Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van de belastingbepalingen in de Provinciewet aan bepalingen in de Gemeentewet en de Waterschapswet, alsmede wijziging van de formele belastingbepalingen in de Gemeentewet en de Waterschapswet (24771).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter! Het voorliggende wetsvoorstel is een vrij technisch wetsvoorstel. Het beoogt een aantal regelingen inzake belastingbepalingen in de Provinciewet, de Gemeentewet en de Waterschapswet gelijk te schakelen. Dat is geen probleem.

Eén element van het voorstel gaf mijn fractie echter aanleiding om een amendement in te dienen. Dit komt namelijk ook in andere situaties naar voren. Ik doel dan op de wijze waarop de verschillende overheden kwijtschelding kunnen verlenen. Op dit moment is het volgens de regeling inzake de invordering en de bepalingen in de drie genoemde wetten mogelijk om de grondslag voor kwijtschelding afwijkend vast te stellen. Meestal wordt die grondslag dan lager vastgesteld. Dit leidt ertoe dat veel mensen menen dat zij, omdat hun inkomen niet meer bedraagt dan 90% of 95% van het bijstandsniveau, voor kwijtschelding in aanmerking komen. Die kwijtschelding krijgen zij dan wel van de gemeente, maar bijvoorbeeld niet van het waterschap. Het waterschap heeft namelijk de bevoegdheid om het inkomen anders te berekenen. Voor veel mensen is dit onverklaarbaar of althans niet al te begrijpelijk. Zo ontstaat het beeld van een overheid die misschien niet betrouwbaar is, terwijl zij dat per saldo wel is. Welnu, dat beeld willen wij graag kwijt en daarom hebben wij een amendement voorgesteld.

Het amendement is relatief eenvoudig. Daarin wordt bepaald dat voor het vaststellen van de draagkracht in het inkomen één berekeningsmethodiek gehanteerd moet worden, namelijk de methodiek die ook geldt voor de rijksbelastingen. Gemeenten houden de bevoegdheid om zelf bij verordening te beslissen of er al dan niet kwijtschelding verleend wordt. Dat geldt ook voor de provincies en de waterschappen. De instanties behouden ook de bevoegdheid om te bepalen welk inkomen zij willen hanteren: 90%, 95% of 100% van het bijstandsniveau. Dit betekent dat de gemeenten materieel de beleidsruimte houden om zelf de kwijtschelding te bepalen. Alleen wat daaronder ligt, de berekeningsmethodiek, wordt eenvormig door aan te sluiten op de rijksregels. Ik hoop dat het kabinet geen bezwaar heeft tegen dit amendement.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! De fractie van D66 steunt het voorliggende wetsvoorstel. Het voorstel kent een lange geschiedenis, namelijk al sinds de commissie-Christiaanse veertien jaar geleden haar rapport uitbracht. De fractie van D66 is blij met de positieve reactie van het kabinet op de opmerkingen van de Kamer. Ik denk dat het goed is dat het kabinet die opmerkingen ter harte heeft genomen, met name waar het gaat om de belangen van de individuele belastingplichtige burger. Ik wil daar in mijn bijdrage ook nog de nadruk op leggen. Het is positief dat het kabinet heeft willen overgaan tot het afschaffen van het drempelbedrag bij de teruggave van de invorderingsrente. Ook is het positief dat het kabinet heeft willen overgaan tot het afschaffen van de matige winstmogelijkheid voor de provincies.

De fractie van D66 ondersteunt de uniformering van de formele belastingbepalingen in de Provinciewet, de Gemeentewet en de Waterschapswet. Daarmee creëer je namelijk bestuurlijke duidelijkheid en helder bestuur. Wij zijn voor uniformering, als de gelijkschakeling een verandering ten goede betekent. De vraag is of de bestaande regels zodanig de moeite waard zijn dat je de bepalingen van de Provinciewet in overeenstemming wilt brengen met die van de andere wetten. Wij beantwoorden die vraag met een duidelijk "ja". Wij willen echter ook kijken naar mogelijkheden om het belastingregime over de gehele linie van Provinciewet, Gemeentewet en Waterschapswet te verbeteren.

Voordat ik iets zeg over het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw Noorman en mijzelf, maak ik nog twee korte andere opmerkingen. De mogelijkheden voor samenwerking tussen provincies, gemeenten en waterschappen worden in de toekomst verbeterd. De bestaande WGR-systematiek voldoet niet. Als ik het goed begrijp, is het kabinet van plan om de Algemene wet bestuursrecht op dat punt aan te passen. Wij steunen die aanpassing.

Mijn andere korte opmerking betreft de samenwerking bij het combineren van aanslagen van meer overheden op één aanslagbiljet. Mijn fractie vindt dit een goede zaak. Er moet echter wel gecontroleerd worden op een zorgvuldig gebruik hiervan. Ik neem aan dat het vooral aan de rechter is om dit uiteindelijk te toetsen. Ook op dit punt komt het kabinet met een aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht.

Dan kom ik ten slotte te spreken over de kwijtschelding. Mijn fractie en kennelijk ook die van mevrouw Noorman hebben zorgen over de stijging van de lokale lasten en de gevolgen daarvan voor individuele huishoudens. Het is belangrijk dat lokale overheden zo ruim mogelijk gebruikmaken van de mogelijkheden voor kwijtschelding. Dat is ook uitgebreid aan de orde geweest in het kader van de nota Lokale lastendruk. De belastingcapaciteit van belastingplichtigen wordt bepaald door de kosten van bestaan en de woonlasten. Wij zijn er zeer verheugd over dat de lokale overheden de kosten van bestaan sinds een paar weken op 100% van de bijstandsnorm mogen stellen. Dat gebeurt echter nog niet overal. Met name bij de waterschappen is er sprake van een enigszins afwijkend beleid. Het gaat hierbij om een afweging tussen decentralisatie, het overlaten van de mogelijkheden aan de verschillende lokale overheden en het belang van de individuele belastingplichtige bij een zo ruim mogelijke kwijtschelding. Bij die afweging lijkt het mijn fractie van belang om zo eenduidig mogelijke regels te scheppen. Met andere woorden, in de wetgeving moet worden opgenomen dat provinciale staten, gemeenteraden en waterschappen kunnen afzien van kwijtschelding, maar tegelijkertijd moet worden opgenomen dat bij afwijking daarvan kwijtschelding ook in ruimere mate kan worden verleend. In die zin steunen wij het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw Noorman.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Voor de CDA-fractie was er geen aanleiding om dit debat aan te vragen. Op de vijf punten waarvoor wij bij de schriftelijke inbreng de aandacht hebben gevraagd, heeft het kabinet afdoende geantwoord. Op één punt heeft het kabinet ons overtuigd. Op de vier andere punten heeft het kabinet ons gevolgd. In die zin hadden wij geen behoefte aan het debat. Het nieuwe element betreft het vandaag ingediende amendement. Voor een standpuntbepaling van mijn fractie op dat punt wacht ik eerst het antwoord van het kabinet af.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Voor mijn fractie geldt hetzelfde als voor de fractie van de heer Gabor. In aanvulling daarop wil ik de staatssecretaris nog twee aandachtspunten meegeven. Kan de staatssecretaris aangeven wat de materiële betekenis is van het amendement-Noorman-den Uyl/Hoekema? Naar wij hebben begrepen, volgt het overgrote deel van de gemeenten en waterschappen de rijksregeling reeds. Om een indruk te krijgen van wat dit amendement aan extra's oplevert, lijkt het mij goed als de staatssecretaris iets over die materiële betekenis zegt.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik wijs de heer Kamp erop dat dit in de waterschapswereld minder het geval is dan hij denkt. Onlangs woonde ik een vergadering bij van een aantal waterschapsbestuurders. Er blijken in die wereld nogal wat aarzelingen te bestaan over het gebruikmaken van de norm van 100%. Juist in die kringen is de bereidheid om over te gaan tot ruime kwijtschelding dus wat minder aanwezig. Ook ik wacht het antwoord van de staatssecretaris met belangstelling af.

De heer Kamp (VVD):

De heer Hoekema kennende, zal de informatie die wij van de staatssecretaris krijgen met die van hem overeenstemmen. Wij wachten dat met hem af.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De heer Kamp stelde die vraag eigenlijk in mijn richting, als indienster van het amendement. Het lijkt mij daarom goed om even te wijzen op de evaluatie kwijtscheldingsbeleid van gemeenten en waterschappen van mei 1996 door Research voor beleid. Op pagina 13 van die evaluatie staat dat slechts 2% van de gemeenten een andere systematiek volgt met betrekking tot het bepalen van de lasten op het inkomen, maar voor de waterschappen geldt dat voor 60%. Dat is een van de redenen waarom ik het de moeite waard vond om het in Nederland op dezelfde manier te doen. Dan begrijpt de burger het beste waar hij aan toe is.

De heer Kamp (VVD):

Het wordt de staatssecretaris vanmiddag wel erg gemakkelijk gemaakt, voorzitter.

De volgende vraag die ik aan de staatssecretaris voorleg – ik bedoel dat ook in die zin – is of zij met name wil ingaan op de redenen die er kunnen zijn voor gemeenten en waterschappen om met de specifiek lokale situatie rekening te houden. Het amendement ziet met name op de mate waarin met de huisvestingslasten rekening wordt gehouden. Wellicht zijn er wel degelijk goede redenen om, afhankelijk van de lokale situatie, van een ander bedrag dan in de rijksregeling uit te gaan.

Staatssecretaris Van de Vondervoort:

Voorzitter! Ik ben blij dat Kamer en regering erin geslaagd zijn in het schriftelijk gewisselde over het wetsvoorstel zoals het hier ligt, op het overgrote deel van de thema's bij elkaar te komen. Het is altijd plezierig als een wetsvoorstel uiteindelijk wordt verbeterd door het debat zoals dat tussen Kamer en regering heeft plaatsgevonden, hoewel dat in dit geval schriftelijk is gebeurd.

In feite gaat de discussie aan de hand van het amendement nu vooral nog over de kwijtschelding. Ik denk dat het van belang is om een heel goed onderscheid te maken tussen kwijtscheldingsbeleid en de vrijstellings- en beleidsmogelijkheden die gemeenten, waterschappen en provincies hebben om te bepalen op welke wijze zij wensen om te gaan met dat kwijtscheldingsbeleid. Daar ziet dit amendement niet op.

Dit amendement ziet uitsluitend op de wijze waarop het inkomen wordt berekend. Wanneer ik de toelichting van de indieners en de tekst van het amendement lees, dan is aan de orde dat de vrijheid die er nu is om het inkomen lager vast te stellen dan op grond van de invorderingsregels van de rijksoverheid, ontnomen wordt aan de decentrale overheden. Dit gebeurt vanuit het oogmerk dat het voor de burgers erg onduidelijk is wanneer je op verschillende plekken – waarbij rijksoverheid, gemeenten en waterschappen het meest voorkomend is – in aanmerking kunt komen voor kwijtschelding, terwijl je per instantie geconfronteerd kunt worden met een verschillende berekening van je inkomen, op grond waarvan die kwijtschelding uiteindelijk al dan niet wordt toegekend. Het gaat dus in dit geval om een uniformering van de berekening van het inkomen, niet om een uniformering van de beleidsruimte die bestaat. Die beleidsvrijheid om te beslissen of men al dan niet een kwijtscheldingsbeleid wil voeren en of men dat wil doen tot de eerdere norm van 90%, tot 95% of tot de norm 100%, zoals sinds januari mogelijk is, ligt bij gemeente of waterschap zelf. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat gemeenten op dat punt gemiddeld genomen ruimer met kwijtscheldingsbeleid omgaan dan waterschappen. De positie van gemeenten en waterschappen is in die zin ook niet volstrekt gelijk. Er is dus ook wel enig begrip op te brengen voor het verschillend omgaan daarmee.

Ik denk echter toch dat het amendement zoals dat hier ligt, geaccepteerd kan worden, omdat het inderdaad voor de burgers het voordeel heeft dat in ieder geval het inkomen op dezelfde wijze berekend wordt. Je hoeft dan dus geen zorg te hebben over de vraag hoe de ene dan wel de andere overheid met het berekenen van het inkomen omgaat. De materiële betekenis is vooral daarin gelegen dat het inkomen, wanneer dat een keer is berekend, in ieder geval voor elk van die overheden de basis is om de kwijtscheldingsnorm op los te laten. Je kunt als overheid beter je beleidskeuze uitleggen dan uitleggen waarom je anders rekent dan een ander. Dat lijkt mij het materiële voordeel van dit amendement. Daarom is dit amendement naar mijn stellige overtuiging ook te accepteren en zijn er meer voor- dan nadelen aan verbonden. Wel moeten wij bij de inwerkingtreding nog even kijken hoe dat goed op elkaar kan worden afgestemd. Zo'n andere berekeningswijze mag natuurlijk op geen enkele manier lopende kwesties beïnvloeden of terugwerkendezaakeffecten hebben, omdat dat voor de betrokken overheid teveel complica ties geeft. Als ik het amendement goed gelezen heb, is dat ook niet het geval. Wat mij betreft is dit amendement dus tegen dezelfde achtergrond en vanuit dezelfde overwegingen als die voor de indieners golden, te accepteren.

Is het nu noodzakelijk dat er rekening wordt gehouden met lokale omstandigheden? Ik kan mij heel goed voorstellen dat je, als het om kwijtscheldingsbeleid gaat, rekening wilt houden met lokale omstandigheden. Doordat gemeenten en waterschappen keuzemogelijkheden hebben in de mate waarin zij voorzien in kwijtschelding, is in feite de mogelijkheid gegeven om met die lokale omstandigheden rekening te houden. Als je bijvoorbeeld bij de woonlasten in jouw gemeente een situatie aantreft die extreem afwijkt van die in een andere gemeente, kun je je norm bijvoorbeeld lager vaststellen en de druk daarvan materieel langs die weg in je beleid verwerken. Ik heb het idee dat die mogelijkheid er in voldoende mate is doordat er ruimte is voor het kwijtscheldingsbeleid bij de gemeenten, waterschappen en provincies. Deze op zichzelf technische aanpassing is eigenlijk een voordeel voor burgers omdat het duidelijkheid schept. Ik heb dan ook geen bezwaar tegen het amendement.

Het lijkt mij verstandig om het kwijtscheldingsbeleid helemaal los te zien van het amendement. Daarover hebben wij bij andere gelegenheden gediscussieerd. Er is nog een aantal punten dat met de lokale lastendruk te maken heeft en die niet in dit wetsvoorstel zijn verwerkt. Bij eerdere gelegenheden heeft het kabinet aangegeven dat het daar op een later moment op zal terugkomen en wat mij betreft kan dat in die volgorde gebeuren.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen.

Ik krijg de indruk dat zij er spijt van heeft dat zij niet zelf met een voorstel is gekomen dat de strekking had van dit amendement. Ik begrijp dat best. Het gaat om wat meer duidelijkheid voor de burger en om uniformering van een berekeningsgrondslag. Dat zijn heel sympathieke gedachten en ik zal mijn fractie dan ook in die sympathieke zin voorstellen om voor het amendement te stemmen.

Staatssecretaris Van de Vondervoort:

Voorzitter! Het is natuurlijk altijd heel plezierig wanneer in een debat als dit anderen overtuigd kunnen worden. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat de fractie van het CDA dit amendement zal steunen. Ik vind het prima als een Kamerlid bij amendement een verbetering in een wetsvoorstel weet te bewerkstelligen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande donderdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 14.44 uur

Naar boven