar met name over de sociale zekerheid en de zorgsector. De minister heeft destijds toegezegd dat de informatievoorziening verder verbeterd zou worden. Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van deze motie?
Dan de financiële verantwoording nieuwe stijl. De VVD is verheugd over de aanzet tot verbetering en versnelling van de financiële verslaglegging. Met name het ontwikkelen van doeltreffendheidskengetallen heeft onze warme steun. In het verleden is het te vaak voorgekomen dat grote bedragen werden uitgegeven ten behoeve van slecht gedefinieerde en slecht meetbare doelstellingen. Het is niet alleen voor het kabinet, maar ook voor de Kamer een uitdaging om nieuw beleid vergezeld te laten gaan van heldere en meetbare doelstellingen.
Ik maak vervolgens enkele opmerkingen over de grenslandtoets. De Europese eenwording wordt steeds volmaakter. De markt voor arbeid en kapitaal is open. Er bestaat een vrij verkeer van goederen en personen. De komst van de EMU en de euro levert nieuwe vrijheden op. Dat biedt een internationaal georiënteerd land als Nederland veel kansen. We zien echter dat er nog een aantal belemmeringen bestaan om de Europese vrijheden optimaal te kunnen benutten. En dan doel ik met name op knelpunten en bedreigingen in en vanwege de fiscaliteit en sociale zekerheid voor het grenslandverkeer. Daar komt nog bij dat het begrip 'grensarbeider' – het is een vreselijk woord, maar zo noemt men deze werknemers – in het bilaterale belastingverdrag met België anders is gedefinieerd dan in de bilaterale socialezekerheidsverdragen. In navolging van het Beneluxparlement vraagt de VVD-fractie de regering dan ook om een totaalpakket van maatregelen te treffen om de grensoverschrijdende arbeidsmarkt zonder al te veel hobbels te laten werken. Zo zal het begrip 'grensarbeider' eenvormig geformuleerd moeten worden in de bilaterale verdragen en verdient het aanbeveling om premie- en belastingheffing in één land te laten plaatsvinden waardoor discriminatie tussen werknemers wordt opgeheven en administratieve procedures vereenvoudigd worden.
Daarnaast zal er een centraal meld- en/of voorlichtingspunt moeten komen, dat zich uitsluitend inlaat met grensarbeidersproblematiek en kan dienen als centraal informatie- en verbindingspunt. Maar om te beginnen vraagt de VVD de regering een ex ante grenslandtoets in te voeren om bij wijzigingen in de fiscaliteit en de sociale zekerheid de weerslag te berekenen voor de grensarbeiders, maar ook voor wat betreft de economische effecten in het gehele grenslandgebied van alle andere fiscale maatregelen. Dat hebben we straks ook weer nodig, als we de accijnzen, de milieu- of andere heffingen willen aanpassen. Met een grenslandtoets zullen we aan de ene kant problemen vooraf onderkennen en tijdig oplossingen kunnen zoeken, terwijl we aan de andere kant vooraf reeds onrust kunnen wegnemen of kunnen voorkomen.
Tot slot, voorzitter. Politiek is een kwestie van kiezen. De VVD zou graag zien dat het EMU-tekort sneller op het gewenste nulniveau komt. Wij zouden graag zien dat infrastructuurinvesteringen naar voren worden gehaald. Het zou ons wat waard zijn als een aantal bezuinigingen, bijvoorbeeld die op Defensie, niet nodig zouden zijn en natuurlijk willen we extra geld om lasten voor burgers en bedrijven te verlagen of om premies niet te hoeven verhogen. Terugkerend naar mijn inleiding: de VVD-fractie houdt ook bij deze begroting voor ogen de eis van een solide financieel beleid, de ambitie van nieuwe werkgelegenheid. Wij zijn van mening dat het voorstel van het kabinet, vastgelegd in deze begroting voor 1999, een evenwichtig pakket aan maatregelen bevat die helpen deze ambitie te vervullen.
De voorzitter:
Ik feliciteer de heer Van Beek van harte met zijn maidenspeech.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Marijnissen (SP):
Mijnheer de voorzitter! Al bij de algemene beschouwingen heb ik gesproken over de desastreuze gevolgen van het vrije kapitaalverkeer voor met name kort geld. Economieën worden weggevaagd en hele volkeren blijven achter in ellende en armoede. Het enige positieve van deze ontwikkeling is dat het dogma van het vrijemarktdenken steeds meer weerstand oproept. Jagdish Bhagwati, hoogleraar aan de Colombia University en tussen 1991 en 1993 topadviseur bij GATT, zegt daarover het volgende: Ondanks het bewijs van risico's die eigen zijn aan vrije kapitaalstromen gaat het Wall Streetcomplex gewoon door met de zichzelf dienende aanname dat de ideale wereld er een van vrije kapitaalstromen is, met bovenaan het IMF. Maar het gewicht van de bewijzen en de kracht van de logica wijzen in precies de tegenovergestelde richting, naar juist beperking van de vrijheid van de kapitaalstromen. Het is tijd om de bewijslast te verschuiven van de tegenstanders naar de voorstanders van vrij kapitaal.
Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Het koor van critici wordt steeds sterker en laat steeds luider van zich horen. Het is mijn vurige hoop dat wij het roofdierkapitalisme, zoals Helmut Schmidt dat noemt, nog binnen afzienbare tijd terug in het hok krijgen. In dat verband stemt de discussie die vorige week in de vaste commissie heeft plaatsgevonden mij hoopvol, althans wat de opstelling van de Kamer betreft. Helaas kon ik daar niet bij zijn. De SP-fractie is duidelijk nog steeds niet groot genoeg. Hoewel minister Zalm niets voelt voor een Tobin-tax beginnen op dat punt steeds meer fracties aan de deur te rammelen.
De heer Crone (PvdA):
Het is een prioriteitenstelling. Waar u het grootkapitaal kunt verslaan, hadden wij u toch verwacht!
De heer Marijnissen (SP):
Dat is een hele goeie! Maar ik wist dat dit debat er nog aan kwam en ik wist ook dat u nog een verrassing in petto heeft voor de minister. Dat heb ik gisteren gehoord. Ik heb daarom al mijn energie opgespaard om vandaag en morgen te kunnen opsouperen!
De heer Koenders van de PvdA-fractie zet de Tobin-tax in zijn bijdrage in Het Financieele Dagblad van 26 september bovenaan het lijstje van vijf maatregelen die naar zijn mening getroffen moeten worden. Ik heb mijzelf op dit punt nooit als een roepende in de woestijn gevoeld, want ik ben steeds in het goede gezelschap geweest van bijvoorbeeld de Nationale adviesraad voor ontwikkelingssamenwerking die, op zoek naar het grote geld, de Tobin-tax aanwees als één van de mogelijkheden. Maar er is meer. Deze taks zal onherroepelijk ook zijn effect hebben wat de terugdringing van de speculatie en de daarmee samenhangende onzekerheden voor economieën, financiële markten en overheden betreft.
Minister Zalm wil meer invloed op het beleid van het IMF, zie Trouw van 26 september. Zijn redenatie is: wij mogen wel meebetalen, maar wij worden nu door de grote landen er wel buiten gehouden als het om de echt belangrijke beslissingen gaat. De redenering lijkt oké, maar de vraag is: schieten wij er wel echt iets mee op? Kijk, als de minister nu op pad ging om de liberale clichés te slopen – zoals Strauss-Kahn, de minister van financiën van Frankrijk bepleit – dan had hij mijn warme steun. Maar ik geloof dat wij dat niet van deze voormalige marxist mogen verwachten. Want heeft de minister niet nog vorige week de minister van buitenlandse zaken, van de EU, en zijn partijgenoot Van Aartsen op de vingers getikt omdat het IMF was opgeroepen om meer rekening te houden met de sociale gevolgen van het beleid? Als het anders is, dan hoor ik het graag. Het zou natuurlijk kunnen, want met een nieuwe crisis in zicht zijn er meer Saulussen die zich bekeren.
De minister is inmiddels wel zover dat hij erkent dat een beperking van het vrije kapitaalverkeer een goede zaak kan zijn voor landen die er nog niet rijp voor zijn of voor landen in een noodsituatie. Wat vindt de minister van de gedachte dat deze vrijheidsbeperkende maatregelen juist bedoeld zijn om te voorkómen dat landen in een noodsituatie komen? Zoals men merkt, proberen wij elk haarscheurtje in de liberale ideologie op te rekken en te vergroten!
Wat mijn fractie betreft zouden wij onze bijdrage aan het IMF maar eens moeten heroverwegen. Immers, dit fonds sluist publiek geld naar banken die zelf niet op de blaren willen zitten en het geld via een omweg naar de Rivièra sturen, de bevolking in armoede en ellende achterlatend. Wij zien met spanning uit naar de mening en de voorstellen van het kabinet met betrekking tot het IMF. Ook mijn fractie heeft de notitie over de Tobin-tax nog niet bereikt, maar er wordt gezocht.
In ons eigen land hebben wij ook het nodige te verhapstukken, om te beginnen de ecotaks. Waarom wordt de ecotaks eenzijdig opgelegd aan huishoudens en het midden- en kleinbedrijf en niet aan de grootverbruikers? Elke keer wanneer hierover begonnen wordt, komt er heel veel mist. Ik verwijs naar vraag 75 naar aanleiding van de begroting: kunt u ons vergelijkbare cijfers leveren? Het antwoord is zoals steeds: neen, die kunnen wij niet leveren, er zijn geen onderling vergelijkbare cijfers voorhanden. Anticiperend op dit antwoord, dat wij wel hadden verwacht, heeft mijn fractie besloten dan maar zelf onderzoek in te stellen. Wij stuitten op het rapport van EnergieNed over het eerste halfjaar van 1998. Ik heb het bij mij en heb het ook aan de minister-president laten zien. Iedereen kan het opvragen. In dat rapport wordt een vergelijking gemaakt in verschillende casussen van groot- en kleinverbruikers tussen de Nederlandse tarieven en de tarieven in de ons omringende landen. Graag krijg ik nu eindelijk eens een goed gefundeerde reactie op de volgende constateringen en vragen.
Waarom blijft het kabinet beweren dat de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven wordt aangetast, als dit bedrijfsleven momenteel 15% minder betaalt voor gas en 36% minder betaalt voor elektriciteit dan het gewogen gemiddelde van onze vier buurlanden? Dat gewogen gemiddelde hebben wij geïntroduceerd in de berekeningen, omdat een grote economie met een hoog bruto binnenlands product meer betekenis heeft voor de Nederlandse handel dan een klein land.
Waarom legt het kabinet wel een ecotaks op aan de huishoudens en het midden- en kleinbedrijf, maar niet aan de grootverbruikers, terwijl haar naaste adviseur ECN en ook de Raad van State toch stellen dat juist bij de grootverbruikers nu de grootste milieuwinst valt te boeken door middel van het inzetten van het prijsinstrument?
Waarom blijft het kabinet beweren dat de grootverbruikers er alles aan doen om energie te sparen, als het gasverbruik van die grootverbruikers in de periode 1985-1994 met ruim 27% is gestegen en het elektriciteitsverbruik met ruim 30%? Er moet wel bij gezegd worden dat ruim 1% per jaar besparing per eenheid product wordt gerealiseerd.
Waarom blijven de precieze verbruikscijfers en tarieven van de megagebruikers, zoals Pechiney, Budelco, Akzo Nobel en DSM, in nevelen gehuld, terwijl over het energieverbruik van de huishoudens iedere twee jaar tot drie cijfers achter de komma wordt gerapporteerd?
Ten slotte de hamvraag: waarom betalen de huishoudens en het midden- en kleinbedrijf over 60% van hun gasverbruik en 75% van hun elektriciteitsverbruik ecotaks, terwijl deze cijfers voor de grootverbruikers respectievelijk slechts 2,5% en 18% zijn?
Voorzitter! Het is onvermijdelijk; het zijn van die dingen die elke keer weer terugkomen totdat het niet meer hoeft: de hypotheekrenteaftrek. Na Van Zijl van de PvdA zegt nu ook mevrouw Giskes van D66 dat de discussie over de aftrek maar eens uit de taboesfeer moet worden gehaald. Daar zijn wij altijd voor; wij houden niet van taboes. Net als bij Van Zijl – dat stelt dan weer teleur – is het niet haar bedoeling deze aftrek aan te pakken. Dat wordt er onmiddellijk bij gezegd. Deze discussie gaat dus om des keizers baard. Nu maak ik dat hier wel vaker mee, maar dan ga je er toch niet zo mee te koop lopen. Ik vind het gênant. Voor mij is er alle reden om die discussie te voeren met het doel juist wel iets te veranderen. Eigenlijk is het standpunt van het kabinet buitengewoon raar. Wij hebben in dit land overal plafonds, budgetteringen, ijklijnen, potjes voor tegenvallers en noem het maar op, behalve voor de openeinderegeling die hypotheekrenteaftrek heet. Zelfs de waarschuwing van de Raad van State dat er op dit punt iets moet gebeuren om ongewenste schokken in de toekomst te voorkomen, wordt door het kabinet in de wind geslagen. Zoals bekend wil de SP-fractie een maximum stellen aan de aftrekbare som, maar het is kennelijk nog te vroeg voor de PvdA en D66 om daarvoor het regeerakkoord nu reeds open te breken. Ik durf de voorspelling aan dat het geen vier jaar duurt vooraleer deze fracties de moed hebben verzameld om het regeerakkoord op dit punt open te breken, omdat de maatschappelijke verontwaardiging immers alleen maar zal toenemen. Als Paars tot die tijd geen kant uit wil, wat vindt de minister dan van het idee om ook huurders in de vorm van belastingaftrek te compenseren? Als dit kabinet dan zo verliefd is op de hypotheekrenteaftrek, hoe kan het dan zo lang zo moeilijk doen over het maatschappelijk gebonden eigendom? Ik zal dit antwoord met meer dan gewone belangstelling beluisteren, want het is een rare figuur dat je mensen die oneindig kunnen aftrekken en naarmate zij meer verdienen ook nog meer kunnen aftrekken, op allerlei manieren ter wille bent, terwijl mensen met een kleine beurs en een kleine woning die ook op zo'n faciliteit aanspraak maken, in de wielen worden gereden.
Ik kom op de knip in de eerste schijf. Ik snap het gewoon niet. De knip wordt natuurlijk behandeld bij het belastingplan, maar omdat er ook voor 1999 effecten zijn, wil ik er toch een vraag over stellen. Op bladzijde 85 van de MEV staat: 'Van deze maatregel profiteren de meeste belastingplichtigen in guldens evenveel, namelijk ƒ 195'. In het antwoord op vraag 68 staat echter: 'Dit komt, uitgaande van een belastbare som groter dan ƒ 15.000 neer op een verlaging van ƒ 90 per persoon'. Waar komt dit verschil vandaan? Het was mij allang duidelijk dat wij niet te maken hebben met een echte koppeling-plus. Immers, van de knip profiteren 9,5 miljoen belastingplichtigen. In het bedrag van ƒ 90 zit, dacht ik, ook de terugsluis van de ecotaks. Daar moet je dus ook de hogere gas- en lichtrekening van betalen. Voor een gezin is dat al gauw weer zo'n ƒ 90. Die mensen schieten er dus niks mee op. Als ik het verkeerd heb begrepen, hoor ik het morgenochtend wel.
Vorig jaar heb ik al twijfels geuit over de effecten van de specifieke afdrachtkorting. Niet over het feit dat ondernemers hierdoor een paar miljard opstrijken, want dat staat vast. Wel over de vraag hoeveel laaggeschoolde uitkeringsgerechtigden via deze regeling aan het werk zijn gekomen. Ondernemers nemen geen mensen aan die zij niet nodig hebben. Het dode gewicht van de regeling – mensen die ook anders aan het werk zouden zijn gekomen – is dus heel groot. Verdringing en andere nadelen, weinig scholing en zwart werk, zijn vorig jaar al door het CPB opgemerkt. De evaluatie, waar de minister vorig jaar mee weg kwam, bracht niet meer dan dat de regeling eigenlijk te kort bestaat om haar goed te kunnen evalueren. Dat vind ik wat ongeloofwaardig. Als je een paar miljard uitgeeft voor een bepaald doel, moet duidelijk zijn dat dat doel ook gehaald wordt, en wel binnen afzienbare tijd. Anders moet je gewoon zeggen dat je de ondernemers een douceurtje van een paar miljard wilt geven. Het zijn mooie tijden: de SP-fractie kan de Raad van State regelmatig citeren. De raad is op dit punt ook kritisch: 'Het is nog niet komen vast te staan dat het stimuleren van de vraag naar laaggeschoolde arbeid via de afdrachtkorting vermindering langdurig werklozen en de specifieke afdrachtkorting er in de beoogde mate toe heeft geleid dat uitkeringsgerechtigden weer aan het werk zijn gegaan'.
Het moet mij van het hart dat het onder Paars I en ook nu weer aan de ene kant schraalhans keukenmeester is, terwijl aan de andere kant via lastenverlichting voor het bedrijfsleven en het achterwege blijven van zaken als een normale ecotaks voor grootverbruikers en een beperking van de hypotheekrenteaftrek, min of meer doelloos miljarden worden weggegeven.
Generieke maatregelen zijn hierbij geen probleem, terwijl alles en iedereen in de regering zich verzet tegen een generieke verhoging van het minimumloon en de uitkeringen om zo de armoede effectief te bestrijden. Wederom een inconsistentie.
Mijnheer de voorzitter! Over de economische vooruitzichten is de laatste weken veel gesproken. De psychologie schijnt hierin een belangrijke rol te spelen. 'Wij moeten elkaar niet in een recessie praten', heet het dan. Van Wijnbergen werd gekneveld en het kabinet heeft economen zelfs opgeroepen om niet langer in het openbaar te spreken over een op handen zijnde recessie. Maar in het ambtelijk stuk van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat deze week naar werkgevers en werknemers is gestuurd, wordt weer gewoon openlijk gesproken over een op handen zijnde recessie. Maar dat stuk had dan ook ten doel de vakbeweging te intimideren, opdat zij hun toch al buitengewoon terughoudende looneisen naar beneden zouden bijstellen. CNV en FNV hebben inmiddels terecht laten weten dat zij zich niets van de oproep van het kabinet aantrekken. 'Dat het kabinet dreigt een financieel probleem te krijgen, is aan het kabinet zelf te wijten', aldus de heer Westerlaken gisteren bij Den Haag Vandaag. 'Onze eis leidt tot nog niet eens een stijging van gemiddeld 1% van de koopkracht'. Terecht voegt hij eraan toe: 'Hoezo zouden wij dat niet mogen ophalen bij het bedrijfsleven, dat nu zo'n mooie tijd doormaakt?'.
Mijn vraag aan de minister is wat het betekent wanneer ambtelijke stukken 'onderhands' – ik citeer uit de begeleidende brief – aan de sociale partners ter beschikking worden gesteld. Wat vindt de minister zelf van de toon en de conclusies van dat stuk? Hij heeft toch juist de laatste dagen steeds herhaald, bijvoorbeeld bij Den Haag Vandaag van vorige week donderdag, dat Nederland, Europa en de Verenigde Staten niets te vrezen hebben, omdat de problemen zich voornamelijk beperken tot Zuidoost-Azië, Rusland en Zuid-Amerika?
Mijnheer de voorzitter! Als u het mij toestaat, wil ik nog één ding voorlezen uit dat stuk.
De voorzitter:
U beschikt over uw eigen spreektijd, maar ik wil u erop attent maken dat u tegenwoordig over meer fractieleden beschikt met wie u ruzie kunt krijgen.
De heer Marijnissen (SP):
Ja. Ik kan u geruststellen: ik heb hierover op voorhand met hen overleg gevoerd. Maar deze passage is zo kostelijk, dat ik die niemand wil onthouden. Het hele stuk zet een buitengewoon negatieve toon over de verwachtingen. Onder de conclusies worden werkgevers en vakbeweging opgeroepen om adequaat te reageren. Met andere woorden: terughoudendheid bij de contractloonstijging en de incidentele loonsverhogingen. En dan komt het: 'Een verdergaande neerwaartse aanpassing waaruit blijkt dat de sociale partners de economische pijn van de economische verslechtering eerlijk verdelen, ligt in de rede'. Daarmee zou dan al in 1999 een begin moeten worden gemaakt. Dat is dus de wens. Hoezo de pijn eerlijk verdelen? Hebben wij de afgelopen jaren ook de verrijking eerlijk verdeeld? Hebben wij de armoede in dit land eerlijk verdeeld? Kregen de mensen op de werkvloer in het verleden dan ook opties om hun salaris kunstmatig op te krikken? Eerlijk delen in slechte tijden is oké, maar dan ook eerlijk delen in goede tijden. Aangezien dat laatste bij lange na niet is gebeurd, zal er eerst nog het nodige moeten worden rechtgetrokken voordat iemand in dit land, inclusief de minister-president, het morele gezag heeft om mensen op de werkvloer op te roepen tot solidariteit met hun bazen. Bovendien: hoe groter de contractloonstijging, hoe meer de mensen met een uitkering erbij krijgen. Dat was toch precies wat de SP wilde: een generieke verhoging van de uitkeringen. Die ene gulden per dag vanwege de zogenaamde plus is natuurlijk nog minder dan een druppel op de al jaren gloeiende plaat van de tweedeling en de armoede.
Tot slot kan ik het niet nalaten nog iets over de Betuwelijn te zeggen, want zo langzamerhand lopen de visies van het kabinet en van de meestbetrokkenen in de samenleving toch wel heel erg uit elkaar. Ik noem het Havenbedrijf Rotterdam, dat in een strategische nota zegt dat de overslag aanzienlijk lager zal zijn dan is verwacht. Ik noem de particuliere deelname, de PPS-constructie die voor 1,6 mld. fout dreigt te lopen. Ik noem ook R. Lubbers, inderdaad de broer van, oud-directeur van Furness NV, die zegt: laten wij een fractie van dat geld besteden aan verbetering van de binnenvaart en wij lossen de problemen met gemak op. Ik noem ook de verladersorganisatie EVO en andere transportondernemersorganisaties. In NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag maakten twee mensen van de VU duidelijk dat het geld veel beter aan de binnenvaart kan worden besteed, omdat wij dan met veel minder geld meer zouden kunnen bereiken. Mijn vraag aan de minister is kort en goed: is dit nu een prestigeproject voor Paars aan het worden, of zegt deze minister op grond van al deze signalen: 'misschien is het toch eens goed om er nog eens kritisch naar te kijken vooraleer wij volgend jaar besluiten nog meer aan te besteden'?
De heer Crone (PvdA):
Over bijna alles heb ik uw standpunt gehoord, behalve over dit. Wat is uw eigen standpunt?
De heer Marijnissen (SP):
Ons standpunt is steeds geweest, zoals u ongetwijfeld zult weten, dat de Betuwelijn moet varen. Dat hebben wij tien jaar geleden al gezegd. Wij hebben steeds gezegd dat de prijs in financiële zin en ook in de zin van natuur en milieu te hoog is. Zo langzamerhand zien wij in het veld steeds meer signalen die ons standpunt verder schragen.
De heer Crone (PvdA):
Hoe denkt u dat de binnenvaartschepen over de Alpen gaan varen?
De heer Marijnissen (SP):
Over de Alpen varen is hier niet aan de orde, want volgens mij is de Vaalserberg in Nederland de alp. Wij hebben het over de Betuwelijn in Nederland, mijnheer Crone, en niet over de Alpen in Zwitserland, Oostenrijk of Italië. Wij nemen hier beslissingen over Nederland. De heer Crone weet zelf dat de IJzeren Rijn in België en de Nederlandse vaarwegen de mogelijkheden creëren om die gewenste toename van overslag in Rotterdam ook werkelijk te realiseren. Kom bij mij niet aan met het verhaal dat de Betuwelijn moet worden gepromoot als een moderne voorziening voor de 21ste eeuw, terwijl deze bedacht is tussen Amsterdam en Haarlem in de vorige eeuw. Dit is geen moderne investering.
De heer Crone (PvdA):
Ik wist niet dat de heer Marijnissen zo duidelijk zou blootleggen dat hij niet weet waar het hier om gaat. De Betuwelijn is nu juist aangelegd om een snellere verbinding te krijgen met het verdere achterland, dus inderdaad over de Alpen heen. De Alpenlanden en Duitsland willen immers het vrachtverkeer over de weg naar Polen en andere landen beperken. Natuurlijk leggen we de Betuwelijn niet aan om een betere verbinding met Zevenaar te organiseren. Dat weet de heer Marijnissen natuurlijk ook wel. We leggen deze lijn aan, omdat het vrachtvervoer over het spoor enorm snel groeit; als die groei wordt voortgezet over het bestaande spoor, dan gaan de vrachttreinen 's nachts door de grote woonkernen van Utrecht, Arnhem enzovoort. De keuze van de heer Marijnissen leidt ertoe dat hij een enorme geluidshinder en ellende gaat afwentelen op die mensen die nu langs die bestaande spoorlijnen wonen. Dat is de reden waarom we dit niet doen en de Betuwelijn moet worden aangelegd. Het argument wat betreft de binnenvaart is uitstekend, want die moet groeien. Deze sector groeit overigens al keihard, maar je creëert dan een extra overslagpunt. Eerst moeten de containers dan worden gebracht naar het begin van Duitsland, waarna ze weer moeten worden overgezet op een trein naar Polen of Italië. Ik verzoek de heer Marijnissen dan ook meer diepgang te brengen in zijn analyse in plaats van alleen maar te stellen dat die lijn slechts iets is voor Nederland. Als dat zo zou zijn, zouden we de Betuwelijn nooit aanleggen.
De heer Marijnissen (SP):
Dit is een soort statement van de PvdA-fractie. Ik meen echter dat nu de financiële beschouwingen aan de orde zijn en niet de Nederlandse infrastructuur.
De voorzitter:
Dank voor uw hulp. We moeten nu inderdaad gaan afronden.
De heer Marijnissen (SP):
Ik wil niet de indruk wekken dat ik hier slechts een punt wil maken en niet inhoudelijk wil discussiëren. Laat ik hier het volgende tegenin brengen. In de eerste plaats is de noordtak van de Betuwelijn door het kabinet zelf in twijfel getrokken. In de tweede plaats zijn er grote onzekerheden over de aansluiting van het Nederlandse spoor op het Duitse spoor. De rentabiliteit van de investering van 10 mld. wordt door iedereen zeer betwijfeld, omdat de voorkeur voor vervoer via spoor die door de heer Crone wordt verondersteld, niet is aangetoond. Sterker, er ontwikkelt zich veel meer een voorkeur voor containervervoer via de binnenvaart, omdat daar nieuwe mogelijkheden zijn ontstaan. Zo kan ik nog wel een poosje doorgaan. Derhalve is er des te meer reden om aan deze minister te vragen of het niet tijd wordt nog eens heel goed naar dit alles te kijken alvorens volgend jaar te besluiten over investeringen in een nieuw tracé voor de Betuwelijn.
De heer Crone (PvdA):
Ik heb nog een vraag over de orde. Morgenmiddag zou plaatsvinden het overleg met de minister van Financiën over de Ecofin-raad. Vanwege het debat dat wij nu voeren, gaat dat geplande overleg niet door. Het is mij inmiddels gebleken dat wij nog niet de geannoteerde agenda en het verslag van de afgelopen informele raad van de minister hebben gekregen. Bij dezen zou ik dan ook graag vernemen of wij dat alsnog kunnen krijgen, opdat wij er mogelijkerwijs in tweede termijn op kunnen reageren.
De voorzitter:
U heeft het nu gevraagd en de minister heeft het gehoord, maar het is wel een beetje gek om nu een soort miniregeling van werkzaamheden te houden. Maar goed, de medewerkers van de Stenografische dienst doen zoals altijd zeer plichtsgetrouw hun werk, dus het is genoteerd. De bewindslieden hebben het gehoord; wij zullen wel zien hoe het verdergaat.
De heer Bakker (D66):
Misschien kunt u het stenografisch verslag doorsturen naar de minister, voorzitter.
Voorzitter! In verband met de spreektijd moet ik mij bepalen tot een paar hoofdpunten. Bij de aanbieding van de Miljoenennota op Prinsjesdag sprak de minister van Financiën van het laagste financieringstekort sinds 25 jaar, sinds 1973. Niet alleen dat, wie de Miljoenennota leest, ziet ook de spectaculaire resultaten van het gevoerde sociaal-economische beleid van de afgelopen jaren.
En die resultaten mogen er zijn! Het was 25 jaar buffelen, met moeilijke en harde sanering, maar het was de moeite waard. Deze minister komt ook de eer toe dat hij door middel van heldere begrotingsafspraken, het stelsel van Zalmnormen, ook profijt heeft getrokken van de economische ontwikkelingen van de afgelopen jaren, juist om dat karwei nagenoeg af te maken.
Inmiddels zijn in een nieuw regeerakkoord nieuwe afspraken gemaakt waarin dat stelsel van normen terecht overeind is gebleven, inclusief bijvoorbeeld de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Dat heeft geleid tot een eerste begroting waarin nogal wat buffers zijn ingebouwd. Wat dat betreft gaan wij van het buffelen naar het bufferen. Behoedzame groeiramingen en uitgavenreserve en ook nog min of meer ingebouwde meevallers als het gaat om de rente-uitgaven en de gasinkomsten. Verder hebben wij nog een AOW-fonds, maar dat is van een iets andere orde. In dat licht heeft het kabinet gemeend aanvullende afspraken te moeten maken over de uitgavenmeevallers en de spaarpot voor de loonstijging. Twee weken geleden is daar een uitvoerig debat over gevoerd. De fractie van D66 heeft geen behoefte aan die afspraken. Wij kunnen wel leven met de nadere uitleg van de minister-president en te zijner tijd moet maar blijken welke concrete afweging wij zullen maken. Wij behouden ons echter het recht voor om in die concrete afweging bijvoorbeeld prioriteit te verlenen aan extra middelen voor het milieubeleid. Dat is wel conform de afspraken die wij hebben gemaakt.
De aanvullende afspraak over inkomstentegenvallers houdt in dat er in eerste instantie 75% naar het tekort en 25% naar de lastenverzwaring gaat. Ook aan die afspraak hebben wij geen behoefte en wij hebben ook grote twijfel of die afspraak wel verstandig is. De afspraak is wel verstandig op het punt van het tekort – wij zijn immers zo langzamerhand toegekomen aan een trendmatig begrotingsbeleid – maar niet op het punt van de lastenverzwaring en zeker niet op voorhand. Gisteren is al aan de orde geweest dat dat zou leiden tot procyclisch beleid, versterking van de economische neergang en risico's voor de belastingherziening, die wij allemaal hard nodig vinden voor de onderkant van de arbeidsmarkt en de knip in de eerste schijf, door de heer Crone altijd de 'koppeling-plus' genoemd. Bovendien is de belastingherziening essentieel in de door het kabinet geraamde gematigde loonontwikkeling.
De heer Balkenende (CDA):
Ik denk dat de heer Bakker gelijk heeft met zijn opmerking over het procyclisch karakter van lastenverzwaring en dat hij op dat punt systematisch een juist standpunt inneemt. U hebt terecht gezegd dat de verhouding van 75% en 25% in eerste instantie bestaat, want die verhouding wordt fiftyfifty als het tekort hoger is dan 1,75%. Voor de helderheid vraag ik hoe u omgaat met het financieel nadeel als de lastenverzwaring niet wordt doorgevoerd. Kiest u voor een hoger tekort of voor extra ombuigingen?
De heer Bakker (D66):
Ik heb u gezegd dat wij geen behoefte hebben aan de afweging zoals het kabinet die op voorhand heeft gemaakt. Op het moment dat die situatie optreedt, moet je een verstandige afweging maken. Daarbij sluit ik niets uit, maar ik vind wel dat het buitengewoon belangrijk is dat een aantal echte tekorten – of 'sleetse plekken in de samenleving', zoals het CDA die tekorten noemt – worden opgevuld, zoals deze zomer is afgesproken. Er wordt dan dus geïnvesteerd in de gezondheidszorg en onderwijs. Juist omdat wij dat zo belangrijk vinden, moet je niet aanlopen tegen in eerste instantie hogere tekorten en hogere lasten, maar moet je meteen bekijken wat je zou kunnen gaan doen. Dat kan een andere mix zijn van tekort en lasten, maar eventueel ook van extra ombuigingen.
De heer Crone (PvdA):
Wat is op het punt van procyclisch beleid het verschil tussen minder lastenverlichting en bezuinigen? Volgens mij is het allebei procyclisch: als je bezuinigt, haal je koopkracht uit de markt en als je de lasten verhoogt of minder verlaagt, doe je dat ook. Het argument van het procyclische karakter gaat dus niet op.
De heer Bakker (D66):
Ik ben het met u eens dat ook bezuinigingen procyclisch kunnen uitpakken.
De heer Crone (PvdA):
Nee, dat doen zij altijd.
De heer Bakker (D66):
Niet altijd. Dat hangt af van de vraag of de bezuinigingen een direct effect op de markt hebben of bijvoorbeeld worden gerealiseerd bij een overheidsapparaat. U hebt gisteren zelf al gewezen op de belastingdienst. Ik wil de minister niet meteen op zijn hart gaan staan, maar in de afgelopen vier jaar zijn de kosten van de belastingdienst met 600 mln. toegenomen. Is dat wel zo nodig? Die afwegingen moet je maken. Natuurlijk heeft dat ook effecten, maar het draagt vervolgens wel bij aan een ook op langere termijn structurele situatie ten aanzien van de overheidsfinanciën, terwijl lastenverzwaring of, zoals u het noemt, afboeken op de lastenverlichting tot grote risico's voor het belastingplan leidt. Ik aanvaard die risico's niet, want u weet heel goed dat daar inhoudelijk en politiek delicate evenwichten in zitten. Bovendien hebben wij het geld minimaal nodig om de belastingherziening mogelijk te maken.
De heer Crone (PvdA):
Ik stel vast dat de bezuinigingen op de overheidsdienst of op subsidies macro-economisch precies hetzelfde effect hebben: je haalt daarmee koopkracht uit de markt die anders via de ambtenaren op de markt zou komen. Als u het argument van procyclisch beleid gebruikt, moeten wij het tekort dus laten oplopen tot 2,99% en dan pas gaan doen wat u wilt vermijden, namelijk bezuinigen of de lasten verzwaren.
De heer Bakker (D66):
Dat is juist, maar het procyclische karakter is één punt. Als je het zoekt in ombuigingen, zoek je het bovendien natuurlijk met name in een lager tekort. Dan zou je, in uw redenering, eventueel zelfs nog meer ruimte hebben om het tekort verder te verhogen. U zegt echter dat wij het moeten afboeken op de lasten; dat vindt u een prachtig compromis. Dat vind ik niet en daar voel ik mij ook niet aan gebonden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb een vraag voor de heer Bakker. Hij heeft kennelijk geen behoefte aan nadere regels wanneer er sprake is van inkomstentegenvallers. De minister is wat dat betreft consistent. Hij gebruikt de regels in spiegelbeeld en dus zowel bij meevallers als bij tegenvallers. Moet ik de redenering van de heer Bakker zo opvatten dat hij ook als er sprake is van inkom- stenmeevallers, geen behoefte heeft aan de regels? Dat zou in ieder geval consistent zijn.
De heer Bakker (D66):
Dat zou rekenkundig consistent zijn. Het is ook rekenkundig het spiegelbeeld van de afspraken zoals die gemaakt zijn in het regeerakkoord. Dat zijn verstandige afspraken, want gericht op een verdere verlaging van het tekort. Het gaat dan overigens vooral om wat men met extra inkomsten doet in een situatie van economische groei. Nu gaat het echter over een situatie van economische neergang. De vraag daarbij is hoe de maatregelen die genomen worden, uitwerken op de economische ontwikkeling. Ik heb gezegd dat het op voorhand niet verstandig is om in te zetten op lastenverzwaring. Dat is op voorhand geen verstandige keuze van het kabinet. De redenen die ik daarvoor heb genoemd, zijn de volgende. Het is procyclisch en het is slecht voor de loonontwikkeling. Men roept zo immers extra looneisen over zich af. Er zijn ook risico's voor het belastingplan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik ga even door op het argument van het procyclische gevaar. Dat geldt ook voor de meevallers. De heer Bakker moet dus consistent zijn. Als er sprake is van inkomstenmeevallers, moet dat geld dus allemaal naar het tekort en niet naar de lastenverlaging. Juist op dat moment hebben wij daar immers geen behoefte aan.
De heer Bakker (D66):
Daarom gaat het geld ook voor een belangrijk deel naar het tekort, totdat bij dat tekort een bepaald niveau is bereikt. Als dat niveau is bereikt, kunnen wij iets meer rust nemen bij de verdere afbouw daarvan. Daarna is er sprake van een fiftyfiftyverdeling tussen tekortreductie en lastenverlichting. De lastenverlichting is overigens in de laatste jaren buitengewoon essentieel geweest bij het verder op orde brengen van de economie. De lastenverlichting heeft ook goed gewerkt als het gaat om het genereren van meer werkgelegenheid. Wat dat betreft zouden wij die graag herhalen.
Voorzitter! Ik vervolg mijn betoog en kom daarbij langzamerhand van de hypothetische discussies van de afgelopen maanden over begrotingsoverschot, uitgavenmeevallers en inkomstentegenvallers bij de werkelijkheid terecht. Ik kom daarmee bij de ambtelijke brief aan de sociale partners over de tegenvallers. In die brief wordt opgeroepen om te komen tot een snel keerpunt in de loonontwikkeling. Om zorgelijke ontwikkelingen kan niemand heen. Wat betreft de begroting is er echter voldoende behoedzaamheid. Er is op voorhand dus geen reden tot grote zorgen of paniek. Dat heb ik al gezegd. Wat betreft de loonontwikkeling trekt het ambtelijke stuk een parallel met de conjuncturele tegenwind van 1991-1992. Mijn eerste vraag is echter of het wel de rol van het kabinet is om op dit moment een dergelijke brief te schrijven. Het geeft voedsel aan de veronderstelling dat de zwaarste winter aller tijden voor de deur staat. Het spreekt ook op voorhand wantrouwen uit in een verstandige opstelling en verstandige afspraken van vakbeweging en werkgevers. Juist in de periode 1991-1992 waren het echter vakbeweging en werkgevers die heel snel via een adempauze in de loonontwikkeling kwamen tot een aanpassing. Het aanpassingsvermogen was dus groot in het verleden. Waarom nu dan op voorhand dit type van waarschuwing van het kabinet?
De heer Van Dijke (RPF):
Vindt de heer Bakker de looneisen zoals die nu door de vakbeweging zijn geformuleerd, realistischer dan de loonontwikkeling zoals die door het kabinet is geprognosticeerd?
De heer Bakker (D66):
Ik sluit niet uit dat de looneisen zoals die zijn geformuleerd in de arbeidsvoor- waardennota's, die rond deze tijd allemaal verschijnen, gebaseerd zijn op de situatie zoals wij die nu kennen in de economie en dat bij de echte onderhandelingen, over een maand of vier, vijf, de situatie veranderd is. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat men zelf tot die conclusie zal komen.
De heer Van Dijke (RPF):
Mag ik dan de conclusie trekken dat het regeerakkoord op dit punt achterhaald is?
De heer Bakker (D66):
Nee. Het regeerakkoord raamt een loonstijging. Dat is iets anders dan looneisen. Er worden eisen gesteld en vervolgens wordt erover onderhandeld. Er komen allerlei andere elementen om de hoek kijken. Er komt ook een initiële loonstijging. Het kabinet raamt die op 3%, voor het jaar daarop op 2% en voor de jaren daarna op 1,25% vanwege de grote lastenverlichting. Historisch gezien is er immers een relatie tussen lastenverlichting en loonontwikkeling vast te stellen. Het regeerakkoord is dus niet achterhaald. Het gaat echter om een raming, terwijl de looneisen een eerste zet vormen in de onderhandelingen.
De heer Marijnissen (SP):
Ik verbaas mij altijd weer over uitspraken in en buiten de Kamer. Ik hoorde gisteren de fractieleider van de heer Bakker, de heer De Graaf, bij Den Haag Vandaag het volgende zeggen op televisie. Hij werd geconfronteerd met de ambtelijke stukken, enzovoort. De heer De Graaf zei dat matiging oké is en dat de oproep van het kabinet wel op zijn plaats is. Hij vond ook dat de vakbeweging goed moest weten waar zij aan begon. Tot slot stelde hij vast dat wij vooral niet moeten verpesten wat wij in de afgelopen periode met elkaar hebben opgebouwd. U gaf zojuist aan dat het kabinet de vakbeweging niet als een kleine jongen zou moeten wegzetten. Ik zie licht tussen uw uitspraken en die van uw politiek leider.
De heer Bakker (D66):
Daar zit wat mij betreft geen licht tussen. Natuurlijk is het verstandig goed te reageren op de economische ontwikkeling. Mijn stelling is echter dat het op dit moment niet de rol van het kabinet is om in dit verband met een oproep te komen. Daartoe bestaat geen enkele reden, want in het verleden hebben vakbeweging en werkgevers steeds bij een neergaande ontwikkeling snel de juiste aanpassing weten te vinden. Het is hun rol om over de lonen te onderhandelen en het is de rol van het kabinet om de nodige voorwaarden daarvoor te scheppen. Dat is wat anders dan uitspraken over de loonontwikkeling als zodanig, die overigens ook nog eens als bodem zouden kunnen functioneren.
De heer Marijnissen (SP):
Het gaat om de sfeer die wordt gecreëerd als gevolg van uitspraken van politiek verantwoordelijken, het genoemde ambtelijke stuk enz. Zo ontstaat er aan de vooravond van het najaarsoverleg een bepaalde stemming waarbij de vakbeweging in de verdediging wordt gedrukt, zo niet wordt geïntimideerd. Daartegen wil ik mij verzetten. Ik begrijp nu dat ook u van mening bent dat de politiek er zich in dit stadium niet tegenaan moet bemoeien.
De heer Bakker (D66):
Tenzij daarvoor belangrijke redenen zijn, tenzij steeds hogere looneisen worden gesteld terwijl het in de economie steeds slechter gaat.
De heer Marijnissen (SP):
Vindt u het niveau van 3,25 tot 3,5% te hoog, gelet op de economische ontwikkeling? Dat is de hamvraag.
De heer Bakker (D66):
Ik vind dat niveau als looneis niet te hoog, maar over de uitkomst laat ik mij uit. Dat is immers echt een kwestie van onderhandelen en onderhandelen is niet mijn rol; dat is ook niet de rol van het kabinet.
Voorzitter! Dit laat onverlet dat vragen kunnen worden gesteld over de status van de brief. Het gaat om een ambtelijke notitie, maar op het moment dat die wordt voorgelegd aan de sociale partners en niet aan de Kamer, krijgt het stuk toch een andere status dan een louter interne voorbereidende notitie, tenzij de sociale partners inmiddels een onderdeel van de departementen zijn geworden. Zover gaat het poldermodel gelukkig nog niet. Wanneer wordt gesteld dat dergelijke stukken onderling worden gewisseld in het kader van dat poldermodel en dat de Kamer daaraan maar geen grote betekenis moet hechten, vind ik dat wat klef.
De heer Balkenende (CDA):
Voorzitter! Het grote probleem is volgens mij dat er moeilijk kan worden gesproken over een oproep van het kabinet aan sociale partners. De heer Bakker stelt terecht dat het om een ambtelijk stuk gaat. Nu doet zich de merkwaardige situatie voor dat dán weer de secretaris-generaal van Economische Zaken, de heer Van Wijnbergen, een opmerking maakt die door het kabinet wordt teruggehaald, en dán weer een ambtelijk stuk aan de orde is dat geen officiële status heeft. Je krijgt het gevoel dat er vanuit het ambtelijke apparaat andere geluiden klinken dan vanuit de regering. Hoe kijkt de heer Bakker daar tegenaan?
De heer Bakker (D66):
Ik vind dat de regie te wensen overlaat; daarover ben ik duidelijk genoeg geweest.
De heer Van Dijke (RPF):
Dat betekent in feite dat er in ambtelijke zin niet op deze manier met de sociale partners mag worden gecommuniceerd, maar dat de minister dat moet doen of het helemaal niet moet doen.
De heer Bakker (D66):
Wanneer er ambtelijk allerlei signalen worden gegeven, vallen die onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister. Op het moment dat interne ambtelijke stukken naar buiten gaan, mag de Kamer het kabinet daarop aanspreken. Daarmee zijn het nog geen signalen waarvoor het kabinet heeft gekozen, kennelijk. Daarmee komen wij weer uit bij de regiekwestie.
De heer Van Dijke (RPF):
Ze komen naar de Kamer, óf ze komen niet.
De heer Bakker (D66):
Eigenlijk wel, ja.
Voorzitter! Wat dat najaarsoverleg betreft, moet mij nog het een en ander van het hart. Ongetwijfeld is morgen in het SER-gebouw de koffie weer goed, maar mijn fractie heeft behoefte aan – ik zeg het in één zin –: overtuigende afspraken die duidelijk maken dat de kansen die de arbeidsmarkt biedt nu eens worden benut voor al die mensen die, poldermodel of niet, nog altijd weinig van de banengroei profiteren. Ik doel daarmee op ouderen, arbeidsongeschikten en allochtonen. Haagse afspraken zijn prachtig en ze zijn in de afgelopen jaren ook prachtig geweest, maar ze zeggen vaak niets over het feitelijke gedrag van bedrijven in de praktijk.
Ik maak even een uitstapje naar de internationale discussie, maar dat houd ik kort, want er is al veel discussie geweest. Er is al verwezen naar de discussie over regulering op de kapitaalmarkten. Verschillende landen hebben op dat punt ook voor restricties gekozen. Dat is allemaal al gezegd. Hoewel er in de westerse economieën niet zoveel aanleiding is om ook aan minder vrije kapitaalmarkten te denken, is er, mede in het belang van opkomende economieën in ontwikkelingslanden, wel een discussie ontstaan. De Britse premier pleit voor grotere openheid en transparantie van de kapitaalmarkten. Clinton kondigt voorstellen aan voor een nieuwe financiële architectuur. Er was een verwijt aan de minister, dat hij te weinig actief was in die discussie. Nu weerspreken de kranten van de afgelopen dagen dat, in ieder geval waar het gaat om de invloed van de G11 en de G7 en de positie van kleine landen daarbij. Op dat punt ondersteun ik trouwens de actie van de minister graag van harte politiek.
Wij waren er minder enthousiast over dat de minister, althans blijkens de krantenberichten – ik hoor graag van hem hoe het zit – de ministers van buitenlandse zaken wilde ontzeggen om politieke overwegingen mede te betrekken in de beschouwingen over IMF-steun aan Rusland. Ik heb begrepen dat de Britse chancellor Brown deze week zal voorstellen het IMF te laten meewerken aan een sociaal vangnet in Azië, Rusland en Latijns-Amerika. Ook hier vraag ik naar de opstelling van de Nederlandse regering in totaliteit.
Ik heb nog drie concrete punten. Wij hebben een brief gehad over de cultuur. Het kabinet heeft 16 mln. toegevoegd aan de middelen vanaf 2001. Het zal ruimte zoeken voor een storting in het aankoopfonds, bij gelegenheid van de Najaarsnota. Wij ondersteunen dat van harte. De cultuurbegroting wordt daarmee ook ontlast. Ik wil de minister overigens wel vragen hoe het zit met de resterende 30 mln. in het private fonds. De discussie over de Mondriaan voeren wij op een ander tijdstip, als alle antwoorden binnen zijn. Er komt ook nog een rapport van de Rekenkamer. Wil de minister bevorderen dat de 30 mln. alsnog ter beschikking komt van het publieke fonds?
Enkele jaren geleden is bij gelegenheid van de Najaarsnota uit de onderuitputting een forse storting van 275 mln. gedaan in het Monumentenfonds. Inmiddels is in het ICES-kader 30 mln. per jaar extra uitgetrokken voor de monumenten. Maar in het rapport 'Monumenten in de steigers', van OCW en Financiën samen, wordt gesteld dat eigenlijk een grotere impuls nodig is en eigenlijk ook hoe eerder hoe beter. Daarmee worden kosten in de toekomst voorkomen. Bovendien worden daarmee vaak fondsen van derden geactiveerd. Dat is goed voor de werkgelegenheid.
Mijn laatste onderwerp is het grote probleem van de apparatuur in het middelbaar beroepsonderwijs. Door Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen was ooit becijferd dat in het MBO 510 mln. nodig was om aan de wettelijke taken te voldoen. Bovendien zou nog 70 mln. nodig zijn voor een aantal nieuwe taken. Daarvoor is nu samen 100 mln. beschikbaar, maar daar moet ook nog het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten uit worden betaald.
Voorts is er het probleem van de technocentra. Iedereen vindt dat die er moeten komen. In het voorjaar is het oorspronkelijke aantal van vier à vijf zelfs uitgebreid naar veertien à vijftien. Vervolgens heeft Onderwijs het hele land onder druk gezet om snel met 'robuuste' plannen te komen, plannen waarvoor overigens ook het bedrijfsleven grote belangstelling toonde en waaraan het wilde meebetalen. Maar een beetje technocentrum kost al gauw tussen de 50 mln. en 100 mln. Het regeerakkoord stelt de komende vier jaar cumulatief slechts 40 mln. beschikbaar. Die bedragen zijn in tegenspraak met elkaar. Nu kan natuurlijk niet iedereen altijd het volle pond krijgen en zijn er deze zomer prioriteiten gesteld. Maar het is van groot belang voor onze economie en voor het bedrijfsleven, dat er goede beroepsopleidingen zijn. Dat bedrijfsleven kan vaak de mensen voor technische functies niet vinden. Als men ze kan vinden, blijken ze het vak geleerd te hebben op een versleten werkbank uit de jaren vijftig. Er zijn goede, ook economische, gronden waarom dat niet meer kan. Ik vraag het kabinet ten eerste om te inventariseren hoe het nu zit met eerdere toezeggingen en echt beschikbare gelden. Ik vraag ook naar de link met de ICT-gelden, waar als ik het goed heb ook nog tekorten zijn. Ten tweede verzoek ik hem om bij gelegenheid van de Najaarsnota te bezien of mogelijk incidenteel een oplossing kan worden gevonden voor ten minste de ergste knelpunten. Ik heb mij laten vertellen dat het hier veelal om hoge investeringsuitgaven gaat, maar ook om incidentele. Ik kom hier graag de komende maanden op terug, niet alleen bij de behandeling van de begroting van OCW, maar ook bij de Najaarsnota.
Mevrouw Giskes (D66):
Voorzitter! Ik zal vier onderwerpen behandelen: Europa, de fiscale plannen voor 1999 en volgende jaren, kinderopvang en publiek-private samenwerking.
D66 is een groot voorstander van de Europese eenwording, om redenen die reeds op vele plaatsen, en laatstelijk nog bij de algemene politieke beschouwingen, door ons zijn uiteengezet. Financiële integratie is daar onlosmakelijk mee verbonden. In dat verband wil ik even stilstaan bij de financiering van de Europese Unie, de Europese Centrale Bank, de euro en de invloed van Europa op fiscaal gebied.
De kosten van de Europese samenwerking zijn nogal eens onderwerp van discussie. En dan heb ik het niet zozeer over de vergoeding van europarlementariërs, als wel over het project als geheel. Het kan geen kwaad te memoreren dat er op de hele begroting van de EU nog minder omgaat dan op die van Nederland alleen, namelijk zo'n 100 mld. euro. Dat is natuurlijk nog altijd veel geld, geld dat moet worden opgebracht door de lidstaten. De rekening dreigt voor Nederland steeds hoger te worden en onzes inziens is het dan ook terecht dat dit kabinet zich heeft voorgenomen de netto-uitgaven aan Europa te beteugelen. Ook D66 ging daarvan uit in haar verkiezingsprogramma, met een bezuiniging van 800 mln. Het kabinet heeft aanzienlijk ambitieuzere plannen: 1,3 mld. in 2002. In de begroting voor volgend jaar wordt nog niet erg duidelijk welke stappen er zoal worden ondernomen om aan die bezuiniging toe te komen. Kan de minister toelichten wat het kabinet van plan is aan dit front te doen en hoe realistisch het is om ervan uit te gaan dat dit zal lukken? Wellicht wil hij daarbij de gevolgen betrekken van de eventuele ontwikkelingen op het punt van uitgaven voor Rusland en wellicht ook Oost-Europa. Ik denk aan PHARE, TACIS en wat dies meer zij.
De heer Van Dijke (RPF):
Voorzitter! Proef ik nu uit deze vraagstelling beduchtheid voor het realiteitsgehalte van deze bezuiniging of is deze conclusie te snel?
Mevrouw Giskes (D66):
Die is inderdaad te snel. Het is wel een flink bedrag en wij denken dat dit van meet af aan acties in de Unie vergt om aan het eind van de rit te kunnen zeggen dat wij het gehaald hebben. Wat dit betreft zijn wij er nog niet helemaal gerust op dat het kabinet hiermee voortvarend genoeg bezig is. Ik vraag de regering dus te laten zien waarmee zij bezig is om die verwachting te rechtvaardigen.
Dan de Europese Centrale Bank en de euro. Belangrijke beslissingen omtrent de Economische en Monetaire Unie zijn dit voorjaar genomen. Zowel de euro als de Europese Centrale Bank is inmiddels een feit, en dat is goed, zo vinden wij. Het komt er natuurlijk wel op aan dat de nieuw gecreëerde structuren goed functioneren. De ECB is al een heel machtig instituut. Een centrale bank heeft een behoorlijke dosis onafhankelijkheid nodig en die is ook toegekend. Tegelijkertijd moet er wel voldoende zicht blijven bestaan op het doen en laten van de bank en de wijze waarop daar toezicht op wordt gehouden. Recente ontwikkelingen in Nederland laten zien dat dit niet altijd een overbodige luxe is! Anders dan bij De Nederlandsche Bank komt de president van de ECB geregeld in het Europees Parlement, zo begrijp ik, onder andere naar aanleiding van de behandeling van het jaarverslag. De notulen van de ECB worden echter pas na zestien jaar openbaar. Ik kwam een uitspraak van DNB- directeur Wellink tegen, dat hij daar niet zo van gecharmeerd is, dat hij dit eigenlijk maar lastig vindt. Ik kan mij dit wel voorstellen, maar ik vraag me af hoe zich dit verhoudt tot de situatie in Nederland. Kan de minister aangeven hoe hij deze structuren in verband met de Europese Centrale Bank beoordeelt?
De euro. Per 1 januari 2002 zullen we er echt aan moeten geloven. En vanaf nu zullen al steeds meer financiële transacties in euro's worden afgehandeld. Ik begrijp dat er zo'n 45 mln. wordt uitgetrokken voor fiscale tegemoetkomingen aan ondernemers die relatief veel kosten moeten maken voor de overgang op de euro. Is er al meer te zeggen over het soort regelingen waaraan wordt gedacht? En waar is dat bedrag van afgeleid?
De heer Balkenende (CDA):
Mevrouw Giskes noemt een bedrag van 45 mln. Ik neem aan dat dit betrekking heeft op volgend jaar?
Mevrouw Giskes (D66):
Ja.
De heer Balkenende (CDA):
Precies. De heer De Hoop Scheffer heeft tijdens de algemene politieke beschouwingen ook een vraag gesteld. Toen ging het om een cijfer van 180 mln. over meer jaren. Acht mevrouw Giskes dit bedrag toereikend? Ik weet niet of De Nederlandsche Bank straks zal verdienen aan de omzetting van de gulden in de euro en of dit gevolgen kan hebben voor de winstafdrachten aan de Staat. In algemene zin zou mijn vraag aan mevrouw Giskes zijn of het bedrag dat op het ogenblik is voorzien voor ondernemers voor omschakeling op de euro, voldoende is.
Mevrouw Giskes (D66):
Ik denk in elk geval dat het nodig is dat daarvoor een bedrag wordt uitgetrokken. Ik acht mij niet in staat om nu uit te rekenen hoeveel het precies moet zijn. Ik heb dat ook nog niet kunnen doen. Vandaar mijn vraag hoe men op 45 mln. komt. Het is incidenteel geld. Het blijft niet op de begroting figureren. Ik heb ook bedragen van 80 mln. en 60 mln. gehoord. Mijn vraag is dus om dit aan te geven. Dan kunnen wij het in elk geval beoordelen. Waar is het voor bestemd en aan welke regelingen denkt men?
Vanaf 2002 zal de euro ook in ieders portemonnee moeten zitten en wijkt de gulden definitief. Er is nog wel een discussie gaande over de vraag hoe die introductie precies moet verlopen. De kern van het probleem is natuurlijk dat eigenlijk niemand zit te wachten op zakken vol met zware munten. D66 is van mening dat zomin mogelijk mensen last moeten hebben van de overgang van de gulden op de euro. Onzes inziens is niemand beter toegerust om met geld om te gaan dan de banken. Het zwaartepunt van de operatie zal in onze ogen dan ook daar of eventueel bij speciaal opgerichte wisselpunten moeten liggen. Dat banken hun handelswaar – geld – wellicht liever niet daadwerkelijk in handen krijgen, doet daar niet aan af.
De minister – het ministerie van Financiën – lijkt zich op het standpunt te stellen dat er een periode zal moeten zijn waarin zowel gulden als euro dienst doen. In die periode gaat de eindconsument, de burger – dus u en ik – betalen met guldens en krijgt hij en meestal zij meestal terug in euro's of guldens of allebei, al naar gelang de winkelier dat in huis heeft. De consument kan haar lol op met proberen te volgen of het allemaal wel klopt en moet bovendien voor de zekerheid maar wat geld van beide soorten bij zich hebben. De winkelier moet er in zijn kassa's een dubbele dosis contanten op nahouden, waaronder veel muntgeld, met alle veiligheidsproblemen van dien. En aan het eind van de dag of week moet hij van die guldens af zien te komen. Zo'n 'duale fase' is in de ogen van D66 een ongelukkige gedachte. Veel beter is het om vanaf 1 januari 2002 alleen nog de euro als betaalmiddel te laten gelden; een 'big bang' dus. Als het dan voor die datum al wel mogelijk is om aan euro's te komen, zonder dat daar al mee kan worden betaald, zal de burger zomin mogelijk last hebben van de overgang. Dat is minstens even belangrijk voor het vertrouwen in Europa als mooie woorden. Kan de minister aangeven hoe hij hier tegenaan kijkt?
Ik kom bij het Europees fiscaal beleid. De invloed die Europa nu al heeft op ons belastingstelsel is groter dan wij geneigd zijn te denken. De BTW wordt al geheel en al op EU-niveau bepaald. De marges in de sfeer van de vennootschapsbelasting worden allengs kleiner. En met het oog op een vrij verkeer van personen wordt de druk om te harmoniseren in de sfeer van de inkomsten- en loonbelasting eerder groter dan kleiner. Dan is er nog de kwestie van de transacties via Internet die qua belasting alleen door internationale en niet eens alleen Europese samenwerking zijn te vangen. D66 is van mening dat verdere harmonisatie op fiscaal terrein niet alleen onafwendbaar is, maar ook voordelen biedt op het punt van het wegnemen van concurrentieverstoring en het bevorderen van vrij verkeer van personen en goederen. En dat zijn belangrijke elementen in de Europese samenwerking. Mits, zeggen wij erbij, doelstellingen op het punt van werkgelegenheid, sociale zekerheid en milieubescherming afdoende worden gewaarborgd. De eis van unanimiteit bij beslissingen omtrent fiscale zaken maakt het niet eenvoudig om voortgang te boeken. De recente berichten over de Belgisch-Nederlandse samenwerking inzake de pensioeninkomens stemmen overigens wel positief. Hetzelfde geldt voor de bronbelasting op rente waar nu kennelijk over wordt gesproken. Ik zou graag van de bewindslieden in de Kamer horen wat er precies gaande is op dat front, want de berichten zijn nog wat wisselend. Ik vraag de bewindslieden ook in te gaan op het punt van de fiscale harmonisatie en onze inzet daarbij.
Voor de komende jaren zullen we in eigen land nog de nodige beslissingen nemen op het punt van de belastingen. Over de economische vooruitzichten is inmiddels het nodige gewisseld. Bij het begrotingsonderzoek vorige week heeft de minister al aangegeven dat hij desondanks pas bij de Voorjaarsnota wil bezien of er aanleiding is de raming van de belastingopbrengsten voor 1999 naar beneden bij te stellen. Ik kan mij dat voorstellen. De onzekerheid rondom wat ons te wachten staat, maakt het wel extra belangrijk dat ook voldoende zicht bestaat op hetgeen in de belastingsfeer wordt 'uitgegeven'. Ook daar is vorige week al flink bij stilgestaan. Geen duidelijk antwoord kreeg ik op de vraag hoe we ons eventuele ijklijnen voor de belastinguitgaven moeten voorstellen. Hierover is ons een notitie beloofd. Wat doen we bij dreigende overschrijding van een ijklijn? Wanneer weten we eigenlijk dat een ijklijn wordt over- of onderschreden? Is dat niet veel later dan het moment dat die ontwikkeling nog is te beïnvloeden, zeker voor het jaar waarover je het op dat moment hebt? En hoe moeten of mogen eventuele overschrijdingen worden gecompenseerd?
Over de concrete plannen voor 1999 komen we bij de behandeling van het belastingplan nog voldoende te spreken. Vraag is wel of dat inclusief de vaarbelasting zal zijn, want het antwoord op vraag 24 is niet erg duidelijk. En de voorgenomen stelselherziening, inclusief het moment van inzetten van het beoogde 'buffergeld' van ruim 4,5 mld., komt volgend jaar uitvoerig aan bod. Daarom wil ik hier alleen nog terugkomen op een eerder door mij ingebracht punt, namelijk het moment waarop voorgenomen fiscale wetgeving openbaar wordt gemaakt. De Wet op de Raad van State schrijft voor dat als een advies van de Raad van State openbaar wordt gemaakt, dit vergezeld gaat van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Daar zou je uit kunnen afleiden dat dat oorspronkelijke wetsvoorstel dus niet eerder openbaar mag worden gemaakt. De vraag is of je het op deze manier moet interpreteren. Wij hebben het hierover al eerder gehad, maar wij zijn nooit verder kunnen komen dan die constatering. Als wij ons realiseren dat het, ondanks alle goede voornemens, ieder jaar weer heel hard lopen geblazen is om vóór 1 december alles bij de Eerste Kamer te krijgen opdat de voorstellen nog met ingang van het daaropvolgende jaar kunnen ingaan, dat dit de nodige risico's in zich draagt voor de kwaliteit van de wetgeving, dat dit de mensen in de samenleving bijna de kans ontneemt om nog te adviseren over de plannen en dat, in tegenstelling tot vroeger, het originele wetsvoorstel toch altijd openbaar wordt, dan blijf ik denken dat het wenselijk is om creatiever dan tot nu toe te zoeken naar oplossingen. Je kunt dan denken aan het wellicht meteen openbaar maken van het oorspronkelijke wetsvoorstel, als de Raad van State met zijn advies afkomt, dus nog voordat het wetsvoorstel is aangepast op grond van dat advies. Je kunt ook overwegen meer informatie van tevoren te geven. Dan moet je weer oppassen voor het argument dat je regeert bij persbericht. Je kunt echter ook een uitzondering maken door de Wet op de Raad van State aan te passen, zodat eerdere openbaarmaking in speciale gevallen mogelijk is.
Voorzitter! Ik zie u met de stopwatch in de hand zitten. Ben ik al door mijn spreektijd heen?
De voorzitter:
U heeft gevraagd u te waarschuwen na zo'n tien minuten. Met enige soepelheid in uw voordeel doe ik dat nu.
Mevrouw Giskes (D66):
Dan zal ik nog een paar opmerkingen maken, onder andere over de kinderopvang. De fractie van D66 vindt het jammer dat in de MEV alleen zulke extreme varianten zijn doorgerekend. Wij hadden het logischer gevonden als er voor de 300 mln. rekeneenheid een variant was met een fiscale faciliteit geheel voor de werkende ouders in plaats van alles aan de markt over te laten.
Verder vraag ik de bewindslieden of ik het goed zie dat 25 mln. fiscale impuls voor 1999 geheel naar de werkgevers gaat en dat dit betekent dat de resterende 150 mln. in de jaren daarna vooral gericht zal zijn op de werkende ouders. Ik hoop dat de bewindslieden dit kunnen bevestigen.
Ten slotte. Klopt de berichtgeving over fiscale vrijstelling voor het zorgverlof en, zo ja, hoe ziet die vrijstelling eruit?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter! Misschien mag ik mevrouw Giskes helpen haar spreektijd kosteloos te verlengen?
De voorzitter:
Nee, dat mag niet. Ik sta deze interruptie niet toe. Dit is niet de manier waarop wij interrupties plegen.
De heer Van Dijke (RPF):
Voorzitter! Ik begin met een citaat uit een interview uit 1995 met Thijs Wöltgens: 'De wereldmarkt is een afgodsbeeld geworden waaraan wij ons allemaal moeten aanpassen.' Uit die tijd, 1995, herinner ik mij debatten met de toenmalige minister Wijers, die vond dat wij een hoop moesten doen en vooral een hoop moesten laten, juist met het oog op onze concurrentiepositie op de wereldmarkt, omdat wij anders de slag zouden verliezen van Aziatische tijgers. Nu glimlach je een beetje om zulke bespiegelingen van twee, drie jaar geleden. Hoezo, de slag verliezen met Aziatische tijgers? Toch werd het beleid mede door beduchtheid voor die 'tijgers' bepaald. We pasten ons aan, want ja... De lasten voor bedrijven gingen omlaag, want voordat kwetsbare groepen in de samenleving aan bod konden komen, moesten bedrijven in staat worden gesteld om de slag te winnen.
Nu, de Aziatische tijger ligt geveld, Japan verkeert in een crisis en Rusland is voor vele jaren uitgerangeerd. En nu kun je in de Miljoenennota lezen: 'De te verwachten toenemende internationale concurrentie (...) vraagt om (...) versterking van het aanpassingsvermogen (...). Daarom zullen nieuwe stappen gezet moeten worden op het terrein van verbeterde marktwerking en efficiency (...).' Opnieuw zal het afgodsbeeld dat Thijs Wöltgens tekent, offers vragen. We leven weliswaar in een hoogconjunctuur, maar het financieringstekort daalt niet als de groei beperkt blijft. Het aantal kinderen dat langdurig in armoedige omstandigheden leeft, ligt nog steeds ver boven de 200.000 en stijgt eerder dan dat het daalt, maar we moeten ons aanpassen en dus menen we dat we niet kunnen doen wat nodig is.
Thijs Wöltgens vervolgt in het hiervoor al aangehaalde interview: er is ook niemand meer die iets met overtuiging zegt. Die zegt: ik vind dat we het minimum omlaag moeten brengen. Er wordt altijd gezegd: we móéten dat minimum omlaag brengen. We móéten met onze sociale zekerheid omlaag, want de globaliserende markt dwingt ons ertoe te kijken naar Vietnam en weet ik welke opkomende markten, waar net de eerste fiets wordt gemaakt.
Voorzitter! Mijn fractie vindt dat kinderen, als het maar even kan, thuis door de ouders zelf moeten worden opgevoed. Dit uitgangspunt mag niet worden geofferd aan de gedachte die dit kabinet uit, namelijk dat we vooral snel het 'onbenut arbeidspotentieel' moeten benutten. Als het kabinet spreekt over onbenut arbeidspotentieel, dan wordt onder anderen mijn vrouw bedoeld. Zij zorgt voor de kinderen. Ik vraag u, mede namens mijn vrouw: let op uw woorden!
Het blijft toch, zo vind ik althans, een dwaze redenering. Als je kinderen van een ander verzorgt en daarvoor wordt betaald, is dat een bijdrage aan de economische groei; als je je eigen kinderen opvoedt en daarvoor een betaalde baan al dan niet tijdelijk opzegt, ben je opeens onbenut arbeidspotentieel. Dat is dan ook de reden dat mijn fractie vindt dat de mogelijkheid om zelf de kinderen op te voeden, fiscaal moet worden aangemoedigd. Daarbij blijft mijn fractie van oordeel dat een inkomensafhankelijke 'kop' op de kinderbijslag een uitstekend middel is om de positie van de meer dan 200.000 kinderen die langdurig in armoedige omstandigheden verkeren, structureel te verbeteren. We zouden dus het geld voor de kinderopvang ook op die manier kunnen inzetten.
Voorzitter! De afgelopen vier à vijf jaar hebben gezinnen aanmerkelijk meer geleend dan daarvóór; ik verwijs naar de MEV. De hypothecaire schuld is fors toegenomen als gevolg van het verzilveren van de overwaarde van het eigen huis. Hierdoor is een daling opgetreden van de spaarquote. Mijn fractie vindt dit riskant en ook ongewenst. We zien het scenario al voor ons: het rendement op de belegde overwaarde van het eigen huis valt tegen; intussen moet wel rente worden betaald, waardoor de bestedingsmogelijkheden afnemen. Dit heeft natuurlijk gevolgen voor de economische groei. De grenzeloze fiscale mogelijkheden die van oorsprong het eigenwoningbezit bevorderden, stimuleren nu een zeepbeleconomie.
Dit, voorzitter, brengt mij bij de hypotheekrenteaftrek. De hypotheekrenteaftrek is door dit kabinet tot een onbespreekbaar thema gemaakt en dat blijft merkwaardig. We zouden deze krampachtige houding nog enigszins kunnen verklaren als kon worden voorzien dat de huizenmarkt zou instorten, huizenbezitters met een tophypotheek massaal failliet zouden gaan en er dus zoiets als een nationale ramp zou volgen, maar van dit alles zal in het geheel geen sprake zijn. Mijn fractie vindt dat we de aftrekmogelijkheden moeten beperken en tegelijkertijd de overdrachtsbelasting en het huurwaardeforfait kunnen verlagen. De gevolgen zijn uiterst beperkt en er komt een einde aan de ongerijmdheid dat er uit publieke middelen wordt betaald aan hele en halve kastelen. Wij vinden dat er een einde moet komen aan die ongerijmdheid in de fiscale sfeer. Ik vraag me af waarom dit kabinet dat niet wil.
Voorzitter! De rol van het IMF is de afgelopen jaren groter en belangrijker geworden...
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter! Misschien mag ik de heer Van Dijke een vraag over het voorgaande punt stellen. Als een aantal politieke partijen programma's maken waar zij de verkiezingen mee ingaan en als daar expliciet in staat dat de hypotheekrente aftrekbaar blijft, zou het dan niet iets met betrouwbaarheid in de politiek te maken hebben als die partijen, die een regeerakkoord maken, samen bepalen dat dit ook zo blijft? Dat ontzegt de heer Van Dijke niet het recht om er anders over te denken; maar het zou toch een schande zijn als het kabinet iets anders zou zeggen dan wat wij als partijen beloofd hebben aan onze kiezers?
De heer Van Dijke (RPF):
Ik vind het een beetje onfris als een partij in een verkiezingsprogramma opschrijft dat de hypotheekrenteaftrek moet worden beperkt en dat er vervolgens zo'n doem op wordt gelegd, dat zelfs praten erover wordt geblokkeerd. Wanneer je een discussie over een nieuw belastingstelsel aangaat, getuigt het van weinig creativiteit als je over zo'n belangrijk onderdeel gewoon niet wilt praten. Ik wijs ook op de adviezen van de Raad van State op dit punt.
De heer Van Beek (VVD):
Ik kan mij best voorstellen dat er verschillend over dit onderwerp gedacht wordt, maar het gaat mij om de betrouwbaarheid van de partijen die dit kabinet steunen. Daarom is er ook fel gereageerd toen er opnieuw discussie over ontstond binnen partijen. Toen is er gezegd dat er gediscussieerd kan worden en dat er nieuwe gedachteontwikkeling kan plaatsvinden, maar dat dit punt in deze regeerperiode voor iedereen duidelijk dient te zijn. Dit is toch een heel open situatie voor de kiezer?
De heer Van Dijke (RPF):
Het is wel raar om aan betrouwbaarheid te koppelen dat je over het onderwerp als zodanig niet meer wenst te spreken.
De heer Van Beek (VVD):
Ik wil onderscheid maken tussen blijven denken over zaken en beleidsvoornemens concretiseren. De afspraak, die op verkiezingspro- gramma's steunt, is dat er over dit onderwerp geen beslissing wordt genomen in deze regeerperiode. Dat moet duidelijk zijn. Er mag over gediscussieerd worden zoveel als men wil.
De heer Van Dijke (RPF):
Wij zijn voornemens ons belastingregime voor de komende eeuw opnieuw vorm te geven. Dit zal voor een heel lange periode gaan gelden. Dan is het toch niet verstandig een zo belangrijk deel van ons fiscale regime buiten de discussie te plaatsen? Ik zou overigens wel eens willen zien hoe de fractie van de VVD zou reageren als eigenhuisbezitters per saldo erop vooruit zouden gaan, wanneer bijvoorbeeld ook het huurwaardeforfait erbij betrokken wordt. Ik waag het te betwijfelen of dat dogma dan nog voor u zou gelden.
De heer Van Beek (VVD):
Het gaat mij niet om dogma's. Het gaat mij erom dat wij voor een bepaalde periode zekerheid moeten bieden. De discussie is er nooit over gegaan in welk systeem men er beter van wordt. Er is voor deze periode een belofte gedaan en er is duidelijk gemaakt hoe wij hiermee zullen omgaan. Wij vinden het ontzettend belangrijk dat deze belofte gehouden wordt, zichtbaar voor de kiezers.
De heer Van Dijke (RPF):
Dit staat inderdaad in het verkiezingsprogramma van de VVD. Gelukkig zijn er andere partijen die dit niet in hun programma hebben staan. Het staat mij dus vrij om dit punt hier aan te roeren. Ik blijf het raar vinden dat als wij het belastingstelsel ingrijpend willen wijzigen en voor een heel lange periode een nieuw regime willen vaststellen, zo'n belangrijk onderdeel niet ter discussie kan komen te staan. Ik vind dit niet goed en daarom stel ik het opnieuw ter discussie. Het lijkt mij ook niet goed om elke discussie dood te slaan met de opmerking dat het in het verkiezingsprogramma staat en dat er dus niet over kan worden gesproken. Voortschrijdend inzicht mag ook een rol spelen.
De heer Balkenende (CDA):
Ik denk dat de heer Van Beek er volstrekt gelijk in heeft dat er verschil is tussen verkiezingsprogramma's en een regeerakkoord. De VVD wilde geen bezuinigingen op Defensie, maar het regeerakkoord luidt anders. Daar moet je je dan aan conformeren. U komt uit Zeeland, de provincie van luctor et emergo, ik worstel en kom boven. Dit is ook een beetje het beeld van de economie. Bent u er niet bang voor dat u met uw ideeën over de hypotheekrente nodeloos onrust zaait?
De heer Van Dijke (RPF):
Volgens mij zaai je nodeloos onrust wanneer je lange tijd een sfeer schept waarin iets onbespreekbaar is, terwijl er onderhuids dingen broeien. Je schept volstrekte helderheid wanneer je een belastingplan voor de komende eeuw schrijft waarin je alle keuzemogelijkheden keurig op een rijtje zet, en vervolgens op enig moment heldere keuzes maakt. Dat je investeringen uit het verleden op basis van toen geldende regelgeving niet moet frustreren en dat je ook de toekomstige economische consequenties van zulke ingrijpende zaken tegen het licht moet houden, is evident. Ik ben er helemaal geen voorstander van om rücksichtslos te schrappen. Mijn punt is dat objectief bekeken de gevolgen van het aftoppen van de aftrekbaarheid van hypotheekrente buitengewoon beperkt zijn. Tegen de achtergrond van een belastingherziening ben je wat spastisch bezig door dit thema als absoluut onbespreekbaar te verklaren.
De heer Balkenende (CDA):
Dan lopen onze meningen op dit punt duidelijk uiteen. Ik blijf van mening dat u voor onrust zorgt.
De heer Van Dijke (RPF):
Dan betekent dat dat een herziening van het belastingstelsel als zodanig onbespreekbaar is, want dat zorgt voor onrust en levert veranderingen op. Als je nooit niet iets wilt veranderen, noemen wij dat: conservatisme.
Voorzitter! Nogmaals, de rol van het IMF is de afgelopen jaren groter en belangrijker geworden. Nederland draagt netjes zijn verplichtingen af. Ik heb niet de indruk dat alle andere landen dat ook zo doen. Kan op dit punt een overzicht worden verstrekt? Vindt de minister dat de rol van Nederland in het IMF aanpassingen behoeft? Ik weet dat hierover vorige week overleg is gevoerd, maar ik kon daarbij helaas niet aanwezig zijn. En vindt de minister dat er een risico bestaat van een verschuiving van verantwoordelijkheden tussen het IMF en de Wereldbank, bijvoorbeeld als gevolg van de Aziatische crisis? Hoe beoordeelt hij dat risico?
Voorzitter! Tijdens de algemene beschouwingen hebben wij onze verontwaardiging geuit over de aantasting van het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Mijn fractie vindt dat wij ons veel meer moeten inspannen om een einde te maken aan de onrechtvaardige verdeling van de overvloed die de Schepper ons, mensen, heeft toevertrouwd. De forfaitaire verrekening van het budget voor ontwikkelingssamenwerking voor de opvang van asielzoekers is bij de formatiebesprekingen verhoogd. Ligt de hoogte van het bedrag nu vast? Neemt, naarmate de toestroom van asielzoekers groter wordt, het beslag op het budget voor ontwikkelingssamenwerking navenant toe? Graag verkrijg ik hierover meer duidelijkheid.
Voorzitter! Het EMU-tekort bedroeg in 1997 0,9% BBP. In 1998 en 1999 zal het tekort naar verwachting 1,3% bedragen. Dat betekent dat het tekort in 1998 bij een economische groei van 4% met 0,4% stijgt. In 1999 zal een groei van 3% niet worden gehaald. En dan kan de minister bij de presentatie van de Miljoenennota wel spreken van het laagste tekort sinds 25 jaar, maar dat is feitelijk onjuist, als je tenminste uitgaat van de feitelijke tekortcijfers. Ik deel de zorgen en de conclusies op dit punt, die collega Balkenende gisteren in een voortreffelijke maidenspeech verwoordde.
Ook mijn fractie vindt het raar dat wij denken aan lastenverlichting en dat wij intussen het tekort en daarmee de staatsschuld laten oplopen. Waarom reiken de Nederlandse ambities niet verder dan de EMU-criteria? Overigens, wat doet het kabinet als het tekort onverhoopt oploopt tot 3% of zelfs daar bovenuit komt? Volgt dan lastenverzwaring of kiest het kabinet voor uitgavenbeperking?
Daarnaast wil ik vragen wat de minister vindt van de gedachte om de reserves van het AOW-spaarfonds voor een deel aan te vullen uit extra BTW-opbrengsten. De minister zal, zo komt het mij voor, wel wat moeten doen, omdat de Wet premiemaximering AOW een plafond stelt aan de premie op 16,5% en het dientengevolge niet is toegestaan dat de premie oploopt tot 18,25% en 17,9% in respectievelijk 1998 en 1999. Wil de minister hierop ingaan? Overigens, als gevolg van de gedeeltelijke fiscalisering van de AOW, de volledige rijksbijdrage voor de kinderbijslag en ook de rijksbijdragen aan werknemersverzekeringen is het principe van lastendekkende premies verlaten. Dat is min of meer een ad-hocontwik- wikkeling geweest. Wat vindt het kabinet van een verdere fiscalisering van de premies volksverzekeringen? Graag verkrijg ik hierop een reactie van de minister.
Voorzitter! De uitstoot van CO2 groeit nog steeds en dat zal, gelet op het voorgenomen beleid, voorlopig wel zo blijven. Er zullen drastische maatregelen moeten worden genomen om de mobiliteit in Nederland te veranderen. Het rekeningrijden zal misschien de files, maar niet de CO2-uitstoot terugdringen. De RPF-fractie vindt dat het aantal gereden autokilometers en daarmee de CO2-uitstoot moet worden teruggedrongen. In de Miljoenennota staat daarover: de Nederlandse regering zet zich ervoor in om samen met de buurlanden een verhoging van de benzineaccijns te realiseren om hierdoor het gebruik van de auto op ieder moment van de dag duurder te maken. Het lijkt onze fractie onwaarschijnlijk dat overleg met Duitsland, zelfs met een rood-groene coalitie, ertoe leidt dat op korte termijn tot een zodanige accijnsverhoging wordt gekomen dat het aantal daadwerkelijk gereden kilometers wordt teruggedrongen. De kilometerheffing waarover wij bij de algemene beschouwingen spraken, geeft de mogelijkheid om het autogebruik als zodanig duurder te maken, dit onafhankelijk van wat onze Duitse en Belgische buren doen. Heel de grensproblematiek wordt met zo'n heffing vermeden. Dat moet toch voor deze minister een aantrekkelijke gedachte zijn? Wil de minister eens aangeven hoe hij vanuit de fiscaliteit aankijkt tegen een kilometerheffing, zoals wij presenteerden bij de algemene beschouwingen?
De minister is verantwoordelijk voor een doelmatig beheer van 's Rijks financiën. Als wij nu uitgaan van een behoedzaam scenario, dat overigens steeds realistischer wordt, ligt het toch voor de hand enkele forse uitgaven nog eens tegen het licht te houden: is het echt nodig, kan het anders en ook goedkoper? Dat lijkt mij het geval bij de Betuwelijn. Ik doe een dringend beroep op het kabinet om die Betuwelijn voorlopig te laten stoppen bij Kijfhoek. Alle seinen staan op rood. Ik wijs op de prognoses van EVO en van het Gemeentelijk havenbedrijf van Rotterdam, waaruit blijkt dat zelfs bij een groei van 2,8% de doelstellingen die in de PKB zijn verwoord, niet worden gehaald. Daar dreigt een doelmatig beheer van 's Rijks financiën in gevaar te komen. Mijn fractie vindt dan ook dat de verdere aanleg moet worden opgeschort en dat vrijvallende investeringsmogelijkheden moeten worden benut voor regionale infrastructurele projecten en de aanleg van een nieuwe sluis bij IJmuiden. De laatste investering genereert veel meer toegevoegde waarde en daarmee arbeidsplaatsen dan heel de Betuwelijn. Wil de minister eens ingaan op de toegevoegde waarde die bij investeringen wordt gegenereerd?
In augustus heb ik schriftelijke vragen gesteld over het verminderde douanetoezicht in Zeeland. De beantwoording was heel summier en op een aantal belangrijke vragen werd niet ingegaan. Wij zullen, zo lees ik, verder worden geïnformeerd. Ik heb nu toch een paar vragen.
Wil de staatssecretaris ingaan op de vrees die werd geuit door officier van justitie mr. Valente, dat als gevolg van het verminderd toezicht in de Zeeuwse regio een toename van smokkel van allerlei goederen zal kunnen plaatsvinden? Mr. Valente sprak in dit verband over 'de katten op het spek binden'. Dat lijkt mij tamelijk ernstig. De laconieke wijze van beantwoording doet aan deze ernst geen recht. Moet een deel van de overplaatsing van douanepersoneel die de afgelopen tijd heeft plaatsgevonden, niet worden teruggedraaid? Ik zou graag een concreet antwoord krijgen op deze concrete vraag.
Mag ik de staatssecretaris in zijn beantwoording van de schriftelijke vragen zo verstaan, dat de Kamer een notitie krijgt waarin uitvoerig wordt aangeven hoe nu en in de toekomst de douanesterkte beleidsmatig wordt bepaald en verdeeld en op grond van welke prognoses, hoe de verdeling van taken is en zal zijn tussen de rivierpolitie, de marechaussee en de douane en hoe wordt omgegaan met de voor adequaat toezicht benodigde bevoegdheden en expertise?
Voorzitter! Ik rond af. Eerder heeft mijn fractie aangegeven in onzekerheid te verkeren omtrent de vraag wat het kabinet eigenlijk wil en vanuit welke visie het tot daden komt. De minister-president zei: wacht op onze daden. Ik ontzeg het kabinet geen dadendrang, maar de dadendrang mist de overtuiging. Komt dat nu doordat dit kabinet het beleid vooral laten bepalen door wat er van buitenaf op ons afkomt: wij moeten dit en we moeten dat? Op die manier wordt ons de ruimte ontfutseld voor wat wij vinden dat moet gebeuren. Ik ben bang dat Thijs Wöltgens gelijk heeft.
De heer Schutte (GPV):
Voorzitter! Tijdens de algemene politieke beschouwingen heb ik de minister van Financiën ervoor geprezen dat hij er in de Miljoenennota blijk van geeft oog te hebben voor de langetermijndimensie van het overheidsbeleid. De financiële beschouwingen van deze week vormen een goede gelegenheid om te bezien of de regering niet alleen oog heeft voor de gevolgen van het beleid voor de langere termijn, maar er ook naar handelt.
Niet ontkend kan worden dat de begroting op het eerste gezicht deugdelijk oogt. Er wordt behoedzaam geraamd. De belastingdruk wordt nu verzwaard zodat zij straks tegen het jaar 2002 weer verlicht kan worden. Er wordt bezuinigd om weer extra te kunnen uitgeven. De boekhouder doet zijn werk niet slecht. Maar een beetje bedrijf kan tegenwoordig niet meer met een boekhouder volstaan. Het heeft een financieel manager nodig om ook op termijn het hoofd boven water te kunnen houden. Als wij eens met diens blik naar de cijfers kijken, dan rijzen er enkele vragen.
Wij leven in een tijd van hoogconjunctuur. Ik behoor niet tot de mensen die anderen een depressie willen aanpraten, verwijzend naar het Verre en minder verre Oosten. Een hoogconjunctuur is echter geen hoogconjunctuur meer als zij niet wordt gevolgd door minder royale tijden. Daar moet je dus rekening mee houden. Het is dan vreemd dat het tekort van de overheid stijgt. In goede tijden zorg je toch dat je tegen een stootje kunt als het onverhoopt gaat tegenvallen? In 1997 bedroeg het EMU-tekort 0,9%, nu 1,4% en in 2002 nog steeds 1,1%. Hebben wij in het jaar dat beslissend was voor de toetreding tot de derde fase van de EMU dan toch hetzelfde gedaan als wat wij bij andere, zwakkere broeders in Europa vreesden, namelijk de werkelijkheid verbloemen?
Meer dan vreemd, ronduit verontrustend is dat de sterke groei van de werkgelegenheid voorbijgaat aan de zwaksten op de arbeidsmarkt, de mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. Als er één categorie is die prioriteit verdient in het beleid, dan is het deze. Als wij er nu niet in slagen de trend in het aantal arbeidsongeschikten duidelijk naar beneden om te buigen, lukt dat in slechtere tijden zeker niet meer. Tegen die achtergrond vind ik het onbegrijpelijk dat de Kamer mijn motie om een duidelijke inspan- ningsverplichting aan te gaan, heeft verworpen.
Ik begrijp ook niet welke logica er zit achter het plan om de meeste extra uitgaven in het begin van de kabinetsperiode te doen, terwijl de meeste extra bezuinigingen pas later voorzien zijn. Liberalen hielden ons vroeger nog wel eens voor dat de kost voor de baat gaat. Geldt dat nu niet meer? Of is de regering zo bang dat zij de vier jaar niet vol zal maken, dat de populairste maatregelen eerst worden getroffen? Dat is ook een vorm van toekomstgericht denken, maar wel een erg doorzichtige.
De heer Van Beek (VVD):
Ik kan deze redenering van de heer Schutte goed volgen, maar wat wil hij dan anders? Wil hij minder uitgeven of sneller bezuinigen?
De heer Schutte (GPV):
De goede, oud-liberale regel om het geld pas uit te geven als je erover beschikt, moet meer in acht worden genomen. Ik constateer dat dat hier niet gebeurt. Dat roept kennelijk ook bij u vragen op.
De heer Van Beek (VVD):
De oplossing is sneller bezuinigen of minder snel de uitgaven verhogen. Wij kennen de beleidsprioriteiten die ten grondslag liggen aan de uitgavenverhoging. Is het maatschappelijk nut ervan – ik denk aan de volksgezondheid en het onderwijs – niet zo belangrijk, dat je het ongemak voor lief moet nemen?
De heer Schutte (GPV):
De pijn zit wellicht vooral hierin, dat de ingeboekte bezuinigingen zó moeilijk realiseerbaar zijn, dat zij daarom verschoven zijn naar latere jaren. Het is dus de vraag of wel voor goede bezuinigingsmogelijkheden is gekozen.
De heer Van Beek (VVD):
Dit is een belangrijk punt. Het is van belang dat de bezuinigingsafspraken ook echt hardgemaakt worden. De Kamer moet daarvan goed op de hoogte worden gehouden. De heer Schutte weet beter dan ik hoe moeilijk het is om in begrotingen tot bezuinigingen te komen. Het hangt veel meer af van de intentie om de bedragen ook echt zichtbaar te maken. Als de heer Schutte vindt dat het sneller moet of dat het om andere bedragen moet gaan, ben ik erg benieuwd wat hij daarvoor beschikbaar heeft.
De heer Schutte (GPV):
Mijn algemene kritiek is dat een onjuiste volgorde wordt gehanteerd voor bezuinigen en het besteden van de opbrengsten ervan. Dat heeft mede te maken met de twijfels over de hardheid van de bezuinigingen. Wij hebben het al over Europa en het ambtelijk apparaat gehad. Dat zijn misschien best sympathieke bezuinigingen, maar het zal heel veel moeite kosten om ze te realiseren. Wij kunnen dat maar voor een deel zelf beslissen. De bezuinigingen in het kader van Europa hebben wij niet in de hand. Goede intenties zijn belangrijk, maar vormen slechts het begin.
Voorzitter! De start van de EMU per 1 januari a.s. luidt het afscheid van de gulden in. Mijn collega Van Middelkoop heeft zoals bekend al eens voorgesteld de pijn van dit afscheid wat te vergulden door de oprichting van een monument voor de gulden. Ik kan u van betrouwbare zijde meedelen dat hij toen niet dacht aan een geschenk van De Nederlandsche Bank aan de Nederlandse samenleving. Die mogelijkheid om buiten alle normale kanalen om een monument op te richten zou niet bij hem opgekomen zijn. Maar hoe dan ook, het monument is er nu. We mogen hopen dat de waardevastheid van de nieuwe munt groter zal zijn dat die van kunstwerken over het algemeen pleegt te zijn.
De EMU noopt ons te zoeken naar een nieuw evenwicht tussen nationaal en Europees beleid. Weliswaar vormt de EMU als geheel een belangrijke economische factor in de wereld, maar tegelijk blijft belangrijk welke positie Nederland inneemt binnen de EMU. Momenteel zijn enkele tendensen zichtbaar welke die positie kunnen verzwakken. Ik denk aan de ontwikkeling van de loonkosten en de inflatie. Mocht de conjunctuur gaan afzwakken, dan is de Nederlandse economie op deze punten kwetsbaar. Ik noem in het bijzonder de inflatie, die in ons land al enige tijd boven het Europese gemiddelde ligt en in reële cijfers stijgt. Voor een deel is dit een gevolg van bewust overheidsbeleid, maar daar wordt het verschijnsel inflatie niet minder schadelijk door.
Vorig jaar hebben wij met elkaar gesproken over de gevolgen van de totstandkoming van de EMU voor het economisch en fiscaal beleid. Ik wees toen op een artikel van thesaurier-generaal Oosterwijk in ESB. Kern daarvan was dat gezorgd moet worden voor voldoende economische dynamiek. Daarvoor zou je niet in Brussel moeten zijn maar in Den Haag. Interessant vond ik de uitspraak dat, nu de wisselkoersen worden vastgeklonken, op fiscaal gebied de beleidsconcurrentie verscherpt zou moeten worden, mits niet met het uitsluitende doel elkaars beleggers en bedrijven weg te lokken. De minister verklaarde toen het hiermee eens te zijn. Des te meer verbaasde het mij uit de pen van de staatssecretaris iets heel anders te lezen. In het Weekblad voor fiscaal recht gaf hij zijn visie op de relatie tussen Europa en de fiscaliteit. Hij vond de inhoud van het artikel wel zo belangrijk, dat hij een kopie ervan aan de Kamer zond. Ik zie dat er meer collega's zijn bij wie dat is opgevallen. In dat artikel houdt hij geen pleidooi voor beleidsconcurrentie op fiscaal gebied in het belang van de economische dynamiek, maar een pleidooi voor fiscale ondersteuning en begeleiding van de verdere integratie binnen de Europese Unie met als einddoel het creëren van een samenhangend geheel van belastingheffing dat is afgestemd op de ontwikkelingen in de interne markt.
De verschillen tussen de minister vorig jaar en de staatssecretaris nu zijn frappant. De minister wilde de mogelijkheden die de EMU biedt uitbuiten om de Nederlandse concurrentiepositie te versterken. De staatssecretaris ziet de EMU als maat der dingen, waaraan het nationale beleid moet worden aangepast. Wat is nu het standpunt van de regering? Ik neem toch aan dat Zalm II niet anders is dan Zalm I. En verder neem ik aan dat de positie van de staatssecretaris onder dit kabinet niet zo is veranderd, dat de minister niet meer de hoofdlijnen van het beleid bepaalt.
Overigens is een eigen fiscaal beleid niet alleen van belang voor onze concurrentiepositie. Onze nationale ecotaks moet ons milieubewust gedrag stimuleren, ook als onze buren en concurrenten er niet zoveel voor voelen. Wat mij betreft is dat prima, maar dan moet het wel werken en rechtvaardig uitwerken. Wat wil de minister nu aanvoeren om ook de heer Van Beek ervan te overtuigen dat het echt werkt? Beschikt hij daarvoor over cijfers? Of denkt hij: of de VVD er nu in gelooft of niet, doet niet zo terzake, als zij maar voorstemt? Ik hecht overigens zeer aan een rechtvaardige uitwerking. Het gaat er immers niet om extra geld in de schatkist te krijgen, maar om mensen meer milieubewust te maken. Dan moeten niet als nevengevolg mensen in een zwakke positie het slachtoffer worden. De gezinnen zullen worden gecompenseerd via lagere belastingtarieven. Maar zullen grotere gezinnen met lagere inkomens niet opnieuw worden benadeeld, zeker als ook het waterverbruik onder het algemene BTW-tarief gebracht zal worden? En hoe zit het met de rond 70.000 kleine zelfstandigen die zo'n laag inkomen hebben dat zij weinig of geen belasting betalen? Dat vraag ik met de heer Van Beek, die daar zojuist ook op wees.
Een belasting die zeker rechtvaardig genoemd kan worden, is de voorgenomen vaarbelasting. Maar ik kan maar niet vergeten dat heel wat ambtsvoorgangers van de minister ook zulke plannen hadden. Die verdwenen stuk voor stuk in een bureaula. Zij zijn onuitvoerbaar en kennen geen redelijke kosten-batenverhouding, zo was de conclusie. Wat heeft Zalm nu wat Duisenberg en Kok misten?
Als wij het hebben over economische dynamiek, komt al snel de marktwerking ter sprake. Een intrigerend thema, zeker voor een Paarse coalitie. In de Miljoenennota wordt gewaarschuwd dat het verzet van gevestigde belangen het zicht niet mag ontnemen op de potentiële baten van een verbeterde marktwerking voor consument en burger. Mag ik het eens omkeren: het wenkend perspectief van het materieel gewin van marktwerking mag het zicht niet ontnemen op de immateriële risico's.
De werkgelegenheid stijgt snel, maar het aantal uitzendkrachten nog sneller. Dat is gunstig voor de dynamiek, voor de werkgever om eraan te komen, voor de werknemer om eruit te vliegen.
Verruimde winkeltijden heten welvaartsverhogend, maar in de winkelcentra van Groningen en Utrecht tref je dezelfde winkelketens aan. De zelfstandige ondernemer wacht tot ook zijn bedrijf erin wordt opgenomen.
De liberalisering van de telecommunicatiesector heeft de communicatie vleugels gegeven. Maar is het puur winst als je op elke hoek van de straat en in elke coupé deelgenoot mag zijn van een gesprek tussen een afdelingschef en zijn secretaresse?
In de wereld van het bank- en verzekeringswezen ontstaan machtige conglomeraten met wereldwijde vertakkingen; allemaal in het belang van de consument en de aandeelhouder. Maar weten wij ook wat de individuele consument, hetzij burger, hetzij zelfstandig ondernemer, er werkelijk beter van geworden is? Is deze ontwikkeling nog wel beheersbaar? Is de regeling van het toezicht nog wel adequaat? Nu wil niemand ongelimiteerde marktwerking. We hebben de mededingingsautoriteit, die toeziet op eerlijke concurrentie. Maar is het vraagstuk niet veel breder dan dat van de concurrentie? In ander verband kwam prof. In 't Veld eens tot de conclusie: 'Een onderzoek dat alleen de economische en dan bovendien nog kwantificeerbare effecten van concurrentieverstoring in beschouwing neemt, leidt onvermijdelijk aan een vorm van blikvernauwing waarin wel de welvaartsverliezen in het oog springen maar geen aandacht is voor de welzijnswinst die hieruit mogelijk voortvloeit.'
Wat hier gezegd wordt over concurrentieverstoring geldt ook voor concurrentiebevordering. In onze tijd, waarin veel belangen in geldsommen worden uitgedrukt, is het gevaar van blikvernauwing groot. Marktwerking kan een nuttig en noodzakelijk instrument zijn. Maar wie het gaat institutionaliseren, bevordert blikvernauwing. Daarom is het al meermalen geopperde idee van een coördinerende vaste commissie voor marktwerking, deregulering en wetgeving geen goed idee.
Ten slotte, voorzitter, er bestaat een groeimarkt voor publiek-private samenwerking. Mij bereikten echter signalen dat private financiers soms de weg niet weten in de veelheid aan overheidsloketten waar ze zich moeten melden. Herkent de minister hier iets van en, zo ja, kan hij een bijdrage leveren aan meer duidelijkheid op dit punt?
De (algemene) beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
De minister en de staatssecretaris zullen morgenochtend om kwart over tien in hun eerste termijn antwoorden, waarna de rest van de beraadslaging plaatsvindt.
De vergadering wordt van 12.25 uur tot 13.30 uur geschorst.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19981999-313-332.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.