Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | nr. 25, pagina 1785-1799 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | nr. 25, pagina 1785-1799 |
Er is geen inhoudsopgave aanwezig.
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet op belastingen van rechtsverkeer (wijziging van enige fiscale wetten in het kader van lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf) (24423).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Reitsma (CDA):
Voorzitter! Het pakket lastenverlichtingen voor het MKB is een prima zaak. De fractie van het CDA heeft verschillende keren op een dergelijk pakket aangedrongen, met name omdat het MKB de banenmotor is voor de werkgelegenheid. Wat ons betreft had de specifieke lastenverlichting wat hoger kunnen zijn dan 500 mln.; iets minder algemene lastenverlichting en wat meer specifiek op het MKB gerichte lastenverlichting. Aangezien het MKB ook profiteert van de terugsluisopbrengst van de BTW-constructies, gaat indirect onze wens in vervulling dat de totale lastenverlichting voor het MKB hoger wordt.
Wij hebben een amendement ingediend om de zelfstandigenaftrek met ƒ 700 per bedrijf te verhogen. Dat amendement had ik reeds aangekondigd bij de terugsluisoperatie regulerende energieheffing. Men heeft mij toen aangeraden dat amendement bij het belastingplan in te dienen. Om het nog op tijd in de tabellen te krijgen, heeft men mij de suggestie gedaan het amendement bij dit plan in te dienen. Het amendement is de vorige keer voldoende toegelicht. De zelfstandigenaftrek voor het totale MKB, inclusief de agrarische sector, wordt met ƒ 700 verhoogd. Voor de budgettaire consequenties zoek ik de dekking in het iets verlagen van de overhevelingstoeslag. Dat kan niet geregeld worden via een amendement, omdat dit uitvoeringsregels betreft. Het staat echter in de toelichting van het amendement. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris. Voor de duidelijkheid, ik wil, macro gezien, het negatieve effect van de regulerende energiebelasting in de agrarische sector compenseren. Het micro-probleem blijft bestaan, maar dat hebben wij de vorige keer besproken.
Voor mijn fractie blijft het een punt van zorg dat de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf – ik wijs met name op de agrarische sector – relatief weinig profiteren van dit totale pakket, omdat de inkomenspositie van een groot deel van de bedrijven in de sector nogal zorgelijk is. Daarom blijven specifiek op de sector gerichte maatregelen noodzakelijk. Het deed ons dan ook pijn dat de minister van Landbouw tijdens zijn begrotingsbehandeling stelde, het probleem niet te kunnen op te lossen en het advies gaf het aan te kaarten bij de staatssecretaris van Financiën. Er zijn bedrijven in het MKB die structureel in een wat lagere inkomenspositie zitten maar toch doorgaan. Er blijft een liquiditeitsprobleem in de zwakke gezinsbedrijven. Dat mag niet worden onderschat.
Voorzitter! Maatregelen gericht op bedrijfsopvolging, bedrijfsverplaatsing en starters hebben de steun van de fractie van het CDA. Hoever staat het met het voorstel van de staatssecretaris om te komen tot een faciliteit voor kapitaalverstrekking aan starters in de agrarische sector? Ik weet dat de staatssecretaris een regeling in de maak heeft. Hij heeft een gesprek gehad met het NAJK. Kan de staatssecretaris in dit debat de stand van zaken aangeven? Er is immers sprake van een urgent probleem, zoals de staatssecretaris ook heeft onderkend.
In de stukken wordt gesteld dat voor de specifieke lastenverlichting een bedrag van 163 mln. beschikbaar is. Wij danken de staatssecretaris, dat hij in antwoord op een vraag van onze fractie een en ander nader gespecificeerd heeft. Onze zorg is echter, of dit bedrag werkelijk in die sector terechtkomt. Zou de staatssecretaris na één of twee jaar nog eens willen aangeven, of dat bedrag van 163 mln. lastenverlichting werkelijk gerealiseerd is? Heeft hij er een techniek voor om daar over een of twee jaar redelijk inzicht in te geven, zodat wij weten of het ook zo is uitgekomen. Ik krijg daarover graag een toezegging.
Het ondernemerschap dient te worden bevorderd. Dat kan via fiscale lastenverlichting. Ook belangrijk is de administratieve lastenverlichting. De nadere discussie daarover willen wij graag voeren aan de hand van de aanbevelingen van de commissie vermindering administratieve verplichtingen bedrijfsleven. Daar komen wij dus wel op terug. Dit is evenwel eigenlijk net zo'n belangrijk punt als de fiscale lastenverlichting. Het bedrijfsleven heeft op dit punt immers vaak nog meer zorgen dan bij de fiscale lasten.
De CDA-fractie kan instemmen met de verhoging van de investeringsaftrek en ook met de aftrek voor schepen. Dat laatste onderwerp heb ik uitvoerig met de vorige staatssecretaris besproken. De huidige staatssecretaris kan zich die discussie herinneren. Mijn fractie is erover verheugd dat dit nu is opgelost. Bepaalde schepen vallen wel onder de regeling, andere niet. Daarover hebben wij nog een vraag. Mijn fractie twijfelt erover of wel voldoende kan worden afgebakend wanneer sprake is van representatieve doelen. Is die afbakening wel te maken? Ik heb dan het oog op bepaalde schepen die in eerste instantie lijken op schepen die voor representatieve doelen worden gebruikt, maar die materieel voor heel zakelijke doelen worden gebruikt. Ik heb ook een voorbeeld van een briefschrijver aangereikt gekregen. Hij gebruikt een dergelijk schip voor zakelijke doelen op dezelfde manier als de binnenvaart en helemaal niet voor representatieve activiteiten, maar toch valt dat schip niet onder de regeling van de staatssecretaris. Ik vraag daar nog eens de aandacht voor. Eigenlijk zou dat soort schepen er wel onder moeten vallen. Het doel van de regeling is immers dat schepen die zakelijk worden gebruikt, eronder vallen.
De maatregelen voor startende ondernemers, waaronder de vrije afschrijving en de verhoging van de startersaftrek, beoordelen wij als positief. Voorlopig kunnen wij ermee instemmen dat thans de rechtspersonen erbuiten vallen, maar eigenlijk zijn daar onvoldoende gronden voor. Ik vraag de staatssecretaris of hij geen kans ziet om ook rechtspersonen eronder te laten vallen. In de stukken zei hij al dat hij best bereid is tot een nadere oriëntatie. Enerzijds wil ik best de discussie afwachten, anderzijds lijkt het mij zinvol als de staatssecretaris een toezegging op dit punt doet. Mijn fractie gaat ervan uit dat deze maatregelen ook van toepassing zijn op startende ondernemers die bijvoorbeeld in een maatschap stappen, die geen rechtspersoon is. Ik doel bijvoorbeeld op personen die als startende ondernemer in een bestaande maatschap intreden dan wel op personen die tot een maatschap toetreden die wordt gevormd op het moment dat zij zelfstandig ondernemer worden. Dat laatste gebeurt vaak bij vader-zoonbedrijven. Kunnen die ook gebruik maken van de faciliteiten die de staatssecretaris in het wetsvoorstel aankondigt?
Wij gaan akkoord met de verhoging van het Vamil-budget. Wij pleiten voor tijdige aanpassing van de milieulijst.
Wij gaan ook akkoord met de toepassing van de exportrisicoreserve. Wij wachten de nadere rapportage over de effecten van de voorgestelde maatregel af, want die zijn toch onvoldoende zichtbaar. Het is ook een soort experiment. Tevens mag dit wat ons betreft niet leiden tot een te hoge administratieve lastendruk. Ik hoor graag van de staatssecretaris welke administratieve lastendruk dit met zich brengt. Een evaluatie na enkele jaren lijkt mij zeer gewenst, ook gezien de vragen die ik hierover heb gesteld. Ik heb gezien dat de coalitiepartijen op dit punt een amendement hebben ingediend. Dat amendement oogt sympathiek, maar ik hoor ook graag nog de reactie van de staatssecretaris hierop.
Mijn fractie kan ook instemmen met de wijziging van de WBSO. Wij wachten tot de evaluatie om te kijken of een bepaalde verruiming in de tegemoetkoming voor specifieke onderdelen te realiseren is. In de schriftelijke voorbereiding noemde ik het voorbeeld van de moderne landbouwtechnologie, maar er zijn meer voorbeelden te noemen. Ik krijg graag zo snel mogelijk een evaluatie, zodat opnieuw kan worden bekeken of deze aspecten ook onder de regeling kunnen worden gebracht.
Voorzitter! Ik kom op de verruiming voor de verplaatsing van landbouwbedrijven. Volgens mij gaat het hierbij om de invulling van de motie-Blauw. Wij hebben die van ganser harte ondersteund en beoordelen de uitwerking hiervan positief. Het heeft dus onze instemming.
Ik ben er verheugd over dat de staatssecretaris via een nota van wijziging nog twee knelpunten heeft opgelost. Deze betreffen de verplaatsing in verband met Vinex-gebieden en strategische projecten in de ecologische hoofdstructuur. Het is prima dat de staatssecretaris deze knelpunten via een nota van wijziging opgelost heeft. Er is echter nog een knelpunt en dat is nog niet opgelost. Ik wil de staatssecretaris daar dan ook een vraag over stellen. Door een aantal maatregelen van dit kabinet en ook van vorige kabinetten zal de druk op de agrarische sector om tot bedrijfsvergroting te komen, sterk worden. Dat is zeker het geval nu de discussie over de mestwetgeving behoorlijk verscherpt wordt. Via extensivering en dus meer grond zal men namelijk proberen om de knelpunten op het individuele bedrijf op te lossen. Er is een vrijstellingsregeling in de overdrachtsbelasting voor het geval er grond wordt aangekocht die naburig genoemd kan worden. Een en ander moet dan wel passen in het kader van het structuurbeleid. In de uitvoeringsregelingen wordt een afstand van 5 à 6 kilometer gehanteerd. Ik zie die schaalvergroting op mij afkomen en dus ook de druk op de grondmarkt. Daarom is het volgens mij noodzakelijk dat ondernemers in het kader van het structuurbeleid toch iets ruimer in de regio kunnen kijken om grond te verwerven. Als die grond net over die grens van 5 à 6 kilometer ligt, kan dat een behoorlijk knelpunt zijn. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of hij bereid is om te onderzoeken of die grens wat opgetrokken kan worden. Ik denk hierbij aan 10 kilometer, maar je zou ook kunnen denken aan 15 kilometer. Elke grens die je trekt, is natuurlijk arbitrair, maar die moet in die orde van grootte liggen. Ik hoor hier graag een reactie op van de staatssecretaris. Zo nodig dien ik in tweede termijn een motie op dit punt in.
Mevrouw B.M. de Vries (VVD):
Voorzitter! De VVD is er altijd een groot voorstander van dat de regering aan lastenverlichting werkt voor het bedrijfsleven in het algemeen en het MKB in het bijzonder. Daarom juichen wij ook die 500 mln. toe die in het regeerakkoord staan. Hier wordt nu uitvoering aan gegeven. Je kunt zeggen dat het te weinig is of dat de voorstellen te versnipperd zijn. Gezien de afweging die is gemaakt, de hoogte van het bedrag en de zaken waar het geld aan wordt uitgegeven, is de VVD-fractie echter van mening dat het eigenlijk een heel samenhangend en evenwichtig pakket is.
Ik loop nog even een paar voorstellen na. Het is uitstekend dat de staatssecretaris de investeringsaftrek wil verhogen. Het is een goede zaak voor het bedrijfsleven, als er meer wordt geïnvesteerd. Het is ook goed voor de werkgelegenheid en voor de bedrijven. En dat is wat wij willen.
Aan de willekeurige afschrijving voor starters wordt een hele episode gewijd. Het is een prima voorstel, al geldt deze faciliteit alleen voor ondernemers in de inkomstenbelastingsfeer. Wij gaan daar echter mee akkoord. Het liquiditeitsvoordeel dat een startende ondernemer hier de eerste drie jaar door heeft, is positief. Wij hebben dan alleen nog het probleem van de doorstarters, hetgeen de staatssecretaris ook bekend is. Je kunt je afvragen of je die startersperiode niet moet oprekken naar vijf of zes jaar. De vraag is of je dat door middel van deze faciliteit moet doen. Het kan ook zijn dat de staatssecretaris aan heel andere dingen denkt om de doorstarters te stimuleren. De vraag is dus of hij dat in het kader van dit voorstel wil inbedden of dat hij meent dat de doorstarters op een andere manier verder gestimuleerd moeten worden.
De VVD betreurt het wel dat deze faciliteit eigenlijk alleen voor ondernemers in de inkomstenbelastingsfeer geldt en niet voor startende ondernemers in bijvoorbeeld de BV-vorm. Als je erover nadenkt, zie je inderdaad dat er een aantal haken en ogen kan kleven aan de oprichting van allerlei BV's. Je hebt echter ook daadwerkelijke starters die een BV oprichten. Zij doen dat niet om fiscale redenen, want dan zouden zij wel eerst een eenmanszaak oprichten en deze later omzetten. Zij doen dat gewoon om allerlei risico's af te schermen. De vraag is of je die ondernemers deze faciliteit zou moeten onthouden. Misschien kan de staatssecretaris hier nog eens op ingaan. Hij heeft dat ook in de nota naar aanleiding van het verslag gedaan. Waarschijnlijk komen wij in tweede termijn met een motie, waarin wij de staatssecretaris vragen om die voors en tegens nog eens expliciet op een rijtje te zetten.
De verhoging van de startersaftrek is een uitstekende zaak. Hetzelfde geldt voor de invoering van de startersdesk. Wat betreft het Vamil-budget leg ik een link met het amendement van de fractie van het CDA. Wij hebben al eerder gedebatteerd over de kwestie van de terugsluis via de ecotaxoperatie. Een bepaalde sector komt daarbij een beetje in de problemen. Het specifieke Vamil-budget werkt echter goed in de richting van die groep. In dat debat werd ook aangegeven dat, als je de zelfstandigenaftrek verhoogt, dit weinig effect heeft voor bedrijven die zonder winst of zelfs met verlies draaien. De fractie van de VVD is daarom van mening dat het goed is dat dit Vamil-budget wordt ingevoerd. Wellicht is zelfs op termijn uitbreiding mogelijk. Daarmee is de agrarische sector wellicht beter geholpen dan met een verhoging van de zelfstandigenaftrek. Dat neemt niet weg dat wij in beginsel sympathiek staan tegenover de zelfstandigenaftrek in het algemeen, maar deze regeling schiet haar doel voorbij als men met behulp daarvan deze sector wil stimuleren.
Dan de exportrisicoreserve. Wij zijn er sterk voor dat ondernemers naar nieuwe markten gaan. Wij hebben het echter wel over fiscale maatregelen, puur geschikt voor het MKB. Van het voorstel, zoals dat in de wet is omschreven, heeft ook het grootbedrijf profijt. Het plafond is namelijk vrij ruim. Je kunt je afvragen, puur naar het MKB kijkende, of er geen regel te bedenken is die daar beter op inspeelt. Op dat punt hebben de coalitiepartijen een amendement ingediend. Wij willen in ieder geval af van de beperking dat alleen een exportrisicoreserve mag worden gevormd als sprake is van aangewezen landen. Daarbij gaat het namelijk vaak om landen die verderop liggen. Stel echter dat een bepaalde ondernemer landelijk opereert, maar vervolgens naar België wil. België is op zichzelf heel bekend, maar voor iemand die daar die stap wil zetten, is het een heel grote stap. Juist als men het MKB op dat terrein wil stimuleren, moet die beperking van de aangewezen landen eruit. Het plafond moet dus aanzienlijk naar beneden. Daarmee doe je het echte MKB een plezier. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris, maar wij zijn van mening dat het amendement een verbetering inhoudt ten opzichte van wat er thans ligt.
Dan de WBSO. Wij stemmen in met het voorstel op dit punt. Het is goed om innovatie te stimuleren. Kan de staatssecretaris bevestigen dat inderdaad 100 mln. voor deze maatregel is uitgetrokken? Wij stemmen ook in met de nota van wijzigingen. Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op de vraag van de heer Reitsma over de uitbreiding van artikel 15, lid 1g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Wij stemmen ten slotte met de voorstellen in, behoudens datgene waarover wij een amendement hebben ingediend. Wij sporen de staatssecretaris aan, op deze weg verder te gaan, want lastenverlichting is goed voor het bedrijfsleven en goed voor de werkgelegenheid. Dat willen wij met zijn allen.
De heer Van Dijke (RPF):
Voorzitter! Het belang van het MKB voor de economie staat niet ter discussie. De regering zoekt naar wegen om de kracht en de mogelijkheden van het MKB te vergroten. De voorstellen voor het verminderen van de administratieve lasten, het nadenken over het stimuleren van ondernemerschap en ook dit wetsvoorstel zijn daar goede voorbeelden van. Mijn fractie waardeert deze inzet.
Echter, het is de vraag of de invulling van de voorstellen en andere regelingen de verbeterde positie van het MKB voor een deel niet teniet doen. Ik denk dan onder andere aan de Winkeltijdenwet en de toegenomen provinciale en plaatselijke heffingen. In hoeverre is de nu voorgestelde lastenverlichting niet meer dan een tegemoetkoming aan de toegenomen algemene lasten van het MKB? Heeft de staatssecretaris zicht op de toename van het totale kostenplaatje van het MKB van de afgelopen jaren?
Mijnheer de voorzitter! De voorgestelde wijzigingen laten een breed pakket van middelen zien. Elke wijziging heeft een eigen doel of doelgroep. Hierdoor is het mogelijk te komen tot een evenwichtige verdeling. Echter, het gevaar van allemaal kleine wijzigingen is dat uiteindelijk bepaalde doelen niet bereikt worden, omdat de invloed van die wijzigingen wegebt door een te kleine bijdrage. Dit gevaar is mijns inziens aanwezig bij de voorgestelde dotatie van de exportrisicoreserve. De dotatie is gesteld op 5% van de omzet, behaald met export naar een aangewezen land. Is dit percentage niet erg laag in vergelijking met het risico dat met name kleine ondernemingen lopen? Wat zouden er de budgettaire consequenties van zijn als de dotatie zou worden verhoogd tot 10%? Wil de staatssecretaris die consequenties eens aangeven?
Mijnheer de voorzitter! Het voorstel kent ook speciale fiscale maatregelen voor de startende ondernemers, de nieuwe spelers in het economische veld. Zij krijgen op deze manier een extra duw in de rug om te beginnen. Een belangrijke vraag is, of die extra stimulans voor startende ondernemers niet concurrentievervalsing teweeg brengt ten opzichte van de reeds bestaande ondernemingen. Wanneer ik de voorgestelde maatregelen tegen het licht houd, rijzen er toch enige twijfels op dat punt. Natuurlijk hebben de starters specifieke problemen om een plaats in de markt te kunnen veroveren, maar de steun van de overheid moet geen vorm aannemen die bestaande bedrijven in de gevarenzone brengt. Ziet de staatssecretaris dit gevaar ook?
Mijnheer de voorzitter! Een andere wijziging is de verruiming van de tegemoetkoming in het kader van de WBSO, ofwel de tegemoetkoming voor de loonkosten die zijn verbonden aan speur- en ontwikkelingswerk. Ik ontken niet het belang van innovatieve projecten, maar het is natuurlijk toch wat vreemd dat tot een verruiming wordt besloten, terwijl de evaluatie van deze regeling nog niet is afgerond. Zou het niet beter zijn te wachten op een evaluatie van de regeling en naar aanleiding daarvan te besluiten of de tegemoetkoming moet worden verruimd?
Voorzitter! Ten aanzien van de bedrijfsuitbreiding in de agrarische sector sluit ik mij aan bij wat de heer Reitsma heeft gezegd.
De belastingdienst verleent, zo lees ik in de stukken, de onervaren ondernemer in de beginfase van het ondernemerschap hulp bij het inrichten van de administratie. Dit blijft niet beperkt tot louter de fiscaliteit. Hier treedt de belastingdienst in mijn waarneming buiten haar verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het lijkt mij veeleer op het terrein van bijvoorbeeld de kamers van koophandel te liggen. Waarom wordt het dan niet op dat bordje gelegd?
Ik wacht de antwoorden van de staatssecretaris met belangstelling af. Zoals gezegd is mijn fractie enthousiast over wat hier wordt geboden. Wij steunen het voorstel toch wel.
De heer Van der Vlies (SGP):
Mijnheer de voorzitter! In de behandeling van de enorme lijst fiscale wetsvoorstellen voor deze weken en maanden is vanavond het voorstel tot lastenverlichting in het midden- en kleinbedrijf aan de beurt. De SGP-fractie vindt het van groot belang dat aan de fiscale positie van het MKB de nodige aandacht wordt geschonken. Het MKB vormt immers een belangrijke sector, een soort motor van onze samenleving en economie. Daarom zijn wij verheugd over de lastenverlichtingsmaatregelen die worden voorgesteld.
Een van de effecten die de regering voor ogen staan, is het bevorderen van de werkgelegenheid. Ook andere, thans aanhangige wetsvoorstellen bevatten bepalingen die hierop een positieve uitwerking moeten hebben. Helaas blijkt het niet mogelijk een inschatting te geven van de effecten op de werkgelegenheid van de afzonderlijke maatregelen. Zij moeten in samenhang een werkgelegenheidsimpuls veroorzaken. Het bepalen van de houding ten opzichte van de voorgestelde maatregelen zou in ieder geval makkelijker zijn, indien op de werkgelegenheidseffecten duidelijker zicht zou bestaan. Kan de staatssecretaris hierop nog eens ingaan?
Voorzitter! Bijzondere belangstelling heeft de SGP-fractie voor de gevolgen van het voorliggende pakket voor de agrarische sector. Het belang van deze sector voor onze economie rechtvaardigt onzes inziens maatregelen voor het scheppen van een fiscaal gunstig agrarisch-ondernemersklimaat en daarmee het versterken van zijn concurrentiepositie. Daartoe heeft de regering naar onze mening in het wetsvoorstel goede aanzetten gegeven. Verblijd waren wij ook met de nota van wijziging, die ons vandaag bereikte, waarin de vrijstelling van de overdrachtsbelasting ook van toepassing wordt verklaard op het verplaatsen van landbouwbedrijven uit de zogenaamde SGR-gebieden, van het structuurschema Groene ruimte dus, en de zogenaamde Vinex-locaties. Met belangstelling wacht ook ik het antwoord af op de vraag van de CDA-woordvoerder, de heer Reitsma, over het afstandscriterium bij de grondverwerving waarop de faciliteit rust. Ook hebben wij kennis genomen van het amendement van de heer Reitsma ter verhoging van de zelfstandigenaftrek met ƒ 700 ter compensatie van de kosten van de regulerende energiebelasting. Het amendement ziet er op het eerste gezicht sympathiek uit. Laat daarover geen misverstand ontstaan. Ik vraag mij alleen af waarom hij in zijn toelichting specifiek de agrarische sector noemt. Die sector kan een doel zijn, maar het bereikt natuurlijk alle zelfstandigen die zich in deze "range" van zelfstandigenaftrek bevinden. De zelfstandigenaftrek heeft immers een breder bereik dan alleen de agrarische sector. De ophoging van deze aftrek zal dus evenzeer van invloed zijn op andere sectoren. Dat is dan mooi meegenomen. Met andere woorden, waarom zou door dit amendement de terugsluis van de regulerende energiebelasting evenwichtiger worden gemaakt ten opzichte van de agrarische sector?
De heer Reitsma (CDA):
Voorzitter! Mijn collega was niet aanwezig bij het vorige debat toen ik het amendement uitgebreid heb toegelicht. Ik zal nu een korte toelichting geven. Uit de overzichten van de staatssecretaris blijkt dat de landbouwsector bij de regulerende energieheffing op macroniveau uitkomt op min 20 mln. Daarom moest ik een instrument bedenken om dat te compenseren. Het lag voor de hand om te kiezen voor een zelfstandigenaftrek. Als ik uitga van ƒ 700 per bedrijf, dan is voor de agrarische sector dat bedrag van min 20 mln. gecompenseerd. Ik realiseer mij wel degelijk dat dit ook voordelige gevolgen heeft voor de rest van het MKB. Ik zie echter geen andere manier om dit op te lossen, dus dit is mooi meegenomen voor het MKB, dat al klaagde over de ecotax. Zij kunnen dit als een honorering beschouwen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter! Over die 20 mln. voor de agrarische sector zijn wij het heel snel eens. Daarover hebben wij samen wel gedebatteerd, maar ik heb kennelijk een ander debat gemist waarin de heer Reitsma dit amendement omstandig heeft toegelicht. Mijn excuses daarvoor. Ik wilde alleen het effect verwoorden dat het een breder bereik heeft dan alleen de agrarische sector. Overigens worden vandaag de algemene beschouwingen in de Eerste Kamer gehouden en als ik goed ben geïnformeerd moet er nog wat gevochten worden voordat het wetsvoorstel inzake de ecotax de eindstreep haalt. Een meerderheid voor dit wetsvoorstel tekent zich daar ten enenmale niet af. Ik verwijs naar de berichtgeving in de media. Stel dat het wetsvoorstel het daar niet haalt, dan ontstaat een heel andere situatie.
Ter bevordering van de verbetering van schepen, waardoor schippers in staat zijn om zich aan te passen aan de veranderende marktomstandigheden, zal de bestaande investeringsaftrek ook van toepassing worden op investeringen in binnenvaartschepen. Gelet op de hoogte van het plafond voor de investeringsaftrek, ƒ 515.000, zal deze niet op nieuwbouw van toepassing zijn. Hierdoor wordt volgens de memorie van toelichting spanning vermeden met het beleid dat is gericht op het terugdringen van de bestaande overcapaciteit. Dit is ook na de nota naar aanleiding van het verslag voor mijn fractie niet geheel helder. De overcapaciteit wordt immers ook niet teruggedrongen door het zoveel mogelijk in stand houden van de bestaande capaciteit. Is dat wel een houdbaar en waardevol argument? Wil de staatssecretaris hierop nog eens ingaan bij zijn beantwoording? Je kunt het ook anders zeggen: een schip is voor de ondernemer een individueel produktiemiddel. Hij wordt als het ware afgerekend op een macro-benadering van bestaande capaciteit versus overcapaciteit.
Voorzitter! Nog een enkele opmerking over de startersaftrek. Ook de maatregelen ten behoeve van de startende ondernemer kunnen op onze instemming rekenen. Het belang van de kleine zelfstandige wordt door onze fractie al langer onderstreept. Ook in dat opzicht hopen wij dat de regering voortdurende aandacht aan deze doelgroep zal blijven geven. Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Reitsma over de opvolging en de starterspositie buiten versus in een maatschap.
De staatssecretaris zal overigens begrepen hebben dat ik weliswaar licht kritische vragen heb gesteld, maar dat mijn fractie het wetsvoorstel als zodanig zal steunen.
De heer Van der Ploeg (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! De PvdA-fractie is zeer tevreden met dit pakket voorstellen voor de verbetering van de positie van het midden- en kleinbedrijf op het fiscale vlak. De regeling geldt met name voor startende ondernemers. Ik wijs erop dat 40% van de banengroei in deze sector plaatsvindt. Daarom is het van groot belang dat de regering met deze maatregelen het midden- en kleinbedrijf wil stimuleren.
Ik houd het kort en ga slechts op enkele details in. Er wordt 130 mln. structureel ingezet voor de verhoging van de aftrek voor kleinschalige investeringen met ongeveer een derde en voor het laten vervallen van de uitsluiting van de investeringsaftrek voor schepen. Het laatste punt is overigens gebeurd op advies van de commissie-Albeda. Door het CDA is opgemerkt dat dit niet nuttig zou kunnen zijn voor land- en tuinbouw wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een tijdelijk laag inkomen. Ik wijs er in dit verband op dat het nu juist de bedoeling is om bedrijven die winst maken, investeren, starten of kapitaal aantrekken te stimuleren. Het CDA sprak de zorg uit dat de positie van de agrarische sector hierbij in het geding is. Ik heb dan ook met belangstelling het amendement van de heer Reitsma voor de verhoging van de zelfstandigenaftrek gelezen. Dat amendement is ook een nasleep van het debat over het terugsluizen van de regulerende energiebelasting. Ik wil erop wijzen dat van dit pakket van ruwweg 0,5 mld. ongeveer 163 mln. naar de land- en tuinbouw gaat. Hoewel de fractie van de PvdA sympathie heeft voor het amendement van de heer Reitsma – het is altijd goed om de zelfstandigenaftrek te verhogen – wil zij er vooralsnog geen steun aan geven, omdat het gericht is op de agrarische sector en ook omdat de dekking, het bijstellen van de overhevelingstoeslag, niet zo florissant klinkt.
De heer Reitsma (CDA):
Voorzitter! Ik zou toch graag twee discussies los van elkaar willen zien. De rekensom voor de 163 mln. vloeit voort uit het algemene MKB-pakket. Dat zijn de generieke maatregelen op het totale MKB, inclusief landbouw. Daarbij is sprake van een evenredige verdeling. Toevallig is het voor de agrarische sector uitgerekend. Het amendement staat los van die discussie. Het amendement dat ik heb ingediend, heeft te maken met de min bij de ecotaxdiscussie. Als die twee door elkaar worden gehaald, ontstaat er een onwezenlijke discussie.
De heer Van der Ploeg (PvdA):
U heeft daar wellicht gelijk in, maar ik wijs er alleen op dat ongeveer een derde – 163 mln. – van het gehele pakket bij de agrarische sector terechtkomt en dat er een reservering is van 25 mln. binnen het budget voor de Vamil, specifiek voor de agrarische sector. Dit alles in ogenschouw nemende, komen wij tot een andere afweging dan het CDA. Wij menen dat er voorlopig voldoende geld is uitgetrokken voor deze sector. Dat wilde ik hier gemeld hebben.
Voorzitter! Dan kom ik bij een andere maatregel, de "Willy Wortel"-regeling. Daar gaat ook een groot bedrag naartoe: 100 mln. Deze maatregel is een verruiming van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk. Er kan nu 40% in plaats van 15% van de S en O-loonsom worden afgetrokken en het maximum wordt ook verhoogd. Vele onderzoeken hebben uitgewezen dat uitgerekend het MKB een belangrijker bijdrage geeft aan innovatie dan grote bedrijven. Niet veel mensen beseffen dat. Dit heeft te maken met de bureaucratie in de grote bedrijven. Het aantal uitvindingen per werknemer daalt met de omvang van de onderneming. Dus het is belangrijk dat juist de WBSO er is. Het aandeel van het MKB in de WBSO is nu al ongeveer een derde. De kritische noot die ik hierbij maak, is dat de administratieve procedures vrij ingewikkeld zijn. Verschillende maatschappelijke organisaties hebben daar ook op gewezen. Ik zou graag zien dat er wat dit betreft een vinger aan de pols gehouden wordt en dat de procedures voor het aanspraak maken op de WBSO meer gestroomlijnd worden. Kan de staatssecretaris aangeven wat hij van plan is op dit vlak?
Vervolgens kom ik bij de invoering van een startersdesk. Daarbij gaat het om onervaren ondernemers die hulp krijgen van de belastingdienst bij het inrichten van hun administratie. Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de inrichting van de helpdesk en het handboek voor startende ondernemers? De memorie van toelichting sprak over eind 1995. Zijn deze dingen al klaar?
Waarom kan er in het kader van de elektronische aangifte, de administratieve bijstand en de vermindering van de administratieve lastendruk geen poging worden gedaan om op termijn startende ondernemers bij te staan met relevante software? We hebben daar een aantal weken geleden al over gesproken. Ik maak deze opmerking omdat de staatssecretaris dit in zijn antwoord in de stukken afwijst, terwijl wij dat vrij belangrijk vinden.
Mijn laatste punt betreft de exportrisico's. Het is mij een eer en genoegen om het amendement van mevrouw De Vries mede te ondertekenen. We proberen in dat amendement om de exportrisicoreserve meer te richten op het midden- en kleinbedrijf. Je bespaart daar natuurlijk geld mee. Dat geld kun je dan inzetten, niet alleen voor de hoge risicolanden maar voor alle landen. Mevrouw De Vries haalde met name België aan. Wat ons betreft is het een goed amendement. Het leidt tot minder administratieve lasten. Ik vraag hier wel het oordeel van de staatssecretaris over dit amendement. Ik vraag hem met name of het een probleem is als het ook verzekerbare exportrisico's betreft. Oorspronkelijk was deze regeling bedoeld voor onverzekerbare exportrisico's. Neem nu een land als België, zoals mevrouw De Vries heeft aangegeven. Gaat het dan alleen maar om onverzekerbare of ook om verzekerbare exportrisico's?
Voorzitter! Ik sluit af. Ondanks al deze prachtige fiscale maatregelen moeten we onszelf niet wijsmaken dat dit voldoende is om starters in het MKB te helpen. Ik dring erop aan dat de staatssecretaris probeert ook het vak "ondernemerschap" op de agenda te krijgen, niet alleen op het LBO en het MBO maar ook op middelbare scholen en in het hoger onderwijs. Ik vraag dit in het kader van deze lastenverlichting en in het kader van het belang van het vak "ondernemerschap". Een groot deel van onze jeugd heeft er geen notie van hoe je een onderneming moet opzetten, terwijl veel mensen dat toch graag willen. Ik dring er dus op aan dat de staatssecretaris overleg voert met de minister van Onderwijs en de minister van EZ om zo snel mogelijk ook op dit front activiteiten te ontplooien.
De heer Van Walsem (D66):
Mijnheer de voorzitter! Ik volg met veel belangstelling de veelheid aan fiscale wetsvoorstellen die per 1 januari a.s. moeten ingaan. Het tempo waarin de voorstellen worden afgehandeld, ligt adembenemend hoog. Zo werd ik eind vorige week door iemand benaderd met de vraag hoe het nu zit met het wetsvoorstel waarin de fiscale faciliteiten voor de zeescheepvaart worden ingevoerd. Ik kon hem slechts een kopie geven van het nog niet als wit stuk gedrukte wetsvoorstel.
Inmiddels is het verslag bij dit wetsvoorstel al ingediend en volgende week zal het door de Kamer worden aangenomen. Ik had die mijnheer natuurlijk ook nog kunnen verwijzen naar het bulletinbord van het ministerie van Financiën, waarin alle wetsvoorstellen worden opgenomen. Maar daarvoor moet je weer beschikken over een communicatieprogramma, een modem en een PC, en nog lang niet iedereen heeft de beschikking over deze attributen. Overigens juich ik de ontwikkelingen hierin van harte toe. Ik vind het een prima initiatief van een ministerie. Ik heb begrepen dat er veel gebruik gemaakt wordt van dit bulletinbord. Ik neem aan dat het thans hoofdzakelijk door adviseurs wordt geraadpleegd.
Voorzitter! Is het niet mogelijk om het bulletinbord verder uit te bouwen, waardoor er ook relevante informatie in het bulletinbord kan worden opgenomen voor het startende MKB zelf? Ik denk hierbij aan een soort MKB-bulletinbord dat voor iedereen gemakkelijk toegankelijk en te begrijpen is. Graag hoor ik de reactie van de staatssecretaris hierop.
In dit verband merk ik nog op dat ik de door de staatssecretaris voorgenomen invoering van een helpdesk voor starters van harte ondersteun. Het is een goede zaak dat de belastingdienst een actieve en open instelling naar de buitenwereld toont. Het MKB-Nederland kan tevreden zijn. Niet alleen in dit wetsvoorstel maar ook in andere fiscale voorstellen zijn maatregelen genomen die talrijke tegemoetkomingen, vooral voor het bedrijfsleven bevatten.
Voorts zullen er naar aanleiding van de bevindingen van de werkgroep-Van Lunteren ook nog maatregelen worden genomen die vermindering van de administratieve lastendruk tot gevolg zullen hebben. Het lijkt mij dat hierdoor een voldoende kader is geschapen waarmee het midden- en kleinbedrijf voorlopig uit de voeten kan. Ik heb van hun belangenorganisaties ook geen enkel ontevreden geluid meer gehoord. Daarmee feliciteer ik de staatssecretaris. Het is in ons land moeilijk om het in één keer goed te doen. Ik hoop dat dit pakket van maatregelen een forse bijdrage zal leveren aan de door ons en de regering zo vurig gewenste vermindering van de werkloosheid.
Over de afzonderlijke maatregelen heb ik nog een paar vragen. In het verslag heb ik de vraag gesteld in hoeverre de belangen van startende ondernemers zijn afgewogen tegen die van reeds gevestigde ondernemers. Naar de mening van de staatssecretaris ontstaat er hierbij geen verstoring tussen reeds bestaande en nieuwe ondernemingen. Ik heb daarbij tevens gevraagd of niet moet worden onderzocht of voor bestaande ondernemingen een fiscaal gefacilieerde terugkeer uit de BV-vorm mogelijk moet worden gemaakt. De staatssecretaris merkt hierover op dat dit moeilijk ligt. Ik wil dat best erkennen, maar moet ik hieruit opmaken dat de discussie voor de staatssecretaris verder gesloten is of wordt dit punt meegenomen door de omvangrijke fiscale werkgroep, die volgend jaar moet rapporteren?
Met de voorgestelde algemene verhoging van de investeringsaftrek kan ik instemmen. Tevens kan ik instemmen met de voorgestelde invoering van een investeringsaftrek voor schepen. De faciliteit is met name bedoeld voor de binnenvaart, maar zal ook gaan gelden voor zeeschepen. Als reden hiervoor wordt aangegeven dat het moeilijk is om tot een goede afbakening te komen. Waar liggen hier de problemen? De regering is van mening dat deze faciliteit een beperkte betekenis zal hebben voor de zeescheepvaart. Niettemin ontstaat er voor deze sector toch een extra fiscale faciliteit, naast de faciliteiten die zijn opgenomen in het wetsvoorstel inzake stimulering zeescheepvaart; zoals de invoering van de keuzemogelijkheid om bij de winstbepaling gebruik te maken van een forfaitaire tonnagegrondslag alsmede verdubbeling van de loonbelasting en premiefaciliteit voor zeevarenden.
Ik heb er geen overwegende bezwaren tegen dat de investeringsaftrek ook gaat gelden voor zeeschepen. Ik verzoek de staatssecretaris wel om na een of twee jaar na de invoering van deze maatregelen eens na te gaan in welke mate nu gebruik wordt gemaakt van de investeringsaftrek in de zeescheepvaart alsmede in de binnenvaart. De maatregel is uiteindelijk toch uitdrukkelijk bedoeld voor de binnenvaart. Gaarne een reactie.
Met de voorgenomen verhoging van het Vamil-budget kan ik eveneens van harte instemmen. De regeling blijkt in de praktijk in een behoefte te voorzien. Hoe staat het met het voor dit jaar geldende budget? Kan de staatssecretaris aangeven of er, evenals eind vorig jaar, ook dit jaar aanleiding bestaat om de regeling tijdelijk buiten werking te stellen, of is het budget voor dit jaar afdoende? Vorig jaar zijn ook de voorwaarden voor de toepassing van de Vamil-regeling aangescherpt. Kan de staatssecretaris aangeven of het ongewenst gebruik van de regeling hierdoor inmiddels afdoende wordt tegengegaan?
Verruiming tegemoetkoming speur- en ontwikkelingswerk. Er loopt op dit terrein thans nog een evaluatie-onderzoek. In de begroting van Financiën voor 1996 wordt hierover opgemerkt dat het een ex post evaluatie betreft. Daarbij wordt in eerste instantie gekeken naar de uitvoerings- en controle-aspecten. Volgens de gegevens in de begroting zal het onderzoek nog dit jaar worden afgerond. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt echter een ander beeld geschetst. De staatssecretaris merkt hierin op dat de evaluatie die voor 1996 was voorzien nu al ter hand is genomen. Hoe zit het nu eigenlijk? Lopen er nu twee onderzoeken naast elkaar? Is er volgend jaar weer een aanpassing nodig? Ik vind het jammer dat wij nog niet over de uitkomsten van dit onderzoek kunnen beschikken. Het is nu toch eigenlijk bij uitstek het moment om hierover met elkaar van gedachten te wisselen.
Ik ga ten slotte akkoord met de nota van wijziging die ik vandaag heb ontvangen en ik ondersteun ook van harte het amendement van de VVD-fractie ter zake van de exportrisicoreserve.
De heer Zonneveld (CD):
Mijnheer de voorzitter! De CD-fractie is verheugd over de belangstelling van dit kabinet voor het midden- en kleinbedrijf en de daaraan gekoppelde lastenverlichting. Immers, het midden- en kleinbedrijf wordt in het algemeen aangeduid als de motor van de economie. De CD kan deze stelling onderschrijven. Juist voor deze groep in onze samenleving is lastenverlichting meer dan noodzakelijk. Vooral met het oog op de uitbouw van de bestaande werkgelegenheid in ons land is een gezonde economie en een gezond midden- en kleinbedrijf van levensbelang.
In dit kader zijn wij uitermate verheugd dat het midden- en kleinbedrijf zich in de belangstelling van dit kabinet mag verheugen, temeer daar voorgaande regeringen het midden- en kleinbedrijf stelselmatig hebben belast met allerlei maatregelen. Hierbij valt te denken aan de boetemaatregel in de fiscale sfeer en het niet meer aftrekbaar maken van boetes en de aanscherping van de sociale zekerheid en de daaraan gekoppelde lastendruk. Overigens, ook de voorstellen met betrekking tot de Winkeltijdenwet zullen wat de CD betreft nogal wat voeten in de aarde krijgen, gezien de nadelige uitwerking daarvan voor de kleine middenstander.
Of de voorliggende plannen de juiste zijn, alle goede bedoelingen ten spijt, wenst de CD te betwijfelen. Wij willen de volgende kanttekeningen plaatsen. Vooropgesteld vindt de CD-fractie de voorgestelde lastenverlichting van 500 mln. aan de magere kant. De CD had liever een aanzienlijk hoger bedrag op dit beleidsterrein willen inzetten. Een verdubbeling of meer lijkt ons reëler, dit ondanks de terugsluisoperaties. De voorgestelde verhoging van de investeringsaftrek kan de CD-fractie onderschrijven, in die zin dat wij er de voorkeur aan zouden geven om hogere percentages te hanteren. In plaats van een verhoging met een derde zou een verdubbeling wat ons betreft een reële optie zijn geweest. Wij verzoeken de staatssecretaris deze maatregel nader te bezien.
Uiteraard behoeft het verder geen betoog dat ook de CD-fractie verheugd is dat de investeringsaftrek ook weer geldt voor schepen. Het algemeen voorgestelde plafond ad ƒ 515.000 zal voor de scheepvaart, ten overstaan van andere ondernemers, nadelig kunnen blijken te zijn. Immers, investeringen en/of aanpassingen in de scheepvaart zijn over het algemeen vrij kostbare zaken waarmee veel loonkosten en dergelijke gemoeid zijn en waardoor het maximale investeringsbedrag heel snel bereikt zal zijn en mogelijk zelfs ver boven de ƒ 515.000 uit zal stijgen. Deze faciliteit zal voor de scheepvaart inderdaad beperkt blijken te zijn. De CD-fractie verzoekt de staatssecretaris om juist voor deze categorie een uitzonderingspositie te realiseren en het plafond naar een hoger plan te tillen.
Ik kom te spreken over de maatregel voor startende ondernemers. De CD-fractie is geen tegenstander van uitbreiding van de faciliteiten voor startende ondernemers, maar plaatst toch een aantal kanttekeningen bij de voorgestelde maatregelen. In de eerste plaats vinden wij de voorstellen discriminatoir tegenover de reeds bestaande ondernemingen. In de tweede plaats kunnen wij ons niet vinden in de voorgestelde willekeurige afschrijvingen voor startende ondernemers. Weliswaar zullen de voorgestelde plannen mogelijk leiden tot meer liquiditeit voor de startende ondernemers, maar dat kan ons inziens tevens concurrentievervalsend werken ten opzichte van reeds bestaande ondernemingen. Immers, in de aanloopfase van de startende onderneming zal de aanbiedingsprijs van diensten en goederen lager komen te liggen door een fictieve vermindering van het bedrijfsresultaat en de daaraan gekoppelde besparing van de inkomstenbelasting. Ook het gegeven dat men rechtspersonen wil uitsluiten van deze faciliteit kunnen wij niet steunen. De motivatie van de staatssecretaris steunen wij nog minder. Naar de mening van de CD is het goed mogelijk om middels controle vast te stellen of een rechtspersoon een echte starter is. Uiteraard is het mogelijk hier voorwaarden aan te stellen.
Los daarvan, zoals eerder gezegd, is de CD geen voorstander, behoudens de verhoging van de startersaftrek en de invoering van de startersdesk, van de aangevoerde plannen ten aanzien van de zogenaamde starters. Wij hebben daar een aantal redenen voor. Wij wijzen op bedrijfstakken die geen levensvatbaarheid hebben of slechts marginaal opereren. Veel startende ondernemers sneuvelen vaak in de eerste drie jaar. Ondernemingen welke in potentie zwak zijn, zullen met fiscale faciliteiten en subsidies zeker niet sterker worden. Gesubsidieerde starters trekken omzet weg bij reeds bestaande ondernemingen. Door invoering van de plannen wijkt de regering ons inziens af van de bestendige gedragslijn die zij zou moeten hanteren voor iedere ondernemer. De CD ziet in dit kader meer in bijvoorbeeld uitbreiding van de steun aan ondernemingen c.q. ondernemers welke in potentie een levensvatbaar bedrijf hebben, doch door omstandigheden in een slechte positie verkeren.
De CD is zeker geen voorstander van het nog ingewikkelder maken van onze reeds uitermate ingewikkelde belastingwetgeving. In plaats van de thans voorliggende plannen, zou de CD eerder een aantal fiscale faciliteiten ingevoerd willen zien die het algemeen ondernemersbelang dienen, en dus ook starters, bijvoorbeeld door invoering van een belastingvrije conjunctuurreserve en deze reserve degressief op te bouwen, volgens een afnemend percentage naarmate de winsten hoger zijn, en wel tot een bepaald plafond. De conjunctuurreserve ware af te bouwen in verliesjaren, waardoor een zekere stabilisatie in de ondernemingsresultaten is te bereiken. Het voordeel is een ruimere liquiditeit voor de ondernemer, zowel starter als bestaande ondernemer. Overigens meent de CD-fractie te moeten opmerken, dat het gehele belastingregime hier te lande aan een grondige restauratie toe is. Wij pleiten voor een drastische vereenvoudiging van de administratieve rompslomp onder andere door het samentrekken van aangifte, omzet en loonbelasting op één formulier. Verder moeten vele subsidieregelingen worden afgeschaft die als tegenhanger van het fiscale aftrekpostenbeleid fungeren. De CD-fractie zou daarom het gehele fiscale beleid bij voorkeur in een grotere context geplaatst zien, waarbij aan de orde gesteld zou kunnen worden een aangepaste regeling van de belastbaarheid van de ondernemerswinst. Gaarne horen wij hierover de mening van de staatssecretaris.
Staatssecretaris Vermeend:
Mijnheer de voorzitter! Ik ben zeer verheugd over de brede steun die het MKB-pakket ondervindt.
Ik ben er zeer verheugd over dat de fractie van het CDA positief oordeelt over het onderhavige pakket. De heer Reitsma kan zich voorstellen dat een deel van de algemene lastenverlichting meer specifiek zou worden aangewend. Ik heb al eerder aangegeven dat wij hebben gezocht naar een evenwicht van generiek beleid en specifiek beleid. In het regeerakkoord is een bedrag van 500 mln. afgesproken.
De heren Reitsma, Van der Vlies en Van Dijke hebben over de landbouwproblematiek gesproken. Al eerder hebben zij dit aan de orde gesteld. Ook ik heb belangstelling voor de problematiek van de landbouw. Op vragen van de kant van het CDA heb ik nog eens specifiek aangegeven, hoe die 163 mln. is opgebouwd. Ik heb daarover in een voorfase overleg gevoerd met de minister van LNV. Hij heeft er zich voor ingezet om een deel van de lastenverlichting specifiek te richten op de landbouwsector. De heer Reitsma heeft gevraagd na een aantal jaren na te gaan of het bedrag daadwerkelijk aan de landbouw ten goede is gekomen. In overleg met de collega van LNV ben ik bereid te bezien in hoeverre dat het geval is geweest. Het kan niet na een of twee jaar gebeuren. Na drie jaar bekijken wij de effecten van het beleid voor de landbouw. Na die drie jaar beschikken wij ook over fiscale gegevens. Wij hebben aangiften van een aantal jaren nodig. Nogmaals, ik ben bereid in te gaan op de suggestie van de heer Reitsma. Het lijkt mij overigens altijd nuttig, dat maatregelen na verloop van tijd op hun effectiviteit worden bezien. Als je tot de conclusie komt, dat ze niet werken, dan moet je ook bereid zijn om daaraan consequenties te verbinden.
Voorzitter! Wat het agrofonds betreft heeft de heer Reitsma verwezen naar gesprekken die ik heb gehad met de jongeren uit de agrosector. Het is in ieder geval een zeer constructieve club. In overleg met de collega van LNV ben ik bezig daaraan invulling te geven. Ik zal de opzet in het kort aangeven. Het is de bedoeling dat wij komen tot een zogenaamd agrofonds dat kan profiteren van de fiscale structuur die wij hebben aangegeven in de zogenaamde "tante Agaath"-regeling. Het zijn fondsen die voldoen aan bepaalde criteria. Ze komen daardoor voor fiscale faciliteiten in aanmerking. Het is de bedoeling dat wij daarnaast komen met een fonds voor de technostarters en een meer algemeen fonds. Het agrofonds zal zich specifiek moeten richten op de problematiek van de opvolgingskwesties in de landbouwsfeer. Daar moeten wij rekening mee houden. Wij hebben geprobeerd in beeld te brengen wat nu specifiek de problematiek voor de landbouw is. Het is de bedoeling dat ook in dat kader een dergelijk fonds daarop kan inspelen. Vandaar ook de samenwerking tussen enerzijds het ministerie van Financiën en anderzijds het departement van Landbouw met zijn specialistische kennis op dit terrein. Ik stel mij voor, gezien ook de belangstelling vanuit de Kamer, dat wij daarover nader rapporteren op het moment dat wij meer informatie hebben, dat wij de zaken op orde hebben en het overleg hebben afgerond. Het is ook van belang in het kader van de voorlichting, dat op dat punt een aantal voorstellen naar buiten komt.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat is een interessante ontwikkeling, maar een fonds moet gevoed worden. Is er al een idee over waar dat vandaan komt? Daarbij heb ik de vraag of Financiën daarin doteert en wellicht ook LNV? Dat zou dan misschien een bezwaar zijn.
Staatssecretaris Vermeend:
Het is niet de bedoeling dat Financiën daarin doteert. Als je naar het wetsvoorstel kijkt, ligt feitelijk gesproken de fiscale infrastructuur voor. Die fiscale infrastructuur moet zodanig aantrekkelijk zijn dat de markt haar werking kan hebben. Laat ik het als volgt zeggen, heel diplomatiek: ik heb goede reden om te veronderstellen dat er voldoende belangstelling is vanuit de markt om te komen tot de oprichting van een agrofonds. Daarom heb ik ook toegezegd dat ik nader zal berichten op het moment dat wij daarmee rond zijn. Het is natuurlijk zo – en dat geldt ook voor de andere fondsen – dat wij een fiscale faciliteit creëren die het ook voor het bankwezen aantrekkelijk maakt om met een dergelijk fonds op de markt te komen. Het lijkt mij ook nuttig, zoals ik al vaker heb gezegd, dat op dat punt sprake is van voorwaardenscheppend beleid. Daarbij laat ik het graag aan de deskundigheid en inventiviteit van de markt over om daarop in te spelen. Ik heb echter goede verwachtingen dat de faciliteiten die wij bieden en die wij hier ook bespreken, van voldoende gewicht zijn om daarop in te spelen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Wij wachten de voorstellen af.
Staatssecretaris Vermeend:
Ja. Maar ik heb al toegezegd dat ik bereid ben, de Kamer te informeren op het moment dat het rond is.
De heer Reitsma heeft een amendement ingediend. Hij heeft mij gevraagd of de dekking deugdelijk is. Ik kan niet ontkennen – en ik zal dat ook niet doen – dat de dekking als zodanig deugdelijk is. Een compliment voor de heer Reitsma op dat punt. Hij heeft ook gevraagd of het een deugdelijk amendement is vanuit de dekking gezien. Vanuit de dekking gezien, is het een deugdelijk amendement. Bij dezen! Ik heb echter in een eerder debat al aangegeven in verband met de discussie over de ecotax en de effecten daarvan, dat ik grote bezwaren had tegen zijn voorstel. Ik heb daarover toen een discussie met hem gevoerd. Hij heeft nu het amendement hier ingediend, tegemoetkomend aan mijn wens op dat punt. Uit een oogpunt van een ordelijke en zorgvuldige parlementaire behandeling is dit de juiste plaats, gezien ook de voorbereiding voor het drukken van tabellen, als het amendement zou worden aangenomen. Ik heb dus grote bezwaren, die ik al heb aangegeven bij het debat. De heer Van der Vlies gaf al aan waar het probleem een beetje zit. Ik bevestig de heer Reitsma in elk geval dat zijn amendement er inderdaad toe leidt dat de min 20 die hij aangeeft, voor de landbouw op nul terechtkomt. Dat is correct. Het bedrag is zodanig samengesteld dat dit ook juist is. Ik heb echter al aangegeven dat dit allerlei consequenties heeft, doordat hij nogal wat aan het verschuiven is met dit amendement. De heer Van der Vlies wees er ook al op dat een groot deel van de lastenverlichting elders terechtkomt. We moeten ons natuurlijk realiseren dat het wel betaald wordt door anderen. De heer Van der Vlies heeft daar terecht op gewezen. Als je die 20 mln. wilt goed maken en je doet het via zo'n instrument, dan ga je in andere sectoren behoorlijk huishouden. Ik heb geprobeerd om dat in beeld te brengen. In het voorstel van het kabinet voor de saldoheffing terugsluis bij zakelijk gebruik zat het grootbedrijf in het totale bedrag op plus 5 mln. Indien het amendement-Reitsma wordt aangenomen, komt het grootbedrijf op min 60 mln. Dat is een buitengewoon forse verschuiving. De heer Reitsma kan ook bevroeden waardoor dat komt, want ik heb al in een eerder debat gezegd, dat juist de OT aangrijpt bij de lasten van arbeid. Wanneer die uitruil gemaakt wordt, moet je je wel realiseren dat juist de bedrijven waar veel arbeidskosten zijn, vanwege het aangrijpingspunt OT, het gelag betalen van de verschuiving. Daarom heb ik bezwaren gemaakt tegen het voorstel van de heer Reitsma dat nu in een amendement voor ligt. Ik ontraad dit amendement dan ook, gezien het kabinetsbeleid om heel specifiek de lastendruk op arbeid te verlichten. Het lijkt mij onwenselijk om op dit punt de omgekeerde weg te bewandelen en de lastendruk op arbeid te verhogen. Dat lijkt mij niet de bedoeling, hoe sympathiek de gedachte van de heer Reitsma ook is om iets voor de landbouw te doen. In een eerder debat heb ik al aangegeven dat dit niet de juiste weg is, gezien de negatieve aspecten die kunnen voortvloeien uit het verhogen van de lastendruk op arbeid.
De heer Reitsma heeft terecht een pleidooi gehouden om door te gaan op de weg van het verlichten van de administratieve lastendruk. Volgens hem is dat dikwijls belangrijker dan een fiscale faciliteit. Macro beschouwd, is het inderdaad buitengewoon belangrijk dat de administratieve lasten voor het midden- en kleinbedrijf worden verlicht. Hij wees ook naar de commissie-Van Lunteren. Ik heb daarover een brief geschreven aan de Kamer. Hij kent mijn opstelling; ik zit op zijn lijn. De hele Kamer zit trouwens een beetje op die lijn. Mevrouw De Vries heeft in het afgelopen jaar voortdurend gewezen op het punt van de administratieve lasten. Met het rapport van de commissie-Van Lunteren hebben wij een buitengewoon goede aanzet gegeven om te komen tot een forse verlichting in de sfeer van het midden- en kleinbedrijf.
De heer Reitsma is verheugd over de investeringsaftrek voor schepen. Ik herinner mij heel goed dat in de vorige periode ook door de heer Reitsma erop is aangedrongen om die regeling te herstellen. Vroeger hadden wij immers een regeling op dat punt. Hij twijfelt of de afbakening naar schepen voor representatieve doeleinden te maken valt. Ik ben bereid, te zeggen dat ik de vinger aan de pols zal houden, maar wij kennen natuurlijk wel de problematiek van representatieve doeleinden. Ik neem zijn waarschuwing om er buitengewoon alert op te zijn, natuurlijk wel ter harte. Hij noemde nog een voorbeeld. Ik kan hem zeggen dat die toetsing plaatsvindt in de praktijk aan de hand van een concreet geval. Ik kan dus geen uitspraak doen over het specifieke geval dat de heer Reitsma mij voorlegt, want ik kan vanaf dit katheder er niet onmiddellijk op reageren. Maar ik ben gaarne bereid om ernaar te kijken als hij het mij voorlegt. Ik zeg uitdrukkelijk dat wij wel ervaring hebben op dat betreffende onderscheid.
De heer Reitsma heeft een opmerking gemaakt over het feit dat rechtspersonen geen gebruik kunnen maken van de willekeurige afschrijving die voor startende ondernemers geldt. Ik proef uit zijn woorden dat hij daar wel begrip voor heeft. Volgens hem zou het wel goed zijn om er eens naar te kijken om te bezien welke mogelijkheden er zijn. Mevrouw De Vries is daarop meer specifiek ingegaan. Uit haar vroegere praktijk weet zij dat er mogelijkheden liggen voor oneigenlijk gebruik die buitengewoon moeilijk te traceren zijn. Ik denk daarbij aan afsplitsen van een bestaande situatie, zich presenteren als starter en vervolgens inspelen op startersfaciliteiten. Het is voor de fiscus buitengewoon moeilijk een en ander te onderscheiden van reële situaties. Ik ben het zowel met mevrouw De Vries als met de heer Reitsma eens dat het best mogelijk is dat iemand vanaf de beginfase om hem moverende redenen kiest voor een besloten vennootschap en dan vervolgens met een bedrijf start. Ik heb dat probleem onderkend. Ik heb er zelf naar gekeken. Dat klinkt ook wel door in de stukken. Vanwege mijn aarzeling over het mogelijke weglekken naar oneigenlijke situaties, heb ik niet de stap genomen om ook voor rechtspersonen een dergelijke faciliteit te creëren. Ik wil best de discussie op dat punt aangaan. Ik ben ook bereid een en ander nog eens op een rijtje te zetten. Ook gezien de situaties die ik de revue heb laten passeren en vanwege te grote mogelijkheden van oneigenlijk gebruik, heb ik de Kamer dit niet willen voorstellen. Ik heb dat voorstel niet willen verdedigen, ook omdat ik bang ben dat ik snel met reparaties moet komen.
De heer Reitsma heeft zich positief uitgelaten over de exportrisicoreserve. Hij vroeg naar mijn mening over het amendement van mevrouw De Vries c.s. In mijn reactie op het betoog van mevrouw De Vries zal ik daarop nader ingaan.
Verschillende sprekers hebben de WBSO aan de orde gesteld. De WBSO wordt positief beoordeeld. Er is gevraagd naar een evaluatie. De heer Reitsma vroeg in dit verband bovendien naar de moderne landbouwtechnologie.
Ik ben er voorstander van om juist in die sfeer te bezien, in hoeverre moderne landbouwtechnologie onder de WBSO gebracht kan worden. Ik moet hierover spreken met de collega's van Economische Zaken en van Landbouw. Het is een positieve suggestie. Landbouwtechnologie zou goed passen in de doelstellingen van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk. Van mijn kant is er een positieve grondhouding om met de collega's te bezien, in hoeverre landbouwtechnologie kan vallen onder de WBSO.
Onder het kopje "vader, zoon, vennootschap onder firma en maatschap" vat ik de hele startersproblematiek samen. In het wetsvoorstel wordt de regeling van de willekeurige afschrijving voor starters gekoppeld aan het begrip starters zoals dat geformuleerd is in de Wet op de inkomstenbelasting. Als wij kijken naar een maatschap en een vennootschap onder firma, zou een maat c.q. vennoot aangemerkt kunnen worden als ondernemer als men aan de criteria voldoet. Als men voldoet aan de criteria voor de zogenaamde startersaftrek zoals die geformuleerd zijn in de Wet op de inkomstenbelasting – rekening houdend met de termijn die daarvoor geldt – kan men daaronder vallen. Maar ik zeg uitdrukkelijk dat men dan wel moet voldoen aan de criteria. Wij hebben daar geen specifieke regeling voor. Dat is ook niet nodig, want dit valt onder de normale systematiek van de inkomstenbelasting voor vennootschappen onder firma en voor maatschappen. Men moet voldoen aan de criteria die gelden voor de startersaftrek. Een specifieke regeling is dan ook niet nodig.
Ik kom dan op de problematiek van de naburige erven, waarop de nota van wijziging betrekking had. Ik ben verheugd over het positieve onthaal ter zake. De heer Reitsma vroeg of het afstandscriterium wel voldoende is met het oog op de problemen die hij nu en in de toekomst voorziet. Deze problematiek is ook aan de orde geweest in het overleg dat wij met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij hebben gevoerd. De heer Reitsma zal mij niet euvel duiden dat ik tot de conclusie kom dat elk afstandscriterium arbitrair is. Hij gaf dat zelf ook al toe. Onze keuze is geënt op de praktijk en op de jurisprudentie van wat "naburig" is. Afhankelijk van de ernst van de problematiek, ben ik bereid om in overleg met de collega van LNV te bezien of het wenselijk is om verder te gaan. Maar ik wil mij op dit moment niet vastleggen op een afstand; dat lijkt mij niet realistisch. Ik wil liever eerst met de collega van LNV de ook door anderen gesignaleerde problematiek in beeld brengen en daarop specifiek de maatregelen enten. Het zou onjuist zijn om eventjes achter deze tafel te zeggen: het moet 8, 9, 10 of 11 kilometer zijn. Nee, ik wil liever eerst inventariseren over welke problematiek wij het hebben en waar die zich voordoet. Daaraan zal ik ons voorstel dan toetsen. Als blijkt dat de hier veronderstelde problematiek zich daadwerkelijk voordoet, dan ben ik bereid om daarvoor met een oplossing te komen. De heer Reitsma merkte op dat ik twee knelpunten had opgelost. Ik ben natuurlijk altijd graag bereid om, als er nog een knelpunt is, dat ook op te lossen. Maar dan moet het ook echt een knelpunt zijn.
Ik ben buitengewoon verheugd dat mevrouw De Vries tot de conclusie komt dat sprake is van een samenhangend en evenwichtig pakket. Ook aan het adres van de andere leden merk ik op dat over dit pakket indringend en uitvoerig overleg is gepleegd met het bedrijfsleven. De heer Van Walsem zei dat het opmerkelijk is dat er van die kant geen nadere wensen naar voren zijn gebracht. Ik was daar niet verrast over, omdat wij uitvoerig met de organisaties uit het midden- en kleinbedrijf hebben gesproken over de samenstelling van het pakket. De heer Van Walsem zal begrijpen dat juist dat overleg er mede toe geleid heeft dat die reactie niet bij de Kamer is binnengekomen. Men was over het algemeen heel tevreden over de samenstelling en de evenwichtigheid van het voorliggende pakket.
De doorstartersproblematiek die mevrouw De Vries heeft aangekaart, komt ook nog aan de orde bij het belastingplan. Dan bekijken wij de gehele situatie. Een aantal leden hebben in dit verband de mogelijke concurrentie tussen starters en bestaande bedrijven genoemd. Ik ga hier dadelijk op in. De heer Van Dijke heeft bijvoorbeeld gezegd: je neemt wel maatregelen voor starters, maar hoe zit dat in relatie tot het bestaande bedrijfsleven? Ook de heer Van der Vlies heeft een opmerking in die richting gemaakt. Hij heeft echter betoogd dat die voortdurende aandacht voor juist ook startende bedrijven belangrijk is voor de dynamiek van de economie. Ik heb in de woorden van de heer Van Dijke trouwens ook niet geproefd dat hij tegen een dergelijke regeling was. Hij vroeg eerder om ook eens te kijken naar het evenwicht tussen bestaande bedrijven die op zichzelf ook buitengewoon belangrijk zijn in het midden- en kleinbedrijf, juist voor de werkgelegenheid, en de starters. Ik ga hier direct nog op in, met name omdat mevrouw De Vries die hele doorstartersproblematiek aan de orde heeft gesteld.
In de voorstellen die wij hebben gedaan, zit enerzijds heel specifiek de verhoging van de startersaftrek en wordt anderzijds een mogelijkheid gecreëerd in de zin van willekeurige afschrijving voor starters. Dit is doelbewust geënt op de startersfase. Daarnaast hebben wij voor de financieringsproblematiek waar ook de heer Van der Ploeg op gewezen heeft, specifiek gezocht naar een instrument dat zich niet uitsluitend toespitst op de startfase, maar op een langere fase. Wij hebben het begrip "beginnende onderneming" daar ruimer gedefinieerd. Feitelijk komt het neer op een periode van acht jaar. Wij hebben ook gekeken naar heel specifieke situaties, bijvoorbeeld overnames in de landbouw. De overname van een bedrijf door zoon of dochter kan op een later tijdstip plaatsvinden. Hierop hebben wij de maatregel geënt dat er voor de zogenaamde "tante Agaath"-regeling zelfs een ruimere periode dan acht jaar geldt. Enerzijds hebben wij dus heel specifiek naar de startfase gekeken, maar anderzijds hebben wij ook een open oog gehad voor de problematiek van het bestaande bedrijfsleven, als het gaat om het aantrekken van kapitaal voor noodzakelijke investeringen. Een en ander is toegespitst op die periode van acht jaar en is ook toegespitst op de specifieke omstandigheid van bijvoorbeeld overnames in de landbouwsector. Op dat punt hebben wij gezocht naar enig evenwicht waardoor voorkomen wordt dat de aandacht uitsluitend op de startfase gericht wordt. Iedereen weet dat juist de zogenaamde gazelles, de ondernemers die wat langer bestaan, een belangrijke bijdrage leveren in het kader van doorgroei voor de werkgelegenheid. En dan gaat het dus om bestaande jonge bedrijven.
Mevrouw De Vries heeft gevraagd waarom de faciliteit voor starters alleen in de IB-sfeer wordt verleend en niet voor de BV-vorm. Ik ben hier al op ingegaan. Ik wil de discussie op dat punt best aangaan. De achtergrond is duidelijk: ik ben buitengewoon bevreesd voor vormen van oneigenlijk gebruik. Daarvoor heb ik tot op dit moment nog geen adequate oplossing kunnen bedenken. Ik houd mij dus aanbevolen voor elke suggestie op dat punt waardoor je wel tot een dergelijke regeling zou kunnen komen. Er moet echter wel een goede afscherming bestaan voor vormen van oneigenlijk gebruik. Wij hebben er namelijk alleen maar belang bij dat het geld daadwerkelijk terechtkomt bij de starter. Het is niet zinvol dat dit weglekt naar allerlei gevormde constructies.
Het Vamil-budget wordt inderdaad heel specifiek uitgebreid. Met name in de landbouwsector is daar een bedrag voor uitgetrokken. Wij hebben dat al aangegeven. Er is overleg tussen VROM, Landbouw en Financiën om heel specifiek invulling te geven aan de opdracht om milieuvriendelijke investeringen in de landbouw op de lijst te krijgen. Juist wanneer er in de landbouw milieuvriendelijk wordt geïnvesteerd in de zin van de Vamil-regeling, komt het voordeel daar ook feitelijk terecht. Ik ben het met mevrouw De Vries eens dat juist in dat kader sprake kan zijn van een winstpunt, ook voor de investeringen in de landbouwsector.
Dan de exportrisicoreserve en het amendement dat ter zake is ingediend. Wij hebben voorgesteld, breed onderschreven door de Kamer, om de export, specifiek vanuit het MKB, te stimuleren. Daarbij hebben wij een aantal criteria geformuleerd, zoals de mogelijkheid om bepaalde landen aan te wijzen. Ook is daarvan een onderdeel het dotatiepercentage van 5. Het idee als zodanig is breed onderschreven, ook door het bedrijfsleven. In het amendement wordt voorgesteld om het budget voor de exportrisicoreserve meer specifiek toe te spitsen op het MKB via een specifieke regeling voor de toevoeging aan de reserve. De toelichting daarop is heel duidelijk. Voorts wordt de landenaanwijzing in het amendement verlaten.
Op zichzelf is de regeling in het amendement heel eenvoudig. Je exporteert en het maakt niet uit waar naartoe. Vervolgens is reservering mogelijk, als je voldoet aan de geformuleerde criteria in het amendement. Ten opzichte van het kabinetsvoorstel is sprake van een meer specifiek gerichte faciliteit voor de sector van het MKB. Dat is een voordeel voor het MKB. Daar kan ik niet tegen zijn. Ik heb daarom slechts één kanttekening bij het amendement. Die betreft de EG-aspecten.
Omdat het amendement ook betrekking heeft op de EG, moet het worden getoetst op de EG-aspecten, als het gaat om de zogenaamde staatssteunregelingen. Ik merk dat uitdrukkelijk op, omdat ik gezegd wil hebben dat dit aspect bij een dergelijk amendement in de afweging moet worden betrokken. Daarbij doet zich de vraag voor of deze regeling op dat punt moet worden aangemeld. Daarover kun je verschillend denken. In feite gaat het hier om een reservering. Dat moeten wij ons wel realiseren. In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is sprake van een aantal reserves die zijn toegelaten. Feitelijk gesproken, kwam mijn voorstel erop neer om binnen de bestaande structuur gebruik te maken van een bestaand instrumentarium. Dit is een soortgelijke regeling als die van de zogenaamde reserve assurantie eigen risico. Hier gaat het specifiek om de export. Ik moet nog nader bezien of dit leidt tot een aanmeldingsprocedure. Ik kan wel mijn eigen oordeel geven. Ik kan mij niet voorstellen, maar dat is mijn inschatting – daarnaast is er de Europese – dat een dergelijke regeling, in het licht van de subsidiariteit, de toets der kritiek niet zou kunnen doorstaan. Daar komt bij dat het gaat om een voorziening in de directe belastingen en om een reserve, waar je ook afboekingen op moet doen. Voorzitter! Ik moest dit opmerken omdat er ook EG-aspecten in het geding kunnen zijn.
Mijn eindoordeel over dit amendement is, dat ik, afgezien van de kanttekening over de EG-aspecten, er geen bezwaar tegen heb.
De heer Van Dijke (RPF):
Vindt u 2% van de omzet nog substantieel?
Staatssecretaris Vermeend:
Dat is een arbitrair punt; dat ben ik met u eens. Gepoogd is in ieder geval om een schokeffect te voorkomen, zoals ook in de toelichting staat. Het is heel simpel. Als er een grens is gesteld en je gaat er één gulden boven, is het afgelopen; er had natuurlijk ook een amendement van die strekking kunnen worden ingediend. In mijn waarneming is met dit amendement geprobeerd om een "alles of niets"-situatie te voorkomen. Of het substantieel is... Het bedrag dat budgettair is uitgetrokken, is natuurlijk beperkt. In dat licht is die 2% ook beperkt, maar dat heeft een budgettaire achtergrond. Ik ben het met u eens, maar u moet het zien in het licht van het feit dat in het totale pakket 20 mln. budgettair is uitgetrokken voor de exportreserve.
De heer Van Dijke (RPF):
Als het niet substantieel is, moeten wij het ook niet "over ons halen", om het zo maar eens te zeggen. Dan maken wij een regel waar het bedrijfsleven eigenlijk geen baat bij heeft.
Staatssecretaris Vermeend:
Ik sta hier om een voorstel van het kabinet te verdedigen, en dat is een vrij simpele regeling. Ik ben bereid om een voorstel dat meer specifiek gericht is op het midden- en kleinbedrijf af te wegen tegen het voorstel van het kabinet. Aan het amendement is een aantal voordelen verbonden, die ik heb genoemd. Als je vindt dat de maatregel meer terecht moet komen bij het midden- en kleinbedrijf, moet ik zeggen dat het amendement daartoe bijdraagt, gegeven overigens de beperktheid van de financiële middelen; dat geef ik u toe. Ik moet gewoon heel realistisch zijn. Ik kan het niet ontkennen en dus geef ik het volmondig toe. Het is een afweging. Ik heb wel de kanttekeningen over de EG-aspecten aangegeven. U vraagt of het substantieel is, ik denk dat u het meer moet zien in het licht van die 20 mln. Daar zit natuurlijk ook het probleem van het amendement in.
De heer Van Dijke (RPF):
Ik erken die 20 mln. als grens, maar 2% is niet substantieel. Wij geven het bedrijfsleven een zodanig percentage dat zij net zo goed geen percentage zou kunnen krijgen.
Staatssecretaris Vermeend:
Dat is de vraag. Maar, voorzitter, ik merk op dat ik het amendement aan het verdedigen ben, terwijl ik niet degene ben die het heeft ingediend.
Mevrouw B.M. de Vries (VVD):
Voorzitter! Ik zal de staatssecretaris helpen.
De systematiek van het amendement kan worden vergeleken met die van investeringsaftrek. Daar heb je ook een bepaalde staffel en als je meer investeert, krijg je gewoon minder. Met dit voorstel is het net zo. Maar, zoals de staatssecretaris zegt, het is inderdaad een afweging. Ik krijg de indruk dat hij het een goed amendement vindt. Het is een nuanceverschil, waar je het terecht wilt laten komen, maar de systematiek is in het fiscale stelsel bekend en werkt heel goed.
De heer Van Dijke (RPF):
Dan vraag ik nu aan u of u 2% substantieel vindt. En ik zeg daarop: nee, ik vind het niet substantieel. Het stelt hoegenaamd niets voor, zeker niet in relatie tot het bedrag dat genoemd wordt.
Mevrouw B.M. de Vries (VVD):
Het is een afweging die je maakt. Ik meen dat het voorstel evenwichtig is.
Staatssecretaris Vermeend:
Voorzitter! Ik ga door. Mevrouw De Vries heeft gevraagd of er voor de WBSO 100 mln. dan wel 75 mln. is uitgetrokken. Structureel is 100 mln. uitgetrokken voor de WBSO. Het kaseffect voor 1995 is 75 mln. en daar zit wellicht het misverstand.
De heer Van Dijke vroeg of de lastenverlichting wordt teruggenomen door de problematiek van de lokale heffingen. Bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken werd deze zaak ook aangekaart. Ik heb mij toen bereid getoond om in overleg met mijn collega van Binnenlandse Zaken een poging te doen om de achtergronden van de stijging van de lokale lasten in beeld te brengen en daarover te rapporteren. De lastenverlichting die voortvloeit uit het BTW-pakket wordt opgeslokt door drie verhogingen op lokaal niveau. Daar komt nog bij dat wij een buitengewoon gedifferentieerd beeld krijgen als wij de lokale lastenstijgingen bezien. De heer Van Dijke weet dat ook.
Er is een enorm verschil tussen de gemeenten onderling. Hetgeen de gemeente te bieden heeft, moet ook in aanmerking genomen worden. Vaak gaan de vergelijkingen mank. Het bedrijfsleven roept dan dat in Rotterdam veel meer betaald moet worden aan lokale lasten dan in een plaatsje achteraf. Elke locatie heeft haar prijs. Het beeld is dan ook gedifferentieerd. Ik heb al aangegeven dat ook ik met een schuin oog kijk naar de ontwikkelingen op dat terrein. Tijdens de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken heb ik toegezegd, na te gaan wat de achtergronden daarvan zijn.
De heer Van Dijke (RPF):
Het is prima om dat in beeld te brengen. Ik wijs er slechts op dat in het kader van de toedeling uit het Gemeentefonds gemeenten met een laag tarief voor bijvoorbeeld onroerende-zaakbelasting min of meer geprest kunnen worden om dat te verhogen. Op die manier kan via een positieve impuls geen hulp geboden worden.
Staatssecretaris Vermeend:
Ik ken deze problematiek. Zij is eerder aan de orde geweest tijdens een algemeen overleg tussen de kamercommissie en mevrouw Van de Vondervoort en mij, naar aanleiding van de aankondiging van het kabinet van de herziening van het Gemeentefonds. Ik ben gaarne bereid hierover van gedachten te wisselen als het wetsvoorstel behandeld wordt.
Voor de export is het budget van 20 mln. zeer beperkt. Een verhoging van de dotatie van 5% naar 10% van de omzet zal ertoe leiden dat het budget fors wordt overschreden. Je moet afwegen of er meer ingezet moet worden op dit vlak. Als dat het geval is, moeten andere maatregelen uit het pakket minder ruim gemaakt worden.
Er is gesproken over mogelijk concurrentievervalsing door starters. Voorzitter! Ik hoop dat ik duidelijk heb gemaakt dat het kabinet een open oog heeft voor de geschetste problematiek. Er wordt geprobeerd, concurrentievervalsing te voorkomen. Het is echter van groot belang dat er de komende jaren nieuwe bedrijvigheid wordt ontwikkeld. Dat moet gestimuleerd worden via fiscale maatregelen, maar ook via maatregelen op andere terreinen.
Wat de WBSO betreft is opgemerkt dat het vreemd is dat tot een verruiming wordt gekomen, terwijl de evaluatie nog niet is afgerond. In antwoord op vragen van de andere leden heb ik al aangegeven dat wij over dit pakket overleg gevoerd hebben met de betrokken organisaties. Daaruit hebben wij de conclusie getrokken dat de regeling goed werkt. Het kabinet zou dit voorstel niet hebben gedaan als het aarzelingen had over de werking van het instrument. Wij hebben gesprekken gevoerd met betrokkenen en wij hebben gekeken hoe de regeling werkt in de praktijk, wie er gebruik van maakt en dergelijke. Wij hebben toen geconstateerd dat de huidige WBSO in beperkte mate – voor een derde deel – ten goede komt aan het midden- en kleinbedrijf en dat het belangrijk was om de regeling meer toe te spitsen op het MKB vanwege de kansen die daar liggen, ook op het punt van de technologische ontwikkelingen. Uit die optiek en met het oog op de signalen uit de praktijk – waarbij wij niet achter het bureau gezeten hebben – hebben wij voorgesteld om de regeling uit te breiden, los van de meer definitieve evaluatie. De Kamer kan er echter van uitgaan dat wij de hier voorgestelde uitbreiding gebaseerd hebben op onze waarneming dat de maatregel in de praktijk goed tot bevredigend werkt.
Voorzitter! Van verschillende kanten is positief gereageerd op de instelling van de startersdesk. De heer Van Dijke heeft gevraagd of de belastingdienst hiermee niet buiten zijn eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid c.q. kennis van zaken gaat. Ik heb in Eindhoven zo'n desk mogen openen en ik heb mij daarbij laten inlichten over de gang van zaken. Het is de bedoeling – dat gebeurt ook – dat er samengewerkt wordt met de instantie die de heer Van Dijke noemde, namelijk de kamer van koophandel. Het is zelfs de bedoeling dat de kamer van koophandel, bedrijfsvereniging en belastingdienst de kennis bundelen en dat starters via deze integrale voorlichting geïnformeerd worden over de problematiek. Deze problematiek ligt gedeeltelijk op het vlak van de fiscus. Het gaat vaak om heel eenvoudige vragen. Wanneer krijg je bijvoorbeeld je aanslag. Deze voorlichting is erop gericht dat men niet voor onverwachte situaties komt te staan. Hetzelfde geldt op het punt van de sociale zekerheid. Het spreekt voor zich dat wat dat betreft wordt samengewerkt met het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en met de uitvoerende instanties. Daarnaast wordt samengewerkt met de kamer van koophandel. De belastingdienst verzorgt dus niet op eigen houtje de informatievoorziening. Dat ligt ook niet voor de hand. Ik ben ervoor op dat punt maximaal gebruik te maken van de kennis van zaken die elders aanwezig is. Die samenwerking is ook in het voordeel van de startende onderneming.
De heer Van der Vlies heeft er de nadruk op gelegd dat hij positief staat tegenover het wetsvoorstel. Hij heeft zijn steun daarvoor uitgesproken. Hij maakte wel een aantal kanttekeningen. Hij vindt het jammer dat de effecten voor de werkgelegenheid niet per onderdeel, per pakket zichtbaar gemaakt kunnen worden. Modelmatig is dat ook moeilijk. Het is niet eenvoudig om in de modellen van het CPB een dergelijk pakket maatregeltje voor maatregeltje in te voeren. Natuurlijk is wel bekend – en daar moeten wij niet al te bescheiden over zijn – dat bijvoorbeeld een investeringsaftrek leidt tot een liquiditeitsverruiming bij het investerende bedrijf. Redenerend met het gezonde verstand is het tegen de achtergrond van de ondernemersfilosofie natuurlijk aantrekkelijk dat er tegenover investeringen een verruiming van de liquiditeit staat, omdat je minder afdraagt aan de fiscus als je investeert. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de startersfaciliteiten. Als je investeert, dan leidt dit tot een fiscale lastenverlichting met een liquiditeitsvoordeel. Die liquiditeitspositie is in het ondernemerschap natuurlijk buitengewoon belangrijk. Hiervan kan weer een positief effect uitgaan op het behoud van werkgelegenheid of hierdoor kan weer nieuwe werkgelegenheid ontstaan.
Intellectueel redenerend, ook vanuit de praktijk, kan een dergelijke maatregel als zodanig slechts een positief effect hebben op het ondernemerschap en de werkgelegenheid. Ik betreur het natuurlijk ook dat ik niet in een getal kan aangeven wat dit betekent. Overigens zou de Kamer waarschijnlijk onmiddellijk vraagtekens plaatsen als ik wel een getal zou noemen. Ik zou dan exact moeten kunnen aangeven, al dan niet modelmatig, wat de effecten per maatregel zouden zijn. Wij hebben het daarom niet gedaan. De maatregelen als zodanig grijpen aan bij het ondernemerschap. Dat betekent op zich een positieve impuls.
Naar aanleiding van vragen van de heer Reitsma ben ik ingegaan op de landbouwvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Ik ben ook ingegaan op de agrosector. Ik heb de bereidheid uitgesproken om daar nader over te rapporteren.
Ik kom dan bij de binnenschepen en de kwestie van de overcapaciteit in verband met de regeling die wij voorstellen. Wij moeten ons wel realiseren dat deze regeling voor de investeringsaftrek beperkt is tot ƒ 515.000 in 1995. Ik geloof dat ook de heer Van Walsem daarop gewezen heeft. Hier zit natuurlijk de beperking in. De heer Van Walsem weet waarschijnlijk beter dan ik wat een binnenschip kost. Het zal dus vooral gaan om investeringen voor het schip zelf. Dat kunnen wijzigingen zijn of iets dergelijks. Ik verwacht niet dat dat een effect heeft op de overcapaciteit. Het kan er wel toe leiden dat een aantal nieuwe noodzakelijke voorzieningen op bestaande schepen wordt aangebracht. Ik herinner me de discussie in de Kamer een aantal jaren geleden. In de debatten daar werd juist gezegd dat het kon leiden tot een modernisering van de bestaande schepen. Het zou ook kunnen leiden tot meer veiligheidsvoorzieningen op bestaande schepen als juist die investeringen nu weer onder de investeringsaftrek gebracht werden. Ik denk dat je het vanuit die invalshoek moet benaderen, niet vanuit de invalshoek dat het tot een overcapaciteit leidt.
De voorzitter:
Ik wil nog wel een interruptie toestaan, maar als we dit tempo van behandeling voortzetten, zijn we vannacht om één uur nog niet klaar.
Staatssecretaris Vermeend:
Voorzitter! Ik denk dat ik alle vragen zodanig heb beantwoord, dat ik een heel korte tweede termijn zou kunnen hebben.
De voorzitter:
Ik wijs u alleen op het punt dat er veel wetsvoorstellen van financiële aard te behandelen zijn en dat we met dit tempo van behandelen niet klaarkomen.
Staatssecretaris Vermeend:
Voorzitter! Ik beschouw het als een aansporing.
De voorzitter:
Uitstekend.
Staatssecretaris Vermeend:
Voorzitter! De heer Van der Ploeg is zeer tevreden over het voorliggende pakket. Ik deel zijn opvatting dat de "Willy Wortel"-regeling en heel specifiek ook de startersfaciliteiten zeer belangrijk zijn voor de werkgelegenheid. De heer Van der Ploeg heeft al eens het belang voor de totale werkgelegenheid aangegeven in een percentage. Hij heeft een punt gemaakt van de WBSO. Hij heeft met name gewezen op de mogelijke administratieve procedures. Ik kan daar heel kort over zijn. Ik ben evenals hij voor kortere en snellere procedures. Wij zijn ook voornemens om de WBSO op het punt van de administratieve procedures onder de loep te nemen. Ik kan hem toezeggen dat hij mij aan zijn zijde heeft als die procedures sneller en korter kunnen. Dat kan de effectiviteit van de regeling in ieder geval ten goede komen.
De heer Van der Ploeg heeft verder gevraagd naar de effecten van de nieuwe WBSO voor het MKB. Hij heeft gewezen op de 30%. De keuze in deze regeling houdt in dat zij meer wordt toegespitst op het MKB. Het ligt door die wijziging in de rede dat er ook meer terechtkomt bij het midden- en kleinbedrijf.
Ik ben verheugd over de felicitatie van de heer Van Walsem aan mijn adres. Ik deel de opvatting van de heer Van Walsem over de voorlichting. Het overleg met het midden- en kleinbedrijf over een voorlichtingscampagne is al gestart. Wij hopen zo spoedig mogelijk op het punt van de voorlichting op internet te komen. Kortom, het is de bedoeling dat het aan de orde zijnde pakket breed naar buiten wordt gebracht, opdat ook de effectiviteit van de maatregelen tot haar recht kan komen.
Ik kan goed uit de voeten met het rapport van de commissie-Van Lunteren. Ik heb de Kamer een brief geschreven waarin de procedure uiteen is gezet.
De heer Van Walsem heeft gevraagd of de discussie is gesloten over de problematiek inzake terugkeer van de bestaande BV naar de IB. Hij kan dat niet afleiden uit de stukken. Er is een aantal reële situaties denkbaar waarin het van belang is om die terugkeer mogelijk te maken. Ik heb slechts aangegeven dat er enige haken en ogen aan zitten. Ik zeg met nadruk dat deze discussie niet is gesloten.
Er is gevraagd hoe het zit met het ongewenst gebruik van de Vamil-regeling. Er zijn maatregelen tegen ongewenst gebruik genomen. Ik heb geen berichten ontvangen dat er nog vormen van oneigenlijk gebruik plaatsvinden die wij hebben geprobeerd tegen te gaan. Ik zie op basis van de cijfers geen aanleiding om de Vamil-regeling tijdelijk buiten werking te stellen.
De heer Zonneveld heeft opgemerkt dat het ten aanzien van de schepen om een beperkte regeling gaat. Dat is juist. Hij heeft gevraagd om uitbreiding. Ik wijs erop dat de investeringsaftrek juist is getroffen in het kader van de bestaande regeling in de Wet op de inkomstenbelasting, waarin een plafond is opgenomen. Met andere woorden: een en ander is in de bestaande regeling ingebed. Het ligt niet in het voornemen van het kabinet om er een aparte regeling voor te maken.
De heer Zonneveld is akkoord met de investeringsaftrek, maar hij is tegen de startersregelingen. Ik heb reeds aangegeven dat deze regelingen buitengewoon belangrijk kunnen zijn in het kader van het bevorderen van nieuwe bedrijvigheid. Ik heb al aangegeven dat ook andere regelingen worden getroffen voor het midden- en kleinbedrijf die los staan van de starters.
De heer Van der Ploeg heeft gevraagd naar het startershandboek. Dat is nagenoeg afgerond. Het wordt getest in het kader van een panelonderzoek. Het zal binnenkort verschijnen.
De heer Reitsma (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden en ook voor een aantal toezeggingen die hij aan de CDA-fractie heeft gedaan.
Ik maak enkele korte opmerkingen. Wanneer komt de staatssecretaris met de rapportage over het agrofonds?
Ik heb een amendement ingediend. De staatssecretaris en twee regeringsfracties, VVD en Partij van de Arbeid, hebben gezegd het op zichzelf een sympathiek amendement te vinden, maar... Ik adviseer hun om er een nachtje over te slapen, misschien dat zij het "maar" dan inslikken en het "sympathiek" in een voorstem kan uitmonden. De staatssecretaris heeft gezegd dat de 20 mln., die de landbouw in het negatief zit, bij de ecotax is gerepareerd. Hij heeft een paar bezwaren opgesomd. Ik wil de pluspunten daar tegenover stellen, om het evenwicht naar voren te halen. Voor land- en tuinbouw is het negatieve aspect van de ecotax opgelost. Het midden- en kleinbedrijf profiteert van dit amendement en ondergaat een kleine min als het gaat om de OT. Per saldo komt men dus positief te staan. Door de systematiek van de uitwerking van de OT heeft het ook een positieve uitwerking in de inkomenspositie van de gezinnen. Dat zit 'm in de systematiek. Ik erken dat het een nadeel heeft voor de grote bedrijven. Ik vind dat de voordelen naast de nadelen genoemd moeten worden. In die zin hoor ik graag van de staatssecretaris of de pluspunten door mij juist geformuleerd zijn.
Dank ten aanzien van de schepen. Ik zal de staatssecretaris een voorbeeld geven van een individueel geval. Ik hoop dat onder de afbakeningssystematiek ook dergelijke gevallen kunnen vallen. Ik zal dat nu niet nader toelichten.
Voor de CDA-fractie blijft er een punt liggen wat betreft de rechtspersoon. Wat dat betreft zal mijn fractie van ganser harte een initiatief van de VVD-fractie, in de vorm van een motie, steunen.
Ik dank de staatssecretaris voor zijn positieve houding om te trachten de moderne landbouwtechnologie onder WBSO te brengen. Mijn vraag is wanneer de door de staatssecretaris toegezegde rapportage, na overleg met de minister van Landbouw, bij de Tweede Kamer kan komen.
Tot slot het naburig erf. Ik heb in eerste termijn een pleidooi gehouden om het afstandscriterium op te rekken. Ik heb gezegd dat elk criterium arbitrair is en dat het mogelijk is dat ik in tweede termijn met een motie zou komen. Ik heb in een motie, die ik eventueel in wilde dienen, staan dat ik de regering verzoek om te onderzoeken of in de toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel Q, van de Wet op de belasting van rechtsverkeer, het begrip naburig een verdere reikwijdte kan krijgen. Daar zit de ruimte in voor de staatssecretaris om op 10, 9 of op 12 kilometer te gaan zitten. Die ruimte krijgt hij wat mij betreft. Gezien de toezegging van de staatssecretaris dien ik thans de motie niet in. Die is overbodig. Ik dring er wel bij de staatssecretaris op aan, met spoed overleg te plegen met de minister van Landbouw, zowel over de door mij geschetste problematiek als over het afstandscriterium. Ik hoop dat de Kamer op zeer korte termijn een rapportage kan krijgen. Hopelijk kan de staatssecretaris ook met concrete maatregelen komen. Die zijn in de uitvoeringssfeer te regelen. Ik dring wat dat betreft aan op spoed. Er zijn in de agrarische sfeer vrij veel mensen die tegen dit probleem aanlopen. In mijn inschatting is het een wezenlijk probleem.
Mevrouw B.M. de Vries (VVD):
Mijnheer de voorzitter! Bij de behandeling van een fiscaal wetsvoorstel hoop ik steeds dat wij er snel doorheen gaan. Elke keer blijkt het tegendeel. De beantwoording van de vragen is grondig.
Er is door een aantal sprekers een opmerking gemaakt over het al dan niet concurrerend zijn, als je startende bedrijven stimuleert. De staatssecretaris heeft daarop een adequaat antwoord gegeven. Ik voeg eraan toe dat er in elke fase waarin een bedrijf verkeert, allerlei fiscale mogelijkheden zijn. Het past volstrekt in het gehele stelsel.
Voorzitter! Ik kom te spreken over een opmerking van D66 over de wenselijkheid van de geruisloze teruggang van BV naar eenmanszaak. In mijn maiden-speech heb ik de toenmalige staatssecretaris Van Amelsvoort aangespoord bij wijze van afscheid met een plan te komen. Ik zou dat nog niet tegen de heer Vermeend willen zeggen. Het is een goede zaak dat hiernaar verder wordt gekeken. Er doen zich inderdaad situaties voordoen, waarin weinig of geen winst wordt gemaakt. Dus geen afscheid, maar wel een aansporing.
Tot de heer Reitsma zeg ik dat ik de nodige nachten heb nagedacht over het amendement over de verhoging van de zelfstandigenaftrek. Ik vrees dat ik hem moet teleurstellen. De VVD-fractie zal dit amendement niet steunen.
Voorzitter! Wat de willekeurige afschrijving betreft, wil ik een motie indienen om de staatssecretaris te vragen te onderzoeken of die willekeurige afschrijving toch niet in BV-vorm zou kunnen. Wellicht kan hij de suggestie meenemen om het oneigenlijk gebruik, die weglek, af te dekken. Je gaat uiteindelijk kijken naar de gerechtigden, de aandeelhouders. Als je een dergelijk criterium kunt inbouwen dan heb je ook niet het probleem van de grotere bedrijven die allerlei nieuwe BV-tjes oprichten. Misschien kan dit een aanzet zijn voor het oplossen van dat probleem.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de faciliteit van de willekeurige afschrijving thans alleen wordt ingevoerd voor ondernemers, natuurlijke personen in de startfase van hun onderneming;
overwegende, dat er ook starters zijn die een onderneming in de vorm van een rechtspersoon uitoefenen en geen gebruik kunnen maken van de faciliteit van de willekeurige afschrijving;
verzoekt de regering een analyse te maken inzake de voor- en nadelen om de faciliteit van die willekeurige afschrijving ook van toepassing te laten zijn voor startende ondernemers die opereren in de vorm van een rechtspersoon en verzoekt de regering de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden B.M. de Vries, Reitsma, Van Walsem en Van der Ploeg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (24423).
Mevrouw B.M. de Vries (VVD):
Voorzitter! Ten slotte kom ik te spreken over de exportrisicoreserve. De staatssecretaris heeft daarover een zeer boeiend betoog gehouden. Ik was zeer blij dat collega Jos van Rey in de zaal zat, want hij weet nog wat de staatssecretaris als kamerlid heeft gezegd over het aanmelden van wetsvoorstellen bij Brussel. Ik heb hier een prachtig citaat. In een mondeling overleg op 21 april 1993 zei de heer Vermeend: "Het was de heer Vermeend opgevallen dat in de lijst van taakstellende voornemens voor het kalenderjaar 1993 bij de eventuele herziening van de Wet faciliteit zeevaart een voorbehoud wordt gemaakt van de goedkeuring door de Europese Commissie. Hij herinnerde eraan dat hij al eerder bezwaar heeft gemaakt tegen deze procedure. Uit de onderhandelingen over het Verdrag van Maastricht vloeit voort dat Nederland fiscale soevereiniteit heeft op het terrein van de directe belastingen." Geweldig. Ik ben het eens met de staatssecretaris dat daarnaar gekeken moet worden. Ik ben bijzonder gelukkig, dat hij het amendement een verbetering vindt.
Staatssecretaris Vermeend:
Mijnheer de voorzitter! Om met het laatste te beginnen: het was een goed citaat. Niettemin heb ik een kanttekening moeten plaatsen vanuit de functie die ik thans vervul. Het is mijn plicht om dat aan te geven.
Ik neem goede nota van de opmerkingen van mevrouw De Vries over de BV van de heer Van Walsem. Ik zal daarvoor bij de commissies aandacht vragen. Ik heb zelf aangegeven, dat ik mij reële gevallen kan voorstellen.
Ik neem kennis van de motie. Ik beschouw die meer als een aansporing voor de discussie op dat punt, die ik niet uit de weg wil gaan. Ik ben ook blij dat de beantwoording grondig was.
Ik kom vervolgens bij de heer Reitsma. Hij heeft mij twee dingen gevraagd op het punt van de rapportage. Ik ben verheugd dat hij op dat punt geen motie indient en genoegen neemt met de toezegging. Het is ook een verplichting van mijn kant om zo spoedig mogelijk te rapporteren. Ik zal proberen om voor het reces de Kamer daarover te informeren. Het is ook de bedoeling dat de maatregelen op 1 januari ingaan, als de overkant akkoord gaat. Dat betekent ook dat er over het agrofonds duidelijkheid moet bestaan. Er moet dan ook duidelijkheid bestaan over de naburige-erfregeling. Ik streef ernaar, de Kamer op dat punt zo spoedig mogelijk te informeren en in elk geval voor het reces. Hetzelfde geldt voor de landbouwtechnologie, wat ook gevraagd is.
Ik handhaaf mijn bezwaren tegen het amendement. Ik heb niet ontkend dat voor de landbouw op dat punt die 20 mln. wordt weggewerkt. Ik heb bezwaren die samenhangen met het feit dat de OT wordt verminderd. Dat gaat ten koste van de lastenverlichting op arbeid en dat vind ik een overwegend bezwaar. Ik handhaaf dus mijn bezwaren tegen het amendement. Ik ontraad aanvaarding ervan, net zoals ik het ontraadde toen er nog geen amendement was.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Sluiting 22.47 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19951996-25-1785-1799.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.