2 Jeugdwet

Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet) (33684);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg (gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg) (33674).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Voorzitter. Ik begin met een citaat uit het boek van Kees Opmeer, getiteld Voetstappen op de trap. Hierin zijn verhalen opgetekend van kinderen in de jeugdhulp. "Je zei dat alles mijn schuld was, dat ik vies en dom was, een waardeloos kind dat niks kon. Alsof ik dat niet wist. De kinderen op school noemden mij niet voor niks Wilma Vlooientheater. Ze zouden me ook niet geloven als ik vertelde wat je allemaal met me deed. Iedereen vond jou een aardige man die altijd voor een ander klaarstond. Het moet dus wel aan mij liggen. Daarom kan ik maar beter dood zijn. Het is een oplossing voor alles."

Nog een citaat, dit keer uit een uitgegeven boek met verhalen van cliënten en medewerkers van Jeugdhulp Friesland: "Ga niet van me houden, want dan sluit ik je buiten. Ga niet om me geven, want dan ga ik je wantrouwen. Ga niet met me stoeien, want dan ga ik vechten. Ga niets van me verwachten, want dan stel ik je teleur. Ga me niet vertrouwen, want ik zal je vertrouwen beschamen. Geef me geen warmte, want dan laat ik je in de kou staan. Wees niet goed voor me, want dan breng je het slechtste in me naar boven. En maak me niet aan het huilen, want dan zal ik lachen ten koste van jou. En daarbij de aantekening van de jeugdzorgmedewerker dat ze zo blij was toen ze de eerste knuffel kreeg."

Twee citaten uit boeken met opgetekende verhalen van kinderen die het niet zo goed getroffen hebben als het overgrote deel van onze jeugd in Nederland. Willekeurig, niet met de pretentie het volledige beeld te schetsen. Als je het leest doet je hart pijn. Kinderen horen in geborgenheid te kunnen opgroeien en de zorg te krijgen die ze nodig hebben, álle kinderen.

Uit meerdere onderzoeken en jeugdmonitoren blijkt dat het gelukkig goed gaat met het overgrote deel van onze jongeren en hun thuissituatie. De CDA-fractie vindt dat belangrijk. We gunnen het ieder kind om op te groeien in een gezin waarin kinderen en volwassenen ervaren en beleven wat liefde, geborgenheid, zelfvertrouwen en respect voor een ander is. Waar de verantwoordelijkheid voor een goede opvoeding genomen kan worden, zodat kinderen een goede basis meekrijgen voor hun toekomst. Vandaar dat het CDA grote waarde hecht aan het gezin. Daarom vinden we ook dat voor jongeren en gezinnen die het op eigen kracht niet kunnen er een goed functionerend netwerk moet zijn, net als aanbod van hulp en zorg, en wel zo vroeg mogelijk, zo laagdrempelig mogelijk, zo licht mogelijk, toegesneden op de situatie en dicht bij huis.

Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind verplicht de overheid om te zorgen voor een goed functionerend en kwalitatief hoogwaardig aanbod van jeugdhulp. Jeugdhulp die zonder onderscheid elk kind en zijn ouders, wanneer dat nodig is, ondersteuning en passende zorg kan bieden. De CDA-fractie onderschrijft dit en stelt daarin het kind centraal.

Jeugdzorg in de breedte is een dynamische wereld. Het vraagt om een houding van over je eigen schaduw heen springen, niet gebaseerd op eigen macht en zeggenschap, maar op het bereiken van symbiose ten behoeve van jeugd en gezin. We hebben tijdens de voorbereiding van dit debat uitermate betrokken werkers in deze tak van sport ontmoet. Vanuit onze fractie: waardering! Hun beroep is niet makkelijk en raakt vaak ook hun gevoel. We hopen dat ze in staat zullen worden gesteld om met deskundigheid, betrokkenheid en creativiteit hun werk voort te zetten.

We kunnen alles in protocollen, procedures en structuren regelen, maar uiteindelijk begint het bij de menselijke interactie. Immers, it takes a village to raise a child. In de CDA-visie is dit een gemeenschap waarin mensen omzien naar elkaar, elkaar helpen. Niet ik, niet jij, maar wij. Maar ook een gemeenschap waarin gemeenten en instanties die met kinderen van doen hebben, elkaar vertrouwen, elkaar de hand geven. Ze moeten niet elkaars tegenpolen zijn, maar natuurlijke partners. Dat red je niet enkel met inkoop of budgetgaranties of met alleen een stenen gebouw als toegang. Het hoort niet te gaan om de vraag wie de baas is, maar om de vraag waarmee het kind en zijn sociale omgeving het beste geholpen zijn. Wij vinden dat belangrijk, voorzitter, want in de gezinnen van Nederland groeit de toekomst van ons land op.

Tijdens het beleidsdebat over jeugdzorg op 29 januari 2008, dus zes jaar geleden, met de toenmalige minister van Jeugd en Gezin, stelde onze fractie vast dat het huidige systeem van jeugdzorg te versnipperd werkt en dat de samenwerking veel en veel beter kon en moest. Het mij niet onbekende Drentse model met zijn gemeentelijke Toegangen hebben we toen als voorbeeld gebruikt.

We gaven aan dat het laagdrempeliger kon en dat de schotten in de financiering zouden moeten verdwijnen. We waren van mening dat preventie en zorg zo dicht mogelijk in de omgeving van jongeren georganiseerd zouden moeten worden. Daardoor kun je inspelen op de behoefte. Amsterdam is geen plattelandsgemeente en Borger, mijn eigen gemeente, heeft weinig met grootstedelijke problematiek. We gingen uit van één gezin, één regisseur en één plan. Zo stond de CDA-fractie er zes jaar geleden in en zo wil zij er ook nu weer naar kijken.

Voorzitter. Vandaag bespreken we de nieuwe Jeugdwet. Een wet die op mijn bureau, naast alle digitale stukken, de hoogte van 25 centimeter heeft bereikt, met een memorie van toelichting van 262 pagina's en memories van antwoord alleen al aan deze Kamer die samen de 200 pagina's benaderen. Zaken moeten nog worden uitgewerkt, er lopen nog processen en er zijn rechtszaken aanhangig gemaakt. Het overzien van het totaalplaatje is beslist geen sinecure. Het is een stelselherziening die impact heeft. Gemeenten worden verantwoordelijk voor gedwongen, gesloten, open en preventieve hulp en zorg aan jongeren. De financieringsschotten verdwijnen, maatwerk wordt mogelijk en de wet gaat uit van één gezin, één regisseur en één plan.

De CDA-fractie is blij met deze wet. Ze onderschrijft ten volle het doel ervan, namelijk dat gemeenten een regierol kunnen vervullen bij jeugdhulp en dat hierdoor de kwaliteit van de zorg voor jeugd en de sociale omgeving, het maatwerk, verbetert. Het probleemoplossend vermogen van ouders, jongeren en van hun sociale omgeving wordt vaak nog onderschat. Met een helpende hand kunnen mensen, als het verantwoord en veilig is, geholpen worden het zelf te doen. Wij ondersteunen die aanpak van harte.

We hebben echter ook zorgen. Die betreffen de uitvoerbaarheid. Er wordt nogal wat van gemeenten en aanbieders gevraagd. Een omslag van jewelste, met voor organisaties financiële onzekerheid en voor gemeenten een uitdaging om in korte tijd dusdanig in de wereld van de jeugdzorg te duiken dat ze verantwoorde keuzes kunnen maken om op 1 januari 2015 van start te gaan. Maar tijdens de verbouwing moet de winkel wel open blijven!

We danken de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording van de schriftelijke vragen. Veel punten zijn daardoor verduidelijkt, een aantal zaken vraagt echter nadere aandacht. De CDA fractie heeft in de schriftelijke ronde al aangegeven dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind de overheid verplicht om te zorgen voor een goed functionerend en kwalitatief hoogwaardig aanbod van jeugdhulp. Een aanbod dat zonder onderscheid elk kind en zijn ouders, wanneer dat nodig is, passende zorg kan bieden. Zonder onderscheid. Dat betekent dat alle kinderen hieronder vallen, ook de kinderen die niet rechtmatig in Nederland verblijven of nog geen verblijfstatus hebben. De staatsecretaris stelt in zijn beantwoording dat het maken van onderscheid in artikel 1.3 van de Jeugdwet noodzakelijk is, juist om ervoor te zorgen dat deze jongeren de jeugdzorg krijgen die ze nodig hebben. Veel is overgenomen uit de huidige Wet op de jeugdzorg. Het feit dat de staatssecretaris oog heeft voor het wegnemen van belemmeringen die andere wetten kunnen opwerpen, waarderen wij. Immers, het gaat om kinderen. Zij kunnen niet verantwoordelijk worden gehouden voor de daden van hun ouders of voor het niet-hebben van ouders. Kan de staatssecretaris in deze plenaire vergadering bevestigen dat het uitvoeringsbesluit dusdanig vorm zal krijgen dat geen kind de toegang tot jeugdzorg wordt ontzegd?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben blij dat mevrouw De Vries opkomt voor kinderen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en vraagt of ze een garantie krijgen op goede zorg. Klopt het dat dit een aanscherping is, dus dat het niet alleen gaat om directe toegang – die is wel geregeld en ook toegezegd – maar ook om de toegang voor de ouders, voor zover die er zijn, die bij de zorg betrokken zouden moeten worden? Als ik het goed begrijp, ontbreekt dit stukje. Bovendien moeten kinderen er niet onmiddellijk uitgeknikkerd worden als ze 18 worden omdat ze geen rechten hebben. De aansluiting die wij voor alle kinderen willen, moet ook voor hen geregeld worden. Bedoelt mevrouw De Vries het in deze breedte? Of vraagt ze naar de bekende weg?

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

U voegt een aantal elementen toe waarvan ik denk dat het goed is dat de staatssecretaris deze meeneemt in de beantwoording. Dit zeg ik even kortheidshalve.

Het recht op jeugdzorg verandert in een voorzieningenplicht ofwel jeugdhulpplicht voor de gemeente. In de wet, de memorie van toelichting en in de schriftelijke beantwoording van de door ons gestelde vragen, lezen we dat ook met deze nieuwe Jeugdwet aan kinderen de benodigde zorg verleend moet worden, ook als de benodigde vorm van hulpverlening of zorg niet door de gemeente is ingekocht. Daarmee wordt de jeugdhulpplicht van de gemeente in de ogen van de CDA-fractie een goed alternatief voor het recht op jeugdzorg. Toch hebben we nog wel een zorg die ook in de schriftelijke beantwoording niet helemaal is weggenomen.

In de wet en de toelichting daarop staat, kort samengevat, dat financiën een rol kunnen spelen bij het vormgeven van deze voorzieningenplicht. In de beantwoording stelt de staatssecretaris dat geld nooit boven de noodzaak van jeugdhulp kan komen te staan. Elders lezen we dat er wachtlijsten kunnen ontstaan, net als in de huidige situatie. Wachtlijsten vinden we ongewenst maar wel begrijpelijk, aangezien de vraag fluctueert en soms groter kan zijn dan het aanbod. Wat we absoluut niet willen is dat een kind dat hulp nodig heeft, niet geholpen wordt omdat het potje bij de gemeente leeg is. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat de staatssecretaris uitgaat van de goede bedoelingen van de gemeente. Wij ook. Toch zouden we hier in deze plenaire vergadering van de staatssecretaris klip-en-klaar willen horen of de gemeente een jongere op een wachtlijst mag laten plaatsen louter en alleen om financiële redenen; een simpele vraag en omwille van de duidelijkheid wat ons betreft met "ja" of "nee" te beantwoorden.

In de schriftelijke ronde heeft de CDA-fractie gevraagd naar de consequenties voor Nederlanders die in de grensgebieden wonen, vaak met schoolgaande kinderen in Nederland en met een Nederlandse zorgverzekering. We hebben daaruit begrepen dat als kinderen in Nederland acuut hulp nodig hebben, de gemeente waar ze op dat moment verblijven de zorg moet leveren. Duidelijk. We vragen ons echter nog wel af wat er met diezelfde jongeren gebeurt als ze bijvoorbeeld autistisch zijn en afhankelijk van de jeugd-ggz die straks geen deel meer uitmaakt van hun Nederlandse zorgverzekering. Is onderzocht wat de consequenties zijn voor deze kinderen? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Ook over in Nederland woonachtige kinderen met een stoornis zijn er zorgen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe geborgd wordt dat deze kinderen geen hinder ondervinden als ze de grens van jeugd naar volwassenheid bereiken?

De Jeugdwet geeft gemeenten de financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de zorg, begeleiding en ondersteuning van jeugdigen in verband met opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. De gemeente zal niet al deze taken zelf uitvoeren; zij zal voor het overgrote deel de opdrachtgever zijn. De jeugdhulpaanbieders, de AMHK's, de gecertificeerde instellingen en de deskundigen werkzaam bij de gemeentelijk georganiseerde toegang, zullen de daadwerkelijke uitvoering ter hand nemen. Hierbij moeten gemeenten aan een aantal wettelijke eisen voldoen. Ten aanzien van de toegang tot jeugdhulp geldt bijvoorbeeld dat gemeenten ervoor moeten zorgen dat deze laagdrempelig en herkenbaar is. De toegang moet in crisissituaties te allen tijde bereikbaar en beschikbaar zijn. Daarnaast moeten gemeenten bij de toeleiding, advisering en bepaling van de inzet van jeugdhulp deskundige professionals inzetten.

De Toegang is voor mij, uit mijn periode als verantwoordelijke voor het Drentse model, een oude bekende. In Drenthe hielden gemeenten, provincie en instellingen – denk aan: jeugdzorg, consultatiebureau, school, algemeen maatschappelijk werk, jeugd-ggz en politie/justitie – elkaar vast, ook waar dat landelijk soms niet lukte. Ik wil hier geen ideaalbeeld schetsen, alsof alles altijd van een leien dakje ging. Het ging met vallen en opstaan, maar men probeerde verder te kijken dan de eigen grenzen, in het belang van de jongere met een hulpvraag, ook als dat betekende dat men een stukje van de eigen autonomie en financiën inleverde ten behoeve van het grotere geheel.

In bijna alle gemeenten was de Toegang gevestigd: een gebouw op een centrale plek, een digitaal loket of een aanspreekpunt waar jongeren of ouders makkelijk binnenliepen voor een foldertje of aanklopten met een vraag of probleem. Waar men bij de hand genomen werd, men niet keer op keer hetzelfde verhaal hoefde te doen en waar vervolgens in de keten de beste oplossing werd gezocht. Waar een netwerkberaad functioneerde dat opgevangen signalen besprak en dat inzette op preventie. Jammer genoeg moest het stoppen met de Wet op de jeugdzorg, maar beter laat dan nooit.

Zo ziet de CDA-fractie de toegang voor zich. Niet enkel de doorverwijzer, maar ook de plek waar de combinatie van mogelijkheden gezocht wordt die voor dat kind of dat gezin de beste oplossing biedt. Problemen niet groter maken dan ze zijn, uitgaan van eigen kracht, maar bij complexere problematiek snel de noodzakelijke zorg bieden, in de wetenschap dat niet elk probleem met opvoeden alleen is op te lossen.

Ook in deze Jeugdwet is er sprake van een toegang. We lezen in de wet dat bij AMvB nadere regels worden gesteld over de beschikbare deskundigheid van de professionals in de toegang. We lezen in de schriftelijke beantwoording dat in de concept-AMvB is vastgelegd dat deskundigheid in de toegang vereist is rondom: opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, opvoedingssituaties waarin jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd, taal- en leerproblemen, somatische aandoeningen, lichamelijke en verstandelijke beperkingen en kindermishandeling en huiselijk geweld.

De CDA-fractie denkt dat hiermee in theorie een deskundige toegang zal kunnen ontstaan, waar met de aanwezige expertise snelle en verantwoorde afwegingen kunnen worden gemaakt of hulp kan worden geboden. Maar nu de praktijk. Kunnen ouders en kinderen er ook op rekenen dat dit daadwerkelijk gebeurt? Wanneer ben je deskundig? Het kan toch niet zo zijn dat een van ons hiervoor gevraagd zal worden, louter en alleen omdat we de Jeugdwet behandelden en er dus wel verstand van zullen hebben? In de wet zelf is hier niets over gedefinieerd, terwijl het wel essentieel is voor het te bereiken doel. Ook voor het bereiken van de ketensamenhang is dit belangrijk. Wij willen dan ook van de staatssecretaris horen of hieraan kwaliteitseisen worden gesteld, zodat de deskundigheid in deze cruciale toegang ook werkelijk geborgd is. We hebben echter ook nog een hartenkreet. Toegang is meer dan louter deskundigen die kijken wat er moet gebeuren, en ook meer dan alleen een gebouw. Binnen die disciplines dient men ook te komen tot samenwerking, elkaar de hand vasthouden, over de grenzen heen kijken. De ontschotting van de financiering helpt daarbij enorm, maar er zal iemand nodig zijn die de samenwerking stimuleert. We hopen oprecht dat de gemeenten die handschoen oppakken, ook om ervoor te zorgen dat het niet alleen bij deze deskundigheden blijft, maar dat het netwerk gaat groeien met al die partners die ook iets voor het welzijn van kinderen en hun omgeving betekenen.

De toegang tot jeugdhulp vindt langs meerdere lijnen plaats. Allereerst via de toegang zelf, maar ook de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist hebben een directe doorverwijsmogelijkheid tot alle vormen van jeugdhulp. In het beleidsdebat van zes jaar geleden hebben wij aangegeven geen directe voorstander te zijn van dat tweesporenbeleid; niet omdat de toeleiding door de arts niet goed zou zijn – wij zijn ervan overtuigd dat het kind goed geholpen wordt – maar wel omdat de linkerhand dan wellicht niet weet wat de rechterhand doet. Daarom zou het goed zijn als er een modus zou kunnen worden gevonden waarbij er een uitwisselingsmogelijkheid, liever nog een samenwerking, is tussen toegang en arts, juist om die integrale hulp niet moeilijker te maken dan hij zou moeten zijn. Juist de samenwerking tussen toegang en arts zou op een dusdanige manier moeten gebeuren dat de gemeente niet op de stoel van de arts gaat zitten. Heeft de staatssecretaris daar een visie op? Kan het aanwezig zijn van een BIG-geregistreerde in de toegang hieraan een bijdrage leveren, wellicht een huisarts? Op vrijwillige basis, zoals in mijn woonplaats, kan dat natuurlijk altijd, maar komt deze functie straks terug in de AMvB die de deskundigheden voor de toegang regelt? Wordt dit gedragen door hun koepelorganisatie?

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Voorzitter. Ik wil mevrouw De Vries het volgende vragen. Ik begrijp niet helemaal wat zij bedoelt met "gedragen door hun koepelorganisatie" en met de ontvangen brief. Kan zij dit toelichten? Zij heeft namelijk twijfels, maar ik weet niet waarover haar twijfels precies gaan.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Laat ik het zo zeggen: als mensen niet willen, is samenwerking ver te zoeken. Bij mij is tijdens de expertmeeting en na de brief van de vereniging van vanmorgen boven komen drijven dat men nogal wat hobbels ziet voor die samenwerking, qua administratie. De heer Van Eijk zei in de hoorzitting dat men er maar tijd voor moet hebben, dat men het allemaal maar moet kunnen doen. Als je echt iets wilt, vind je er wel een oplossing voor, zo is mijn ervaring; dan komt dat wel. Ik had echter graag gehoord: natuurlijk willen wij dat, natuurlijk hoort die schakel erbij en natuurlijk moeten er hobbels worden genomen; laten we zoeken naar een oplossing voor die hobbels.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik begrijp dat u de brief van de Landelijke Huisartsen Vereniging wilt ...

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Ja. Volgens mij is die trouwens ook van de KNMG.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik dacht dat een van de voornaamste bezwaren was dat artsen bevreesd zijn dat hun beroepsgeheim daardoor op de tocht komt te staan. Zij reageren vaak vanuit hun vertrouwensrelatie met de patiënt-cliënt. Juist in die overlegorganen zou deze op de tocht kunnen komen te staan.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Dat klopt, dat was een van de argumenten. Een ander argument was de betekenis hiervan voor de inzet van huisartsen in de toegang; wat zij qua tijdsbesteding zouden moeten doen naast de zaken waarmee zij het sowieso al druk hebben, en waarvoor zij geen vergoeding krijgen. Begrijp me niet verkeerd, dat zijn gerechtvaardigde vragen, waar je goed naar moet kijken. Ik vind het belangrijk dat ook een huisarts deel uitmaakt van het complete team, waardoor er op een of andere manier voor kan worden gezorgd dat men elkaar de hand vasthoudt, zonder dat het beroepsgeheim wordt geschonden omdat er een mogelijkheid is gevonden om het beroepsgeheim niet te schenden. Zodoende voorkomen we dat er via de huisarts iets gebeurt wat de Toegang niet weet, waardoor er misschien weer zorg wordt onthouden aan jongeren die deze nodig hebben.

Er zijn vele vragen gesteld over de overgang van de transformatie en transitie. Tijdens de expertmeeting in deze Kamer was dat een van de hot items. We hoorden en lazen van transitiearrangementen die de lading niet dekten, waarin functies niet meegenomen werden. We werden deelgenoot gemaakt van dermate hoge kortingen dat instellingen zich in hun voortbestaan bedreigd zagen. En alle goede bedoelingen van de gemeenten ten spijt, je kunt denken dat je met preventie veel bespaart – en ik geloof daar ook in – maar je moet wel je aanbod en kennis overeind houden voor degenen die wél jeugdzorg, in welke vorm ook, nodig hebben. Wij willen niet dat gemeenten, en ook wij, achteraf moeten constateren dat ze het kind met het badwater weggegooid hebben. Daarnaast leert Denemarken ons dat de transitie niet van vandaag op morgen gerealiseerd is.

Gelukkig hebben we ook kunnen constateren dat er werkende weg verbetering optreedt. Onder druk wordt alles vloeibaar. We lezen in de schriftelijke beantwoording dat het Rijk gaat toetsen of de continuïteit van cruciale functies voldoende is geborgd. Ik vraag de staatssecretaris wat we moeten verstaan onder "cruciale functies" en wat er gebeurt als blijkt dat ze eind dit jaar niet geborgd zijn. Vallen daaronder bijvoorbeeld ook te verwachten gevolgen zoals liquiditeitsproblemen van instellingen als de gemeente een financieringsmethodiek kiest die niet meer uitgaat van bevoorschotting? Wordt er gekeken naar het mens-volgt-werk-principe? Wordt gekeken of een kennisinfrastructuur geborgd is? Zomaar wat vragen, graag een antwoord.

Tijdens de op 9 december 2013 gehouden expertmeeting kondigde de heer Dullaert aan vóór 28 januari 2014 met een breed gedragen driejarig overgangsplan te komen, met behoud van het voorgestelde budget en de ingangsdatum van 1 januari 2015. Vanmorgen hoorden we dat dit niet gelukt is. Jammer.

De CDA-fractie had ook zorgen over de specialistische voorzieningen. Voorzieningen als de gesloten jeugdzorg zijn erg duur en voor een kleine individuele gemeente bijna niet te behappen. De landelijke transitiecommissie had geadviseerd om hier een aparte regeling voor te treffen. Dit is echter in de wet niet gehonoreerd. In de beantwoording van de schriftelijke vragen lezen we dat dit door gemeenten regionaal, dan wel bovenregionaal lijkt te worden opgepakt. Toch ontvingen we gisteren nog een brandbrief van drie landelijk werkende instellingen voor specialistische open jeugdzorg die op voorhand geen vertrouwen biedt in een goede afloop. Zij vrezen een koude sanering. De CDA-fractie vraagt de staatssecretaris wat hij gaat doen als dit onvoldoende regionaal of bovenregionaal wordt opgepakt.

Vorige week deed de rechtbank Overijssel uitspraak over de opzegging van de subsidierelatie van de provincie Overijssel met Bureau Jeugdzorg Overijssel alsmede Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, gevestigd in Utrecht. De rechtbank verklaarde de beide beroepen gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Wat verder opviel was dat de rechter van oordeel was dat de uit de transitie mogelijk voorvloeiende frictiekosten niet bij de provincie neergelegd konden worden, maar dienden te worden opgelost in "het landelijke politieke veld". Opmerkelijk is dat de rechtbank inzake de opzegging van de subsidierelatie van de provincie met Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland tot een ongegrondverklaring komt. Kan de staatssecretaris al iets zeggen over de consequenties die hij hieraan verbindt?

De CDA-fractie hecht waarde aan een zorgvuldige overgang. Het Rijk is als stelselverantwoordelijke daartoe naar onze mening ook gehouden. Wij willen niet tornen niet aan de ingangsdatum, maar wij willen wel voldoende het gevoel hebben dat we deze grote stap zorgvuldig zetten. Betekent dit dat wij vinden dat alles maar bij het oude moet blijven? Nee. Het gaat ons niet om het in stand houden van instellingen, maar om het belang van het kind. Wij vinden dat vanuit dat perspectief geredeneerd moet worden. Er kunnen veel dingen beter en anders, maar in onze ogen zijn wij voor de overgang verantwoordelijk. Wellicht dat het, gisteren gepresenteerde, gezamenlijk gedragen voorstel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra, waarin deze pleiten voor een onafhankelijke gezaghebbende commissie, een goed alternatief zou kunnen zijn. Het voorstel wordt in het veld breed gedragen en zou een goede waarborg kunnen zijn. Het antwoord van de staatssecretaris is voor de CDA-fractie van dusdanig belang dat we bij te veel onduidelijkheid een motie in de achterzak hebben om die duidelijkheid te bieden.

Er kwamen ook veel bezwaren van de kant van de jeugd-ggz. In gesprekken bleek ons dat het doel van de wet ondersteund werd, maar dat de zorgen over overgang en een goede toeleiding groot waren. Voor alle duidelijkheid: de CDA-fractie vindt dat de jeugd-ggz erbij hoort. Ze zijn een belangrijke schakel in de zorg voor jeugd; zowel de jeugd-ggz voor de rest van de keten als de rest van de keten voor de jeugd-ggz. Sterker nog, gestoeld op ervaringen uit het verleden denken wij dat de stelselherziening weinig zin heeft als de jeugd-ggz niet meegaat. Juist de combinatie kan kinderen en hun omgeving enorm helpen. Schotten werken dan alleen maar belemmerend. Dit laat onverlet dat het wel zorgvuldig dient te gebeuren.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

De plaats van de jeugd-ggz in de stelselherziening zal natuurlijk een van de belangrijke thema's in dit debat zijn. Dan luisteren argumenten nauw. Ik vind een argument als "de stelselherziening heeft weinig zin als de jeugd-ggz niet meegaat" een oneigenlijk argument. We doen deze hele stelselherziening namelijk niet om de jeugd-ggz bij de gemeenten onder te brengen. Ik denk dat dit wat overdreven is. Er gaat al genoeg over naar de gemeenten; er gaat een heel breed veld over. Het springende punt is vooral de kinder- en jeugdpsychiatrie, een specialistische vorm van zorg waarvan je kunt zeggen dat deze naar zijn aard niet bij gemeenten thuishoort. Mijn fractie vindt echter ook dat er dan nog genoeg jeugd-ggz overblijft die wel thuishoort in het gemeentelijke domein. Ik wil hier graag een reactie van mevrouw De Vries op. Is het niet wat te sterk gezegd dat de stelselherziening geen zin heeft als de jeugd-ggz niet meegaat?

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Dat doe ik graag; misschien was het goed geweest als u nog even had gewacht, maar ik doe dit ook nu graag. Bij de vraag wat er moet gebeuren, ga ik altijd uit van het belang van kinderen. De kleine groep kinderen in de jeugd-ggz die niets heeft aan alles wat met opvoedproblemen en dergelijke van doen heeft, is in mijn beleving goed geholpen met de directe verwijzing van huisarts, jeugdarts en medisch specialist, als de grote groep een overlap kent met andere vormen van jeugdzorg. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de organisatie van trajecten in de jeugdzorg waarbij verschillende financiers nodig zijn: het is een crime om zoiets voor elkaar te krijgen, juist omdat de financieringsmogelijkheden en afrekenmogelijkheden niet op elkaar aansluiten. Als je de schotten in de financiering weghaalt en één persoon beleidsmatig verantwoordelijk maakt, zorg je ervoor dat die kinderen de zorg krijgen die ze nodig hebben, zonder dat ze daarvoor keer op keer hun verhaal hoeven doen.

Daarnaast heb je een aantal cliënten die op dit moment in de jeugdzorg zitten, die eigenlijk jeugd-ggz nodig hebben, maar daar vaak niet aan toekomen omdat ze in het onderste stukje blijven hangen. Als in de toegang alle disciplines zijn vertegenwoordigd en de schotten tussen de trajecten zijn weggehaald, kun je ook de cliënten die eigenlijk gebaat waren bij de jeugd-ggz, daaronder laten vallen en hun de zorg geven die zij nodig hebben; dus niet alleen via de toeleiding door de huisarts. In mijn periode in Drenthe heb ik gemerkt dat jeugdzorgcliënten die op een gegeven moment ook jeugd-ggz nodig hadden, daar vaak op een wachtlijst terechtkwamen – al kon men daar niets aan doen – omdat deze door de directe verwijsmogelijkheid van de huisarts al vol zat. Op basis van al die zaken denk ik dat het, uitgaande van het belang van het kind, mogelijk moet zijn om een meerwaarde te creëren door gemeenten beleidsmatig en financieel hiervoor verantwoordelijk te maken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik deel het uitgangspunt van mevrouw De Vries, als dat is dat het belang van het kind centraal moet staan. Je zou echter ook kunnen zeggen dat we het recht op zorg, op psychiatrische zorg voor kinderen in de kinder- en jeugdpsychiatrie waarover ik het had, niet moeten veranderen in een hulpverleningsaanbod. Het recht op zorg is dus essentieel als het gaat om die zware vorm van zorg. Ik ben het ermee eens dat er heel veel in de gemeenten kan, maar dan zouden we eigenlijk anders naar de jeugd-ggz moeten kijken, en niet het hele stelsel van jeugd-ggz zo overhoop moeten halen dat deze als zodanig in gevaar komt. Ik merk overigens op dat mevrouw De Vries niet is ingegaan op mijn opmerking over het argument dat de stelselherziening geen zin heeft als de jeugd-ggz niet meegaat.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Dat wil ik ook nog wel een keer doen. Juist de argumenten die ik zonet heb gebruikt, zorgen voor een meerwaarde voor kinderen. Je krijgt een meerwaarde voor kinderen omdat de organisaties die ook maar iets van doen hebben met of iets kunnen toevoegen aan de groep kinderen die het met hun gezin op eigen kracht niet redden, hen bij elkaar brengen, waardoor doorlopende trajecten kunnen worden georganiseerd die voor die kinderen belangrijk zijn. Dát zorgt ervoor dat de stelselherziening zo goed is. Juist doordat je al die partijen bij elkaar hebt, kun je die meerwaarde bereiken. Zet je iets apart, dan zal dat betekenen dat je wéér geen doorlopende lijnen krijgt, dat ouders wéér op verschillende plekken hun verhaal moeten doen. Dat wil ik niet.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Je zet specialistische hulp dan inderdaad apart, maar dat is in de geneeskunde per definitie zo. Het overige waarover u sprak, kan prima bij de gemeenten, maar dan moeten we daar de knip maken.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Oké. Dan zijn we het eens over het grote stuk waarvan u zegt dat dit best bij de gemeenten kan, terwijl er zorgen zijn over het heel specialistische stuk. Ik heb daar ook aan gedacht, maar in mijn beleving is dit juist ondervangen door de in de Tweede Kamer door onze fractie ingediende motie, vanwege de directe verwijsmogelijkheid van de huisarts. Omdat de gemeente móét leveren, blijft voor die cliënten recht op zorg bestaan.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Voorzitter. Ik luister geboeid naar de uitleg en naar de uiteenzettingen van mevrouw De Vries. Ik denk dat zij heel veel ware dingen zegt, maar ik heb nog wel twee opmerkingen. Ten eerste heeft zij het over de "kleine" groep die kinderpsychiatrische zorg nodig heeft. Ik denk dat dat een misverstand is; ik denk dat dit een heel grote groep is. De jeugd-ggz heeft meermalen aangetoond dat juist de groep met een enkelvoudige vraag om kinderpsychiatrische diagnostiek een heel grote groep is, waaraan de jeugdzorg helemaal niet te pas hoeft te komen. Hoe groot is die groep volgens mevrouw De Vries?

Ten tweede zegt mevrouw De Vries dat schotten belemmerend werken. Ik denk dat dit zonder meer het geval is; alle mensen en werkers in de jeugdzorg zouden zich er misschien meer van bewust moeten zijn dat financieringsschotten geen belemmering moeten vormen voor een goede samenwerking. Wat mij echter steekt, is dat door het wegnemen van het schot met betrekking tot de Zorgverzekeringswet, andere, heel ernstige schotten zullen ontstaan in de zorgverlening. Denk daarbij aan de overgang met 18 jaar of het verschil tussen somatische en psychiatrische zorg voor kinderen. Ik heb in mijn bijdrage aan het voorlopig verslag meermalen betoogd dat dat onderscheid bijna niet is te maken. Je maakt het daar alleen maar moeilijker en extra ingewikkeld mee.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Ongetwijfeld weet u nog dat ik enkele alinea's geleden heb gevraagd hoe de overgang zal gaan als men de grens tussen jong en volwassen heeft bereikt. Dat antwoord komt hoogstwaarschijnlijk nog van de staatssecretaris, dus dat wachten we nog even af. Daar waar nieuwe schotten ontstaan, denk ik dat dit inherent is aan een stelselwijziging. Elke grens is discutabel, zoals ik altijd zeg, omdat je overal voor- en nadelen bij kunt bedenken. Als je kijkt naar het belang van het kind, dan ben je bij de stelselwijziging die er nu ligt – maar ik heb het gevoel alsof ik het wetsvoorstel zit te verdedigen en dat wil ik niet, het gaat erom wat mijn fractie ervan vindt – in onze ogen niet gediend met schotten, maar meer met ketensamenhang en integratie. Dat is de overweging op grond waarvan wij zeggen: als je het doet, doe het dan goed. Laat ik het zo vertalen: "doe het dan goed" betekent voor ons dat je de zorg voor de jeugd in één hand houdt met de financiering, waardoor je schotten weghaalt, net als verschillende interpretaties, verschillende afrekenmogelijkheden en onnodige belemmeringen voor het opzetten van projecten in de ketensamenhang. Daarvoor heb je dit nodig.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Dit klinkt mij nog te veel als geloof en vertrouwen. Ik denk dat wij meer zekerheid zouden moeten hebben, maar ik begrijp dat u daarvoor ook een motie in de achterzak hebt.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Dat komt nog.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Natuurlijk zit er een grens aan elk stelsel, hoe je het ook organiseert, en natuurlijk zitten ergens schotten. De vraag is wel waar je die schotten neerzet, wat dat voor problemen oplevert en hoe je die dan weer gaat oplossen. Zeker voor de groep waarover collega Kuiper begon, de kinder- en jeugdpsychiatrie, waar juist de verbinding met de kindergeneeskunde minstens zo essentieel is als de verbinding met de jeugdzorg, is het de vraag of dit nu een betere oplossing is en hoe je dit dan weer compenseert, want daar zit natuurlijk het punt. Het kan gebeuren dat er schotten ontstaan, maar dan moet je de samenwerking en de integraliteit op dat front wel goed regelen.

Mijn tweede punt heeft hiermee te maken. Voor een aantal kinderen zou ik eigenlijk niet eens willen dat zij zo in die integraliteit hun plek krijgen. Als je nu een kind hebt met één specifiek probleem waarvoor je één specifieke medisch-psychiatrische behandeling nodig hebt, waarom wil je dan dat er in het totale jeugdzorgsysteem informatie komt? Volgens mij moet je kinderen daartegen ook beschermen. Als je zozeer die samenwerking benadrukt, die wij overigens ook heel belangrijk vinden, moet je wel voldoende waarborgen inbouwen voor de samenwerking met kindergeneeskunde enerzijds en voor het afgrenzen van de andere jeugdzorgketenpartners anderzijds. Is collega De Vries het daarmee eens?

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Ja. Juist vanwege die zorgvuldige overgang hebben wij een aantal vragen gesteld. Op dat punt ging mijn verhaal nog een klein beetje verder, maar dat kan ik nu weglaten door wat wij hier hebben gedeeld.

Juist die zorgvuldige overgang vind ik belangrijk, hoewel ik het gevaar zie van de linker- en de rechterhand die van elkaar niet weten wat ze doen, dus daarvoor heb je ook waarborgen nodig. Mijn verhaal is dan ook een integraal verhaal. Als je zorgt dat voor die groep die niet gediend is met schotten de toegang dusdanig vormgegeven is dat er bij binnenkomst directe toeleiding is gegarandeerd door de deskundigheid en dat je bij de huisarts ook directe toeleiding hebt, dan denk ik dat de toeleiding gegarandeerd wordt. Dan zie ik niet in dat degene die de financiën in de portemonnee heeft dan een belemmering zal zijn voor goede samenwerking.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Als dat zo is, dan heeft de gemeente op dat punt dus geen regie over de middelen. Begrijp ik dat goed?

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

In de Jeugdwet staat waar de regie van de gemeente over gaat. Ik vind het geen punt om dat hier allemaal te herhalen. Dan gaat het er met name om welke contracten je hebt afgesloten, wat er onder die contracten valt en wanneer je wel en niet verwijst als het gaat om overleg met bijvoorbeeld een huisarts. Maar als de huisarts verwijst, moet de gemeente leveren. Stel dat er een andere vorm van zorg is die hetzelfde biedt als de zorg die de huisarts voorschrijft, kun je dan altijd die andere vorm van zorg krijgen als de gemeente die zelf niet heeft? Nee, dan is het inderdaad de vraag waarom je niet gebruik kunt maken van de zorg die de gemeente gecontracteerd heeft. Maar als blijkt dat er een andere vorm van zorg nodig is dan de gemeente heeft ingekocht, dan moet de gemeente zorgen dat die ouders met hun kind dat stukje zorg krijgen waarvan de huisarts of de medisch specialist heeft gezegd: gij zult op die manier leveren. Dat is voor mij voldoende waarborg.

Een van de punten van discussie was ook de financiering. Met de brief die we gisteren ontvingen, met het gezamenlijk gedragen voorstel van Zorgverzekeraars Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarbij het budget naar de gemeente gaat en de zorgverzekeraar kort gezegd helpt en schoolt, is voor ons dit verhaal rond. We zijn blij met de overeenstemming.

Ik rond af. Ter voorbereiding op de behandeling van de nieuwe Jeugdwet hield de Tweede Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport een hoorzitting. Jongeren ter plekke vertolkten het zo: "Ik ben geen nummer of dossier. Al die verschillende hulpverleners, wij worden er gek van. Het duurt vaak veel te lang voordat je hulp krijgt en je problemen worden daardoor alleen maar groter". Deze jongeren en hun begeleiders wisten ook precies te vertellen hoe het beter kan: "hulpverleners moeten dicht in de buurt zijn en ze moeten het gezin kennen. We willen een vast aanspreekpunt, want je moet immers een vertrouwensband opbouwen. Alleen dan kan het werken. De nadruk moet liggen op preventie, want dan kun je zware maatregelen voor zijn. Kinderen horen als het even kan bij hun ouders: dat moet het uitgangspunt zijn".

Ter beoordeling staat of de voorgestelde kaders rond de verantwoordelijkheid van gemeenten, de toegang tot jeugdhulp, de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, de landelijke kwaliteitseisen en bijbehorend landelijk toezicht, de specialistische jeugdhulp, de informatie-uitwisseling en privacybescherming, de bundeling van budgetten en overige wettelijke regels afdoende zijn om de beoogde doelen van de stelselwijziging te realiseren.

Mevrouw Frijters-Klijnen (PVV):

In het begin zei mevrouw De Vries iets over de uitvoerbaarheid. Daarover had zij grote zorgen. De frictiekosten zijn door twee verschillende rechtbanken verschillend beoordeeld, dus wij weten ook nog niet eens hoe hoog die kosten zullen zijn. Dat kan wel een half miljard zijn. Dat is toch een belangrijk argument om te zeggen: aan die uitvoerbaarheid schort het nog? Hoe kijkt mevrouw De Vries daar tegenaan?

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Ik heb al gezegd dat ik een motie in de achterzak heb over de uitvoering. Ik heb aan de staatssecretarissen gevraagd of zij willen reageren, juist op de verschillende uitspraken van de rechtbank waar het de frictiekosten betreft. Er is een gedragen voorstel van de VNG en de andere koepelorganisaties. Stel dat wij zouden zeggen dat de beantwoording van de staatssecretarissen dusdanig is dat wij denken dat wij nu niet voldoende ja kunnen zeggen op de vraag of het op 1 januari zorgvuldig over kan, dan kunnen wij hier met elkaar een motie indienen – die zit in mijn achterzak – waarin wij de staatssecretarissen vragen om een commissie in te stellen. Die kun je van alles meegeven, dus ook bijvoorbeeld een bepaalde bevoegdheid om als er een verschil van mening is over bepaalde zaken – dat kunnen ook frictiekosten zijn – daarin handelend op te treden. Zo staat het in het breed gedragen voorstel van Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, de LVG, de orthopedagogen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Dus dat is iets waar volgens mij geen licht tussen zit.

Mevrouw Frijters-Klijnen (PVV):

De vragen over de frictiekosten zijn al heel vaak gesteld en de antwoorden stelden ons zeker niet gerust, net zo min als de hoogte van die kosten. Dat is niet bekend. Vorige week heeft mijn fractiegenoot in de Tweede Kamer daarover nog vragen gesteld. Het zou 300 miljoen of 500 miljoen kunnen zijn, maar als daarvoor geen dekking is, zie ik het zeer somber in.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Ik denk dat je er ook best over kunt twisten wat de frictiekosten zijn en wie ervoor verantwoordelijk is. Toen ik de uitspraken van de rechtbank in Overijssel zag, dacht ik: dat is helder. Vervolgens kwam er een uitspraak uit Zuid-Holland, waardoor ik dacht: wat moet je nu geloven en hoe zit het nu precies? Juist het feit dat die onzekerheid er nog steeds is, naast allerlei andere punten die volgens mijn informatie tot vanmorgen aan toe gewoon nog niet goed geborgd zijn, zorgt ervoor dat in mijn achterzak een motie zit. Als het ook vandaag in de eerste termijn niet duidelijk wordt, zal ik die indienen. Dan heb ik naar mijn beleving in ieder geval een goede borging om te zorgen dat het wel goed komt.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Eén kleine vraag nog aan mevrouw De Vries. Zij had het net over Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, de VOB en de continuïteit van zorg en zij zei dat het voorstel ook door de VNG is ondersteund, maar dat is door de VGN. Dat is natuurlijk een heel andere instantie.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Dat klopt.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

De VNG zou hier wel achter moeten staan, maar staat er niet bij.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Volgens mij hebt u het rapport in uw hand, maar voordien hebt u nog een ander stuk gekregen. Daar staat ook het logo van de VNG boven en daarin staat dat ook de VNG achter dat voorstel staat.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Misschien heb ik het niet goed begrepen of het niet goed gehoord. Collega De Vries zei dat in de transitieperiode van de komende jaren de zorgverzekeraars gaan helpen bij het inkopen en scholen. Maar dat is toch alleen bij het adviseren en niet bij de inkoop zelf?

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

U mag het ook noemen: adviseren bij het inkopen en scholen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat is toch iets anders dan het inkopen?

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Mij gaat het erom dat daar waar er zorgen over de financiering waren, dat straks op een deskundige manier gebeurt. De zorgverzekeraars scholen inderdaad medewerkers, voor zover ik heb gezien. Ik heb het ook alleen maar van papier, want zoals al gezegd, onder druk wordt alles vloeibaar en deze informatie is gewoon heel laat gekomen, tot en met vanmorgen. Als je nu kijkt naar wat er is gezegd en afgesproken, dan denk ik dat de deskundigheid bij de inkoop gewaarborgd is.

Voorzitter, ik rond af. De CDA-fractie wil hiernaar kijken zoals ik net heb gezegd: hoe beoordeel je een wet? Daarbij stond voor ons het belang van het kind voorop. Voor de definitieve afweging is voor ons van belang dat de overgang zorgvuldig gebeurt. Ons vertrouwen in gemeenten is groot, maar we zijn niet blind voor het feit dat het al heel snel 2015 is. In dat verband hebben we diverse vragen gesteld, en de antwoorden van de staatssecretarissen daarop in dit debat zullen voor onze fractie bepalend zijn.

Samengevat, gaat het dan om de gevolgen voor kinderen, geen nieuwe schotten in financiering of beleidsverantwoordelijkheid, een kwalitatief goede toegang, zorgvuldige omgang met instellingen en de mensen die er werken en het nemen van de eigen verantwoordelijkheid door de staatssecretarissen als stelselverantwoordelijken om te zorgen dat een zorgvuldige overgang geborgd is. In de achterzak heb ik een eventuele motie als de beantwoording in eerste termijn onvoldoende blijkt.

We wachten de beantwoording van de staatssecretarissen met belangstelling af.

Mevrouw Frijters-Klijnen (PVV):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel heeft tot doel het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken. Daardoor wordt uiteindelijk de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en de sociale omgeving versterkt.

Een kind opvoeden tot een gezond en gelukkig wezen hangt af van een hele gemeenschap, van hoe een gehele samenleving functioneert. "It takes a village to raise child", zei Hillary Clinton eens, en zojuist ook senator De Vries.

Hoe gaat het eigenlijk met onze jeugd in Nederland? Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek van augustus vorig jaar blijkt dat van de kinderen en jongeren tot 25 jaar 93% hun eigen gezondheid beoordeelt als goed of zeer goed. Een onderzoek uit 2012 van de Wereldgezondheidsorganisatie laat zien dat Nederlandse jongeren hun geluk het hoogste cijfer geven van alle jongeren in Europa, de Verenigde Staten en Canada. Het gaat dus best goed met onze jeugd, maar de jongeren met wie het niet goed gaat, moeten adequaat worden geholpen.

In 2010 deed een parlementaire werkgroep onderzoek naar het stelsel van de jeugdzorg. Conclusie: dit kan makkelijker en beter. Het advies van de werkgroep was om alle jeugdzorg naar de gemeenten over te hevelen. Nog voordat de plannen volledig uitgewerkt waren, viel Rutte I. Over de decentralisatie van de jeugdzorg bestond in verkiezingstijd geen discussie. Elke partij had het wel in het verkiezingsprogramma staan. Dat de decentralisatie in het regeerakkoord voor Rutte II kwam, was dus geen verrassing.

Het eerste rapport, uit februari 2013, van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugdzorg (TSJ, ook wel bekend als de commissie-Geluk) gaf aanleiding tot veel onrust. Daarin werd gesteld dat men, hoewel inmiddels twee jaar onderweg, nog veel te weinig vooruitgang had geboekt. Het moest vanaf toen allemaal sneller en beter, anders zou de decentralisatie in gevaar komen.

Dat was de eerste keer dat de PVV pleitte voor uitstel van de decentralisatie. De tweede rapportage van de TSJ toonde opnieuw aan dat er nog steeds grote zorgen waren over de plannen.

Inmiddels waren het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten overeengekomen dat er over tal van maatregelen afspraken gemaakt zouden worden tussen gemeenten in de zogeheten Regionale Transitiearrangementen (RTA's). De PVV heeft hier vanaf het begin grote problemen mee gehad. De oorspronkelijke doelstelling om de jeugdzorg simpeler en beter te maken komt namelijk in gevaar. Van vijf stelsels naar één stelsel. Oké, maar als er vervolgens taken op lokaal, subregionaal, regionaal, bovenregionaal en landelijk niveau opgetuigd moeten worden, dreigt een organisatorische chaos. Het zomerreces niet meetellende, werd de wet in zeven weken door de Tweede Kamer heen gejast. Waarom? Op bevel van Brussel. Voor 120 miljoen in 2015 en 450 miljoen in 2017. Ook in deze Kamer ligt het tempo hoog, terwijl zorgvuldigheid toch juist hier van het grootste belang zou moeten zijn.

Toen de Tweede Kamer de wet behandelde, waren er nog erg veel zaken onduidelijk, zoals het budget, de transitiearrangementen en de frictiekosten. De PVV zette daarom in op uitstel van de wetsbehandeling. Het budget dat gemeenten krijgen, is nog steeds niet bekend. Dat maakt dat de RTA's per definitie met potlood ingetekend zijn. Als het budget lager uitvalt, zullen gemeenten opnieuw om de tafel moeten. Valt het hoger uit, dan zullen jeugdzorgaanbieders opnieuw met gemeenten willen praten. De frictiekosten zijn alle kosten die gepaard gaan met de transitie. Rijk, IPO en VNG waren hierover in overleg met elkaar, maar niemand wilde zich wagen aan deze dreigende miljoenenstrop. Uit verschillende rapporten blijkt dat de frictiekosten in de honderden miljoenen kunnen lopen. Besloten werd om ze maar op het bordje van de RTA's te leggen.

De PVV vreest dat deze miljoenenstrop bij de jeugdzorgaanbieders terecht gaat komen, simpelweg omdat het Rijk, de provincies en de gemeenten het geld niet hebben om de frictiekosten te dekken. Als de jeugdzorgaanbieders door de frictiekosten omvallen, komt de jeugdzorg in gevaar.

De jeugdzorgaanbieders zitten op dit moment al in zwaar weer. De onzekerheid die ze hebben over 2015 maakt dat ze voorzorgsmaatregelen nemen. Nieuwe mensen worden niet meer aangenomen, tijdelijke contracten worden niet meer verlengd. Er is weliswaar een overgangsregeling, maar dat biedt jeugdzorgaanbieders te weinig zekerheid.

Het kabinet heeft de mond vol van "integraal maatwerk, ontschotten", en "één gezin, één plan, één regisseur". Op basis van alleen de Jeugdwet is niet te beoordelen hoe het complete gemeentelijke bestuur er in 2015 uit komt te zien. De nieuwe Wmo, de ontwerpwet Langdurige Intensieve Zorg en de Participatiewet zijn namelijk nog niet door de Eerste Kamer behandeld. In de praktijk zal dit een belangrijk punt zijn, juist omdat een en ander verweven is met elkaar, maar hoe kunnen we die samenhang beoordelen als we die andere wetten nog niet hebben? Wij vragen de staatssecretaris naar een reactie.

De jeugdzorg kenmerkt zich de laatste jaren door medicalisering. Steeds meer kinderen hebben een etiket: ADHD, PDD-NOS, of wie weet wat nog meer. De PVV heeft destijds samen met de VVD een motie ingediend om demedicalisatie van de jeugd op te nemen als hoofddoel van de wet.

Het kabinet zegt nu dat het dat doet door in te zetten op preventie. Daardoor zullen minder kinderen in het medische circuit terechtkomen. Onze fractie plaatst daar vraagtekens bij, zeker omdat de medicatie niet overgeheveld wordt naar de gemeenten. Straks krijgen we dus de situatie dat een kind met een psychische stoornis bij de jeugdpsychiater zit. Het praten wordt betaald door de gemeente, de pillen door de zorgverzekeraar. Hoe dit ertoe moet leiden dat minder kinderen pillen voorgeschreven krijgen, is onze fractie niet duidelijk. Graag een reactie hierop van de staatssecretaris.

Op dit moment zijn er, net als in bijna alle vormen van zorg, ook wachtlijsten in de jeugdzorg. Dat geeft twee problemen. Hoe zit het met wachtlijsten na overheveling? Zeker voor zorg die straks regionaal ingekocht wordt, kan het zijn dat iemand in gemeente A drie kinderen uit gemeente B boven zich heeft staan. Als de situatie van het kind in gemeente A verergert, wat dan? Daarbij komt dat gemeenten gekort worden op het budget. Het is zeer goed denkbaar dat gemeenten met wachtlijsten gaan werken als het geld op is. Dat zal ongetwijfeld tot juridische gevechten leiden als de gemeente een jeugdhulpplicht heeft maar die niet gelijk kan inzetten. Is een wachtlijst passende zorg? Is een wachtlijst acceptabel? Zo ja, hoe lang dan? Wij horen het graag van de staatssecretaris.

De PVV-fractie heeft als enige tegen de wet in verband met het burgerservicenummer in de jeugdzorg gestemd. Wij twijfelen namelijk over de veiligheid van gegevens. Enerzijds wordt bijvoorbeeld gesteld dat gemeenten geen toegang krijgen tot de inhoud van de dossiers. Anderzijds moeten jeugdzorgaanbieders wel laten weten welke zorg te leveren. Waar ligt precies de grens? Ook mogen jeugdzorgaanbieders geen gegevens delen met anderen, tenzij dit voor het uitvoeren van de zorg noodzakelijk is. De gemeenten voeren straks geen zorg uit, ze betalen het alleen. Dus zouden gemeenten deze gegevens helemaal niet nodig hebben. Aan de andere kant moeten gemeenten wel enig dossier bijhouden om te kunnen verklaren waarom ze geld overgemaakt hebben aan aanbieder A of dokter B.

Gesteld wordt dat gemeenten deze gegevens op tijd moeten hebben, zodat de continuïteit van zorg gewaarborgd is. Dat is vreemd, want in de Jeugdwet zelf is bepaald dat kinderen die voor 2015 in zorg zijn bij een aanbieder, het recht hebben om in 2015 bij dezelfde aanbieder te blijven. Gemeenten hebben deze gegevens dus niet koste wat kost voor 2015 nodig.

De Kinderombudsman werkte aan een plan voor een driejarig overgangsregime, waar Jeugdzorg Nederland overigens ook al voor pleitte. Mevrouw De Vries zei zo-even: jammer. Ik zou echter graag commentaar hierop willen hebben van de staatssecretaris. Het overleg is vastgelopen. Hoe staat de staatssecretaris hiertegenover? In eerste instantie zei hij dat hij het er niet mee eens was. Hoe moet het nu verder? Veel instanties zijn er wel voor.

Onze conclusie is: het gaat niet om het idee van de transitie, het "wat" – dat is goed – maar om de uitvoering ervan, het "hoe". Naar de mening van onze fractie is het te haastig en is de overgangsregeling onvoldoende. Het tempo van de stelselherziening, de onduidelijkheid over de budgetten en het ontbreken van een solide overgangsregeling vormen grote risico's voor het resultaat van de transitie. Niet het beschikbare budget van de gemeente, maar de zorgvraag van het kind moet leidend zijn. Vanwege het dictaat van Brussel gaan de centen boven de kinderen, boven een zorgvuldig in elkaar gesleutelde wet, boven een zorgvuldig democratisch proces in beide Kamers. Krijgen we hierdoor straks nieuwe Rowena's, en Savanna's? Dat wil toch niemand?

Ik ga afronden. In beide Kamers zijn al vele vragen gesteld. De antwoorden waren meestal niet geruststellend. De PVV-fractie ziet uit naar de beantwoording van beide staatssecretarissen. Als die wederom tekortschiet, overwegen wij om in de tweede termijn een motie in te dienen om de stemming over dit wetsvoorstel uit te stellen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.34 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Gisteravond bereikte ons het schokkende bericht dat minister van Staat dr. Els Borst-Eilers onverwacht is overleden. Uiteraard zullen wij haar op een passend moment, in aanwezigheid van de minister-president, in deze Kamer herdenken. Mogelijk zal dat in onze volgende plenaire vergadering zijn.

It is my great pleasure to welcome in our midst, on the guest gallery, the President of the Senate of Rwanda, His Excellency Jean Damascene Ntawukuriryayo and his delegation.

(Applaus)

De voorzitter:

He is visiting the Netherlands at my invitation. Your visit, dear colleague, underlines the good relations between our two countries and between our two senates. Yesterday we had a very interesting exchange of views. I wish you a fruitful and very pleasant stay in the Netherlands.

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze editie.)

Naar boven