8 Wet bankenbelasting

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting) ( 33121 ).

(Zie vergadering van 2 juli 2012.)

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Financiën wederom van harte welkom in de Eerste Kamer. We zijn toe aan het antwoord van de regering.

Het woord is aan de staatssecretaris, maar niet dan na én de bewindspersoon én de Kamerleden te hebben gevraagd om, gelet op de klok, vooral puntig en staccato dit debat af te ronden, zo enigszins mogelijk.

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Vandaag spreken wij over het wetsvoorstel Invoering van een bankenbelasting. Gezien het tijdstip zal ik mijn algemene inleiding buitengewoon kort houden en daarna snel overgaan tot de beantwoording. Daarbij zal ik proberen om de vragen van de verschillende leden die hetzelfde thema raken, zo veel mogelijk gecomprimeerd te beantwoorden.

Ik wil mijn waardering uitspreken voor de voortvarendheid waarmee de Kamer dit wetsvoorstel in behandeling heeft genomen. Tussen het uitbrengen van het voorlopige verslag voor de eerste schriftelijke ronde en dit plenaire debat liggen krap twee weken. Ik realiseer me dat de Kamer dit graag anders ziet. Het is niet zo dat ik daar geen begrip voor heb, integendeel, maar de bankenbelasting is nu eenmaal een onderdeel van het begrotingsakkoord 2013. De opbrengst van de bankenbelasting leidt ertoe, uiteraard onder de voorwaarde dat de Kamer met dit wetsvoorstel kan instemmen, dat voor 2013 een begroting kan worden gerealiseerd – samen met de voorstellen die we volgende week nog zullen bespreken – waarmee Nederland voor de dag kan komen. Daarom nogmaals mijn dank voor de getoonde voortvarendheid.

Alle sprekers hebben gisteren de drie doelstellingen die met de bankenbelasting worden nagestreefd, gememoreerd. Ik constateer dat elke fractie de drie doelstellingen als zodanig steunt. Daar ben ik blij mee. Het wetsvoorstel kent nadrukkelijk één hoofddoelstelling en dat is het vragen van een bijdrage aan de bancaire sector, omdat de overheid in het recente verleden noodgedwongen fors heeft moeten investeren in de stabiliteit van de sector.

Daarnaast zijn er twee nevendoelstellingen. Ten eerste beoogt de bankenbelasting een bijdrage te leveren aan de risicobeheersing van banken. Dat wordt gerealiseerd door middel van de tariefdifferentiatie naar kort- en langlopende financiering, waarbij kortlopende financiering fiscaal minder vriendelijk wordt behandeld. Ten tweede beoogt de bankenbelasting een bijdrage te leveren aan het wegnemen van perverse prikkels in het beloningsbeleid door middel van de opcent op de tarieven. Die opcent is alleen van toepassing als een van de bestuurders van de belastingplichtige een variabele beloning ontvangt die hoger is dan 100% in de eerste twee jaar van de looptijd van het wetsvoorstel of 25% in de periode daarna, van de vaste beloning van diezelfde bestuurder. Ik kom daar straks meer concreet op terug naar aanleiding van de vragen die daarover zijn gesteld.

Het kabinet staat voor deze bankenbelasting, maar niet ten koste van alles. Om die reden heeft het kabinet toegezegd, de effecten op de kredietverlening te laten monitoren door de Nederlandsche Bank. Ook voorziet het kabinet in een meeromvattende evaluatie van de bankenbelasting na drie jaar.

Voorzitter. Ik kom toe aan mijn beantwoording. Ik hanteer daarbij zeven blokken. Ik ga eerst in op de kredietverlening, want volgens mij was dat het meest springende punt in het debat van gisteren. Dan ga ik in op het beloningsbeleid. Het derde blok betreft de overige doelstellingen. Het vierde blok gaat over de overige randvoorwaarden. Dan kom ik op Europa terecht. Ten slotte heb ik nog een verzamelblok. Als ik goed tel, zijn dat zes blokken in plaats van zeven. Dat is in elk geval weer een blok gespaard op deze late avond!

Vrijwel alle sprekers – ik noem ze niet allemaal bij naam – stellen mij vragen over de effecten van de bankenbelasting op de kredietverlening. Zo vragen ze mij, een indicatie te geven wanneer het concrete punt wordt bereikt waarop sprake is van een substantieel negatief effect op de kredietverlening. Op voorhand valt geen exact omslagpunt te noemen. De reden hiervoor is dat meerdere factoren een rol spelen. De bankenbelasting is immers niet de enige maatregel die effect op de kredietverlening kan hebben. Ook de stand van de economie, de toestand op de financiële markten, invoering van Basel III en de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel spelen hierbij een rol. En natuurlijk de vraag, en dat is misschien nog wel het belangrijkste, hoe een individuele bank er voorstaat. Als een bank er zo goed voorstaat dat hij op dit moment al vrijwel voldoet aan de eindtermen van Basel III, heeft hij ook wat minder last van andere zaken die op hem afkomen. Maar als een bank op het randje van de kredietwaardigheid staat en elk jaar het been echt fors moet bijtrekken om aan Basel III te voldoen, zal hij het onmiddellijk al zwaar hebben als er andere zaken, zoals een ex ante gefinancierd depositogarantiestelsel of een bankenbelasting, op hem afkomen.

Ik kan echter wel zeggen wat voor signalen voor mij aanleiding zouden zijn om de bankenbelasting te heroverwegen. Dat is gisteren in de Kamer ook aan de orde gekomen. Een eerste signaal dat ik grondig zal monitoren, is de groei van de kredietverlening. Als deze enkele opeenvolgende kwartalen negatief zal zijn, kunt u allen ervan uitgaan dat bij mij alle alarmbellen afgaan. Ook als er sprake is van een forse krimp van de bancaire kredietverlening, groter dan we de afgelopen tien jaar hebben meegemaakt, is dat voor mij een reden om te heroverwegen. Ook dan zal ik beoordelen of ik instrumenten nodig vind om de kredietverlening minder te belasten. Dat onderstreept dan ook het belang dat de Nederlandsche Bank conform mijn toezegging aan de Tweede Kamer de effecten op de kredietverlening van de verschillende maatregelen waarmee de banken worden geconfronteerd, goed zal monitoren. Op die manier kan, mocht dat nodig zijn, tijdig en accuraat worden gereageerd. Daar sta ik voor.

Met het oog op de begrotingsdoeleinden acht het kabinet een invoering van de bankenbelasting met een opbrengst van 600 mln. net aanvaardbaar en acceptabel. Het wenst de bankenbelasting dan ook door te zetten. Ik zeg dat ook naar de stand van dit moment. Want niet voor niets – dat staat ook in de toelichting – heb ik een veiligheidsklep ingebouwd. Mocht de situatie zich verslechteren en mocht het op zeker moment niet verantwoord zijn om de bankenbelasting in te voeren, dan zal het KB om de bankenbelasting daadwerkelijk in te voeren niet worden geslagen. In het kabinet is ook afgesproken dat dit nog een apart ministerraadbesluit vergt. Wat dat betreft zullen we dus ook de komende maanden buitengewoon scherp de vinger aan de pols houden en niet op de manier zoals de geachte afgevaardigde Van Rey hier gisteren aangaf. We zullen er dus echt buitengewoon serieus naar kijken.

De heer Essers (CDA):

De staatssecretaris zegt dat het KB eventueel ook later geslagen kan worden. Als het KB eenmaal geslagen is en daarna blijkt dat de kredietverlening echt dramatisch afneemt, hoe gaat de staatssecretaris daar dan mee om?

Staatssecretaris Weekers:

Ik vind dat de zaak gemonitord moet worden. Ik zal niet accepteren dat de kredietverlening dramatisch verslechtert. Daarmee zou je namelijk veel schade toebrengen aan de reële economie. Als dat gebeurt, zal ik de zaak heroverwegen en teruggaan naar het kabinet. Ik zal daar niet lichtvaardig toe overgaan, want het is natuurlijk ook een maatregel in het kader van het begrotingsakkoord 2013. Het is ook niet voor niets dat aan de banken een bijdrage wordt gevraagd voor de impliciete overheidsgarantie. Maar als de reële economie echt fors wordt beschadigd wanneer wij als een blind paard doorgaan, dan zal ik op dat moment moeten kijken welke instrumenten ik beschikbaar heb. Een daarvan is het mitigeren van het tarief of de zaak zelfs verder uitstellen. Dat zou met een spoedwet of zelfs met een begunstigend beleidsbesluit kunnen. Of ik kan bezien of het verder uitstellen van de invoering van de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel wellicht soelaas biedt. Wees ervan overtuigd dat ik dit buitengewoon serieus zal bekijken, maar wel met inachtneming van de context dat van de banken wel een bijdrage wordt gevraagd in de crisis, ook voor de impliciete overheidsgarantie die wordt verstrekt.

De heer Reuten (SP):

Ik vind het altijd een beetje raar als een wetsvoorstel blijft hangen zonder dat dat de uitdrukkelijke wil van het parlement is. Aan welke termijn denkt de staatssecretaris dus voor dat KB?

Staatssecretaris Weekers:

De heffing zal 1 oktober in werking moeten treden. Dat is in elk geval de bedoeling. Ik ga ervan uit dat ik dat KB uiterlijk 1 september zal moeten slaan, tenzij ik een ander signaal krijg.

Oorspronkelijk was de bedoeling om met dit wetsvoorstel 300 mln. bankenbelasting op te halen. In het begrotingsakkoord voor 2013 is afgesproken om de opbrengst te verdubbelen naar 600 mln. Juist vanwege de zorgen over de cumulatie van maatregelen, de fragiele financieel-economische situatie van dit moment en de mogelijke zorgen over de kredietverlening heb ik besloten om als flankerende maatregel de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel met twaalf maanden uit te stellen tot 1 juli 2013. Op deze manier blijft voor de periode tot 1 juli 2013 de druk op de bankensector als gevolg van de nieuwe overheidsmaatregelen nagenoeg gelijk met wat eerder gecommuniceerd was, namelijk 570 mln. als gevolg van het dgs en bankenbelasting. Nu wordt het 600 mln. als gevolg van de bankenbelasting. Het kabinet acht dit verantwoord.

De heren Essers, Van Rey en Ester hebben gevraagd naar het moment waarop kan worden ingegrepen indien uit de resultaten van de monitoring van DNB blijkt dat de kredietverlening substantieel negatief vermindert. De heer Backer vroeg gisteren wanneer ik het experiment bankenbelasting als geslaagd beschouw. Zojuist heb ik al tegen de heer Essers gezegd dat ik zal ingrijpen wanneer bij mij alle alarmbellen gaan rinkelen. Dan zal ik niet dralen en accuraat handelen. DNB zal de eerste resultaten monitoren in de loop van 2013. De resultaten zullen vanzelfsprekend worden gedeeld met de Staten-Generaal. Na drie jaar vindt een complete evaluatie van de bankenbelasting plaats. Als de tarieven op dat moment in het meest extreme geval op nul zouden zijn gesteld vanwege de monitoring, dan is het geen geslaagd experiment, zo zeg ik tegen de heer Backer.

De heer Ester (ChristenUnie):

De impact op de kredietverlening is absoluut een van de majeure kwesties. Die kwam gisteren breeduit aan de orde. Maakt het de staatssecretaris nog wat uit of er sprake is van een differentiële impact? Stel dat uit het monitoren van de effecten blijkt dat de afname met name terecht zou komen bij het mkb, maakt hem dat nog wat uit? Verwacht hij überhaupt een differentieel effect?

Staatssecretaris Weekers:

Wij zullen heel goed moeten kijken waar de schoen wringt. Het opvallende is dat de kredietverlening nog steeds groeit. De laatste acht jaar, sedert 2003, houdt DNB de groei van de kredietverlening bij. Ik heb een grafiekje laten maken dat begint in 2004. Daarin zie je dat de kredietverlening de afgelopen acht jaar alleen maar is gegroeid jaar op jaar. Een paar keer is er een maandje geweest van krimp, maar die werd de maand of de paar maanden daarna onmiddellijk weer goed gemaakt. De omvang van de bancaire kredietverlening aan het bedrijfsleven is gegroeid van 205 mld. in 2003 naar 343 mld. in 2011. Dat is een behoorlijke toename van het krediet. Mocht blijken dat de kredietverlening gewoon blijft groeien maar dat het mkb droog komt te staan, dan speelt die bankenbelasting kennelijk geen rol maar is er wat anders aan de hand. Dan moet je kijken in het instrumentarium van bijvoorbeeld EL&I. Functioneert het BBMKB bijvoorbeeld goed? Ook de Europese investeringsbank stelt middelen ter beschikking waar ook het mkb van kan profiteren. Dan worden bankkredieten als het ware gegarandeerd, risico's gematcht. Je zou kunnen bekijken of je wat meer van dat soort instrumenten kunt inzetten. Ik zei zojuist dat ik adequaat en accuraat zal reageren. Dat wil dan niet zeggen dat ik alleen maar naar de bankenbelasting als zodanig kijk, maar ook naar andere elementen, zoals de ex ante financiering van het dgs en instrumenten die daarbuiten liggen.

De heer Reuten (SP):

Kunnen wij een kopie van dat grafiekje krijgen?

Staatssecretaris Weekers:

Maar natuurlijk. Ik vraag mijn ambtenaren even of zij dat grafiekje kunnen kopiëren en zo meteen kunnen ronddelen.

De heer Van Rey (VVD):

Ik ben ook benieuwd naar dat staatje, want ik ben benieuwd of er ook krimp in zit, of er een terugval in zit de afgelopen jaren. De staatssecretaris zei dat er een geweldige stijging was, maar hoe kan het dan dat de beeldvorming de laatste tijd is, met name in het mkb, dat er wel een kredietbeperking is bij de banken naar het mkb?

Staatssecretaris Weekers:

Ik begrijp de vraag. Ik spreek ook heel veel ondernemers die klagen over opdrogende kredieten. Veel ondernemers klagen erover dat kredietlijnen verder worden afgeknepen. Tegelijkertijd blijkt dat de kredietverlening toch elke keer groeit als ik aan DNB en topbankiers vraag hoe het daarmee zit. Uit het staatje dat ik zo meteen op verzoek van de heer Reuten zal laten rondgaan onder de fiscaal woordvoerders, blijkt dat de kredietverlening de afgelopen jaren af en toe een maand krimpt. Dat is vorig jaar een of twee maanden zo geweest. Dat is in 2007 en 2004 een keer geweest, als ik het staatje goed voor ogen heb. Maar dat duurt dan een maand bijvoorbeeld. Bij mij gaan de alarmbellen niet rinkelen als er één maand even een terugval is, maar wel als dat een aantal maanden op rij zo is. Als er twee kwartalen sprake is van een krimp in de economie, dan spreken wij van een recessie. Als er twee kwartalen sprake is van krimpende kredietverlening, dan zijn de effecten zodanig substantieel dat ik word genoopt tot ingrijpen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Stel dat de kredietverlening op korte termijn vermindert, maar dat het wetsvoorstel tegelijkertijd bijdraagt aan betere risicobeheersing en een beter beloningsbeleid met minder perverse prikkels, wat bijdraagt aan de robuustheid van de financiële sector op lange termijn, hoe beoordeelt de staatssecretaris dat dan? Hoe neemt hij dat mee in zijn afweging over de effectiviteit en effecten van het wetsvoorstel?

Staatssecretaris Weekers:

Dan zullen we moeten kijken naar de mate waarin de reële economie wordt geraakt. Ik val in herhaling als ik zeg dat het kabinet niet voor niets met dit wetsvoorstel is gekomen. De primaire hoofddoelstelling is om de bancaire sector een bijdrage te vragen vanwege de impliciete overheidsgarantie. De belastingbetaler heeft namelijk klaargestaan, en staat nog steeds klaar, om de financiële sector overeind te houden. Dat is de hoofddoelstelling. Daarnaast is er een tweetal nevendoelstellingen. Een van die nevendoelstellingen is dat de vormgeving van deze bankenbelasting eraan bijdraagt dat het systeem stabieler wordt. Ik moet dus afwegen in welke mate er sprake is van beschadiging van de reële economie. Het haakje in de wet om de beloningen in de tang te houden, vind ik niet het belangrijkste. Daar hebben we namelijk ook tal van andere instrumenten voor. Als de kredietverlening enorm wordt geraakt, is dat ene haakje voor de beloningen niet doorslaggevend om de bankenbelasting overeind te houden.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik heb nog een vraag waar de staatssecretaris straks misschien nog op komt omdat de heer Essers hem ook heeft gesteld, maar ik breng hem nu toch maar. Zouden het te veel doelstellingen voor één wetsvoorstel kunnen zijn omdat er spanning bestaat tussen de doelstellingen?

Staatssecretaris Weekers:

Nee, daar ben ik helemaal niet bang voor. Ik geef echter wel aan dat er één hoofddoelstelling is, namelijk de budgettaire doelstelling. We vragen een bijdrage aan de kosten van de crisis. De andere twee doelstellingen zijn echt nevendoelstellingen. De nevendoelstelling waardoor voor kortlopende wholesalefunding – vergeef me het Engelse woord – een hogere bijdrage wordt gevraagd dan voor langlopende draagt bij aan het reduceren van de risico's. Tal van andere maatregelen die zijn genomen, ook in het kader van Basel III, en de richtlijn waarmee men bezig is om het depositogarantiestelsel vooraf te financieren, zijn natuurlijk veel wezenlijker. Wat betreft de beloningsstructuur vind ik het vooral van belang dat de Nederlandsche Bank erop toeziet dat de beloningsstructuur in een bank geen verkeerde prikkels bevat. Dit wetsvoorstel richt zich wat dat betreft alleen op bestuurders, maar bijvoorbeeld niet op handelaren. Terwijl juist de handelaren wellicht veel meer risico nemen. Daar ziet de Nederlandsche Bank op toe. De hoofddoelstelling is voor mij het belangrijkst. Het is mooi meegenomen dat we nog twee andere doelstellingen in de slipstream kunnen meenemen. Als die nevendoelstellingen zouden bijten, had ik ze niet opgenomen.

De heer Van Rey (VVD):

Ik kom even terug op de rinkelende alarmbellen bij krimp of bij tegenvallende kwartalen. De staatssecretaris zei dat er dan tijdig en accuraat kan worden ingegrepen. Het belangrijkste woord heb ik daarbij gemist, namelijk "passend".

Staatssecretaris Weekers:

Dat spreekt toch voor zich.

De heer Van Rey (VVD):

Ik wil het toch even vastgelegd hebben. Bedoelt de staatssecretaris naast tijdig en accuraat ook passend?

Staatssecretaris Weekers:

Tijdig, accuraat en passend. Afhankelijk van de analyse betekent dat bijvoorbeeld dat je de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel nader moet faseren. De procedure omtrent de richtlijn in Europa is ook nog niet afgerond. We hebben dus nog wel wat tijd. Als het probleem partieel is en niet generiek omdat je nog steeds een toename ziet van de kredietverlening, dan zul je andere maatregelen moeten treffen dan wanneer het zwarte scenario dat de Nederlandsche Bank in zijn laatste brief schetst, zich zal voltrekken. Als dat laatste het geval is, moet je stoppen met het innen van de bankenbelasting.

De heer Essers heeft gevraagd of de Nederlandsche Bank het geïsoleerde effect van de bankenbelasting kan bepalen. Of is het een slag in de lucht? Wordt door het monitoren de randvoorwaarde een ex post voorwaarde in plaats van een ex ante voorwaarde? Het is belangrijk om twee zaken uit elkaar te houden. Enerzijds gaat het om een inschatting van het geïsoleerde effect voorafgaand aan de invoering van de bankenbelasting. Anderzijds gaat het om het meten van het geïsoleerde effect na invoering van de bankenbelasting. Aan de hand van zijn model kan de Nederlandsche Bank een inschatting vooraf maken. Een exacte inschatting van het geïsoleerde effect is wel moeilijk gebleken. Vorig jaar zomer leek het gemakkelijker, maar toen ging het nog over een geringer budgettair beslag.

Uit de becijfering van het CPB valt af te leiden dat het negatieve effect op het bruto binnenlands product, op de welvaart dus, bij het verhogen van de bankenbelasting – elke belastingverhoging heeft een negatief effect op de economie – meer dan evenredig toeneemt. Ik heb daar cijfers van. Op een zeker moment bereik je zelfs een omslagpunt waarbij de schade aan de economie groter is dan de opbrengst uit de bankenbelasting. Dat zou overigens het geval zijn geweest als een van de amendementen om de opbrengst van de bankenbelasting op 1 mld. te zetten in de Tweede Kamer zou zijn aangenomen.

Het geïsoleerde effect ex ante van de Nederlandsche Bank is volgens het kabinet geen slag in de lucht. Maar moeilijk is het wel. Ook ex post is het erg moeilijk, zo niet onmogelijk, om het daadwerkelijke geïsoleerde effect van de bankenbelasting op de kredietverlening achteraf te meten. Zelfs het effect van alle maatregelen bij elkaar is lastig te schetsen. De ene bank staat er namelijk florissanter voor dan de andere. De ene zal er niet of nauwelijks last van hebben, terwijl de andere er onmiddellijk veel last van heeft.

De heer Reuten heeft gevraagd wat de koersmutatie van de Europese banken zegt over de relatie met de kapitaalkrapte van de Nederlandse banken. Hij vraagt me ook naar het model DELFI van de Nederlandsche Bank. Klopt het dat de banken niet substantieel zijn geïntegreerd in dat model? Zijn de conclusies van de Nederlandsche Bank partieel? Ik wil voorkomen dat we op dit moment, deze plek en dit tijdstip een uitgebreide discussie voeren over het model van de Nederlandsche Bank. De heer Reuten zal daar ongetwijfeld begrip voor hebben. Ik zou deze vraag willen koppelen aan de monitoring door de Nederlandsche Bank. Uit die monitoring zal blijken wat het effect is van de verschillende maatregelen op de kredietverlening. Toch wil ik de heer Reuten niet het antwoord onthouden dat ik van de Nederlandsche Bank heb gekregen. De grafiek illustreert dat de animo van beleggers om aandelen van Europese banken te kopen in de tweede helft van 2011 sterk is afgenomen. Dat geldt ook voor de aandelen van de Nederlandse banken. Dat geeft dus een indicatie van de kapitaalkrapte. De Nederlandsche Bank heeft te kennen gegeven dat de banken niet expliciet zijn gemodelleerd in DELFI. De afname van de kredietverlening en de mogelijke renteopslag volgen uit een partiële analyse op basis van de scenario's. De kredietverlening door banken en kredietrentes maken echter wel deel uit van het model. Het gerapporteerde effect van de verminderde kredietverlening en de renteopslag op de macro-economie is gebaseerd op een volledige modeldoorrekening en is dus niet partieel.

De heer Van Rey heeft gevraagd of ik de kredietverlening in Nederland nieuw leven kan inblazen en op welke wijze ik dat zou kunnen doen. Hij heeft met name gewezen op de pensioenfondsen, verzekeraars en andere financiële instellingen. De cijfers van de Nederlandsche Bank laten zien dat er de afgelopen tijd nog altijd sprake is geweest van een groei in de Nederlandse kredietverlening. De leden hebben het staatje inmiddels voor zich. Er is jaar op jaar sprake van circa 3% groei. Dat is weliswaar lager dan de jaren voorafgaand aan de kredietcrisis maar nog altijd positief, gezien de huidige economische groeicijfers. Bovendien is het cijfer hoog in vergelijking met ontwikkelingen in diverse andere Europese landen. Het kabinet is van mening dat een gezonde kredietverlening essentieel is voor een goed functionerende economie. Om die reden bestaan er diverse maatregelen die daaraan bijdragen. Voorbeelden daarvan zijn de garantiefaciliteiten voor mkb-leningen door de minister van EL&I, zoals het BMKB en de GO. Ook vindt er geregeld overleg plaats met pensioenfondsen, verzekeraars en andere financiële instellingen over de vraag hoe de kredietverlening verder kan worden verbeterd.

Zo vond er vanavond, als ik het goed heb, een overleg plaats op hoog niveau, waarbij de minister-president, de minister van EL&I en de minister van Financiën in dialoog zijn gegaan met onder andere eerdergenoemde partijen. Zij discussieerden over de vraag hoe de kredietverlening verder kan worden gestimuleerd. Ik ben daarover overigens nog niet bijgepraat. Misschien is het overleg nog bezig.

Het kabinet ziet het als een belangrijk doel om bedrijven toegang te geven tot een zo breed mogelijk aanbod aan bronnen en vormen van bedrijfsfinanciering, dus niet alleen via banken, maar ook via andere financiële instellingen en private investeerders. Om die reden steunt het kabinet het Europese initiatief voor een "venture capital"-verordening dat nu in Brussel onderwerp van onderhandeling is.

De heer Reuten (SP):

Ik zal mij verder proberen in te houden bij de interrupties, maar dit is een cruciaal punt. De Nederlandse Bank is met een tweede scenario gekomen. De enige reden die wordt aangevoerd om met dat tweede scenario te komen in een halfjaar tijd, is de koersdaling van Europese banken. De eerste vraag is waarom de koersdaling van Europese banken relevant is voor Nederlandse banken. Toevallig heb ik de grafiek van ING bij de hand, maar die loopt toch wat anders. Mijn tweede vraag is wat die koersdaling zegt over het ophalen van kapitaal. Ik bestrijd dat die hiervoor relevant is.

Staatssecretaris Weekers:

Dat lijkt mij evident. Die geeft eigenlijk het sentiment weer op de financiële markten en het vertrouwen dat beleggers en potentiële verschaffers van eigen vermogen en kapitaal hebben in de financiële sector en de banken in Europa. De koersen reflecteren als het ware de toekomstige winstverwachtingen en daarmee de gepercipieerde waarde van bedrijven. Als de koersen afnemen, wil dat zeggen dat er veel minder vraag is naar dit soort aandelen. Het is dan dus ook moeilijker om investeerders aan te trekken.

De heer Reuten (SP):

Nee, het eerste wat de staatssecretaris zegt, klopt. Het klopt dat er minder vertrouwen is over de winstverwachtingen enzovoorts. Het zegt echter niet dat er minder vraag is naar de aandelen. Dat is namelijk een ander punt. Een daling van de koers betekent niet dat er minder vraag is. Het is niet zoals met aardappelen. Het kan heel goed dat het voor bijvoorbeeld een institutionele belegger gunstig is om in te stappen bij een koersdaling, want in een lagere koers zijn de ideeën over toekomstige opbrengsten verdisconteerd. Waarom zou je niet kopen als de koers laag is?

Staatssecretaris Weekers:

Het is volgens mij een heel simpele economische wet dat de koers daalt, als er heel veel aanbod is en weinig vraag. Het is daar dus toch een combinatie van. Het is heel simpel. Als er beleggers zijn die van hun stukken af willen en er geen beleggers zijn die de stukken voor die prijs willen aankopen maar wel voor een lagere prijs, dan is het gewoon een kwestie van vraag en aanbod. De heer Reuten zegt eigenlijk: stel dat een bank extra kapitaal wil uitgeven en extra aandelen wil emitteren, dan kun je in een tijd dat het sentiment slecht is voor een bepaalde sector, toch minder beleggers vinden die deze stukken willen kopen? Als je die al kunt vinden, leveren zij veel minder kapitaal. Het is dus wel degelijk relevant om te bekijken wat de banken en de financiële sector doen, bijvoorbeeld in relatie tot andere aandelen. Bij een gegeven beschikbaarheid van kapitaal worden er andere keuzes gemaakt. Het is heel simpel. Als de financiële sector het zwaar heeft door bijvoorbeeld de eisen van Basel III, omdat er vastgoed of iets anders moet worden afgeboekt of omdat er een sectorale belasting wordt ingevoerd, dan zal het aandeel, of het nu een bestaand aandeel is of nieuw uitgegeven kapitaal, minder interessant worden gevonden.

De heer Reuten (SP):

Maar in een efficiënte markt is dat precies verdisconteerd in de koers. Als de koersen gedaald zijn, moet je om 500 mln. binnen te halen, natuurlijk meer nominale aandelen uitgeven. Ja, geredeneerd vanuit de bestaande aandeelhouders is dat niet aantrekkelijk, maar het betekent niet dat je die 500 mln. niet kunt binnenhalen.

Staatssecretaris Weekers:

Als economen onder elkaar vraag ik de heer Reuten of er op dit moment sprake is van een perfect functionerende markt. Wij zien zeker dat de financiële markten overreageren. Waar een paar jaar geleden de slinger doorsloeg naar de ene kant, slaat hij nu naar de andere kant door. Dat is een gegeven waarmee wij op dit moment rekening hebben te houden. Als alles halleluja was, was het voor banken op dit moment veel gemakkelijker om aan kapitaal te komen en zou je wellicht andere afwentelingsmechanismen zien.

Mevrouw Sent heeft mede namens GroenLinks gevraagd hoe ingrepen als gevolg van de DNB-monitoring zich tot de uitspraak van het Centraal Planbureau verhouden dat tarieven na invoering ongemoeid moeten blijven. Het Centraal Planbureau heeft natuurlijk gelijk dat belastingen bij voorkeur zo voorspelbaar mogelijk moeten zijn en niet om de haverklap in hoogte moeten worden aangepast. Het gaat om een nieuwe belasting waarvan de gevolgen zeer moeilijk te voorspellen zijn. Indien uit de monitoring van de Nederlandsche Bank blijkt dat ingrijpen noodzakelijk is, zal ik dat, zoals al eerder toegezegd, doen, ook als dit leidt tot lagere tarieven. De uitspraak van het Centraal Planbureau is in mijn ogen vooral op te vatten als een waarschuwing aan de politieke partijen, die allemaal hun verkiezingsprogramma's aan het opmaken zijn, om de opbrengst van de bankenbelasting vooral niet te verhogen. Het Centraal Planbureau heeft een staatje uitgebracht en berekend wat het effect van de opbrengst van de bankenbelasting is op de economie. Een bankenbelasting met een opbrengst van 300 mln. heeft een negatief effect op de economie van 0,03%. Het absolute effect ervan is min 180 mln. Bij een opbrengst van 600 mln. is het effect op het bbp min 0,08%. Dat is min 480 mln. Bij 900 mln. is het effect op het bbp min 0,15% en het absolute effect is dan 900 mln. negatief op de economie. Bij 1,2 mld. is het effect op het bbp min 0,23%, hetgeen leidt tot een absoluut effect van min 1380 mln. Volgens het Centraal Planbureau zegt dit dat een bankenbelasting uiteindelijk, naarmate de opbrengst hoger wordt, meer schade toebrengt dan zij de schatkist oplevert. Je moet dus voorzichtig zijn met het verhogen ervan.

Die discussie hebben wij natuurlijk ook in de Tweede Kamer gevoerd. Daar lagen amendementen op tafel waar op dat moment een Kamermeerderheid voor was, gelukkig nog voor de stemming. Daarin stond dat de opbrengst moest worden verhoogd tot 1 mld. Uiteindelijk is dat 600 mln. geworden. Dat lijkt mij nog net verdedigbaar.

Mevrouw Sent heeft ook gevraagd waarom het beloningsbeleid valt in de bankenbelasting. Ik moet eerlijk toegeven dat het een vreemde eend in de bijt is, maar ook weer niet zo'n heel vreemde eend want de banken hebben zelf een beloningscode opgesteld. Dat is zelfregulering, maar er zit geen straf op wanneer een bank zich niet aan de eigen code houdt. Met dit haakje in de bankenbelasting wordt een wettelijke stok achter de deur beoogd voor degenen die zich niet houden aan de beloningscode van de banken.

De Tweede Kamer heeft besloten om de link met de beloningscode na twee jaar los te laten. Ik heb gezegd dat ik dat betreur. Ik vind het prima dat de Tweede Kamer de beloningscode als zodanig ter discussie wil stellen, want je kunt je afvragen of een bonus van 100% van het vaste salaris normaal is. Moet dat niet op 25% worden gesteld of op 10% of op 40%? Daarover kun je hele discussies voeren. Ik heb de Tweede Kamer aangegeven dat ik het zuiverder had gevonden om die discussie samen met de banken te voeren, dan de beloningscode aan te passen en vervolgens ook dit haakje. Uiteindelijk heeft de Tweede Kamer in haar wijsheid anders besloten. Als een mij onwelgevallig amendement wordt aangenomen, sta ik voor de keuze om het wetsvoorstel wel of niet in te trekken. Ik vond het niet zodanig dramatisch om het wetsvoorstel helemaal van tafel te halen. Dat zijn de feiten.

De heer Backer (D66):

De staatssecretaris noemt het een haakje, maar volgens mij is het een iets principiëler punt. Het gaat om een ingrijpen in de loonvorming in de private sector. Daar zijn allerlei rechtvaardigingen voor; anders was de Tweede Kamer ook niet in wijsheid tot deze beslissing gekomen. Het is echter wel een vrij principiële stap.

De staatssecretaris heeft dit aanvaard maar kondigt wel een evaluatiemoment van de kredietverlening aan. Begrijp ik dat hij dit onderwerp van die evaluatie uitsluit?

Staatssecretaris Weekers:

Dit haakje zorgt in mijn ogen niet voor mogelijke schade aan de reële economie. Ik heb de Nederlandsche Bank gevraagd een permanente monitor uit te voeren of deze bankenbelasting leidt tot blijvende schade aan de reële economie doordat bijvoorbeeld de kredietverlening fors terugvalt. Het haakje als zodanig is ook niet bedoeld om rechtstreeks in te grijpen in de beloningsvorming. Banken zijn natuurlijk vrij om zich niet te houden aan hun eigen code en zij zijn ook vrij om deze extra opcent te betalen. Zij zullen zich wel moeten verantwoorden bij hun aandeelhouders, omdat zij daarmee aan de schatkist afdragen wat zij anders aan hen hadden kunnen afdragen. Er wordt hiermee een stok achter de deur gecreëerd. Daar gaat het om. Het kabinet is daartoe ook opgeroepen in de motie-Van Vliet. In die motie werd het kabinet eigenlijk veel meer gevraagd, namelijk om met terugwerkende kracht bonussen 100% te belasten. Dat vond ik echt te gortig. Dat tart ook alle rechtsbeginselen. Ik meen dat met dit haakje samen met een wetsvoorstel dat de minister van Financiën in procedure heeft gebracht om bonussen te verbieden bij banken die staatssteun krijgen en zeker bij nieuwe staatssteunoperaties, wel in de geest van deze Kameruitspraak wordt gehandeld al wordt die niet helemaal uitgevoerd, simpelweg omdat dit juridisch op buitengewoon grote bezwaren zou stuiten.

Mevrouw Sent (PvdA):

De staatssecretaris noemt als voordeel van het voorliggende wetsvoorstel dat er een stok achter de deur is. Het nadeel van dit wetsvoorstel is dat het de bestuurslagen aangrijpt en niet de beloningsstructuur in de banken als geheel. De staatssecretaris sprak eerder over de handelaren. Hij vertelde dat de Nederlandsche Bank toeziet op die bredere beloningsstructuur. Wat heeft de Nederlandsche Bank dan achter de hand om in te grijpen?

Staatssecretaris Weekers:

De Nederlandsche Bank zal in het kader van het prudentieel toezicht de beloningsstructuur van een bank beoordelen en kijken of daarin prikkels zitten die aanzetten tot het lopen van onnodig risico. Wij hebben in de financiële wereld gezien dat er door de bestaande bonusregelingen eigenlijk met het geld van anderen werd gespeculeerd. Als het goed ging werden de winsten als het ware geprivatiseerd en als het slecht ging werden de verliezen gecollectiviseerd. Dat is natuurlijk een buitengewoon perverse prikkel. Als mensen willen speculeren, moeten zij dat maar met hun eigen portemonnee doen. De Nederlandsche Bank heeft in elk geval mogelijkheden om in te grijpen in de beloningsstructuur, onder meer door bindende aanwijzingen te geven aan de bank. Perverse beloningsstructuren behoren daarmee tot het verleden.

Mevrouw Sent heeft ook gevraagd waarom wij in dit wetsvoorstel het haakje beperkt hebben tot de bonussen van de leden van de raad van bestuur en waarom het niet geldt voor andere beleidsbepalers. Daarvoor bestaat een ander instrumentarium. Als ik het zou uitbreiden tot mensen die bij een bank werken en die niet behoren tot de raad van bestuur, zou ik de Belastingdienst met een enorme klus opzadelen. De bankenbelasting is zodanig vormgegeven dat die buitengewoon simpel kan worden uitgevoerd. Er zijn in Nederland weinig belastingen die zo efficiënt en goedkoop kunnen worden uitgevoerd. Er wordt simpelweg uitgegaan van de commerciële jaarstukken. Daarin staan de vaste en de variabele beloning van de leden van de raad van bestuur. Dat moet namelijk in de jaarstukken worden verantwoord. De Belastingdienst kan dat dus heel simpel uitvoeren.

Als we de groep zouden uitbreiden tot mensen die onder dat haakje voor de opcenten rondom beloning vallen, zal de Belastingdienst de desbetreffende bank om heel wat gegevens moeten vragen. Die gegevens zijn niet met één druk op de knop te verkrijgen. Om die reden hebben wij gezegd dat wij dit echt buiten dit wetsvoorstel moeten houden. In de Tweede Kamer is het ook nog aan de orde gesteld door mevrouw Schouten van de ChristenUnie. Ik heb daar dezelfde argumentatie gebruikt om de uitvoering van deze bankenbelasting simpel te houden. Ik sluit de beantwoording over beloningen af en ga over naar het derde blok.

De heer Reuten gaf aan dat hij de beprijzing van de impliciete overheidsgarantie steunt. Daar dank ik hem voor. Hij heeft gisteren ook een compliment gegeven voor het feit dat de belasting een stuk hoger is voor kortlopende schulden zodat dit echt een prikkel is tot meer veiligheid. De heer Reuten heeft echter ook aangegeven dat wat hem betreft de opbrengst veel hoger zou moeten zijn. Dan heeft hij het over tariefdifferentiatie. Uiteindelijk zou je over een paar jaar in de evaluatie moeten meenemen of de tariefdifferentiatie waarvoor we nu hebben gekozen, de meest geëigende is. De Raad van State heeft gezegd dat er banken zijn die geld kort uitzetten. Als ze dan ook geld kort aantrekken, dan matcht dat keurig. Waarom zou je dat zwaarder belasten? Gisteren is dit ook in de Kamer aan de orde gekomen. Het kabinet heeft gekozen voor het simpele uitgangspunt: geld dat korter dan een jaar wordt uitgezet, belasten we twee keer zo zwaar als langlopend geld. Ik ben het met de heer Reuten eens dat dit tarief nog geoptimaliseerd zou kunnen worden. Ik heb alleen onvoldoende gegevens om dit nauwkeuriger af te stemmen. We hebben ons gebaseerd op de Britse bank levy die dezelfde systematiek hanteert. Ik denk dat we de komende jaren eens moeten zien hoe dit uitpakt. Is het nog voor verbetering vatbaar, dan sta ik daar voor open. Dat kan de ene kant opgaan, maar ook de andere kant. Daar zal de heer Reuten begrip voor hebben. Ik stel voor dat we dit agenderen voor de evaluatie.

De heer Ester heeft gevraagd of het niet verwarrend is dat naast de hoofddoelstelling, nog twee nevendoelstellingen zijn gehanteerd. Ik heb al eerder tegen mevrouw Sent gezegd dat ik dat niet verwarrend vind. De nevendoelstellingen zijn in ieder geval niet contrair aan de hoofddoelstelling. Als dat wel het geval was geweest, kun je de doelstellingen niet aan elkaar koppelen. Nogmaals: de hoofddoelstelling is het vullen van de schatkist. Dat geldt voor elke belasting.

De heer Reuten heeft gevraagd of het klopt dat het kabinet middelen incasseert als gevolg van de bankenbelasting maar dat deze door afwenteling haar hoofddoel voorbij dreigt te schieten. Dat is niet zo, want het hoofddoel is het vullen van de schatkist. Banken kunnen de belasting inderdaad afwentelen. Belasting die wordt geheven van een lichaam, wordt in principe niet gedragen door dat lichaam. Het lichaam zal altijd proberen om haar af te wentelen. Dat is bij een bankenbelasting niet anders dan bij bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting. Ondanks dat, wordt door de Socialistische Partij toch vaker voorgesteld om ook de vennootschapsbelasting te verhogen. Ook dat zou worden afgewenteld op natuurlijke personen. Ik verwacht dat banken de bankenbelasting zullen afwentelen op aandeelhouders, klanten en personeel. De mate waarin en op welke categorie dat gebeurt, zal van bank tot bank verschillen. Ik kan en wil niet ingrijpen en ik ben blij dat de heer Reuten gisteren heeft beaamd dat dit uitvoeringstechnisch voor de Belastingdienst niet te doen zou zijn.

Mevrouw Sent vroeg ook naar de nevendoelstellingen. Volgens mij ben ik afdoende op dit onderwerp ingegaan.

Ik ga door naar blok 4, de overige randvoorwaarden. Met name de heren Ester en Van Rey hebben vragen gesteld over de randvoorwaarde van het level playing field. Ze vragen of deze randvoorwaarde is opgerekt om de begrotingsdoeleinden te behalen. Voor de invoering van de bankenbelasting hanteerde het kabinet drie randvoorwaarden. Een van de randvoorwaarden is behoud van een Europees level playing field. Veel andere EU-lidstaten kennen inmiddels een vorm van bankenheffing. In de ene lidstaat is het een belasting, in de andere is het een resolutiefondsheffing. De randvoorwaarde is in de eerste plaats ingevuld door aan te sluiten bij gemeenschappelijke kenmerken van andere bankenheffingen. We hebben gekozen voor het Britse systeem, dus voor heffingen over de passiefzijde van de balans waarbij het kapitaal en de deposito's in aftrek mogen worden gebracht. Zo wordt stapeling met Basel III/CRD IV en dgs voorkomen. Er is gekeken naar de hoogte van andere bankheffingen in grote EU-lidstaten en in eerste instantie lag de hoogte in lijn met die in Frankrijk en Duitsland. Hij was lager dan die in het Verenigd Koninkrijk. Dat komt doordat Nederlandse banken meer lijken op Franse en Duitse banken en minder op Britse. Britse banken zijn meer zakenbanken en Franse en Duitse zijn meer algemene banken. Ik heb dat ook in de stukken aangegeven. Sinds het formuleren van de randvoorwaarden begin 2010 en het begrotingsakkoord van mei 2012 is er veel gebeurd. Met het oog op de begrotingsdoeleinden hebben vijf Tweede Kamerfracties het begrotingsakkoord 2013 gesloten en daarin is de opbrengst verdubbeld tot 600 mln. Ik voer dat begrotingsakkoord loyaal uit. Ik moet eerlijk bekennen dat de verdubbeling het level playing field niet verbetert. Nederland neemt nu een middenpositie in. Enerzijds komen wij met 600 mln. boven de Franse en Duitse positie, maar we blijven onder de Britse positie. Zoals gezegd heb ik het voor het komend jaar wel iets gemitigeerd in verband met het verder naar voren schuiven van de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel.

Net voor het in stemming brengen van het wetsvoorstel leek er in de Tweede Kamer zelfs een meerderheid voor het verhogen van de opbrengst naar 1 mld. In het begrotingsakkoord 2013 is echter een bedrag van 600 mln. afgesproken en dat is wat mij betreft goed te verdedigen, zeker gelet op de macro-economische effecten op de welvaart. Dat zou een bedrag van 1 mld. absoluut niet zijn geweest.

De heer Ester heeft gevraagd hoe ik de verhouding tussen Basel III, het dgs en de bankenbelasting zie. Ik zie de bankenbelasting als complementair aan de andere twee. Basel III is het belangrijkste voor banken om buffers op te bouwen zodat ze veilig zijn voor de toekomst. Het is niet voor niets dat de Nederlandsche Bank daar ook de meeste waarde aan hecht.

Daarnaast heeft het garanderen van de deposito's ook te maken met het veiligheidsnet onder het financiële stelsel. Het is dus niet verbazingwekkend dat onder meer de Nederlandsche Bank dat ook belangrijker vindt dan bijvoorbeeld een bankenbelasting. Men zegt daarom ook dat men, alles afwegende, liever heeft dat de banken eerst wat sterker worden dan dat zij per saldo extra afdragen aan de schatkist. Desalniettemin moet het kabinet een veel bredere afweging maken. Het kijkt niet alleen naar de prudentiële aspecten die gelden voor een bank als zodanig of het bankwezen in zijn algemeenheid. Het kabinet moet ook tal van andere zaken erbij betrekken. Alles afwegende denk ik dat dit een verantwoord pakket is om enerzijds de veiligheid van banken te waarborgen en anderzijds een bijdrage te vragen aan de impliciete overheidsgarantie voor de financiële sector.

Het aardige aan de architectuur van deze bankenbelasting vind ik, dat hij aangrijpt bij datgene wat niet door Basel III of het depositogarantiesysteem wordt geraakt, wat eigenlijk nog nergens wordt geraakt. Wat banken dus als het ware verder hadden kunnen opblazen zonder dat daar extra controle of een extra belasting op zat, wordt nu afgeremd door de bankenbelasting, door een gedifferentieerd tarief waarbij banken in elk geval worden geprikkeld om eerder langlopende financieringen aan te trekken dan kortlopende financieringen. Daarmee wordt volgens mij een buitengewoon en volledig complementair stelsel ontworpen. Twee jaar geleden is tijdens een G20-bijeenkomst geconcludeerd dat de financiële sector zijn "fair share" dient te betalen. Sindsdien zijn er verschillende instrumenten bedacht om deze fair share te realiseren. Binnen de Europese Unie zijn er verschillende stromingen over de invulling van dit instrument. Zo wensen enkele lidstaten een financiëletransactietaks voor eigen politieke consumptie. De Commissie, hierin gesteund door het Europees Parlement, wil een belasting als eigen middel om de Europese begroting te financieren. Commissaris Barnier wenst een soort verzekeringspremie in het kader van crisismanagement die kan worden ingeroepen als een bank failliet gaat. Verder zijn er nog andere ideeën, zoals een financiële-activiteitenbelasting of een btw-heffing op financiële dienstverlening. Kortom, er zijn heel veel opties. Zowel in G20-verband als in EU-verband is het bij deze veelheid aan opties gebleven. Om die reden gingen steeds meer lidstaten van de EU over tot invoering van een eigen bankenbelasting. Zelfs grote EU-lidstaten namen die stap. Dan denk ik aan het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland. Ook kleinere landen als Portugal, Hongarije, Zweden en Oostenrijk gingen over tot unilaterale invoering van een bankenbelasting. Deze ontwikkelingen verhoogden de druk vanuit het parlement en de samenleving om ook in Nederland over te gaan tot een heffing voor de financiële sector. Die druk heeft er uiteindelijk toe geleid dat het kabinet net als het vorige kabinet in zijn demissionaire status aangaf onder drie voorwaarden voorstander te zijn van een bankenbelasting. Daarbij is goed gekeken naar de bestaande bankenbelastingen van andere lidstaten. Vooral de bankenbelasting van het Verenigd Koninkrijk bleek een goed voorbeeld. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in dit voorstel van wet.

Mevrouw Sent vraagt mij te wachten met deze bankenbelasting vanwege het richtlijnvoorstel van Barnier. Dat bevreemdt mij. Het voorstel van Barnier bevindt zich nog in de beginfase van onderhandeling. Het voorstel moet nog zowel in de Raad als in het Europees Parlement worden besproken. Zoals bekend, wenst het kabinet met een blik op de begrotingsdoeleinden voor 2013 de bankenbelasting met een opbrengst van 600 mln. medio 2012 te laten ingaan. Het voorgaande wordt geflankeerd door uitstel, zeg ik er opnieuw bij, van de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel. Zouden wij wachten op Barnier, dan hebben wij nog een hele tijd niks. Hiermee geven wij toch invulling aan de breed in het parlement naar voren gebrachte wens om tot een bankenbelasting te komen, die uiteindelijk heeft geresulteerd in het begrotingstekort 2013.

Mevrouw Sent (PvdA):

Stel nu dat het voorstel van Barnier doorgaat. Zou dat dan bovenop de bankenbelasting komen of zouden dan de inkomsten van de bankenbelasting worden gebruikt voor het resolutiefonds van Barnier?

Staatssecretaris Weekers:

Deze vraag is mij op een ietwat vergelijkbare manier in een ietwat andere vorm in de Tweede Kamer gesteld, toen de financiëletransactietaks nog boven ons hoofd hing. Een aantal lidstaten gaat daar nu mogelijk mee verder, maar die wordt niet door de Unie als zodanig naar voren gebracht. Wat mij betreft, zit er een einde aan de stapeling van maatregelen die je banken kunt opleggen. Niet voor niets hebben wij hier een heel uitvoerige discussie gehad over de gevolgen voor de kredietverlening. Het zou uiteindelijk worden afgewenteld. Mochten Europese initiatieven, of het een financiëletransactiebelasting is, een financiële-activiteitenbelasting of een resolutiefondsheffing waarmee Barnier bezig is, leiden tot een extra last en een extra druk voor banken, dan zullen wij elders een druk voor banken moeten wegnemen. Gelet op de begrotingsafspraken zal, wanneer iets extra aan belasting wordt opgehaald, dat in mindering komen op datgene wat wij hiervoor hebben ingeboekt. Dat lijkt mij logisch.

Mevrouw Sent (PvdA):

Kan de staatssecretaris ons enig zicht geven op de initiatieven die Nederland neemt om tot een gecoördineerde Europese bankenbelasting te komen, als dat het alternatief is waarvoor wij een voorkeur hebben?

Staatssecretaris Weekers:

Op zichzelf is het prima om een bankenbelasting zo gecoördineerd mogelijk in te voeren. Daarbij zeg ik wel dat de nationale belastingheffing echt tot de nationale soevereiniteit behoort. Die draag ik niet graag over aan Brussel, maar dat zal mevrouw Sent ongetwijfeld met mij eens zijn. Maar voor het level playing field en als wij verder werken aan een interne markt voor financiële dienstverlening, die vervolmaakt moet worden, zou het natuurlijk niet slecht zijn wanneer de zaken veel beter op elkaar afgestemd zijn. Als er daartoe mogelijkheden zijn, bewandelen wij die. Alleen heb ik in de afgelopen tijd in Europa gezien dat wij op dit terrein niet dichterbij elkaar komen, maar eerder verder van elkaar af komen te staan. De Duitsers en de Fransen willen per se een financiëletransactiebelasting, maar de Britten willen die per se niet. Gelet op het aantal initiatieven, denk ik dat wij niet zo heel snel een gecoördineerde bankenbelasting hebben.

Gisteren is overigens, ik meen door de heer Backer, gesproken over een geharmoniseerde belasting. Dat is natuurlijk weer iets anders. Met een gecoördineerde belasting blijf je baas in eigen huis. Ik zie de heer Kox knikken en ik ben dat zeer met hem eens: wij moeten wat dat betreft baas in eigen huis blijven. Met een geharmoniseerde belasting ben je dat niet meer, want dan heeft Brussel dat bepaald. Dat zou ik absoluut niet willen. Brussel wil zelfs nog een stapje verder gaan en de inkomsten in de eigen schatkist stoppen. Wat mij betreft, gaan wij die kant niet uit. Maar als mevrouw Sent ons vraagt om mogelijkheden aan te grijpen die wij zien om verder te coördineren en als dat ook in het belang is van Nederland en de Nederlandse financiële sector, zullen wij dat niet nalaten. Ik sluit niet uit dat in de toekomst een bankenbelasting op basis van coördinatie weer op de agenda opduikt. Wij zullen ons daar dan sterk voor maken. Precieze data of tijdpaden in dezen zijn in elk geval niet te geven.

Voorzitter. Ik kom bij mijn laatste en overig blok.

De voorzitter:

Mooi, in staccato graag!

Staatssecretaris Weekers:

De heer Van Rey hoopt dat de financiële sector wijze lessen trekt uit het debacle met het Nederlands elftal. Dat ben ik met hem eens. Zij moeten niet alleen wijze lessen trekken uit datgene wat de afgelopen jaren is gebeurd. De banken zijn een paar jaar geleden goed gestart met zelf buitengewoon goed en open evalueren, maar ze zijn er nog lang niet. Je hoeft de kranten maar elke dag open te slaan om te zien wat er internationaal gebeurt. Ze zijn er nog lang niet, maar dat is het Nederlands elftal ook nog niet. Het is goed dat zij niet alleen door zichzelf, maar ook door het grote publiek en door het parlement worden gestimuleerd om echt het beste uit zichzelf te halen in het algemeen belang.

Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Het is te paard vertrokken en het moet echt te voet worden terugverdiend. Natuurlijk hebben de minister van Financiën en ikzelf regelmatig contact met de financiële sector. Ik spreek regelmatig bestuurders van Nederlandse banken. Het verantwoordelijkheidsbesef is daar echt groot, maar het zijn olietankers die van koers moeten veranderen. Wat wij met z'n allen willen, ook de klant centraal, is absoluut nog niet overal tot in de haarvaten van instellingen doorgedrongen. Wij zullen het blijven stimuleren.

De heer Ester heeft heel specifiek gevraagd hoe ik aankijk tegen de uitlatingen van de heren Moerland en Zalm, VNO-NCW en anderen die fel tegen de belasting zijn. Ik waardeer ieders bijdrage aan het debat, ook de bijdragen van bestuurvoorzitters van banken en van VNO-NCW. Het mag geen verbazing wekken dat zij tegenstander zijn van de bankenbelasting. Niemand vindt het leuk als hij of zij of de branche waarin iemand werkzaam is, met een specifieke sectorbelasting wordt opgezadeld. Het is teleurstellend dat we hen in de afgelopen periode niet hebben kunnen overtuigen van de zegeningen van een bankenbelasting, maar ik heb er begrip voor dat zij hier niet blij mee zijn. Het kabinet maakt echter een eigen afweging, waarmee het algemeen belang naar zijn mening het beste zou zijn gediend. De bankenbelasting wordt niet gesteund door de banken en de werkgeversorganisaties en ook niet door de toezichthouder, zo heeft de Kamer kunnen lezen. In antwoord op de vraag van de heer Ester heb ik gezegd dat dit begrijpelijk is omdat zij vanuit hun prudentiële opdracht een andere focus hebben. De bankenbelasting wordt in elk geval wel gesteund door de overgrote meerderheid van de Tweede Kamer. Ik meen zelfs dat het wetsvoorstel unaniem is gesteund. Ik hoop dat dit ook in dit huis breed wordt gesteund. Dat betekent overigens niet dat het pleidooi van banken en werkgeversorganisaties geen effect hebben gehad, want hun signalen hebben ertoe geleid dat er brede aandacht is geschonken, vooral in dit huis, aan het effect van de bankenbelasting op de kredietverlening. De toezegging die ik vanavond heb gedaan op het gebied van permanente monitoring kan als een resultante daarvan worden gezien.

De heer Ester vroeg hoe de sector is geconsulteerd. Er heeft geen formele consultatie plaatsgevonden, maar informeel en op vertrouwelijke basis heeft vorig jaar in juli, augustus en september een flink aantal gesprekken plaatsgevonden, zowel op ambtelijk niveau als op bestuurlijk niveau. Op ambtelijk niveau is er veelvuldig en informeel contact geweest, maar er is ook contact geweest met mij en de minister. We hebben ook met een deel van het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Banken over de bankenbelasting gesproken. Die gesprekken zijn zonder meer constructief geweest. We hoeven het niet altijd met elkaar eens te zijn. Natuurlijk hebben die bestuursleden gezegd dat ze tegen een bankenbelasting zijn. Zij hebben ook gezegd: als u toch een bankenbelasting wilt invoeren, dan alsjeblieft beperkt. Zij vroegen ons om, als de bankenbelasting toch wordt ingevoerd, de tarifering zodanig beperkt te houden dat de kredietverlening niet ernstig wordt geschaad. Als het dan toch per se moet met het mes op de keel, dan is de vormgeving waarvoor is gekozen volgens hen de beste vormgeving. Verschillende banken kijken daar anders tegen aan. Banken die vallen onder de drempel van 20 mld. en er daarom geen last van hebben, hoor je niet, want ze hebben er geen last van. Banken die er wel last van hebben, hoor je wel. Er zijn ook banken, zoals BNG, die hebben gezegd: zou u voor ons niet een uitzondering moeten maken, gelet op onze specifieke activiteiten en waar wij onze activa hebben uitstaan? Ik heb uiteraard ook gesproken met de bestuursvoorzitter van BNG. Hij is hier niet blij mee, maar ik heb hem gezegd: als ik voor deze specifieke situatie een uitzondering zou moeten maken, moet ik de wetgeving zodanig ingewikkeld maken dat daarmee bepaalde loopholes worden geboden waar ook andere banken gebruik van kunnen maken. Het is dus beter om het simpel te houden. Dit is het resultaat.

De heer Reuten vroeg of ik de woorden "ongedekte schulden" en "ongedekte passiva" uit het jargon wil schrappen omdat ze niet correct zijn. Denk hierbij ook aan "niet gegarandeerde inleningen" of iets dergelijks. Hij heeft om een toezegging hierover gevraagd. Ik neem de opmerking ter harte dat we terughoudend moeten zijn met het overnemen van jargon dat op verschillende manieren kan worden uitgelegd en waarmee het beestje misschien niet exact genoeg bij de naam wordt genoemd. Ik zal dus dankbaar gebruikmaken van het advies dat de heer Reuten mij heeft gegeven.

Mevrouw Sent stelde een zeer relevante vraag. Zij zei dat de Tweede Kamer op 22 mei heeft gestemd over het wetsvoorstel zonder op de hoogte te zijn van de brief van de Nederlandsche Bank van 15 mei over de kredietverlening. Vervolgens vroeg ze waarom het kabinet de Tweede Kamer voor de stemmingen niet in kennis heeft gesteld van die brief. Er lag een amendement op tafel om het bedrag te verhogen tot 1 mld. Het voorstel van het kabinet was toen – dat was nog voor het begrotingsakkoord voor 2013 – om het te houden op 300 mln. Ik heb het amendement om het tot 1 mld. te verhogen met klem ontraden. Ik heb de Kamer gevraagd om mij elk geval in de gelegenheid te stellen om de Nederlandsche Bank te vragen wat het voor de kredietverlening zou betekenen als de opbrengst wordt verhoogd. Ik heb in een brief aan de Tweede Kamer geschreven dat ik de Nederlandsche Bank heb gevraagd om dit in kaart te brengen. Ik heb de Tweede Kamer ook gevraagd om de stemmingen uit te stellen. Uiteindelijk heeft de Kamer het antwoord niet willen afwachten. De heer Braakhuis heeft een alternatief amendement ingediend dat in lijn was met het begrotingsakkoord voor 2013. De Tweede Kamer heeft vervolgens besloten toch over het wetsvoorstel te stemmen. Voor de volledigheid en transparantie heb ik de brief alsnog op 25 mei naar beide Kamers gestuurd.

Mevrouw Sent zei dat we gisteren zijn gestart met het plenaire debat en dat de Eerste Kamer om 18.05 uur een brief van de staatssecretaris heeft ontvangen, namelijk de nadere brief van de Nederlandsche Bank, terwijl het debat gisteravond om 23.00 uur begon. Zij vroeg hoe de Kamer daar op een goede manier kennis van kan nemen. Ik ben het met mevrouw Sent eens dat het buitengewoon kort dag was. In de stukken die ik afgelopen vrijdag naar deze Kamer heb gestuurd, heb ik aangegeven dat ik de brief van de Nederlandsche Bank nog niet had, maar dat ik mijn uiterste best deed om er in elk geval voor te zorgen dat de brief voor aanvang van het debat hier zou zijn. Het lukte mij niet om hem eerder hier te krijgen. Gelukkig was het geen omvangrijk stuk. Vanwege de beperkte omvang van de brief meende ik mij toch te kunnen permitteren de brief gisteren te verzenden. Ik vind het namelijk wel van belang dat de Kamer daar kennis van kan nemen. Ik zal er echter geen gewoonte van maken. Als ik de Kamer meer tijd en comfort kan bieden, zal ik dat natuurlijk doen. Nogmaals, ik ben de Kamer uitermate erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het wetsvoorstel wordt behandeld.

De laatste vraag die gisteren gesteld is, is van de heer Reuten. Hij heeft gevraagd of de bankenbelasting niet in de vorm van aandelen kan worden geheven. Gelukkig heeft hij daarbij aangegeven dat het geen voorstel voor nu is, maar misschien voor later. Ik ben daar wel blij mee. Anders zouden wij dit voorstel moeten ophouden voor een alternatief. Op het eerste gezicht lijkt het een aardig creatief voorstel, dat misschien over drie jaar bij de evaluatie kan worden betrokken. Als je een bankenbelasting gaat heffen door middel van het opeisen van aandelen, ben je eigenlijk bezig om stukje bij beetje het bankwezen verder te nationaliseren om als overheid een steeds groter deel van het eigendom te verwerven. Ik kan mij dat goed voorstellen vanuit de ideologie die de heer Reuten aanhangt, maar het zal hem niet verbazen dat het kabinet niet voor die benadering kiest. Daarmee rond ik mijn eerste termijn af.

De voorzitter:

Wij zijn daarmee op dit late uur toe aan de tweede termijn. Onlangs las ik dat de Tweede Kamer een voorstel in één termijn had afgehandeld, maar ik zie dat de sprekers bij dit agendapunt erin geslaagd zijn om om kwart over twaalf nog meer dan een halfuur spreektijd aan te vragen. Wij gaan beginnen met de tweede termijn en wij zien wel waar wij eindigen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. Ik spreek ook in tweede termijn mede namens de fractie van GroenLinks. Ik dank de staatssecretaris heel hartelijk voor de heldere antwoorden op onze vragen. Dat maken wij niet altijd zo mee. In tweede termijn ga ik nog in op de twee nevendoelstellingen en de hoofddoelstelling van dit wetsvoorstel. Daarnaast wil ik een kleine opmerking over Europa maken.

De eerste nevendoelstelling van het wetsvoorstel betreft het leveren van een bijdrage aan de risicobeheersing van de bancaire sector. Ik ben blij dat de staatssecretaris aangeeft dat dit wetsvoorstel niet het enige initiatief is om tot een betere risicobeheersing te komen. Ik deel de zorg van de staatssecretaris dat er in de financiële sector sprake is van olietankers die niet zo makkelijk te bewegen zijn. Ik roep de staatssecretaris en het kabinet op om vooral druk te blijven uitoefenen, gericht op een betere risicobeheersing in de sector.

De tweede nevendoelstelling betreft het tegengaan van perverse prikkels in het beloningsbeleid. De staatssecretaris heeft aangegeven dat het onderhavige wetsvoorstel hieraan maar heel beperkt een bijdrage kan leveren. Het is een stok achter de deur, maar alleen voor de raad van bestuur en niet voor de hele beloningspiramide in de financiële sector. Ik ben blij dat hij aangeeft dat hiervoor via DNB aandacht is. Met de olietanker in het achterhoofd vraag ik om hier veel aandacht aan te blijven schenken.

Ik kom op de hoofddoelstelling. De staatssecretaris heeft deze in het debat wat platter geformuleerd. Het gaat gewoon om het vullen van de schatkist. Dat is duidelijk. De vraag is vervolgens wie die schatkist vult. De staatssecretaris heeft aangegeven dat de overheidssteun kan worden afgewenteld op klanten, aandeelhouders en personeel. Ik ben enigszins teleurgesteld over de scenario's van DNB. Ik had het op prijs gesteld als de staatssecretaris daar iets meer toelichting op had gegeven. DNB gaat namelijk niet uit van drie scenario's, maar van slechts twee scenario's. In het eerste kan het volledig op de klanten worden afgewenteld. In dat geval wordt het doorberekend aan de klanten. In het tweede scenario wordt het niet doorberekend aan de klanten. In dat geval veronderstelt DNB dat het ten koste gaat van het eigen vermogen en dat er geen nieuw kapitaal kan worden aangetrokken. Uiteraard zijn er alternatieven als het niet via de tariefstructuur kan worden gedaan. Die alternatieven heeft de staatssecretaris vanavond heel behulpzaam benoemd: minder dividend of een aanpassing van de loonkosten binnen de financiële sector. Ik betreur het dat DNB niet wat meer nuance in zijn onderzoek heeft aangebracht. Het zou ook behulpzaam zijn geweest als de staatssecretaris DNB om iets meer toelichting hierop had gevraagd.

Een punt van zorg blijft natuurlijk wat het uiteindelijke effect is op de kredietverlening. Die zorg wordt breed gedragen door de fracties. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij, als de kredietverlening twee kwartalen achter elkaar negatief verandert, een heroverweging zal laten plaatsvinden. Ik hoor de staatssecretaris tegelijkertijd praten over een evaluatie na drie jaar. Ik blijf vinden dat er onvoldoende onderbouwing is voor de hoofddoelstelling van het wetsvoorstel. Bij nieuwe belastingen zijn er nieuwe effecten en kennen wij de effecten niet zo, aldus de staatssecretaris. Ik had graag iets meer onderbouwing gehoord. Ik verwijs de staatssecretaris naar een vraag van de fracties van de PvdA en GroenLinks die niet is beantwoord. Die vraag gaat over de criteria die de minister van Financiën in zijn brief noemt bij de beoordeling van de alternatieven: de FAT, de FTT, enz. Ik noem de criteria nog een keer. 1. Het alternatief moet zo min mogelijk marktverstoring tot gevolg hebben. 2. Het alternatief moet een gelijk speelveld binnen de EU bewerkstelligen. 3. Het alternatief moet redelijk makkelijk uitvoerbaar zijn. 4. Het alternatief moet zo min mogelijk administratievelastenverzwaring tot gevolg hebben. 5. Het alternatief mag geen significant effect op de Nederlandse economie hebben, waaronder op de kredietverlening.

Ik zou het erg op prijs stellen als de staatssecretaris in tweede termijn de Wet bankenbelasting nog een keer aan de hand van deze vijf criteria zou kunnen beoordelen. Dat hebben wij in eerste termijn ook gevraagd.

Zoals gezegd, wij blijven ons zorgen maken over het effect op de kredietverlening. Ik vraag mij af hoe de toezegging van de staatssecretaris zich verhoudt tot de scenario's van DNB. In beide scenario's neemt de kredietverlening af. Om iets meer kracht te geven aan de toezegging, om iets meer duidelijk te maken welke zorgen wij hebben over de stapeling van maatregelen en de effecten ervan op de kredietverlening, stel ik de volgende motie voor.

Motie

De voorzitter: Door de leden Sent, De Boer, Essers, Backer en Ester wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet in de Wet bankenbelasting van de bancaire sector een bijdrage vraagt in de vorm van een bankenbelasting;

constaterende dat het kabinet de Nederlandsche Bank gevraagd heeft, de effecten op de kredietverlening goed te monitoren, zodat indien nodig tijdig en accuraat kan worden ingegrepen;

overwegende dat als gevolg van de stapeling van maatregelen ten aanzien van financiële instellingen, en de onzekerheid die ermee is verbonden, de kredietverlening door financiële instellingen mogelijk duurder en moeizamer wordt;

overwegende dat onder de vigerende economische omstandigheden het op peil houden van de kredietverlening door de financiële instellingen van het grootste belang is;

verzoekt de regering, de Kamer tijdig en in elk geval uiterlijk 1 juni 2013 te informeren over de kredietverleningssituatie in Nederland middels een rapport van de Nederlandsche Bank en, indien noodzakelijk, een voorstel te doen voor onmiddellijk in te gane ingrepen in de situatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (33121).

Mevrouw Sent (PvdA):

Nogmaals, de reden voor de indiening van deze motie is dat de monitoring iets te vrijblijvend leek: over drie jaar zien we wel weer verder. We willen daar iets meer scherpte in krijgen, iets wat we via deze motie proberen.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging dat hij zoveel mogelijk mogelijkheden zal benutten om tot coördinatie in Europa te komen. Dat steunen wij. Ten slotte wil ik de opmerking over de irrationaliteit van financiële markten ter harte nemen. Die opmerking zullen wij terug zien komen in het debat van volgende week over het fiscale pakket, want een van de argumenten voor de fiscale maatregelen is dat financiële markten ons dwingen, deze bezuinigingen door te voeren. De irrationaliteit van de financiële markten is in dat kader heel erg interessant.

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor zijn uitvoerige beantwoording van onze vragen, en aan zijn ambtenaren. Mijn fractie billijkt de idee van een bankenbelasting. Ook van banken mag in deze crisistijd verwacht worden dat zij een bijdrage leveren. De bankenbelasting beprijst als het ware de overheidsgarantie. Wij delen met vele woordvoerders de zorgen rondom de kredietverlening. Mijn fractie vraagt nogmaals aandacht voor het mkb, met veel dank voor de grafiek van de staatssecretaris. Juist daarin zien we dat er wordt gerapporteerd over geaggregeerde kredietverlening, waarbij geen uitsplitsing is gemaakt naar het mkb. Wij zien dat graag op zeker moment uitgesplitst, niet vanuit een soort datafetisjisme, maar omdat het van belang is om te zien of de bankenbelasting effect zal hebben op de kredietverlening aan het mkb, want het mkb moet vooral innoveren om Nederland sterker te maken.

Als het gaat om de DNB-scenario's, zelfs als het gaat om het minst vergaande scenario, dan heeft dat een forse impact en gaat het om een omvangrijke afname van het bankenkrediet in Nederland. Mijn fractie gaat er, gesterkt door de woorden van de staatssecretaris daarover, van uit dat het kabinet dit zorgvuldig zal monitoren en zal rapporteren. Daarom hebben wij van harte onze steun verleend aan de motie van mevrouw Sent.

Al met al zullen wij onze steun aan het voorstel verlenen, mede omdat wij van banken verwachten dat zij hun betrokkenheid bij de publieke zaak tonen. De overheidsgarantie heeft bijgedragen aan een grotere financiële bestendigheid. Daarmee is een nadrukkelijk maatschappelijk belang, en ook een bancair belang gemoeid. Nogmaals, wij zullen het wetsvoorstel graag steunen.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de prettige beantwoording van onze vragen. Mijn fractie ondersteunt de doelstellingen van het wetsvoorstel, iets wat ik gisteren al duidelijk heb gemaakt en wat ik nu herhaal. Vervolgens hangt het allemaal op de derde randvoorwaarde, namelijk de kredietverlening.

De zorgen over de kredietverlening hangen op het tweede DNB-scenario. Ik constateer dat de staatssecretaris net vermoedens heeft bevestigd dat in het hoofdmodel van DNB geen bankensector zit. DNB komt met het tweede scenario, waarvoor één argument is: kapitaalschaarste. De implicatie van het interruptiedebatje dat we net hadden, is de volgende. Als je een periode van voortdurende koersstijgingen hebt, zou er steeds meer aanbod van kapitaal zijn. Maar dat is niet evident. Het omgekeerde is evenmin evident: als je een voortdurende periode van prijsdaling hebt, is er minder aanbod van kapitaal. Een klein gedachte-experiment: stel dat er in Nederland maar één pensioenfonds is en stel dat dat pensioenfonds de enige belegger is, die netto 50 mld. per jaar belegt. Dan is die 50 mld. het enige aanbod van kapitaal, of de koersen nu stijgen of dalen. Hiermee wil ik aangeven dat een koersstijging of -daling op zich niets te maken heeft met meer of minder aanbod van kapitaal. Dat lijkt me een leemte in de redenering van DNB. Goed, in de gedaalde koersen van Europese bankenaandelen zitten de Griekse en de Spaanse banken. Ik denk dat Nederlandse bankenkoersen relevant zijn.

Mijn tweede punt gaat over de heroverweging. Eerst is er een daling van de kredietverlening, daarna komt er een heroverweging. Ik vind heroverwegingen altijd goed, we moeten voortdurend heroverwegen wat we doen. Als de kredietverlening enige kwartalen daalt, dan moet er mogelijk worden ingegrepen. Ik vind dat toch heel problematisch. Waarom kan de kredietverlening dalen? Dat kan liggen aan de vraag of aan het aanbod. In een conjuncturele daling daalt de kredietverlening doorgaans ook, niet omdat de banken minder krediet willen verlenen, maar omdat er minder kredietvraag en minder investeringen zijn. Je kunt dus best twee kwartalen met kredietdaling hebben.

Het tweede probleem: we willen allemaal dat de banken veiliger worden. Er moet een heleboel gebeuren, maar er moet met name een versterking komen van het eigen vermogen. Ik haal even het gedachte-experiment van daarnet erbij: versterking van het eigen vermogen kan niet anders dan betekenen dat uiteindelijk netto gezien de hefboom daalt, zodat er minder kredietverlening is. Dat kan niet anders. Ongeacht deze belasting zullen we dus in de komende periode een daling van de kredietverlening zien, vanwege de veranderende verhouding tussen eigen vermogen en de rest van de passiva op de balans. Daar ligt mijn probleem met het evalueren van dit wetsvoorstel. De evaluatie van dit wetsvoorstel kun je niet gaan loskoppelen van de veiligheidsmaatregelen die we zojuist genomen hebben. Ik voorspel dat de kredietverlening in de komende jaren relatief gaat dalen, ook al zou deze belasting er niet zijn.

Overigens zal mijn fractie voor het wetsvoorstel stemmen.

De voorzitter:

Dat is mooi meegenomen.

De heer Van Rey (VVD):

Voorzitter. Hier staat een zeer tevreden lid van dit huis. Ik heb gisteren in de eerste termijn, ongeveer vierentwintig-en-een-half uur geleden de staatssecretaris opgeroepen, zoals de heer Kremers ook heeft gedaan, om de dialoog aan te gaan. En wat hoor ik van deze daadkrachtige staatssecretaris? Gisterenavond is er al een overleg geweest tussen de pensioenfondsen – ik weet niet of de verzekeraars en banken erbij zijn geweest – de minister-president, de minister van Economische Zaken en de minister van Financiën. We worden op onze wenken bediend. Ik hoop niet dat de scenario's van de Nederlandsche Bank zullen uitkomen.

Ik sta niet te juichen bij dit wetsvoorstel maar we hebben er wel begrip voor, zeker als er ook nog veiligheidskleppen zijn ingebouwd. Dan heb ik het niet over het slaan van het KB maar vooral over het feit dat we over de verlaging van de kredietverlening nog zullen gaan spreken.

Ik zou graag nu even de iPad van de heer Bröcker willen lenen, want de staatssecretaris heeft een staatje uitgedeeld. De ICT is zo snel en zo handig dat ik weet waar dat staatje van afkomstig is; dat is afkomstig van de stuurgroep Kredietverlening en het is van 2 mei van dit jaar. Dat is dus acht weken geleden. Je ziet dat daarin een uitsplitsing zit – dat zeg ik ook tegen de heer Ester – van de kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf. Dan hebben we het over 2010 en 2011. Ik heb niet voor niets in mijn eerste termijn geweldig veel aandacht gevraagd voor het midden- en kleinbedrijf. Als je kijkt naar de kredieten aan het midden- en kleinbedrijf van het eerste kwartaal 2010 tot het vierde kwartaal 2011, is er een daling te zien van kredieten tot € 250.000 van 3,1%. De heer Reuten heeft gezegd dat kredieten dalen vanwege de conjunctuur en dat er ook andere aspecten zijn die een rol spelen. Als je kijkt naar de rekening-courantkredieten van het tweede kwartaal 2010 tot het vierde kwartaal 2011 uitgesplitst naar kredieten aan het midden- en kleinbedrijf tot € 250.000 is er sprake van een daling van 13%. Dat staat in datzelfde rapport. Ik ben erg dankbaar dat mij dat zojuist is aangereikt. Ik zou de staatssecretaris dan ook willen vragen of wij niet van hem en zijn collega van Economische Zaken een brief kunnen krijgen waarin met name op die daling ten aanzien van het midden- en kleinbedrijf wordt ingegaan. Dan kunnen we ons ook voorbereiden op wat er als gevolg van deze wet misschien allemaal staat te gebeuren.

Op pagina 9 van dat rapport staat de conclusie dat de portefeuille van de leningen aan het midden- en kleinbedrijf bij de drie grote banken in Nederland stabiel is gebleven. Bij de uitsplitsing zie je echter geweldige verschillen. Bij de kredieten tot € 250.000 aan het mkb staan de signalen weliswaar niet op rood maar is er wel iets aan de hand. De staatssecretaris heeft gezegd dat deze bankenbelasting niet ten koste van alles gaat. Als we dan kijken naar die uitsplitsing, met name waar het gaat om die kredietbeperking, hoop ik dat de staatssecretaris tijdig, accuraat en passend zal optreden.

De motie van mevrouw Sent is heel sympathiek. Wel zou ik willen vragen om het dictum iets scherper te formuleren. Er staat nu "indien noodzakelijk een voorstel te doen". Zou het scenario dat de Nederlandsche Bank schetst in werking treden, dan moet de staatssecretaris niet een voorstel doen om in te grijpen maar dan móet hij ingrijpen. Dus ik zou mevrouw Sent willen vragen om dat dictum op die manier aan te passen. Dan kan die motie wellicht unaniem in deze Kamer worden aangenomen. Dat zou een prachtig resultaat zijn.

Dan mijn volgende punt.

De voorzitter:

Uw tijd is wel om, hoor.

De heer Van Rey (VVD):

De iPad had ik niet direct bij de hand. Dat scheelt ook weer, natuurlijk.

Ik heb er begrip voor dat de staatssecretaris geen substantieel negatief effect op de kredietverlening qua bedrag kan noemen, omdat de scenario's verschillende uitkomsten hebben. Wel verzoek ik hem, gezien ook hetgeen ik zo-even heb gezegd, om nog meer de vinger aan de pols te houden, dus om er nog meer cardiologie op toe te passen.

De VVD-fractie heeft gevraagd om met name na 2013 niet automatisch uit te gaan van dit bedrag. De staatssecretaris heeft daarop nog niet geantwoord. Wellicht dat hij dat alsnog in tweede termijn kan doen. Hij moet niet over zijn graf heen regeren, maar hij kan natuurlijk wel de sector even geruststellen.

De heer Backer (D66):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris en aan zijn medewerkers op dit late uur. Helder dat er een onderling gewicht is van de drie doelstellingen. Ik steun ook dat onderscheid.

Op het punt van het KB zorgde de staatssecretaris voor enige verwarring bij mij waar het gaat om de veiligheidsklep. In het Lenteakkoord is deze maatregel voorzien. De wet gaat in als het KB wordt geslagen. We hebben gesproken over een veiligheidsklep bij de monitoring en de kredietverlening. Ook al wensen de banken het niet, ze moeten het komende jaar er toch rekening mee houden dat deze belasting wordt ingevoerd. Die helderheid moet toch gegeven worden. Dus de veiligheidsklep zit niet aan het begin maar aan het eind. Ik wil dat wel helder hebben, want anders gaan we daarmee een verkeerde richting op. Er zijn namelijk nu al signalen waarvan ik denk dat die in de afweging al hebben meegespeeld wat betreft het aannemen van deze wet.

Ik ga het niet meer over de kredietverlening hebben. Ik heb het staatje ook gezien.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitleg over Europa. Het zal denk ik nog wel even duren voordat er daar sprake is van een gezamenlijk optrekken.

De staatssecretaris heeft gezegd dat hij het begrotingsakkoord loyaal uitvoert. Daar ging mijn opmerking zo-even ook over, maar ik denk ook dat als we vooruitkijken, we daar de hand aan moeten houden. Mijn fractie zal dat ook doen.

We hebben de motie van mevrouw Sent medeondertekend. Hoewel ik ze nog niet heb gezien, heb ik het gevoel dat de wijzigingen die voorgesteld worden, voor mijn fractie acceptabel zullen zijn. Er staat "noodzakelijk". Ik lees daar ook bij "en passend". Misschien dat dit ook nog in de redactie kan worden meegenomen. Dan hebben we dat ook opgelost.

Ten slotte wil ik u, voorzitter, complimenteren met de leiding van deze vergadering, maar vooral met het besluit om de openbaarheid van deze vergadering nog eens te bekrachtigen met open ramen. Dat heeft ook veel praktische voordelen gehad.

De voorzitter:

Ik dank u wel.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Uiteraard ook namens ons veel dank aan de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor de beantwoording. Ik ben blij met de veel duidelijkere toezeggingen van de staatssecretaris over het monitoren van de effecten op de kredietverlening. Dat is toch echt wat anders dan de vinger aan de pols houden. We hebben duidelijk gehoord dat per kwartaal wordt gekeken wat de invloed is op de kredietverlening en dat indien noodzakelijk onmiddellijk kan worden ingegrepen. Dat kan op verschillende manieren, maar belangrijk is dat we niet moeten wachten tot het Belastingplan 2014, maar dat er direct wordt ingegrepen, als de noodzaak daar is.

De motie van mevrouw Sent versta ik zo dat wij de staatssecretaris uiteraard volgen in die toezegging, maar dat we uiterlijk 1 juni al een rapportage willen hebben over de stand van zaken op dat moment. Voor het overige blijft de toezegging van de staatssecretaris staan van tijdig, accuraat en passend optreden.

Wat ik toch gek blijf vinden, en ook onbevredigend, is dat bij de ex ante evaluatie door de Nederlandsche Bank wel werd uitgegaan van een geïsoleerd effect, maar dat dit niet kan in een ex post evaluatie. Als je een ex ante evaluatie hebt die je ex post niet kunt toetsen, blijf ik het toch een slag in de lucht vinden. Dat blijft een lastig element in dit wetsvoorstel.

In het rapport van de Nederlandsche Bank varieert het mogelijk effect op de kredietverlening van 1,4 tot 28 mld. per jaar. Volgens de Nederlandsche Bank zal de realiteit er tussenin liggen, maar dat is toch nog altijd heel ernstig. Dat benadrukt ook het belang van de toezegging van de staatssecretaris. We zijn allemaal heel blij met de opbrengst van deze belasting: 600 mln., die nodig zijn voor de versterking van de Nederlandse openbare financiën, maar als dat in het meest gunstige scenario van de Nederlandsche Bank 1,4 mld. aan kredietverlening kost, is de vraag of de baat opweegt tegen de last, volstrekt relevant.

Ik heb er met genoegen kennis van genomen dat de staatssecretaris over het level playing field heeft gezegd dat het echt het alleruiterste is wat wij kunnen hebben. Dat betekent naar mijn mening ook dat als die tarieven in het buitenland omlaag gaan en er dus sprake is van een relatieve stijging van de druk in Nederland, dat dit ook reden is om in te grijpen. Er moet ook worden gemonitord hoe de druk van onze bankenbelasting zich verhoudt tot die in Frankrijk en Duitsland.

Ik kan nog niet zeggen wat de uiteindelijke afweging van mijn fractie zal worden. Wij hechten zeer aan het gezond maken van de Nederlandse overheidsfinanciën, waar dit wetsvoorstel een bijdrage aan levert, maar we gaan het ook afzetten en afwegen tegen de risico's die wij lopen als wij deze weg opgaan met betrekking tot de kredietverlening. Ik zeg erbij dat de toezeggingen van de staatssecretaris mij wel helpen richting mijn fractie, maar ik zal toch tot volgende week moeten wachten om de uitkomst van die afweging kenbaar te maken.

Mevrouw Sent (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Naar aanleiding van de suggestie van senator Van Rey wil ik het laatste deel van mijn motie aanpassen.

De voorzitter:

De motie-Sent c.s. (33121, letter I) is in die zin gewijzigd dat het dictum thans luidt:

verzoekt het kabinet, de Kamer tijdig en in elk geval uiterlijk 1 juni 2013 te informeren over de kredietverleningssituatie in Nederland middels een rapport van de Nederlandsche Bank en, indien noodzakelijk, onmiddellijk in te grijpen in de situatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze gewijzigde motie krijgt letter J (33121).

Ik stel vast dat er in tweede termijn nog een enkele vraag is gesteld, tussen enkele beschouwingen door. Ik vraag de staatssecretaris om zich te beperken tot het antwoord op de vragen en om ernaar te streven om met zijn antwoord om 1.00 uur klaar te zijn.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Ik doe mijn best. Ik dank de Kamer voor de tweede termijn. Mevrouw Sent heeft gevraagd om ten aanzien van de nevendoelstelling "bijdragen aan de risicobeheersing" druk te blijven uitoefenen en als het gaat om het beloningsbeleid voortdurend alert te zijn op perverse prikkels en waar nodig actie te ondernemen om deze weg te nemen. Dat ervaar ik als ondersteuning van het beleid dat door de minister en door mij wordt gevoerd. Ik voeg eraan toe dat het element wat dit wetsvoorstel bijdraagt aan het nevendoel risicobeheersing c.q. hoe die stok achter de deur werkt met betrekking tot het beloningsbeleid, nadrukkelijk onderdeel zal zijn van de evaluatie over drie jaar of wij daar wellicht verbeteringen in kunnen aanbrengen.

Mevrouw Sent heeft ook gezegd dat de hoofddoelstelling is om de schatkist te vullen. Inderdaad wordt de banken gevraagd om een bijdrage voor de impliciete garantie die de Staat hun biedt. Dat is inderdaad een bijdrage in de schatkist. Ik heb al eerder gezegd in fiscale debatten dat veel belastingen worden voorzien van tal van nevendoeleinden, maar dat mijn lijn consequent is geweest dat het nevendoel het hoofddoel van belastingheffing, namelijk het vullen van de schatkist, om daarmee de publieke voorzieningen te bekostigen, niet in de wielen rijdt.

Mevrouw Sent is teleurgesteld door de scenario's van de Nederlandsche Bank. Dat kan ik ook niet helpen. We zullen in de toekomst moeten zien op welke wijze de zaak wordt afgewenteld. De banken die een extra slag kunnen maken bij de kostenbeheersing, zullen wellicht wat minder afwentelen op de klanten dan wel op de aandeelhouders. Dat heeft de Nederlandsche Bank inderdaad niet meegenomen in de afwentelingsmogelijkheden.

Ik denk dat er sprake is van een misverstand als het gaat om de zorg met betrekking tot de kredietverlening. Het is niet zo dat de monitor kredietverlening het belangrijkste punt is in de evaluatie over drie jaar. Over drie jaar gaan we alle facetten van deze wet in kaart brengen, terwijl we elke dag of elke maand de kredietverlening moeten monitoren. Wat mij betreft start dat nu. Ik kom daar nog kort op terug bij de heer Backer.

Als ik zie dat er twee kwartalen op rij sprake is van een dalende kredietverlening, vind ik dat een zorgwekkende ontwikkeling. Natuurlijk zal ik deze dan goed analyseren en daarbij de vraag betrekken of het komt door de vereiste deleveraging, ook vanwege de aangescherpte eisen van Basel III, of dat de bankenbelasting de druppel is die de emmer doet overlopen voor de banken, waardoor zij het bedrijfsleven niet van het noodzakelijke krediet kunnen voorzien. Dat zal ik dan moeten afwegen, ook voor de maatvoering van te nemen passende maatregelen.

Mevrouw Sent heeft nog gevraagd naar de beoordeling van deze belasting op de vijf criteria, die neerkomen op zo min mogelijk marktverstoring. Daarvan is hier sprake. Het is wel zo dat er een doelmatigheidsvrijstelling bestaat in deze bankenbelasting van 20 mld. waardoor met name de relatief kleine banken in Nederland er geen last van hebben, of relatief kleine dependances van buitenlandse banken er ook geen last van hebben. Ik heb daarover in de Tweede Kamer een heel debat gevoerd. Ongetwijfeld zal mevrouw Sent de Handelingen daarop ook hebben nageslagen.

Hiervoor geldt echt dat het voor nieuwe toetreders natuurlijk best lastig is om op de markt voor financiële dienstverlening te komen. Ik denk dat het van wezenlijk belang is dat wij meer aanbieders krijgen en dat wij de kleine aanbieders die wij hebben ook houden, zodat er niet meer een paar grote spelers zijn die de dienst uitmaken. Dat is een belangrijk element waardoor ik de drempel ook op 20 mld. heb gezet. Willen banken uiteindelijk ook echt volwassen worden in Nederland, dan komen zij daar vervolgens ook bovenuit en zullen zij ook moeten meebetalen aan de bankenbelasting.

Tegelijk is het dan ook nog zo dat de drempel van die 20 mld. ertoe leidt dat daarmee de bankenbelasting zich beperkt tot minder dan twee handenvol belastingplichtigen. Dat maakt het voor de uitvoering natuurlijk ook heel belangrijk.

Daarmee heb ik eigenlijk al de elementen benoemd: zo min mogelijk marktverstoring, relatief gemakkelijke uitvoerbaarheid, weinig belastingplichtigen en een gelijk speelveld binnen de Europese Unie. Daarstraks heb ik al aangegeven dat wij met name naar de vormgeving hebben gekeken in het Verenigd Koninkrijk. Niet iedereen heeft dezelfde vormgeving. Een exact gelijk speelveld heb je niet, maar vervolgens hebben wij naar de hoogte van het tarief gekeken dat nog draaglijk is.

Ik zeg nogmaals in alle eerlijkheid dat met de verdubbeling van de opbrengst in het begrotingstekort voor 2013 dat gelijke speelveld binnen de Europese Unie wat minder is geworden. Dat stelt tegelijkertijd ook wel een limiet aan wat je kunt vragen. Aan zo min mogelijk administratieve lastenverzwaring voldoet dit wetsvoorstel ook omdat simpelweg wordt uitgegaan van de commerciële jaarstukken die toch al moeten worden opgemaakt. Dus er worden niet nog allerlei nieuwe dingen uitgevraagd. Als ik kijk naar alle belastingen die wij kennen, is dit de belasting die de minste belastingplichtigen en ook de minste belastingambtenaren kent om uit te voeren. Dat maakt dit eigenlijk voor mij wel een ideale belasting.

Tegelijkertijd geef ik aan – daarover hebben wij hier de hele avond het debat gevoerd – dat dat natuurlijk ook wel zijn keerzijde heeft, namelijk dat deze sectorspecifieke belasting wordt afgewenteld, dat dat niet geheel, niet alleen of misschien wel helemaal niet op de aandeelhouders zal gebeuren en dat het dan wellicht in de richting van de klant gebeurt. Als dat het geval is met een lichte opslag van het tarief is het misschien nog wel redelijk draaglijk maar als het gebeurt door het rantsoeneren van de kredietmogelijkheden, zou het de Nederlandse economie kunnen verstoren. Het laatste wil ik in elk geval niet.

Dan heeft mevrouw Sent over de kredietverlening nog een motie ingediend, die door toedoen van senator Van Rey nog is aangescherpt en waarin het kabinet wordt verzocht, uiterlijk 1 juli 2013 de Kamer te informeren over de kredietverleningsituatie in Nederland middels een rapport van de Nederlandsche Bank en indien noodzakelijk onmiddellijk in te grijpen. Dit is eigenlijk precies wat ik daarstraks bedoelde te zeggen, dus eigenlijk is deze motie een ondersteuning van het beleid dat ik wil inzetten. Uiteraard weet ik niet of ik volgend jaar rond deze tijd hier ook nog sta. Maar dan is het goed dat mijn ambtsopvolger – dat zou ik ook zelf kunnen zijn – in elk geval in deze motie heel nadrukkelijk ziet aangegeven wat de Eerste Kamer verlangt. Ik wil dat graag doen, dus ik zou de motie willen overnemen. Maar als u die in stemming wilt brengen, zal ik het oordeel aan de Kamer laten.

Dan ga ik verder met de opmerking van mevrouw Sent over de irrationaliteit van de financiële markten en het fiscale pakket dat wij volgende week hebben. Ik verheug mij alvast op de discussie van volgende week.

De heer Ester heeft gevraagd of je niet een onderscheid kunt maken tussen het geaggregeerde niveau van kredietverlening dat ik daarnet heb rondgedeeld en de kredietverlening aan het mkb. Senator Van Rey heeft daar net al het nodige over gezegd. Daar waar mogelijk zal ik een uitsplitsing maken. Ik zal – dit is tevens een toezegging in de richting van senator Van Rey – samen met de collega van EL&I ingaan op de preciezere cijfers voor het mkb en aangeven wat daaraan wordt gedaan door het kabinet en wat er mogelijk verder nog aan zou kunnen worden gedaan. Want ik begrijp heel goed het gevoel dat geaggregeerde cijfers mooi zijn maar dat je, wanneer je tegelijkertijd ziet dat het mkb zich daar niet in herkent, dat probleem zult moeten adresseren en van een oplossing zult moeten proberen te voorzien.

Tegelijkertijd wil ik, daar waar banken de keuze maken om een kredietlijn niet verder voort te zetten vanwege de toegenomen risico's, natuurlijk niet op de stoel van zo'n bank gaan zitten. Maar dat zal de Kamer begrijpen.

De heer Reuten heeft nog een paar gedachte-experimenten met mij willen doorvoeren over de hypothetische situatie dat er een zak met geld beschikbaar is, het pensioenfonds met kapitaal. Hij zegt dat dit toch beschikbaar blijft, of de koersen nu hoog of laag zijn. Het punt is natuurlijk dat dat beschikbare kapitaal, ook het beschikbare geld dat de pensioenspaarders in Nederland hebben opgebracht, niet alleen in Nederland of in Europa wordt uitgezet maar in de hele wereld. Sterker nog, ik geloof dat 98,5% buiten Nederland wordt uitgezet. Dat is op dit moment natuurlijk ook precies het probleem waar wij tegenaan lopen. Je ziet dat men zich in heel veel landen terugtrekt op de eigen markten.

Met betrekking tot het Nederlands pensioengeld is dat niet zo omdat pensioenfondsen redeneren: als ik elders een hoger rendement kan krijgen, dan bewijs ik daarmee mijn toekomstige gepensioneerden de grootste dienst, want als ik het hier zou uitzetten en ik daarvoor minder geld zou krijgen, dus minder rendement halen, dan doe ik de gepensioneerden tekort. Is het zo dat bij Europese financiële instellingen wat minder vertrouwen bestaat in het winstpotentieel in de toekomst, dan zal dat geld dus niet hier worden geïnvesteerd maar elders, hetzij elders in de financiële markten dan wel in andere branches. Dat betekent heel simpel dat het dus voor Europese banken, en ook voor Nederlandse banken, lastiger is om aan extra kapitaal te komen dan het in het verleden was. Wij proberen met tal van maatregelen die situatie te herstellen.

Dan heeft de heer Reuten nog gezegd: als je twee kwartalen achter elkaar de kredietverlening ziet dalen en je gaat over tot heroverweging, pas dan op dat je toch ook kijkt naar de effecten die "Basel" ook daadwerkelijk beoogt, dat er minder leverage plaatsvindt. Natuurlijk zal ik die ook wel in ogenschouw nemen, maar ik zal, zoals ik de Kamer daarstraks heb toegezegd, kijken naar dat complex van maatregelen waarvan de bankenbelasting er een is. Dat mag in elk geval niet de reële economie schaden. Dat is volgens mij de portee van de zorg in deze Kamer.

De heer Van Rey heb ik al bediend met de toezegging rondom de brief en met de toezegging rondom daadkracht. Ik zal ingrijpen als het nodig is, maar ik hoop van ganser harte dat het niet nodig is. Dan gaat het namelijk beter met de Nederlandse economie. Ik denk dat iedereen dat zal onderschrijven. Ik zal tijdig, accuraat en passend ingrijpen als dat nodig is, maar ik hoop dat het niet hoeft.

Tegelijk kom ik bij de heer Backer, die het volgende zegt over het KB en de monitoring. U hebt toch net een begrotingsakkoord 2013 afgesloten waarvan dit een onderdeel is? Dan kunt u dat KB toch niet als veiligheidsklep hanteren? Het begrotingsakkoord 2013 is afgesproken. Dat voer ik loyaal uit. Als het ook maar enigszins verantwoord mogelijk is, dan zal ik dat KB ook slaan en daar zal het kabinet ook toe beslissen. We hebben niet voor niets dat begrotingsakkoord afgesproken. Tegelijk heb ik ook in de stukken van vorig jaar al aangegeven dat ik wel de situatie op de financiële markten in de gaten heb te houden. Mocht het zo zijn dat de situatie zich de komende weken of voor het moment dat ik dat KB moet slaan, dramatisch verslechtert, kunt u van mij toch niet verlangen dat ik die bankenbelasting nog ga innen, als de banken onder water staan en bijvoorbeeld extra kapitaal nodig hebben? Dan zullen we daar een alternatief op moeten verzinnen. Daarmee zeg ik niet dat ik mij wil wegdraaien van de afspraak; dat is geenszins het geval. Ik wil wel aangeven dat de veiligheidsklep vorig jaar niet voor niets is ingebouwd. Wat mij betreft staat de veiligheidsklep er ook nog steeds om goede redenen in. Ondanks wat zich de afgelopen tijd heeft voorgedaan – het weer is toch wel wat slechter geworden, ook voor de financiële markten – zie ik op dit moment nog geen reden om die bankenbelasting niet in te voeren voor 2012. Wel heb ik aangegeven om de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel met een jaar vooruit te schuiven, zodat de banken de facto niet erg veel zwaarder worden belast met de twee maatregelen tezamen in 2012 dan in 2011 bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel was voorzien.

De heer Backer (D66):

ik heb nog een korte opmerking. Als de situatie zo is als de staatssecretaris schetst, zal dit ook niet hier besproken worden maar op een ander moment. Als er 600 mln. aan alternatieve dekking moet worden gevonden, zal dit het gezamenlijke probleem van een aantal partijen zijn. Wij hoeven er hier niet verder op in te gaan. Ik wilde het wel nog even gezegd hebben.

Staatssecretaris Weekers:

Het lijkt mij dat dit voor alle afspraken in het begrotingsakkoord 2013 geldt. Vijf partijen hebben die afspraken gemaakt. Het staat geen enkele partij vrij, lijkt mij, om daar selectief in te winkelen. Die afspraken staan tot het moment dat er nieuwe afspraken worden gemaakt. Mocht de situatie zich echter dermate verslechteren dat het absoluut onverantwoord is om dat KB te slaan, dan zullen de vijf partijen ook bereid en in staat zijn om samen alternatieven te bedenken.

De voorzitter:

Ik verzoek de staatssecretaris om af te ronden.

Staatssecretaris Weekers:

Dat ga ik doen.

Ik heb nog een vraag van de heer Van Rey om na 2013 niet uit te gaan van het automatisme van dit bedrag. Het begrotingsakkoord 2013 gaat uit van dit bedrag. Dat gaat over 2013, niet over 2014 en verder. Het staat echter in de meerjarige doorrekening wel structureel in de boeken. Dat betekent dat, als je het voor 2014 of verder wilt verlagen, je alternatieve dekking moet hebben. Die heb ik op dit moment niet.

De heer Essers, ten slotte, zegt dat het toch wel wat lastig is dat een ex ante evaluatie die geïsoleerd plaatsvindt, ex post niet getoetst kan worden. Ik begrijp dat. Ik vind het zelf ook lastig, maar we hebben dat natuurlijk wel vaker. Wanneer meerdere maatregelen op zeker moment in werking treden, kun je vooraf modelmatig wel schetsen wat het geïsoleerde effect waarschijnlijk zal zijn. Maar wanneer de diverse maatregelen worden doorgevoerd, kun je dat moeilijk van elkaar onderscheiden. Dat is met dit voorstel niet anders dan met heel veel andere voorstellen.

De heer Essers sprak over het level playing field. Als in andere landen de tarieven omlaag gaan, gaat dat in Nederland dan ook gebeuren? Als je dat wilt doen, moet je daar ook alternatieve dekking voor hebben. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat andere landen de tarieven gaan verlagen. Frankrijk en Duitsland hebben op dit moment lage tarieven. Daar wil men uit binnenlandse politieke overwegingen juist een financiële transactietaks ernaast. Ze willen de banken dus zwaarder belasten. Om dan in de logica van de heer Essers mee te gaan: dat zou betekenen dat we in Nederland de discussie krijgen of de zaak niet moet worden opgetrokken. Laten we die discussie nu maar niet verder voeren.

Het is jammer dat de heer Essers thans nog geen duidelijkheid kan geven over het stemgedrag van zijn fractie. Ik ga er in elk geval van uit dat ik, daar waar ik de mogelijkheden zag om zorgen weg te nemen, dat ook maximaal heb gedaan en dat de heer Essers begrijpt dat ik heb geprobeerd om ook hem maximaal comfort te bieden.

Daarmee rond ik af, voorzitter.

De heer Reuten (SP):

Ik heb nog een korte vraag. Kan de staatssecretaris in verband met de evaluatie die hij zojuist noemde in een brief ingaan op de argumenten over de bankenaandelenheffing, als de ambtenaren weer tijd hebben?

Staatssecretaris Weekers:

Ik wil daar te zijner tijd met alle plezier een brief over sturen. Tegelijkertijd zeg ik nu alvast dat ik er niets in zie, maar ik wel er best een brief over sturen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord in tweede termijn. Ik begrijp dat stemming wordt gevraagd, al was het maar omdat de CDA-fractie nog haar mening moet vormen. Wij stemmen volgende week over het wetsvoorstel en de gewijzigde motie van mevrouw Sent.

Ik wens u allen wel thuis.

Sluiting 1.10 uur.

Naar boven