Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Uitbreiding van de Wet milieubeheer (milieuverslaglegging) (24572).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Ik ben blij dat wij niet op tijd begonnen zijn, want de nota naar aanleiding van het verslag was ontzettend lang. Nu heb ik die nog een keer goed kunnen lezen.

De plenaire behandeling van een voor de PvdA, maar ook voor mij persoonlijk belangrijk wetsvoorstel ligt nu voor. Daarin wordt geregeld dat de meest milieubelastende bedrijven een openbaar jaarverslag moeten publiceren. Dat is een belangrijke stap vooruit in het algemene milieubeleid. In de eerste plaats krijgen burgers en belangenorganisaties nu inzicht in de manier waarop bedrijven omgaan met ons collectieve milieugoed. De verantwoordingsplicht krijgt dus invulling. In de tweede plaats is de verslaglegging een hefboom naar meer interne milieuzorgsystemen. Om te kunnen publiceren, moet je eerst weten en meten. En dat vergt weer een geordende interne managementaanpak. Indertijd is ook door de werkgeversorganisaties, de vakbeweging en het kabinet afgesproken om niet de interne milieuzorgsystemen verplicht te stellen, maar wel het milieuverslag als een soort hefboom. In de derde plaats dwingt de openbaarheid bedrijven tot beperking van de milieubelasting. Niemand wil namelijk te kijk staan als een grote vervuiler. Misschien wordt het hier nog wel eens zoals het in de Verenigde Staten is. Daar worden door milieuorganisaties of bewonersorganisaties lijsten gepubliceerd met de bedrijven die de grootste vervuilers zijn. En niemand wil natuurlijk eerste op die lijst zijn.

Het verslag is een aanvulling op de openbaarheid van de informatie die er al is over de milieuvergunningen en alles wat daarmee te maken heeft. Die regeling bestaat ten behoeve van de overheden en in grote mate natuurlijk ook het publiek, conform de Wet openbaarheid van bestuur. Het is goed dat dit nu meteen wordt gestroomlijnd. Ik zou dit overigens ook een heel goed paars project willen noemen. Wij volgen niet alleen maar de lijn van milieuvergunningen. De overheid regelt niet meer van bovenaf hoe het allemaal moet in bedrijven. Neen, hier kan een betrouwbare interne milieuzorgsystematiek samengaan met externe controle door de overheid en nu ook door het publiek. Dit brengt het perspectief dichterbij, dat doelvergunningen de plaats kunnen gaan innemen van middelvoorschriften.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik was van plan om voor het wetsvoorstel te stemmen. Maar als het zo expliciet als paars wordt aangemerkt, begin ik problemen te krijgen. Ik begrijp in elk geval heel weinig van de redenering.

De heer Crone (PvdA):

Ik waardeer juist altijd de open manier waarop u op inhoudelijke gronden alles wat hier voorligt, tegemoet treedt. Deze wat politieke uitspraak van uw kant verbaast mij dan ook. Ik dacht dat het goed was om te laten zien dat er hier een goede combinatie kan ontstaan van marktwerking en een extra stimulans voor bedrijven om in het bedrijf zelf de milieuzorg aan te pakken. Dat is beter dan alles maar te regelen met doelvoorschriften. Dat betekent dat de overheid weet wat het collectieve goed is en dat zij dit ook nog vertaalt in middelvoorschriften. En dat is een weg die wij althans door dit soort regelingen wat minder vanzelfsprekend maken.

Voorzitter! Het gaat hier om kaderwetgeving waarvan de nadere uitvoering wordt geregeld bij AMvB en misschien ook in ministeriële regelingen. Gezien het verslag en de nota van wijziging, meen ik dat er nu voldoende ruimte in de wet zit om de verslaglegging stapsgewijs in te voeren, te beginnen bij de 330 grootste vervuilers. Het kabinet is overigens erg terughoudend als het gaat om de uitbreiding van die groep. Wij pleiten er nadrukkelijk wel voor dat er op termijn nog meer grote vervuilers bij komen. Ik wil het kabinet dan ook vragen om op dat punt een wat ruimere toekomstvisie neer te leggen.

Om controle op het invoeringstraject te hebben, lijkt het ons belangrijk om niet te lang te wachten met de eerste evaluatie. Ik wil dan ook vragen om dat binnen drie jaar te doen. Overigens is de ruimte van de wet mij in ieder geval op één punt niet genoeg. Ik vind het jammer dat de milieukwaliteit van de producten zelf en het milieuzorgsysteem dat wij nu juist willen invoeren, volgens de wet geen onderwerp behoeven te zijn van het verslag. Op vrijwillige basis mag hier natuurlijk wel over gerapporteerd worden. Ik heb een amendement ingediend, omdat het mij goed lijkt om dat wel een wettelijke basis te geven, zodat het uiteindelijk tot de verplichtingen kan gaan behoren. Dat kan niet onmiddellijk, maar via mijn amendement op stuk nr. 7 maken wij dat in ieder geval op termijn mogelijk.

Het is uiteindelijk de bedoeling dat het milieuverslag net zo gewoon en vanzelfsprekend wordt, qua kwaliteit en betrouwbaarheid, als de financiële jaarstukken. De honderdjarige geschiedenis daarvan moeten wij echter niet herhalen. Dat moet wat sneller. Dat kan met externe verificatie, uniformiteit en vergelijkbaarheid van begrippen, consolidatie binnen concerns enzovoorts. Het kabinet stelt een paar goede stappen in de opbouwfase voor. Ik noem het opstellen van een handreiking. Naar ik aanneem, wordt die niet alleen gemaakt door het bedrijfsleven en de milieuorganisaties, maar samen met de beroepsgroep, de milieuaccountants en de accountants in bredere zin. Het voorstel voor een klachtencommissie is ook goed. Op die manier hoeft niet alles meteen naar de rechter, maar kan het via een klachtencommissie. Is het niet handig om die klachtencommissie, wat in de financiële verslaggeving zo goed werkt, aan de Ondernemingskamer op te hangen, wellicht na een inwerkperiode?

Dan een inhoudelijk punt. Het is belangrijk dat de ontwikkeling van de milieubelasting van jaar op jaar kan worden gevolgd. Dat staat nu ook in de wet. Het is ook belangrijk dat de term "een getrouw beeld" weer terugkomt in de wet. Het kabinet zegt dat dit vanzelfsprekend is, maar het heeft ook in eerdere wetsvoorstellen gestaan, terwijl het er toen weer is uitgehaald. Dan ga je je afvragen waarom het eruit is. Ik ben heel blij dat het er nu weer in staat. De term "getrouw beeld" en de omschrijving daarvan in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag geven zeer breed aan waar het allemaal om moet gaan. De bedrijven moeten van alle substantiële emissie- en andere milieuproblemen inhoudelijk verslag doen. Op dat punt heb ik er geen behoefte aan om in de wet zelf inhoudelijke eisen op te nemen. Misschien is het wel goed, weer naar analogie van de financiële jaarverslaggeving, om aan de raad voor de jaarverslaggeving een commissie op te hangen die behulpzaam is bij het opzetten van richtlijnen om de vormvereisten en soms de inhoudelijke vereisten nader in te vullen. Ook dat kan het kabinet misschien stimuleren.

Ik zou graag zien dat de vergelijking met de financiële verslaggeving al vandaag in de wet zou worden opgenomen, zodat dit morgen praktijk zou kunnen zijn, maar dit is typisch zo'n situatie waarbij dat niet kan. Je moet de praktijk in dit geval de tijd geven om er in te groeien. Ik vraag het kabinet wel – op sommige punten wordt dat al aangegeven – om een actieve ondersteuning van die aanpak in de praktijk. Ik spits dat kortheidshalve toe op de vier volgende hoofdpunten.

Ten eerste gaat het om een wat actiever steunen van de totstandkoming van de beroepsgroep van milieuverificateurs. Het zou goed zijn om in het kader van de verificatie experimenten te doen. De verplichte validiteit kan dan spoedig volgen, na één, twee of drie jaar. Het amendement van mevrouw Augusteijn op dit punt komt mij zeer sympathiek voor. Daarin wordt overigens gesproken over een onmiddellijke validering. Dat is misschien een beetje teveel gevraagd, maar volgens mij kan het wel snel. Het is geen kwestie van lange adem.

Vervolgens pleit ik voor een soepele klachten- en rechtspraakprocedure. Misschien kan dat wat meer aan de bestaande instituties worden opgehangen.

Ten derde moet er sprake zijn van een goed evenwicht tussen inrichtings- en ondernemings- of concernverslagen. Dat moet in de praktijk blijken, maar ik krijg steeds meldingen waaruit blijkt dat bedrijven graag ondernemings- of concernverslagen maken en dus niet alleen maar inrichtingsverslagen. Het kabinet houdt wel erg strak vast aan dat inrichtingsniveau. Laten wij de praktijk op dit punt maar eens volgen. Dan blijkt wellicht dat de ondernemings- of concernverslagen een betere invalshoek vormen, met natuurlijk een specificatie voor omwonenden, gelet op de specifieke inrichtingen.

Ten slotte kom ik op de beschikbaarheid voor burgers en andere betrokkenen. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat de bedrijven een en ander ruimhartig ter beschikking stellen. Daar gaat het kabinet ook van uit. Je moet het niet bij de directie halen – dat zou een drempel zijn – maar als het ware bij de portier. Mocht blijken dat dit niet soepel gaat, dan moet het kabinet daar direct naar kijken. Deze praktijkontwikkeling zou ik graag binnen één, twee of drie jaar tot stand willen laten komen. Dan blijkt uit de evaluatie wel of wij kunnen rekenen op zelfregulering, op basis van de wet, of dat er aanvullende AMvB's of wijzigingen van de wet nodig zijn. Dat laat onverlet dat deze wet, met wat amendementen, onverwijld moet worden ingevoerd, want die levert een belangrijke bijdrage aan de milieuzorg van de bedrijven.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Een van de belangrijke kritiekpunten van ook uw fractie is dat deze wet van toepassing is op een te beperkt aantal bedrijven. U vraagt de visie daarop van de minister. Mijn vraag aan u is wat u dan in dezen van de minister verwacht. Uit zowel de nota naar aanleiding van het verslag als de memorie van toelichting blijkt dat de minister twee selectiecriteria hanteert die ertoe leiden dat een beperkt aantal bedrijven onder deze wet zullen vallen. Ik zie daarin geen enkele handreiking dat het aantal echt uitgebreid gaat worden. Bent u niet voornemens om op dit punt met een wijzigingsvoorstel te komen?

De heer Crone (PvdA):

Neen, maar ik heb er wel een politieke uitspraak over gedaan. Wetswijziging is niet nodig. De criteria zijn dat er sprake moet zijn van een redelijk zware milieubelasting en van een provincievergunning. Daarmee kun je er al veel meer dan de 330 bedrijven onder vatten, zeg enkele duizenden bedrijven. Het kabinet spreekt uit dat genoemde groep ongeveer definitief is. Dat vind ik een politieke keuze binnen de ruimte van de wet die mij te eng is. Ik vraag dan ook op termijn een opening te bieden wat betreft het uitbreiden van die groep tot andere bedrijven die onder de provincievergunning vallen en die ook een zware milieubelasting hebben. Het zijn vaak bedrijven die wel een vrijwillige emissieregistratie hebben bij de milieu-inspectie. Ik zie dan ook niet in waarom die bedrijven zelf bezwaar zouden hebben tegen verslaglegging. Ik meen dan ook dat dit niet het punt kan zijn. Ik vraag dus een politieke uitspraak, maar een wetswijziging is mijns inziens niet nodig. Dus uw amendement lijkt mij wetstechnisch overbodig.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik betwijfel uw interpretatie, omdat de wet op dit punt duidelijk is, evenals de toelichting van de minister.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! De fractie van D66 gaat in grote lijnen akkoord met het voorliggende wetsvoorstel. Na wel een zeer lange periode van voorbereiding ligt er thans dan toch het wetsvoorstel voor dat beoogt 330 bedrijven een milieuverslag in de vorm van een overheids- en een publieksverslag te laten opstellen. Tegenover de doelstellingen van het wetsvoorstel staat de fractie van D66, zoals ook vermeld in de schriftelijke inbreng, positief. Van diverse kanten hebben ons meningen bereikt over de inhoud en de uitwerking van het wetsvoorstel. Het is verheugend dat ook de schriftelijke commentaren van de kant van zowel werkgevers als werknemers en de milieubeweging eenzelfde positieve achtergrond hebben, hoewel de verschillen in beoordeling van de uitvoering van de doelstellingen wel degelijk aanwezig zijn. Ik kom daarop nader terug, omdat het punten zijn die bij de fractie van D66 leven en die onzes inziens hier en daar voor verbetering vatbaar zijn.

De vier hoofddoelstellingen, te weten uniformering, stroomlijning, verantwoording en stimulering van bedrijfsinterne milieuzorg, worden door D66 als wezenlijk gezien. De laatste kan met name bijdragen aan extra voorzieningen bij bedrijfsvoeringen en een stimulans zijn om betere milieuprestaties na te streven.

Tegelijkertijd kleven er naar onze mening ook vier bezwaren aan de uitvoering van de wet. Ten dele zullen deze wellicht in de toekomst worden weggenomen, ten dele betreft het knelpunten waaraan nu wellicht iets gedaan kan worden.

Allereerst is er het geringe aantal bedrijven dat mee zal doen. Voor een eerste aanzet is dat geen probleem, als einddoel echter is het te gering. Natuurlijk heb ik nota genomen van de memorie van toelichting die stelt dat hiermee het grootste deel van de bedrijven die zorgen voor het eveneens grootste deel van de milieubelasting, onder de paraplu worden gebracht van deze wetgeving. Maar ook voor belanghebbenden, burgers dus, zou een verslag van andere, voor hen nabije en misschien wel nadelig uitpakkende bedrijven van belang kunnen zijn. Mijn fractie vraagt zich dan ook af waarom het ambitieniveau in de loop van de tijd zozeer is bijgesteld. Terecht stelt een van de commentatoren dat veel meer bedrijven op basis van het vergunningenbeleid van bijvoorbeeld de provinciale overheid in aanmerking zouden moeten komen. In een van de verslagen heb ik gelezen dat dit 3000 bedrijven zou kunnen betreffen. De stimulans die zou kunnen uitgaan van een voorgenomen uitbreiding van het aantal mag bovendien niet worden onderschat. Ik hoor graag van de minister hoe zij hiertegenover staat. Wij overwegen om in tweede termijn een motie op dit punt in te dienen, uiteraard afhankelijk van de opmerkingen van de minister.

Het tweede punt betreft de inhoudelijke vereiste die nog nader geregeld moet worden. Het lijkt mij dat milieuverslagen aan een zekere uniformiteit moeten voldoen. Inzichtelijkheid in de verstrekte gegevens is vooral bij het maken van het publieksverslag onontbeerlijk.

Een en ander heeft ook te maken met de verificatie, en dat is het derde punt van zorg van mijn fractie. Daarover het volgende. Op dit moment worden enkele verslagen extern geverifieerd, maar het is niet al te duidelijk op welke manier dat gebeurt. De geloofwaardigheid van verslagen kan echter juist worden vergroot door verificatie en validatie door onafhankelijke deskundigen. Daarover spreekt ook de Vereniging voor milieuaccountancy in een zeer uitgebreide brief. Wij hebben ook een gesprek met hen gehad. De fractie van D66 stelt daarom voor om externe verificatie wettelijk te regelen, zoals dat ook met financiële verslagen gebeurt. Terecht stelt de stichting Natuur en milieu dat het voor belanghebbenden, die niet altijd deskundigen zijn, anders schier onmogelijk is om de juistheid en volledigheid van de gegevens te controleren. Een amendement dat hiertoe strekt is door ons ingediend. Ik hoor graag de mening van de minister hierover. Ik heb natuurlijk ook nota genomen van het commentaar daarop van de fractie van de PvdA: zij onderschrijft het principe, maar de kans op onmiddellijke invoering trekt zij op dit moment nog wat in twijfel, ook afhankelijk van hetgeen de minister daarover te zeggen heeft. Dat wachten wij af.

Voorzitter! Het vierde en laatste punt betreft de beperkte handhavingsmogelijkheden en de productinformatie. Ten aanzien van de handhavingsmogelijkheden stel ik de minister de volgende vragen. Hoe is de controleerbaarheid van de gegevens gewaarborgd zolang de verificatie van het milieuverslag, waarover ik eerder sprak, nog een vrijwillige zaak is? Welke sanctiemogelijkheden zullen er zijn voor de overheid en welk beroep kan met name de burger daarop doen? Ook de verslaglegging over producten blijft buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel. In de memorie van toelichting is een overzicht gegeven van de milieuthema's waarover de bedrijven verslag dienen uit te brengen. Per thema is aangegeven welk soort informatie op grond van de AMvB in het milieuverslag opgenomen dient te worden. Informatie over producten ontbreekt hierbij en daarom ligt er ook een amendement van de PvdA, dat wij mede indienden.

Voorzitter! Het wetsvoorstel is een goede, maar nog wat voorzichtige aanzet tot een voor mijn fractie belangrijk beleids- en controle-instrument bij de milieuwetgeving. Maar het motto dat hier moet gelden is: een goed begin doet goed volgen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Het milieubeleid maakt een ontwikkeling door waarin directe regulering door de overheid minder, en het nemen van eigen verantwoordelijkheid door producenten en consumenten meer van belang wordt. Daar hoort dit wetsvoorstel ook bij. Het afleggen van externe verantwoordelijkheid op sociaal terrein en op milieuterrein door bedrijven die functioneren in een bredere sociale gemeenschap, past goed bij sociale noties uit de christelijk-sociale gedachte, zeg ik tegen de heer Crone. Dat geeft mij de vrijmoedigheid om, los van paars, mijn stem aan het wetsvoorstel te geven.

De bevordering van het nemen van verantwoordelijkheid door bedrijven moet echter wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. Allereerst moeten bedrijven zeer helder voor ogen hebben wat van hen verwacht wordt. Met andere woorden: zonder duidelijke eisen van de kant van de overheid die de inzet van de bedrijven bepalen, zullen de meeste bedrijven niet snel bewust met milieumanagement aan de gang gaan. Aan een duidelijke normering zal de overheid blijvend aandacht moeten besteden. Een tweede voorwaarde, die aan het voorgaande is gekoppeld, is dat het voor bedrijven niet vrijblijvend moet zijn om verantwoording af te leggen van de bedrijfsinterne milieuzorg. In die zin is het een goede zaak dat met het voorliggende wetsvoorstel een verslagplicht wordt geregeld. Ik wil echter nog wel wat kritische vragen stellen over de betekenis, de reikwijdte en het ambitieniveau van dit wetsvoorstel. Als wij het hebben over die verslagplicht, moet ik wel opmerken dat ik mij niet aan de indruk kan onttrekken dat de minister een nogal optimistische toon aanslaat in de stukken. Ik denk dat wij ons niet te rijk moeten rekenen. Hierover heb ik vragen. Voor ik inga op de voorgestelde vorm en inhoud van de verslagen, wil ik daarom ingaan op de rechtvaardiging voor dit wetsvoorstel. Ik kies daarbij de invalshoek van de te verwachten milieueffecten. Daar moet het tenslotte toch om gaan. Als het gaat over de Wet milieubeheer, gaat het immers over het bereiken van een gezond milieu door een verantwoord rentmeesterschap van overheid, producent en consument. Alle andere doelen, ook in dit voorstel, zijn daaraan dan ondergeschikt.

Voor ondernemingen die het bedrijfseconomisch belang hoog in het vaandel hebben, is het niet altijd vanzelfsprekend om veel aandacht te besteden aan bedrijfsinterne milieuzorg. Dat brengt met zich dat de overheid regulerend moet optreden. De operationalisering van het rentmeesterschap op bedrijfsniveau, om het zo maar te noemen, is immers geen vrijblijvende zaak. Al is het een goede zaak dat met het voorliggende wetsvoorstel een verslagplicht wordt geregeld, zoveel schoner zullen lucht, water en bodem niet worden als gevolg van het verplichte overheidsverslag. Immers, met dat verslag moeten bedrijven gegevens verstrekken die zij nu ook al moeten leveren. En als bedrijven nu al de kantjes van het bedrijfsmilieubeleid af lopen, zal daaraan volgens mij weinig veranderen. Ook de inmiddels beruchte afvalstoffenverwerker TCR beschikte over een milieuzorgsysteem.

Inzake de bedrijven die niet direct onder het bereik van de wet vallen, stelt de minister dat de 330 bedrijven als voorbeeld moeten gaan gelden voor andere bedrijven. Ook andere bedrijven zouden kunnen kiezen voor verslagen volgens het model van de overheids- en publieksverslagen. Maar wat verwacht zij daarvan? Er zijn bedrijven die willen gaan werken met een geïntegreerd overheidsverslag, afhankelijk van afspraken met de provinciale overheid hierover. Of hebben zij het recht om volgens het voorgestelde wettelijke systeem te gaan werken? Kortom: waaruit bestaat de beloning voor het volgen van het goede voorbeeld van die 330 bedrijven?

De beperking van de administratievelastendruk staat terecht op de politieke agenda. Wij hebben daar de laatste jaren vaker over gesproken. Dat betekent dat de overheid goede argumenten moet hebben om bedrijven te verplichten om een publieksverslag uit te brengen. Pas daarna zijn vragen over de invulling van dat verslag aan de orde. Welnu, de noodzaak van een overheidsverslag ligt, gezien de door overheid aan het bedrijfsleven opgelegde milieudoelstellingen, voor de hand. Ook in dit debat vraag ik echter naar de rechtvaardiging voor het verplicht stellen van een verslag gericht aan het publiek. Wat is naar de verwachting van de minister de meerwaarde van een dergelijk verslag en het effect daarvan? Het verslag zal kunnen bijdragen aan de openheid van het bedrijf naar de omgeving, maar welke winst zal deze grotere transparantie van het bedrijf opleveren voor het milieu? Hoe zal de sterkere relatie tussen bedrijf en omgeving in de praktijk uitwerken? Kan de minister daar een begin van taxatie van geven? Wordt van bedrijven verwacht dat zij zich zo nodig publiek aan de schandpaal nagelen? Het is dus van groot belang hoe de lasten van deze verslagplicht en de effecten op het milieu zich tot elkaar verhouden. In ieder geval is dit een belangrijk element voor de over enkele jaren te houden evaluatie, maar ook voor de beoordeling op dit moment. Hierover hoor ik graag een beschouwing van de minister.

Niet alleen de bevordering van bedrijfsinterne milieuzorg, maar ook het bundelen van verschillende verplichte rapportages aan de overheid is een hoofddoel van het wetsvoorstel. Op die manier moet een bijdrage worden geleverd aan de beperking van de administratievelastendruk voor bedrijven. Ik onderschrijf het belang van de bundeling en de daaraan gekoppelde verbeterde kwaliteit van de rapportages aan de overheid. Wel meen ik dat de minister ook hier de zaak wat te optimistisch benadert. Bundeling van rapportages is immers niet bedoeld als inperking van de rapportageplicht. Is de minister het met mij eens dat de lastendruk wat dat betreft niet afneemt? Als dat het geval is, moet dan alle winst gezocht worden in een efficiëntere manier van rapporteren?

Ik wil ook enkele woorden wijden aan de plaats van de productgerichte milieuzorg in dit verband. De productgerichte milieuzorg valt buiten de voorgestelde verslaglegging voor overheid en publiek. De minister draagt daar volgens mij valide argumenten voor aan, althans voor een definitieve regeling, maar op langere termijn is het handhaven van een scheiding tussen bedrijfsinterne en productgerichte milieuzorg toch niet bevredigend. Deze theoretisch en in de bedrijfspraktijk te onderscheiden vormen van milieuzorg zijn naar buiten toe niet altijd als een scheiding duidelijk te maken. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat bedrijven een afweging moeten maken tussen een milieubelastende productiemethode met milieuvriendelijke producten en een milieuvriendelijke productie met milieubelastende producten. Het milieu is er geenszins mee gediend als dergelijke keuzen worden gemaakt aan de hand van eenzijdige regelgeving op het gebied van de verslagplicht. Daar komt nog eens bij dat het publiek bij bepaalde bedrijven vooral geïnteresseerd zal zijn in de milieuaspecten van het product zelf. Als het publieksverslag de geïnteresseerde lezer dan moet teleurstellen, zal dat het gezag van zo'n verslag geen goed doen. Welke beleidsontwikkeling staat de minister op dit gebied voor ogen? Wat zal haar reactie zijn op het inmiddels ingediende en door mij met sympathie bejegende amendement van de collega's Crone en Augusteijn-Esser?

Voorzitter! Ik wil nog iets zeggen over de inhoud van het publieksverslag. Gesteld dat het verplicht stellen van een publieksverslag gerechtvaardigd is, dan moeten wij ons verzekeren van verslagen met een hoge kwaliteit. Op dat punt ben ik niet gerustgesteld. Als het gaat over het publieksverslag, dan is een rode draad in de stukken dat de minister voortdurend wijst op de ruimte die zij met betrekking tot dit verslag wil bieden. Enerzijds is die ruimte nodig omdat het verslag nog in ontwikkeling is en anderzijds wil zij, met het oog op de communicatie tussen bedrijven en publiek, voorkomen dat de overheid die partijen voor de voeten loopt.

De ruimte voor het publieksverslag blijkt onder meer uit het feit dat er nauwelijks eisen worden gesteld aan de invulling van het verslag. Ik ben het met de minister eens dat voorkomen moet worden dat het publieksverslag strak genormeerd wordt. Een gedetailleerde normering en uniformering zou belemmerend werken voor de ontwikkeling van een document dat nog in de kinderschoenen staat. Aan de andere kant ontbreekt op dit moment toch niet iedere kennis op het gebied van milieuverslaglegging? Is het niet mogelijk om daar meer gebruik van te maken? Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen om de indeling naar de verschillende nationale milieuthema's, zoals verzuring, verspreiding en verstoring, niet alleen voor overheids- maar ook voor publieksverslagen te laten gelden? Dat zou het vergelijken van de verslagen beter mogelijk maken, zeker nu ook de overheidsverslagen publiek kunnen worden gemaakt en kunnen worden opgevraagd door de burger. Mijn kritiek is dus dat het voorliggende wetsvoorstel onvoldoende waarborgen biedt voor een basiskwaliteit van het publieksverslag.

Uit het aangehaalde onderzoek van KPMG op bladzijde 25 in de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat veel publieksverslagen op z'n zachtst gezegd voor verbetering vatbaar zijn. Als ik dergelijke gegevens tot mij laat doordringen, kan ik niet anders dan concluderen dat het zeker geen theorie is dat bedrijven met hun publieksverslag de plank kunnen misslaan. Publieksverslagen zouden goed toegankelijk, betrouwbaar en zo objectief mogelijk moeten zijn. Maar wie of wat verhindert bedrijven om het overheidsverslag om te dopen tot een publieksverslag door er alleen een ander kaftje omheen te doen? En aan de andere kant, hoe wordt tegengegaan dat publieksverslagen de eenvoud en kleurenrijkdom van Dick Bruna's werk zullen evenaren, om op die manier het groene en frisse imago van het bedrijf op te poetsen? Ik heb overigens niets tegen dat kleurenwerk van Dick Bruna. Laat daar geen misverstand over bestaan!

Mijns inziens moeten door het beter formuleren van de basiskwaliteit van publieksverslagen dergelijke onleesbare of juist te eenvoudige verslagen worden tegengegaan. Het onderscheid tussen publieks- en overheidsverslagen moet ook duidelijk zijn, zeker als je bedenkt dat beide verslagen voor het publiek beschikbaar moeten worden gesteld. Is het met het oog op de kwaliteit van het verslag niet heel mager om alleen te komen met een – op zichzelf belangrijke – handreiking, waarbij de overheid ook nog eens een terughoudende rol speelt bij de opstelling van dat stuk? Dat heb ik althans uit de nota begrepen. Is er niet een veel meer pro-actieve houding van de overheid nodig om te bevorderen dat de publieksverslagen van hoogwaardige kwaliteit en dus vooral betrouwbaar zijn? Ook op dit punt ben ik op mijn wenken bediend, omdat mevrouw Vos via amendering althans een poging in die richting heeft gedaan.

Hiermee kom ik op de controle die op de publieksverslagen wordt uitgeoefend. Uit de stukken blijkt dat de overheid zichzelf hier een marginale rol toedicht. De overheid blijft als regisseur achter de coulissen. Sterker nog, zij faciliteert alleen maar. Veel hangt af van de beoordeling door het publiek. De beoordeling van het publieksverslag door derden is volgens de minister heel goed mogelijk, zelfs onafhankelijk van een overheidsverslag. Ik heb daar toch mijn vraagtekens bij. Wordt er niet te gemakkelijk van uitgegaan dat ieder betrokken bedrijf een goed functionerend milieuzorgsysteem heeft, en dat áls zo'n systeem aanwezig is, een goede informatieverstrekking aan derden gewaarborgd is? De bedrijfsinterne milieuzorg is toch niet bedoeld als instrument voor informatieverstrekking naar buiten toe.

De minister acht bovendien het voorleggen aan de strafrechter van inhoudelijke gebreken van een publieksverslag niet aan de orde. Dat begrijp ik. Mochten er toch problemen ontstaan, dan zal het publiek in de toekomst geholpen moeten worden door een commissie die klachten over de publieksverslagen kan behandelen. Ik ben er echter allerminst gerust op dat zo'n college van deskundigen voldoende bijdraagt aan de handhaving van deze regelgeving. Wat is overigens de status van die commissie? Op welke wijze zal een dergelijke commissie in staat worden gesteld om geschillen te beslechten? Zijn haar uitspraken bindend? Waar ligt de juridische basis voor bedrijven om ook echt mee te werken? Kortom, wat zal het gezag en het effect van deze commissie zijn? Ik kan echter constateren dat er ook op dit gebied een begin van amendering ligt, te weten het amendement van mevrouw Augusteijn-Esser over de externe verificatie.

Volgens de EMAS-verordening moeten het milieuzorgsysteem en de milieuverklaring worden goedgekeurd door een onafhankelijk milieuverificateur. Welke ontwikkelingen verwacht de minister op het gebied van dergelijke externe verificateurs? Is er sprake van een beroepsgroep in wording? En hoe verhoudt de functie van milieuverificateur zich tot die van de milieuaccountant die in Nederland steeds meer in opkomst is? Wat mij betreft, is het in ieder geval dringend gewenst dat wordt toegewerkt naar een verplichting tot een vorm van certificatie van het publieksverslag. Dat kan een enorme winst betekenen voor de kwaliteit van die verslagen, voor het bevorderen van de deelname aan de EMAS-verordening – wat de minister immers nastreeft – en indirect voor de kwaliteit van de overheidsverslagen. Ik hoor daarop graag een reactie.

Ten slotte heb ik nog iets over de taal. Wat betreft de kwaliteit van het publieks- en het overheidsverslag wil ik nog opmerken dat het een goede zaak is dat die verslagen verplicht in het Nederlands gesteld moeten zijn. Dat vergroot de toegankelijkheid van die documenten, zoals dat ook bij milieueffectrapportages het geval is. Voorzover ik kan nagaan, geldt genoemde verplichting volgens artikel 12.6 echter niet voor de EMAS-verklaringen. Klopt dat? In hoeverre is voor dergelijke verklaringen verzekerd dat zij in het Nederlands gesteld zullen worden? Is dit een omissie van de wet of heb ik het niet goed gelezen?

Voorzitter! Ik rond af. Zoals uit mijn woorden mag blijken, hecht ik veel waarde aan de verdere bevordering van de bedrijfsinterne milieuzorg en de productgerichte milieuzorg en de daarbij behorende kwaliteit van overheids- en publieksverslagen. Voor de beoordeling van het wetsvoorstel is het tenslotte van belang dat de minister en de Kamer op een aantal punten nog wat nader tot elkaar komen. Amenderingen van collega's hebben daar een eerste bijdrage aan geleverd.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Dit wetsvoorstel past in de huidige ontwikkeling van wetgeving en beleid waarin getracht wordt meer invulling te geven aan de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Termen als zelfregulering en bedrijfsinterne milieuzorg zijn vandaag de dag volledig ingeburgerd. Bij de behartiging van de publieke taak is de keuze voor het klassieke instrument van de fysieke regulering allang niet meer vanzelfsprekend. Wij zien dat trouwens niet alleen op het gebied van het milieu, maar ook op tal van andere beleidsterreinen.

In dit wetsvoorstel gaat het om milieuverslaglegging, dat wil zeggen: het geven van inzicht in de milieuprestaties van een onderneming, in termen van de Wet milieubeheer: een inrichting. Verslaglegging heeft iets in zich van verantwoording afleggen. Er is een instantie die daarom vraagt, die daar recht of aanspraak op doet gelden, en degene die verslag uitbrengt, wordt dan ook geacht iets met de uitkomst van dat verslag te doen. Het kan geen pro-formazaak zijn. De verplichting tot verslaglegging, althans in de vorm waarin de regering deze thans voorstelt is tweeledig. Enerzijds is er de verplichting tot het jaarlijks uitbrengen van een overheidsverslag, een verslag richting de overheid als vergunningverlener en handhaver. Anderzijds is er het eveneens verplichte publieksverslag, bestemd voor de samenleving, omwonenden, specifieke milieugroepen en de milieubeweging.

Het wetsvoorstel codificeert dus twee verantwoordingsrelaties. Ik wil daar in die zin iets nader over zeggen dat de aard van deze twee verantwoordingsrelaties, die in dit wetsvoorstel juridisch gezien op één lijn worden geplaatst, in mijn ogen toch verschillend is. Het verplichte overheidsverslag vervult een duidelijke functie. Het is bedoeld als instrument om de voor de grote industriële ondernemingen geldende milieuregels op een efficiënte wijze te handhaven. Ik merk overigens op dat dan ook controle nodig is op de juistheid van de in het verslag neergelegde gegevens. Hoe vindt die controle plaats? Zal uiteindelijk niet moeten worden voorzien in een controle door een milieuaccountant die een al dan niet goedkeurende verklaring afgeeft? Hoe ziet de minister het perspectief op dit punt?

Het verslag draagt een integraal karakter. De verplichte sectorale en facetrapportages – dat zijn er nogal wat – kunnen straks vervallen. In die zin zou er sprake kunnen zijn van een vermindering van de administratievelastendruk voor deze ondernemingen en dat is een pluspunt. Er is ook een relatie met de vergunningverlener. Overheidsverslag en bedrijfsinterne milieuzorg maken de overstap naar een vergunning in hoofdlijnen mogelijk. Talloze gedetailleerde middelenvoorschriften kunnen worden vervangen door eenvoudige doelvoorschriften. Ook dat is winst, mits de systemen voor bedrijfsinterne milieuzorg van deugdelijke kwaliteit zijn. De eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor de zorg van het milieu wordt hierdoor versterkt. Ook bij het bedrijfsleven ligt een verantwoordelijkheid uit hoofde van het rentmeesterschap. Het is positief dat daar op deze wijze invulling aan wordt gegeven.

Tot zover iets over het overheidsverslag. Nu zet ik daar het publieksverslag tegenover. Ook bij het publieksverslag gaat het primair om het tot uitdrukking brengen van een verantwoordingsrelatie. Grote ondernemingen worden steeds vaker en steeds indringender door de samenleving, door de publieke opinie, ter verantwoording geroepen. De Brent Sparaffaire staat ons wat dat betreft nog helder op het netvlies. Ik acht het op zichzelf niet per definitie een ongewenste ontwikkeling, integendeel, maar de vraag is hoe de overheid en de wetgever deze ontwikkeling moeten waarderen. Daar zou ik toch graag ook een visie van de minister op willen hebben.

Ik vind dat hier een verantwoordingsrelatie in het geding is die van andere orde is dan die naar de vergunningverlening en de handhaver, dus de overheid. Het één wordt in mijn ogen toch meer beheerst door de private sfeer en het laatstgenoemde door de publieke sfeer. Wat staat de wetgever in dezen voor ogen? Kunnen wij dit wetsvoorstel zien als een soort eerste stap van de wetgever in de richting van een wettelijke regulering van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen? In dit verband wijs ik op de recente discussie tussen Amnesty International en topondernemer de heer Herkströter, waarin de vraag centraal staat of een onderneming in haar beleid de universele verklaring van de rechten van de mens dient te respecteren. Ook op dat soort punten wordt tegenwoordig van ondernemingen verantwoording gevraagd. De vraag dringt zich op of dan ook een juridificering zou moeten plaatsvinden van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming op andere terreinen dan het milieubeheer. Hoe denkt de regering hierover? Ik meen dat het van belang is om bij de introductie van deze twee typen verslaglegging ons die gescheiden verantwoordelijkheden goed voor ogen te houden en daarop een visie te hebben.

Een andere vraag is waar het publieksverslag op dient uit te lopen. Stel nu dat de inhoud van het verslag omwonenden of milieubeweging teleurstelt. Wat kunnen zij dan doen? Er kan een verzoek om handhaving worden ingediend. Ik denk aan artikel 18.14 van de Wet milieubeheer. Daar is een publieksverslag niet voor nodig. Om te weten te komen of een onderneming zich houdt aan de gestelde regels, kunnen de omwonenden gewoon het overheidsverslag opvragen en van de inhoud ervan kennisnemen. Uit dat verslag zal duidelijker op te maken zijn of een onderneming zich houdt aan de regels. Ik geef toe dat het publieksverslag in het algemeen een leesbaarder stuk zal zijn dan het overheidsverslag, maar met deskundige hulp van de milieubeweging komt men toch een heel eind. De regering geeft onomwonden toe dat de verslaglegging naar het publiek nog volop in ontwikkeling is. De vraag rijst – ook al is dat een gewenste ontwikkeling – of het voor de hand ligt om het dan nu al wettelijk te regelen. Hier liggen nog een aantal vragen.

Het uitbrengen van het publieksverslag kan rechtens door eenieder worden gevorderd. In de toelichting wordt gerept van de mogelijkheid van een actie uit onrechtmatige daad. Is dat hier nu wel zo logisch? Geeft dat de burger wel echt veel mogelijkheden? Ik verwacht dat eigenlijk niet. Heeft een dergelijke actie ooit kans van slagen? Je zou ook kunnen vragen welke schade wordt veroorzaakt door het niet voldoen aan de verplichting om een publieksverslag uit te brengen.

Ik maak even een sprong naar de verantwoordingsplicht in relatie tot de afdwingbaarheid. De strafrechter is genoemd. Er zijn niet veel mogelijkheden tot optreden op dit punt. Ik sprak al over het burgerlijk recht. De VMA – Vereniging van milieuaccountants – heeft in dit verband een pleidooi gevoerd om de Ondernemingskamer hier een rol toe te kennen. Op zichzelf is dat helemaal geen gekke gedachte. Deze rechterlijke instantie heeft met dit type regelgeving en de handhaving ervan veel te maken en kan er heel goed mee omgaan. Wil de minister daarop reageren? De juridische toetsing is mij niet echt helder. Wellicht is dit een betere richting.

Voorzitter! Ook is onduidelijk hoe het publieksverslag eruit moet zien. De regering voelt er niets voor in het wetsvoorstel nadere eisen te stellen aan vorm en inhoud van het verslag. Voor het overheidsverslag daarentegen wordt bij algemene maatregel van bestuur in een detailleerde regeling voorzien. Is dat nu wel bevredigend? Hoe is enige mate van uniformiteit in verslaglegging gewaarborgd? Zijn wij op dit moment wel in staat om goede en verantwoorde regels op dit punt te stellen? Of hadden wij de ontwikkelingen nog wat langer moeten afwachten?

Voorzitter! In Europees verband kennen wij de zogeheten EMAS-verordening. Hoewel een Europese verordening volgens de boekjes geacht wordt dwingend recht te bevatten, gaat het in de EMAS-verordening nadrukkelijk om de vrijwillige deelneming van bedrijven uit de industriële sector aan een communautair milieu- en milieuauditsysteem. De verordening is van toepassing sinds 1995. Ze verplicht de lidstaten van de Europese Unie tot nadere uitwerking daarvan. De invoering van de EMAS-verordening is hier te lande voorbereid door de EMAS-commissie, die al in december 1993 een invoeringsplan heeft vastgesteld. Hoewel in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel en in de nota naar aanleiding van het verslag herhaaldelijk wordt gerefereerd aan de EMAS-verordening, wordt dit wetsvoorstel door de regering merkwaardigerwijze niet gezien als een nadere uitwerking van die verordening. Eigenlijk staat het wetsvoorstel er los van. Er wordt wel een relatie tussen beide bepaald, in die zin dat bedrijven die zich vrijwillig conformeren aan de EMAS-verordening en dus eigener beweging een milieuverslag uitbrengen, niet vallen onder de verplichtingen die dit wetsvoorstel in het leven roept. Heeft de regering dan formeel voldaan aan de verplichting om de EMAS-verordening nader uit te werken?

Voorzitter! In de toelichting wordt een relatie gelegd tussen enerzijds de milieuverslaglegging en anderzijds het nieuwe regime voor vergunningverlening, de zogeheten vergunning op hoofdlijnen. Hoe zit het met bedrijven die meedoen aan de EMAS? Komen die ook in aanmerking voor een vergunning op hoofdlijnen? In milieuland heerst naar onze indruk nogal wat onduidelijkheid over het toepassingsbereik van de vergunning op hoofdlijnen. Komt dit type vergunning ook voor andere bedrijven dan de beperkte categorie van ongeveer 300 ondernemingen die bij dit wetsvoorstel betrokken is binnen bereik?

Ik heb ook nog wat vragen over de kwestie van de verificatie. Anderen hebben daar ook over gesproken, dus ik kan daar kort over zijn. Ik heb ook met veel belangstelling kennisgenomen van het amendement van mevrouw Augusteijn. Ik hoor graag de reactie van de regering op dat punt. Ik sprak zelf al over de goedkeuring van milieuverslagen door milieuaccountants. Dat punt verdient in dit debat nog wat nadere uitdieping. Hoe staat het eigenlijk met het instrument van de milieuaudit? Verdwijnt dit nu eigenlijk wat buiten beeld? Ik hoor daar graag nader over.

Ten slotte nog de opmerking, ook in relatie met de vergunning op hoofdlijnen, dat wij nogal eens wat klachten krijgen van bedrijven over de hoge kosten van vergunningverlening. Een vergunning voor de Wet milieubeheer voor een inrichting van een beetje omvang kost al gauw vele tienduizenden guldens en soms zelfs meer dan een ton. Graag verneem ik van de bewindsvrouwe of de vergunning in hoofdlijnen ook betekent dat de in rekening gebrachte milieuleges voor zo'n vergunning aanzienlijk zullen worden verlaagd. Dat lijkt mij eigenlijk logisch. Wij moeten ook voortdurend denken aan de lasten die op het bedrijfsleven liggen in administratieve zin en in financiële zin.

Ik kan afronden met in het algemeen een positieve waardering van dit wetsvoorstel. Ik stel echter met name wel wat kritische vragen, niet bij het publieksverslag als zodanig, maar wel bij de titel van de overheid om dat dwingend voor te schrijven. Ik hoor daar graag de argumenten van de minister voor. Overigens liggen een aantal amendementen voor die ten dele ook een verbetering van het wetsvoorstel tot gevolg zullen hebben. Dat in aanmerking nemend, zullen wij het wetsvoorstel kunnen steunen.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik zou bijna zeggen: iedere ondernemer die verstandig is, zorgt voor een goede communicatie met zijn omgeving. Doet hij dat niet, dan is de kans groot dat tussen die omgeving en de onderneming een spanningsveld ontstaat, wat veelal ten nadele van dezelfde onderneming zal werken. Gelukkig zien steeds meer ondernemingen dat ook in en vullen zij die communicatie op hun eigen wijze in. De laatste jaren is het aantal ondernemingen dat met de omgeving communiceert via een milieujaarverslag toegenomen. Ik denk dat dat een positieve ontwikkeling is. Wat de overheid volgende week ook zal beslissen, dit aantal zal mijns inziens de komende jaren zeker nog verder toenemen.

Enkele jaren geleden hebben het vorige kabinet en het parlement aangegeven een wettelijke verplichting tot een milieujaarverslag wenselijk te vinden. Het was aan deze minister om dit verder uit te werken. Bij de schriftelijk voorbereiding heeft mijn fractie al haar aarzelingen doen blijken ten aanzien van het voorliggende wetsvoorstel. Niet over de doelstelling, namelijk een betere communicatie tussen bedrijven en hun omgeving, maar wel over de uitwerking. De minister heeft gekozen voor de 330 bedrijven die het meest aan de milieuvervuiling bijdragen. In een bijlage heeft zij dit ook onderbouwd. Maar sommige bedrijven zijn een grote vervuiler op één of enkele componenten, terwijl andere grote vervuilers op deelcomponenten van geen belang zijn. De milieuconvenanten gaan in op die verschillen per bedrijfstak. Naar de mening van de VVD zouden in deze milieuconvenanten meer en betere afspraken over de communicatie naar overheden en het publiek gemaakt kunnen worden en misschien ook wel gemaakt moeten worden. Wat dat betreft kan mijn fractie zich vinden in de opmerkingen van het GPV en de RPF, die vragen stelden bij de meerwaarde van dit wetsvoorstel, nu er al zoveel bedrijven milieurapportages uitbrengen op basis van die convenanten.

De minister heeft in navolging van haar voorganger voor een andere weg gekozen, namelijk die van de wettelijke regeling. Een weg die ondanks het feit dat de minister het tegendeel beweert, leidt tot een verhoging van de administratievelastendruk.

De heer Crone (PvdA):

Natuurlijk is het goed dat er meer publieksvoorlichting en communicatie komt over convenanten en de gevolgen daarvan in ondernemingen, maar convenanten gaan vaak over een beperkt onderdeel, bijvoorbeeld over energiebesparing. Zij hebben vaak een landelijke aansturing enzovoort. Dat sluit toch helemaal niet uit dat er een publieksverslag komt dat over veel meer terreinen gaat die van direct belang zijn voor omwonenden?

De heer Klein Molekamp (VVD):

Convenanten gaan vaak wel degelijk over een breder milieuterrein en gaan per bedrijfstak. Dat betekent ook dat je veel meer kunt inspelen op de situatie per bedrijfstak. Dat betekent dat bijvoorbeeld een bedrijfstak die één of twee vervuilende componenten heeft, juist in de publieksrapportage zich daar heel sterk op zou kunnen richten. Het gevolg zou zijn dat je op een veel eenvoudiger wijze een veel groter aantal bedrijven in de milieurelevante rapportage krijgt. Nu heb je relatief gezien een beperkt aantal bedrijven, omdat die in een vrij ingewikkelde procedure verantwoording ten opzichte van de maatschappij afleggen. Dat is ook een van de redenen dat de minister zegt dat zij het tot de hoofdvervuilers, de 330, wil beperken. In het andere geval had je veel meer aan de specifieke factoren. Wat dat betreft was het dan ook veel meer mogelijk om het breed uit te werken, omdat de administratieve lasten voor het individuele bedrijf veel lager liggen.

De heer Crone (PvdA):

Mijn punt was dat ze elkaar niet uitsluiten. Ze vullen elkaar aan. Als je een bedrijf bent dat op veel punten vervuilt, val je onder de 330. Als je op onderdelen van je vervuiling een convenant hebt, is op dat onderdeel je publieksverslag snel geschreven. Dat heb je dan immers ook gedaan voor je convenant. Er zijn veel bedrijven die niet onder de 330 vallen, maar wel onder een convenant. Die zouden beter kunnen communiceren. Dat gat wordt dan gevuld. Ik vind dat voor u een handreiking.

De heer Klein Molekamp (VVD):

U zegt dat het aanvullend is. In bepaalde opzichten heeft u daarin gelijk. Dat is ook het verschil tussen u en mij. Wat dat betreft zie ik in de richting van het bedrijfsleven iets meer op tegen de en-en-situatie. U mag het een prima paars ontwerp noemen, hoewel uit de historie blijkt dat het uit de vorige kabinetsperiode komt. Het is dus wat minder paars van oorsprong dan u het toedichtte. Het wil nog niet zeggen dat wij over de wijze en de cumulatie van rapportageverplichtingen niet totaal verschillend kunnen denken.

De heer Crone (PvdA):

Maar gelukkig heeft de VVD er toen ook vóór gestemd. Dit moest dus gebeuren. Het was breder dan paars.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Dat heb ik u net laten zien.

Dat ook de minister nog worstelt met dit wetsvoorstel, blijkt enerzijds uit de veelheid aan soms tegenstrijdige doelstellingen en anderzijds uit het feit dat veel nog moet worden geregeld in een algemene maatregel van bestuur. Ik noem het eisenpakket waaraan in de praktijk moet worden voldaan. De uitwerking van deze AMvB zal nog enige tijd in beslag nemen, hetgeen misschien iets zegt over de weerbarstigheid van de problematiek. Het verheugt de VVD dat de minister de algemene maatregel van bestuur vóór inwerkingtreding zal voorleggen aan de Kamer. Tevens delen wij het voornemen van de minister om deze praktische uitwerking op te stellen in overleg met de gebruikers, zodat later geen polemiek over de uitvoerbaarheid hoeft te ontstaan. Zou de minister nog eens kunnen ingaan op de inhoud van de AMvB en de verdere procedure en het tijdschema? Ik vraag dit temeer omdat de teksten van de nota naar aanleiding van het verslag niet geheel eenduidig zijn. Als je de bladzijden 11-12, 18, 24-25 en 28 naast elkaar zet, zie je een aantal wisselingen in de omschrijving waarop geconcentreerd zal worden. Ik neem aan dat het beeld dat de minister voor ogen heeft, wél helder is. Vandaar dat ik vraag of zij daarop iets dieper wil ingaan.

Ook het feit dat de rol van de commissie van deskundigen, die de klachten bij de publieksverslaglegging moet regelen, nog niet vaststaat, geeft aan dat er nog het nodige geregeld moet worden. Sterker nog, de nota naar aanleiding van het verslag spreekt op het punt van inhoudelijke beoordeling van het publieksverslag zelfs van een leemte. En als de memorie van antwoord op bladzijde 28 meldt dat er inhoudelijk geen wezenlijk verschil bestaat tussen de EMAS-milieuverklaringen en het voorgestelde publieksverslag, vraagt de VVD zich af wat de toegevoegde waarde van dit onderdeel van het wetsvoorstel is.

De volgende vraag is of de minister zelf niet worstelt met de rol van de overheid. Enerzijds stelt zij een wettelijke regeling voor, anderzijds concludeert zij, in reactie op een opmerking van D66, dat het initiatief om te komen tot een handreiking primair bij de opstellers, bedrijfsleven en ontvangers, met name milieuorganisaties, moet liggen. In dit geval worden dus niet de omwonenden genoemd. De rol van het ministerie van VROM bij het opstellen en eventueel periodiek actualiseren van de handreiking zou faciliërend en begeleidend moeten zijn, schrijft de minister. Maakt een dergelijke reactie op een bij de wet vastgelegde verplichting niet duidelijk dat het ministerie moeite heeft met het vinden van haar eigen rol? Graag verneem ik hierop de visie van de minister.

Voorzitter! De VVD ziet het voorliggende wetsvoorstel als een weliswaar beperkte verhoging van de administratievelastendruk. De minister ziet het wetsvoorstel als een verlichting. Immers, als gevolg van de verslagplicht komt een groot aantal wettelijke en buitenwettelijke milieurapportageverplichtingen te vervallen, zo stelt zij. Zou zij kunnen aangeven welke dat zijn en hoe dat verder geregeld is? Het is de VVD ontgaan dat de minister concrete voorstellen doet tot het vervallen van deze rapportageverplichtingen. Daarvoor is in een aantal gevallen toch wetgeving nodig? Hoe ziet de minister dit en welke concrete voorstellen zijn in dezen van de minister te verwachten en, zo ja, wanneer? Hierbij denk ik vooral aan de vraag hoe zij de vergunningen op hoofdlijnen in relatie tot dit verslag inhoud denkt te geven.

Als de verplichting tot een milieujaarverslag zo aantrekkelijk is als de minister beweert, dan verwacht ik dat vele bedrijven alsnog zullen vragen om zo'n verplichting. Anderzijds stelt de minister dat zij niet voornemens is het huidige aantal van 330 aanzienlijk uit te breiden. Zou de minister op deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid nog eens kunnen ingaan?

Voorzitter! Naar de mening van de VVD is een belangrijk artikel uitgebreid in de nota van wijziging, namelijk het artikel 12.7. In dit artikel wordt geregeld dat het overheidsverslag voor een ieder openbaar wordt. Mijn fractie vraagt zich af of dit een logische zaak is. Immers in dat geval hoeft het onderscheid tussen het overheidsverslag en het publieksverslag niet langer gemaakt te worden. Het publiek is dan te allen tijde geïnformeerd en gaat het, om het oneerbiedig te zeggen, dan alleen nog maar om het pakpapier van het publieksverslag.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Deze opmerking verbaast mij toch. De heer Klein Molekamp heeft immers zojuist zelf als belangrijk doel van het publieksverslag aangegeven dat er een goede communicatie is tussen het bedrijf en het publiek. Wat het kabinet beoogt met het openbaar maken van het overheidsverslag is dat diegenen die zeer geïnteresseerd zijn en die nadere informatie willen om te bekijken of het publieksverslag inderdaad in overeenstemming is met het overheidsverslag, dit kunnen opvragen. Ik ondersteun dat. In die zin heeft het overheidsverslag voor het publiek een wat andere functie dan het publieksverslag. Het kan juist een versterking van het publieksverslag betekenen.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik had mij kunnen voorstellen dat men voor het wetsvoorstel als uitgangspunt had gekozen het maken van een overheidsverslag waarin een groot aantal gegevens wordt geformuleerd en dat men dit openbaar maakt, met een aantal kanttekeningen waarop ik straks terugkom, omdat men vindt dat er een zekere open communicatie is. Dan heeft het verslag niet alleen een controlerende functie voor de overheid maar tevens een informerende functie voor de maatschappij. Voor die constructie is in dit wetsvoorstel niet gekozen. Dit wetsvoorstel heeft gekozen voor een publieksverslag dat de communicatie met de maatschappij regelt en voor een overheidsverslag dat ten doel heeft een aantal gegevens dat nodig is voor de controlerende taak van de overheid, op een goede manier te bundelen. Vanuit de systematiek van het wetsvoorstel is het niet logisch dat het overheidsverslag eveneens een duidelijk communicerende functie vervult. Indien de overheid niet die dubbelfunctie voor het overheidsverslag wenst, is de communicatie tussen het bedrijf en het publiek, zoals ik die aan het begin heb aangegeven, niet zozeer een overheidsverantwoordelijkheid alswel een verantwoordelijkheid van het betrokken bedrijf ten opzichte van zijn omgeving.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik vind uw redenering onnodig ingewikkeld. Het is heel helder dat een overheidsverslag een andere functie heeft dan een publieksverslag. Het publieksverslag is in eerste instantie bedoeld voor die communicatie. In deze zin is het alleen maar een winstpunt dat het kabinet het overheidsverslag openbaar maakt voor diegenen die meer informatie behoeven dan in het publieksverslag staat. Dat laatste is immers eenvoudiger en qua informatie soberder dan het overheidsverslag. Mij lijkt dat een nuttige aanvulling en ik begrijp niet goed waarom u daar bezwaar tegen heeft.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik vind het absoluut niet overeenkomstig de systematiek van het wetsvoorstel. Ik vind het wel degelijk van belang dat een wetsvoorstel een consistente systematiek heeft. Ik neem aan dat mevrouw Vos dat met mij eens is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ja.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Het wetsvoorstel maakt zeer duidelijk dat het overheidsverslag tot doel heeft de controlerende functie van de overheid te vergemakkelijken. Het is daarin niet dienend. Het is dus een samenvatting van de gegevens die op dit moment al vereist zijn. Daarnaast is er een publieke communicatie, die geregeld is via het publieksverslag. Met deze wijziging ga je dat door elkaar halen. Wat dat betreft zou er geen reden zijn om de communicatie via het overheidsverslag met de buitenwereld niet anders te regelen dan via de bestaande vergunningen ook het geval is geweest. Daar gaat het wetsvoorstel ook in basis van uit, want in de toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel wordt er ook heel duidelijk op ingezet dat het overheidsverslag dient voor die controlerende taak. Er wordt ook heel duidelijk gezegd dat de openbaarheid van de milieuverslagen niet onbeperkt is. Dat kan eventueel via de Wet openbaarheid van bestuur worden verkregen en op dat moment vindt er een afweging plaats tussen het belang van de aanvrager en het belang van degene die de gegevens beschikbaar moet stellen.

In die context is die evenwichtige afweging op dit moment uit het wetsvoorstel weggevallen, omdat nu in principe een bedrijf ervan uit moet gaan dat alle gegevens die het in het overheidsverslag beschikbaar stelt voor de controlerende vraag automatisch openbaar worden gemaakt. Dat kan betekenen dat een aantal bedrijfsgegevens – uit milieuprocessen zijn namelijk ook bedrijfsprocessen te destilleren – automatisch daarmee aan de openbaarheid worden prijsgegeven, waardoor daar weer expliciet van moet worden afgeweken. Dan ontstaat de situatie waarin het betrokken bedrijf óf minder gegevens verstrekt aan de overheid en het overheidsverslag van mindere kwaliteit wordt, óf een derde verslag moet maken, dat wil zeggen zonder die gegevens te vermelden die niet openbaar gemaakt mogen worden gemaakt. Als een wetsvoorstel dan tot een zodanige systematiek leidt dat er zowel een overheidsverslag is, een overheidsverslag dat openbaar wordt zonder de gegevens uit de bedrijfsprocessen als een publieksverslag, is er sprake van een overregulering en een extra belasting van het bedrijfsleven.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Deze situatie lijkt mij absoluut niet aan de hand te zijn. In het wetsvoorstel is wat betreft het overheidsverslag duidelijk rekening gehouden met voor bedrijven gevoelige gegevens. Daarin is dus voorzien. Een burger die dat overheidsverslag wil, moet maar via de Wet openbaarheid van bestuur daaraan zien te komen. Dat was het oorspronkelijke idee en dan is het toch alleen maar toe te juichen dat het kabinet dat wat eenvoudiger wil maken door het overheidsverslag in principe openbaar te maken. Uw bezwaren daartegen vind ik daarom ook niet echt steekhoudend.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Het kan natuurlijk zijn dat wij van mening verschillen! Een beroep op artikel 12.6 en op artikel 19.7 betekent dat het betrokken bedrijf een aantal gegevens niet beschikbaar hoeft te stellen in het overheidsverslag voorzover dat naar buiten komt. Dat betekent dat het daarmee óf een derde verslag moet maken óf dat het de gegevens niet verstrekt waardoor de controlerende taak van de overheid niet goed functioneert. Drie verslagen is mij te veel. Als de wetgever had gekozen voor de systematiek waarin het overheidsverslag voor velerlei functies zou worden gehanteerd, had de basis van het wetsvoorstel ook daarop moeten functioneren en dan had dat ook tot twee "poten" van het overheidsverslag geleid, namelijk de controlerende functie en voor de informerende functie naar de maatschappij. Maar zo is het wetsvoorstel niet opgebouwd en door deze toevoeging vind ik het wetsvoorstel op dat onderdeel inconsistent.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Ik wil de lastendruk niet maximaal opvoeren en ik geloof dat de heer Klein Molekamp dat ook niet wenst. Hij doet dat echter wel. Ik begrijp werkelijk niet waar hij de gedachte aan een derde verslag vandaan haalt. Op bladzijde 27 van de memorie van toelichting staat heel duidelijk wat de mogelijkheden zijn wanneer het gaat om bedrijfsgegevens die niet naar buiten kunnen, dus wanneer het gaat om in ieder geval de wenselijkheid van het niet openbaar maken van een deel. Vervolgens is er een beroepsmogelijkheid. Dat regelt toch voldoende zonder dat er een derde verslag komt? Ik kan dat ook nergens verifiëren. Het is volgens mij echt lucht wat u hier opvoert.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Dank voor het compliment.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Ik weet niet of het een compliment is, mijnheer Klein Molekamp. Een goed verstaander heeft soms een half woord nodig, maar u hebt kennelijk twee woorden nodig.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Sommige mensen verstaan ironie blijkbaar niet. Gaat u verder.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Dat maakt de voorzitter uit.

Het lijkt mij absoluut niet aan de orde dat er een derde verslag moet worden geregeld. Maar er zijn beroepsmogelijkheden. Daarnaast is het ook nog zo dat bedrijven die milieuvergunningen nodig hebben van de provincie, allerlei gegevens openbaar moeten maken. De milieuwetgeving voorziet in openbaarmaking en in de mogelijkheid van het maken van bezwaar daartegen. Ik begrijp eerlijk gezegd dit hele verhaal niet. Ik zou u ook willen verzoeken het niet helemaal te herhalen, maar antwoord te geven op mijn vragen over de door u opgevoerde mogelijkheid van het derde verslag.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Op het moment dat een bedrijf gegevens openbaar maakt via de Wet openbaarheid van bestuur, worden de diverse belangen afgewogen; dit wordt wel openbaar gemaakt en dat niet. Wanneer men een overheidsverslag indient, moet men automatisch bedenken wat men in de verschillende geledingen met het verslag kan gaan doen en wat wel en niet onder de geheimhoudingsplicht moet vallen. Daardoor krijgt het overheidsverslag een hele andere betekenis dan in de context van de memorie van toelichting van het oorspronkelijke wetsvoorstel het geval was. Daarin wordt gezegd dat de openbaarheid van milieuverslagen niet onbeperkt is.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Het is waarschijnlijk een begripsverwarring, voorzitter. Het is echter goed dat dit punt hier duidelijk wordt. Er wordt gesproken over een overheids- en een publieksverslag. In het publieksverslag zijn ook de gegevens opgenomen die in het overheidsverslag staan, maar in een iets andere vorm en wel zodanig dat het verslag toegankelijk wordt voor burgers. Het publieksverslag maakt de voor de burgers belangrijke punten inzichtelijk. Zij kunnen daaraan consequenties verbinden door middel van de externe verificatie. Maar dat is een ander punt.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Als het overheidsverslag als basis genomen wordt, hoeft de burger het wat dat betreft niet te verifiëren. Wij mogen toch aannemen dat in dat geval de gegevens juist zijn? Anders zou de overheid verkeerd worden ingelicht.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Daarin voorziet het amendement.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik had mij die systematiek kunnen voorstellen, maar in het wetsvoorstel is daarvoor niet gekozen. Dat is het punt. Het overheidsverslag krijgt bewust een ander doel dan het publieksverslag. Door deze wijziging toe te voegen, schuift die kruisverbinding. Mijn inziens wordt hierdoor een bedrijf meer belast dan wanneer wij de andere systematiek hadden gekozen. U zult het toch met mij eens zijn dat de nu gedane toevoeging er niet toe mag leiden dat de administratievelastendruk van de bedrijven toeneemt?

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Dat zal ik nooit beamen, ook al zegt u het honderdmaal.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Nee, ik zeg dat u het met mij eens bent dat dit nooit de bedoeling kan zijn.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Zeker niet. Daarom is het zo'n mooi paars voorstel. Tegelijkertijd constateer ik dat wij de waardering van een en ander kennelijk anders zien. Wat dat betreft denk ik dat het heel goed is als de minister in haar eerste termijn – waarschijnlijk niet meer vanavond – aangeeft hoe het dan wel in elkaar steekt.

De voorzitter:

Ik wil het even over de orde hebben. Normaal gesproken wordt de vergadering om 23.00 uur gesloten. Wij hebben niet afgesproken dat wij wat langer zouden doorgaan. Ik wil eerst van de heer Klein Molekamp weten hoeveel spreektijd hij nog nodig heeft.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik kan, technisch gezien, al niet meer voor 23.00 uur klaar zijn, maar ik zal niet ver over die tijd heen gaan.

De voorzitter:

Ik vraag de Kamer dan ook instemming om de eerste termijn af te maken. Er komen nog twee sprekers die gezamenlijk 17 minuten nodig hebben, zo heb ik vastgesteld. De beraadslagingen zullen in elk geval morgenmiddag na het gedeeltelijk verplaatste vragenuur worden voortgezet.

Ik constateer dat de Kamer ermee kan instemmen om de eerste termijn af te maken.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter! Ik denk dat ik duidelijk gemaakt heb dat de VVD van mening is dat de toevoeging van voornoemde bepaling te weinig onderbouwd is. Zeker afgezet tegen het oorspronkelijke voorstel, had die onderbouwing duidelijker moeten zijn. Wij hebben hier nu een hele discussie over gekregen. Ik neem dan ook aan dat de minister hier nog op zal terugkomen.

Een ander bezwaar betreft de milieuverificatie van het publieksverslag. De minister laat in de memorie van antwoord weten dat zij een verplichte externe verificatie thans niet wenselijk acht. Kan zij toelichten waarom het woord "thans" wordt gebruikt? Dit suggereert dat er in de toekomst wel sprake kan zijn van een dergelijke verplichte externe verificatie. Als dat zo is, wanneer en onder welke voorwaarden denkt de minister dat dan te doen? Kan zij tevens ingaan op de redenen waarom zij een dergelijke externe verificatie nu niet wenselijk acht?

De minister wijst erop dat door de beperkte omvang van de verslagverplichting de regeling gemakkelijk kan worden gevolgd en geëvalueerd. Kan zij aangeven wat haar voornemens zijn ten aanzien van de evaluatie van deze wet en op welke manier zij dit wil gaan doen? Zal bij de evaluatie ook worden nagegaan in hoeverre de wet een toegevoegde waarde heeft en in hoeverre de door de minister beoogde en gesuggereerde lastenverlichting is geëffectueerd?

Voorzitter! Ik kom tot een afronding. De VVD had de milieucommunicatie met de overheid en de omgeving als onderdeel van de milieuconvenanten een goede oplossing gevonden. Daar hoort die communicatie in thuis. Daarin is onzes inziens ook meer maatwerk mogelijk. Lieverkoekjes worden echter niet gebakken in dit huis. Het wetsvoorstel heeft al een lange voorgeschiedenis. De minister is er inmiddels in geslaagd om ook draagvlak bij het bedrijfsleven te vinden. Ik denk dat dit een belangrijk winstpunt is. De VVD wil de minister daarom in de gelegenheid stellen om te bewijzen dat dit voorstel leidt tot een verlichting van de administratieve lasten. Zij zal haar stem aan het wetsvoorstel verlenen, maar gaat er daarbij wel van uit dat aan de genoemde bezwaren tegen de toegevoegde uitbreiding van artikel 12.7 tegemoet zal worden gekomen. In de huidige vorm zouden volgens de VVD bedrijfsprocessen bij de concurrent terecht kunnen komen dan wel zou een derde verslag noodzakelijk gemaakt kunnen worden. De VVD kan zich niet voorstellen dat dat de bedoeling van de minister is geweest. In ieder geval is dat niet de bedoeling van de VVD.

Mevrouw Assen (CDA):

Voorzitter! Door middel van milieuverslaglegging is het mogelijk om inzicht te krijgen in de milieubelasting door een bedrijf, alsmede in de maatregelen die de desbetreffende inrichting treft ter vermindering van die milieubelasting. Milieuverslaglegging kan eveneens een stimulans zijn voor bedrijfsinterne milieuzorg. De onderhavige uitbreiding van de Wet milieubeheer is een eerste aanzet tot deze milieuverslaglegging. De heer Crone heeft het een voorbeeld van paarse wetgeving genoemd. Uit de bijdrage van de heer Klein Molekamp heb ik echter opgemaakt dat het dan wel paarse wetgeving zonder de VVD is. Niettemin wil ik het voorstel niet beoordelen op wel of niet paars of meer of minder paars, maar op de inhoud van de wetgeving.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter! Mevrouw Assen heeft toch wel geluisterd naar mijn laatste alinea?

Mevrouw Assen (CDA):

Ik heb heel goed gehoord wat de heer Klein Molekamp heeft gezegd.

Er is sprake van een eerste aanzet, omdat de wet een beperkte reikwijdte heeft. Waarom gaat het zo voorzichtig? Waarom wordt het beperkt tot de 330 inrichtingen, die vallen onder die twee criteria, te weten het toebrengen van ernstige schade aan het milieu en de provinciale vergunning volgens de Wet milieubeheer? Het is logisch dat de grootste vervuilers het eerst verantwoording moeten afleggen. Dat is uiteraard het doel van de milieuverslaglegging. De CDA-fractie is er niet van overtuigd geraakt, alle uitleg in de nota naar aanleiding van het verslag ten spijt, dat hiermee kan worden volstaan, zeker niet op termijn. Dit is het begin. Wij moeten verder. Dat betekent ook dat milieuverslagen van inrichtingen, die middelgrote schade of een andere vorm van schade toebrengen, noodzakelijk zijn om belangstellenden, omwonenden, medewerkers en milieuorganisaties te informeren over de werkelijke situatie. Er moeten ook plannen komen om hierin verbetering te brengen. Ik wijs voorts op de andere aspecten die van belang zijn bij de milieuverslaglegging, namelijk de stimulans tot bedrijfsinterne milieuzorg en de administratieve verlichting, waarover in de nota wordt gesproken. Er vervallen immers andere rapportages. Dit zou alleen maar voordelig moeten zijn voor de bedrijven. Ik hoor graag wat de minister voornemens is te doen met betrekking tot de wetgeving om andere inrichtingen dan de genoemde 330 ook zover te krijgen dat zij aan de verslaglegging toekomen. Misschien worden ze zelfs verplicht tot verslaglegging.

Het onderscheid tussen publieksverslag en overheidsverslag lijkt de fractie van het CDA zinvol. Via het publieksverslag kan verantwoording worden afgelegd aan de omgeving en de burgers. Het overheidsverslag moet worden ingediend in verband met de vergunningen en de handhaving. De CDA-fractie betreurt het dat de milieuverslaglegging zich bij het publieksverslag beperkt tot de weergave van vervuiling, hinder, afvalstoffen en energiegebruik. Op weg naar duurzame ontwikkeling hoort hier ook bij een vermindering van het grondstoffenverbruik en niet alleen de productiewijze, maar ook de productenzorg. De bewindsvrouw juicht het toe als dit wordt opgenomen in de verslaglegging, maar waarom alleen vrijwillig? Het betoog van de heer Van Middelkoop terzake ondersteun ik.

Het is een omissie dat de externe controle op de verslaglegging ontbreekt. Zoals dat ook bij het financieel verslag en de accountantsverklaring hoort, zo zal bij het publieksverslag eveneens een externe verificatie dienen plaats te vinden. De bewindsvrouw spreekt over controle in twee stappen.

De eerste stap betreft de controle op de betrouwbaarheid van de informatie. Deze zou, volgens de nota naar aanleiding van het verslag, voldoende worden gewaarborgd. Mijn fractie heeft echter de indruk dat dit alleen het geval is bij een gecertificeerd milieuzorgsysteem. Hebben alle 330 inrichtingen zo'n systeem? Is controle van interne en externe audits wel voldoende en zijn die vergelijkbaar? De CDA-fractie vindt dat hiervoor richtlijnen dienen te worden opgesteld.

De tweede stap betreft de controle op het verslag zelf. Daarbij gaat het om de volledigheid, de lacunes, de helderheid en een getrouw beeld. Hoewel de bewindsvrouw het nut van de externe verificatie wel vaststelt, worden toch allerlei argumenten genoemd om dit niet in te voeren. Wat is erop tegen om het wel in te voeren? Is dat uitsluitend het gebrek aan ervaring en aan ervaren milieuverificateurs? Hoe staat het dan met de milieuaccountant? Deze wetgeving is een prima gelegenheid om daar wel aan te beginnen. Dat zouden wij op twee manieren kunnen doen. Er ligt een amendement van mevrouw Augusteijn, waar wij sympathiek tegenover staan. Ik hoor daar graag de reactie van de minister op. Anders is er nog de mogelijkheid om er een motie over in te dienen in tweede termijn.

De controle op de inhoud en de kwaliteit van publieksverslagen wordt volledig aan het publiek overgelaten. Daarnaast wordt er een geschillencommissie ingesteld. De CDA-fractie vraagt zich af wat precies de rol en de status van deze geschillencommissie zal zijn. Is er een geschillencommissie voor alle verslaglegging? Het is volgens ons wenselijk dat het publieksverslag gemakkelijk ter beschikking komt, dat het ter inzage ligt bij de inrichting en dat het daar eventueel tegen betaling te verkrijgen is. Het is ook wenselijk dat het verslag wordt gedeponeerd bij het Handelsregister en ter inzage wordt gelegd bij de kamers van koophandel. De minister heeft geen bezwaar tegen het laatste, dus waarom kan dat niet worden geregeld?

Ik rond af. Dit wetsvoorstel is een goed begin. De CDA-fractie heeft een aantal aanvullende wensen. Wij hopen dat dit, hetzij nu, hetzij in de toekomst wordt uitgebreid.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Na een aanlooptijd behandelen we vandaag dan eindelijk het wetsvoorstel dat het opstellen en publiceren van een milieuverslag voor bedrijven verplicht stelt. En dat is een goede zaak, maar wat minder goed is, is dat het wetsvoorstel een veel beperkte reikwijdte gekregen heeft dan oorspronkelijk het geval was. Het kabinet zegt er onder meer over dat hernieuwde aandacht voor de administratievelastendruk voor het bedrijfsleven heeft geleid tot vereenvoudiging en versobering. Op zichzelf is daar natuurlijk niets mis mee, als het maar niet ten koste gaat van de doelstellingen van het wetsvoorstel. En dat is wat mij betreft toch het geval. Ik wil in dat verband uitvoerig ingaan op de doelstelling van het bevorderen van de interne milieuzorg. In die zin is dit wetsvoorstel iets te paars geworden. Ik was eerlijk gezegd meer gecharmeerd van de oorspronkelijke inzet van een kabinet PvdA en CDA.

Een groot probleem hebben wij met de beperking tot 330 bedrijven. Het kabinet houdt daaraan vast en het stelt dat dit gerechtvaardigd is, aangezien deze groep van bedrijven het leeuwendeel van de milieubelasting voor haar rekening neemt. Wij vinden de argumentatie niet steekhoudend en vinden dat die geen recht doet aan de doelstellingen voor invulling van het milieuverslag. Ik noem onder meer de stimulering van de interne milieuzorg. Juist grote bedrijven zijn hier wel aardig mee op weg; bij middelgrote en kleinere bedrijven is die stimulans wel degelijk heel hard nodig. Het milieuverslag zou die prikkel kunnen geven. In dat opzicht vind ik het voorliggende wetsvoorstel een gemiste kans. Ook de meest recente cijfers over de invoering van de interne milieuzorg geven aanleiding om de groep verslagplichtigen uit te breiden. Uit de meest recente evaluatie blijkt dat slechts 29% van de kleine bedrijven tot de gevorderden behoren en 86% van de grote bedrijven. Als het kabinet stelt dat bij de 330 bedrijven met de grootste milieubelasting het verslag een belangrijk middel is om verdere uitbouw van milieuzorg tot stand te brengen, dan moet het ook consequent zijn. Voor middelgrote en kleine bedrijven is nog veel meer werk te doen om adequate milieuzorg tot stand te brengen.

Een tweede argumentatie waarmee wij problemen hebben, is dat het kabinet zegt dat het overgrote deel van de milieubelasting in de desbetreffende sectoren wordt gedekt. Het beperkt die milieubelasting echter met name tot termen van emissie. Andere vormen van hinder, zoals geluid, stank en het grondstoffengebruik, worden daarbij niet betrokken. Juist middelgrote en kleinere bedrijven kunnen wat dat betreft voor aanzienlijke overlast voor de directe omgeving zorgen. De vraag of en in welke mate ze macro aan emissies bijdragen, is daarvoor niet zo relevant. Ook principieel is de benadering van het kabinet onjuist. Ook bedrijven die macro gezien een kleine bijdrage leveren, kunnen juist voor grote overlast zorgen in de directe omgeving en hebben de plicht om zich tegenover het publiek te verantwoorden voor hun milieubeleid en hun prestaties.

Het kabinet zegt verder dat een beperking van belang is in verband met problemen van controle op naleving. Dat is in ieder geval op langere termijn onjuist. Wellicht dat men in het begin dit argument zou moeten meewegen, op langere termijn zou het toch zeker mogelijk moeten zijn om die controle op een goede manier uit te voeren.

Dan is er nog het argument dat uit het oogpunt van het belang van het publiek de beperking tot de 330 bedrijven nodig is. Dat lijkt mij echt flauwekul. Het publiek is natuurlijk niet verplicht om al die verslagen te lezen of te controleren. Integendeel, het uitgangspunt dient te zijn dat bedrijven juist verplicht zijn zich te verantwoorden ten opzichte van de samenleving. In gevallen waarin personen of organisaties daartoe aanleiding zien, moeten ze van deze informatie gebruik kunnen maken. Niet meer en niet minder. Wat dat betreft is het van heel groot belang dat het publiek die mogelijkheden krijgt. Wij dienen ons te beseffen dat van de plicht voor bedrijven een verslag op te stellen, een belangrijk bewustwordingseffect uitgaat.

Mijn fractie is van oordeel dat er goede argumenten zijn om het aantal bedrijven dat een verplicht milieuverslag moet uitbrengen, uit te breiden. Zij vindt het niet acceptabel dat in dit wetsvoorstel zodanige beperkingen zijn opgenomen dat een uitbreiding van de werkingssfeer alleen nog mogelijk is na wetswijziging. Dat is ieder geval de interpretatie die wij hebben na lezing van het wetsvoorstel, de memorie van toelichting en de memorie van antwoord.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Wat bedoelt mevrouw Vos met "niet-acceptabel"? Steunt zij het wetsvoorstel niet?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat oordeel wil ik op dit moment nog niet geven. Wij hebben hier in elk geval een groot probleem mee. Wij vinden het van groot belang dat in de wet een zodanige wijziging wordt opgenomen dat die uitbreiding mogelijk wordt gemaakt. Ik heb dan ook een amendement ingediend dat het mogelijk maakt om meer bedrijven verslagplichtig te maken. Het is misschien wel duidelijk dat wij van mening zijn dat nu al het aantal bedrijven zou moeten worden opgevoerd. De minister heeft daar een aantal bezwaren tegen. Het lijkt ons op zijn minst van belang om via een amendement de mogelijkheid tot uitbreiding in de wet in te brengen en eventueel bij AMvB nader vast te leggen welke categorieën bedrijven aan die verslagplicht moeten gaan voldoen.

Voorzitter! De activiteiten die gericht zijn op het verbeteren van de producten hoeven in het milieuverslag niet aan de orde te komen. Dat is jammer en onzes inziens een gemiste kans. Het productgerichte milieubeleid is al een te vrijblijvende zaak. Wij vinden het amendement van de collega's Crone en Augusteijn dan ook prima; het kan op onze steun rekenen.

Op een aantal punten die in de schriftelijke voorbereiding naar voren zijn gebracht, is de minister ons tegemoetgekomen. Ik noem de openbaarheid van het overheidsverslag. Dat is een winstpunt, evenals de vergelijkbaarheid van de publieksverslagen door de tijd. Ook wordt de instelling van een klachtencommissie aangekondigd waar burgers en organisaties terechtkunnen voor een onafhankelijk oordeel over geschillen die betrekking hebben op de inhoud van het publieksverslag. Dat is positief, onder voorwaarde dat de commissie laagdrempelig en onafhankelijk kan werken. Maar de vraag die rest, is in hoeverre de uitspraken van deze commissie een bindende werking kunnen hebben, en of het niet gewenst is dat een dergelijke commissie een verankering in de wet krijgt. Ik ben van mening dat het zo is en vraag aan de minister of zij bereid is om dit alsnog bij nota van wijziging te regelen. Ik krijg dan ook graag een nadere toelichting op de status van de commissie en de verankering in de wet.

Een tweetal andere wensen ten aanzien van het publieksverslag, namelijk het nader voorschrijven van de inhoud en het verplicht stellen van externe verificatie wijst de minister van de hand. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt een aantal argumenten genoemd waarom het niet wenselijk is om de inhoud van het publieksverslag nader voor te schrijven. Ik ben van mening dat er wel degelijk een weg mogelijk is die rekening houdt met de bezwaren die de minister naar voren brengt, maar die meer zekerheid geeft over de kwaliteit en inhoud van het publieksverslag. Ik wil nog wel meegaan in haar benadering dat het voordelen heeft om eerst in de praktijk het fenomeen de kans te geven om zich verder te ontwikkelen, maar ik vind wel dat in dit wetsvoorstel een kapstok moet worden aangebracht die het mogelijk maakt om, als daartoe aanleiding is, toch nadere voorschriften te kunnen geven. Vandaar dat mijn amendement de mogelijkheid opent om bij AMvB nadere regels voor het publieksverslag op te stellen.

De minister wil niet aan de externe verificatie. Wij hebben daar een probleem mee. De minister zegt dat er te weinig geaccrediteerde verificateurs zijn. De vraag is dan waarom een externe verificatie bij een eenmansverklaring wel mogelijk is en hier niet. De nota naar aanleiding van het verslag is hierover niet helemaal duidelijk. Volgens mij is voor een eenmansverklaring de externe verificatie verplicht. Misschien kan de minister dit hier bevestigen. Overigens ondersteun ik het amendement dat door mevrouw Augusteijn op dit punt is ingediend. Het lijkt mij een goede zaak.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De minister zal morgenmiddag antwoorden.

Sluiting 23.22 uur

Naar boven