Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (22969):

het wetsvoorstel Inwerkingtreding van en aanpassing van wetgeving aan de wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (Invoeringswet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen) (23429).

(Zie vergadering van 7 september 1995.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb om heropening van het debat gevraagd omdat de minister in het overleg van 7 september heeft toegezegd met een nota van wijziging te komen, wat zij ook heeft gedaan. In die nota van wijziging wordt tegemoetgekomen aan een aantal vragen vanuit de Kamer. Zij heeft al meteen aangekondigd dat zij niet alle onderwerpen die de PvdA-fractie in de wet gerealiseerd wilde zien, in die nota van wijziging wilde meenemen. Het verbaast haar ook niet dat de PvdA-fractie een amendement op de nota van wijziging heeft ingediend, sterker nog, zij had het verwacht.

Met uitzondering van de D66-fractie, is door de Kamer breed aangegeven dat zij eraan hecht dat er een termijn van schuldsanering wordt gehanteerd van "drie jaar, tenzij". Dit standpunt ligt in het verlengde van dat van de commissie-Boorsma, van allerlei andere, voorgaande onderzoeken en, vooral, in het verlengde van de huidige regeling, die een minnelijke schikking met zich brengt. De minnelijke regeling moet in stand blijven om te voorkomen dat te veel mensen de weg naar de rechter inslaan om tot een goede schuldsanering te komen, of dat schuldeisers de weg naar de rechter aantrekkelijker vinden, omdat zij daar misschien nog beter van worden. Daarom is het van belang dat er een nauwe aansluiting bestaat tussen de huidige minnelijke regeling, die de voorkeur verdient, en de wettelijke regeling.

Als het gaat om de termijn van "drie jaar, tenzij", is de minister aan de Kamer tegemoet gekomen met deze tweede wijziging op het oorspronkelijke wetsvoorstel. De minister is tegemoetgekomen aan de hantering van een beslagvrije voet van maximaal drie jaar voor het inkomen dat resteert; de schuldsanering loopt dan gedurende een periode van drie jaar. De minister heeft gezegd dat bij een maximale periode van vijf jaar rekening gehouden moet worden met een nominaal bedrag. De mensen mogen dan iets meer in hun portemonnee houden, omdat men vindt dat drie jaar de maximale periode is waarin iemand met zo'n laag inkomen rond hoeft te komen.

De minister is echter niet tegemoetgekomen aan het volgende. Dit is overigens ook de reden voor de indiening van het amendement, die reeds bleek tijdens de beantwoording van vragen die de heer Dittrich stelde over het amendement dat de PvdA oorspronkelijk had ingediend. Het is mogelijk dat iemand gedurende drie jaar de beslagvrije voet krijgt opgelegd en vervolgens aansluitend de beslagvrije voet plus een nominaal bedrag. Dat element wilde ik uitsluiten, zoals ik in eerste termijn al heel nadrukkelijk heb aangegeven, en de minister impliceert dat in de nota van wijziging. Het amendement dat ik heb ingediend, is dus eigenlijk niets anders dan het terugamenderen van de nota van wijziging naar mijn oorspronkelijke amendement.

Het is voorts van belang dat de rechter de gelegenheid heeft om, bij wijze van uitzondering, een langere termijn dan die van drie jaar te hanteren. In dat geval zal er, zoals mijn amendement beoogt, sprake zijn van een nominaal bedrag gedurende de gehele looptijd van de schuldsanering van maximaal vijf jaar. Het spreekt vanzelf dat dit bedrag ertoe zal leiden dat iemand bijvoorbeeld ten minste op het niveau van de bijstandswet kan leven. Anders zakt de betrokkene onder het bestaansminimum en in de eerste termijn heb ik al aangegeven dat dit voor ons een brug te ver is.

De drie situaties waarin de fractie van de PvdA zich dit kan voorstellen zijn de volgende. Allereerst kan er sprake zijn van het niet geheel te goeder trouw zijn, waarbij de rechter meent dat er geen gebruik gemaakt moet worden van artikel 288, tweede lid. Dit betekent dat niet wordt meegewerkt aan de schuldsanering omdat men niet te goeder trouw is. Er zijn soms van die grensgevallen waarin de rechter mee zou moeten kunnen gaan, maar dan moet hij wel de mogelijkheid hebben om over een andere termijn te spreken.

De tweede situatie betreft een natuurlijk persoon als ondernemer. In zo'n geval kan de schuldpositie er heel anders uitzien en is er sprake van een hoogte die op een heel andere wijze tot stand is gekomen. Dan moet de rechter de vrijheid hebben om daar op een wat andere wijze mee om te gaan. En ten slotte kunnen er bijzondere situaties voorkomen die wij van tevoren niet kunnen bedenken, maar waarin de rechter de ruimte moet hebben om een andere maximumtermijn op te leggen dan die van drie jaar.

Voorzitter! Naar mijn mening is het duidelijk waarom wij ervoor kiezen, toch de nota van wijziging te amenderen en wel in de zin die eerder in de Kamer is besproken.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik maak van de gelegenheid gebruik om het amendement op stuk nr. 26, dat tijdens het debat aan de orde is geweest, in te trekken ten gunste van de vijfde nota van wijziging. Ik doe dit omdat deze nota tegemoetkomt aan het standpunt van D66 dat ik tijdens het debat van een paar weken geleden naar voren heb gebracht. Nu ik het amendement heb ingetrokken, kan het ook niet meer vervallen worden verklaard.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Dittrich (stuk nr. 26) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Sorgdrager:

Het debat is al uitgebreid gevoerd, dus ik zal hierover nog slechts een enkel woord zeggen. Wat overblijft in het verschil tussen datgene wat mevrouw Noorman wil en datgene wat ik voorstel, is het volgende. De overeenkomst is dat wij allebei zeggen: in beginsel drie jaar, tenzij. Het punt is alleen dat mevrouw Noorman van mening is dat, wanneer het "tenzij" in werking treedt, over de gehele periode meer dan de beslagvrije voet opgelegd moet worden – dus de beslagvrije voet plus een nominaal bedrag – terwijl ik zeg dat het mogelijk moet zijn om de beslagvrije voet drie jaar op te leggen, waarna nog twee jaar volgen van de beslagvrije voet plus een nominaal bedrag. Dat laatste geldt voor uitzonderlijke gevallen. De meeste gevallen zullen gewoon stoppen na drie jaar. In zoverre is de afwijking van de huidige praktijk niet groot. Naar mijn idee zal er ook geen afbreuk worden gedaan aan de praktijk van de minnelijke schikking. Maar er kunnen omstandigheden zijn dat iemand na verloop van tijd meer kan gaan verdienen of überhaupt een hoger inkomen heeft. Dan moet het mogelijk zijn om in die laatste twee jaar toch nog wel iets af te dragen. Dat is het enige verschil.

Ook in mijn voorstel is het mogelijk dat de rechter gedurende meer dan drie jaar de beslagvrije voet plus een nominaal bedrag oplegt. De situatie van mevrouw Noorman is dus wel mogelijk in mijn voorstel, maar mevrouw Noorman is strikter in de hantering van de termijn van drie jaar. Dat is mijn conclusie.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week over beide wetsvoorstellen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven