Aan de orde is het debat over de Staat van de Europese Unie (30802).

De voorzitter:

Ik heet de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken van harte welkom in dit huis. Ik hoop dat zij in het vervolg kans zien, op tijd te komen. Er zijn zaken die gemarkeerd moeten worden.

Ik feliciteer de bewindslieden echter bovenal van harte met hun benoeming. Voor de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken is het hun eerste optreden in deze Kamer. Ik wens beiden de benodigde wijsheid toe.

De heer Hoekzema (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Namens de VVD-fractie wil ik om te beginnen minister Verhagen en staatssecretaris Timmermans feliciteren met hun eervolle ambt en hun veel succes toewensen. Dat geldt uiteraard ook voor de minister-president, de heer Balkenende. Balkenende IV, waar zal dat eindigen? U hoeft hierop niet te antwoorden, het zal het geheim van Balkenende zijn!

Mijn fractie kiest uiteraard voor een kritische opstelling, want er is iets veranderd. Wij hebben een wat andere positie hier gekregen, zo heb ik begrepen. En dat is ook goed, want een kritische oppositie is goed voor ons land, goed voor Europa en misschien ook wel goed voor de regering.

Op 24 en 25 maart aanstaande wordt in Berlijn het vijftigjarig bestaan gevierd van de Verdragen van Rome die ten grondslag liggen aan onze huidige Europese Unie. Als een belangrijk onderdeel van deze viering zal op 25 maart de Verklaring van Berlijn worden getekend. Deze nieuwe verklaring moet de sfeer uitademen van de Verklaring van Messina van 1955. Ook toen was het nodig, het commitment van de toen nog zes lidstaten nieuw leven in te blazen. De Verklaring van Berlijn zal een vergelijkbare duw moeten geven aan het stagnerende integratieproces van de EU. Het neen van de meerderheid van de bevolking in Frankrijk en Nederland in het voorjaar van 2005 heeft de vraag opgeworpen "hoe verder"? Hoe het vertrouwen van de burgers en het draagvlak voor de verdere ontwikkeling terug te winnen? Waar willen wij in Nederland met Europa naar toe? Wat voor een soort Europa moet het zijn? Wat is de positie van de nationale lidstaten? Hoe kunnen de burgers meer en beter bij het ontwikkelingsproces van de Unie worden betrokken?

Voorzitter. In de commissie Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO) hebben wij bewust vastgehouden aan 13 maart 2007 voor het Europadebat met de regering, of er nu wel of niet een nieuwe regering zou zitten. De reden is dat vóór de Verklaring van Berlijn het gewenst zou zijn een debat met de regering te hebben over "hoe verder met Europa". Mijn fractie was in dit verband zeer benieuwd en verwachtingsvol wat in het coalitieakkoord en in de regeringsverklaring hierover zou staan. Goed nieuws is dat in het coalitieakkoord, in de eerste pijler nog wel, gesproken wordt van een actieve internationale en Europese rol. Dat werd ook wel tijd, want Nederland heeft zich oorverdovend stil gehouden na het nee van het referendum van 1 juni 2005. Daardoor dreigt ons land zo langzamerhand in een geïsoleerde positie te worden gemanoeuvreerd. De achttien lidstaten hebben nog niet zo lang geleden apart vergaderd en de zes grote landen (Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Italië, Spanje en Polen) vergaderen van tijd tot tijd ook apart. Waar blijft Nederland? Bij lezing van de beide stukken bekroop ons toch een gevoel van teleurstelling. De coalitiepartners en het nieuwe kabinet-Balkenende IV komen helaas niet verder dan een aantal algemeenheden. Mijn fractie mist een concrete aanpak om de impasse in de verdere ontwikkeling van de EU te doorbreken. Waarom niet concrete oplossingsrichtingen genoemd om meer betrokkenheid van de burger bij de verdere gang van de Unie te verkrijgen? Daar ging het in Nederland toch mis bij het referendum op 1 juni 2005? Hoe denkt de regering de besluitvaardigheid en de slagkracht van de EU te versterken en toch de burgers te betrekken en betrokken te houden bij de verdere ontwikkeling van de Unie? En dan de hamvraag: geen grondwettelijk verdrag, zegt de coalitie, waarin het transparante en democratische karakter van de Unie wordt vastgelegd en waarin de parlementen van de lidstaten een duidelijke rol krijgen in het besluitvormingsproces. Op welke manier denkt de regering dit anders te bereiken? Wat moeten wij ons dan voorstellen bij de passage in het coalitieakkoord: "Gestreefd wordt naar een wijziging en eventuele bundeling van bestaande verdragen van de EU waarin subsidiariteit en democratische controle zeker gesteld worden en die zich in inhoud, omvang en benaming overtuigend onderscheiden van het eerder verworpen grondwettelijk verdrag"?

Aan welk inhoudelijk en bovendien overtuigend onderscheid denkt de regering hierbij? Onbegrijpelijk is dat de regering zich verschuilt achter een specifiek advies van de Raad van State ten aanzien van een eventueel referendum. Dit is niet erg dapper, dit getuigt niet van politieke moed en bovendien wordt de Raad van State in een volstrekt ongewenste positie geplaatst, namelijk het maken van een politieke keus, een taak toch bij uitstek van de regering! Een regering moet eerst zelf een keuze maken, daarna advies vragen aan de Raad van State en vervolgens moet de regering over de vraag al of niet een referendum zelf een beslissing nemen.

In dit debat wil ik namens mijn fractie een inbreng leveren om de richting van de verdere ontwikkeling van de EU in hoofdlijnen aan te geven. Wij kunnen, ook na het nee van de Nederlandse bevolking, verder met de EU. Er is geen reden voor somberheid of beduchtheid om verder te gaan met Europa, immers de steun voor het lidmaatschap van Nederland van de EU is nog altijd zeer groot, rond 75%, en de EU brengt ons land in de ogen van veel Nederlanders, rond 63%, veel voordelen, zoals onlangs weer bleek uit de Europabarometer. De Nederlandse bevolking omarmt een internationaal sterk Europa. 67% gelooft dat een sterk Europa goed is voor de balans in de wereld, zo is te lezen op www.21minuten.nl. Maar het referendum blijkt wel heel duidelijk te hebben gemaakt dat veel burgers bezorgd zijn over de manier waarop het Nederlandse lidmaatschap en de Europese integratie vorm hebben gekregen. Bij velen leeft het gevoel dat zij geen greep hebben op de Brusselse besluitvorming en dat Nederland een "superstaat" over zich heen krijgt.

Ik noem enkele hoofdlijnen. De VVD-fractie wil dat het nee tegen het grondwettelijk verdrag wordt gerespecteerd. Dat wil zeggen dat het grondwettelijke verdrag dat is voorgelegd aan de Nederlandse bevolking niet meer aan de orde is. Wel moet de EU met 27 lidstaten bestuurbaar blijven en de democratische controle versterkt worden. Ook moet de Unie slagvaardiger worden op het gebied van internationale criminaliteit, terrorisme, asiel en migratie, klimaat, energie en extern beleid. Daartoe moeten het Verdrag van Nice en het Europees Verdrag worden aangepast. Daarvoor zullen verdragswijzigingen en nieuwe verdragen noodzakelijk zijn, net zoals er veranderingen nodig waren in 1957 met het Verdrag van Rome, in 1986 met de Europese Acte, in 1992 met het Verdrag van Maastricht, in 1997 met het Verdrag van Amsterdam en in 2000 met het Verdrag van Nice. Het is dus helemaal niet nodig, de veranderingen in de vorm van een grondwet te gieten. Een specifiek advies van de Raad van State in verband met een eventueel referendum, dat de regering kennelijk ook niet voorstaat, is een vreemde gang van zaken. Ik heb hier al eerder over gesproken.

Goedkeuring van het nieuwe verdrag of verdragen moet gewoon gebeuren door de Staten-Generaal. De burgers hebben gesproken op 1 juni 2005 en nu moeten de regering en het parlement het huiswerk overdoen en wij, als de vertegenwoordigers die de burgers in de Tweede en Eerste Kamer direct en indirect hebben neergezet, moeten nu laten zien wat wij van hun advies hebben gemaakt. Dat is de gang van zaken die wij in een representatieve democratie mogen verwachten. De VVD-fractie hecht er wel aan dat de nieuwe verdragen die gericht zijn op verbetering van het besluitvormingsproces en meer slagvaardigheid van de EU, zijn afgerond vóór de Europese verkiezingen in 2009, opdat dit nieuwe pakket inzet kan zijn bij de kiezersuitspraak in de Unie.

Een tweede hoofdlijn: een verder verbeteren van de interne markt voor goederen, diensten, personen en kapitaal is een belangrijke doelstelling voor de VVD. De interne marktgedachte staat bij uitstek centraal in de EU. Daarom vindt mijn fractie het ronduit fout als de regering bij de taakverdeling tussen de lidstaten en EU afspraken wil maken over: "verenigbaarheid van de interne marktgedachte met de inrichting van publieke voorzieningen". Daarmee zullen naar mijn mening alle lidstaten hun eigen voorzieningen gaan afschermen en wordt het corporatisme in Nederland in de hand gewerkt. Niet de publieke voorzieningen, noch de prijs, noch de kwaliteit ervan, maar de bestaande machtsposities van publiek gefinancierde voorzieningen worden hiermee verdedigd. Net als de idee van de "nationale kampioenen", denk hierbij bijvoorbeeld aan grote energiebedrijven in Frankrijk, Duitsland en inmiddels in Nederland, staat bescherming van corporatisme in Nederland haaks op de Europese gedachte en vergroot die bescherming onze achterstand in een open wereld waarvan wij zeer afhankelijk zijn, omdat deze wijze van bescherming averechtse gevolgen heeft. Ik noem meer werkloosheid, hogere prijzen, minder innovatie en meer bureaucratie. Daarbij mag de markt uiteraard niet tot dominante marktposities leiden, daarvoor hebben we toezichtorganen, zoals de NMa in ons land en de Europese commissaris voor de mededinging op EU-niveau.

Ik noem een derde hoofdlijn. De versterking van de positie van de nationale parlementen moet intensief worden aangepakt. Niet alleen de subsidiariteitstoets is hier van belang. Nog belangrijker is de proportionaliteitsvraag. Zijn de regels wel nodig en zijn ze wel nodig in de omvang en reikwijdte waarin ze worden voorgesteld? Daartoe moet ook het systeem van gele en rode kaarten in het beginstadium van het besluitvormingsproces aan de Nederlandse regeringsonderhandelaars worden meegegeven. Mijn fractie vindt het voor ons in Nederland het overwegen waard tot een vorm van een parlementair instemmingsrecht met een zekere onderhandelingsruimte voor de regering te komen. Dit is ook van belang vanwege de toenemende europeanisering van ons binnenlands beleid. Wij denken aan het Deense model van een onderhandelingsmandaat. In Denemarken is de Europese beleidsvorming zeer breed gepolitiseerd in het parlementen onder de bevolking. De ervaring van de Denen is dat er in het parlement over de vele vakcommissies verspreid veel aandacht is voor Europees beleid en dat via de media en de websites van de Folketing, het Deense parlement, en het EU informatiecentrum ook de burgers meer betrokken worden mede doordat 95% van de memoranda van de commissie voor Europese zaken in Denemarken openbaar is. Richtlijnen die ingevoerd zijn moeten van horizonbepalingen, sunsetclauses, worden voorzien. Na een gegeven periode moet wetgeving opnieuw door de nationale parlementen en het Europees Parlement worden geëvalueerd. Daarmee houd je draagvlak voor het regelgevingssysteem tussen de EU en Nederland. Het draagvlak en het vertrouwen worden ook vergroot door deregulering en vermindering van administratieve lasten en het verhogen van de kwaliteit van Europese regelgeving. Ik noem effectbeoordelingen en openbare raadplegingen. Een goede zaak zou zijn een effectbeoordeling achteraf om zo eventuele landenspecifieke gevolgen mee te nemen in een meer flexibele beoordeling. Dan krijgt het regelgevingssysteem feedback en wordt als het ware luisterend en lerend gewerkt en dat is toch een belangrijke les van het referendum in Nederland.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik verbaas mij over de ophemeling van het Deense model. Uiteraard is een sterkere betrokkenheid van het parlement bij de Europese besluitvorming gewenst, maar wij allen weten dat het vooraf toestemming vragen aan het parlement een enorme handenbinder is voor de Europese besluitvorming. Op sommige punten wordt hierdoor zelfs de besluitvorming geblokkeerd. Is de heer Hoekzema daar voorstander van?

De heer Hoekzema (VVD):

Als de heer Van Gennip het zo stileert, kan ik mij zijn reactie voorstellen. Als hij zich in de gang van zaken in Denemarken verdiept heeft, ziet hij dat er een nauwe wisselwerking bestaat tussen de regering en het comité van buitenlandse zaken van de Folketing. Daarin wordt nadrukkelijk een zekere souplesse aangegeven. Bovendien is in het protocol waarin de zaken vastgelegd zijn, rekening gehouden met de positie van het parlement en met de onderhandelingsruimte die de regering moet hebben. Het gaat hierbij met name om de ervaring. Men zegt dat het het overwegen waard is om dit voor Nederland te bekijken. Je ziet namelijk een enorme verbreding van de Europese beleidsgedachte binnen de politiek, veel breder dan die wij tot nu toe kennen. Het leeft ook nadrukkelijk via kranten en media bij de bevolking. Dat is een enorme winst, want daarbij wordt Europa voortdurend meegedragen door de bevolking.

De heer Van Gennip (CDA):

Dan is het mij duidelijk. De heer Hoekzema stelt zich het Deense model als een soort cafetaria voor waarin wij een aantal aantrekkelijke artikelen kunnen kopen. Laat daar echter geen misverstand over bestaan. Het gaat om dat ene artikel dat vooraf een handenbinder is. De regering wordt met een tevoren nadrukkelijk vastgepind mandaat naar Brussel gestuurd, maar dát artikel trekt ons in het genoemde cafetaria niet aan.

De heer Hoekzema (VVD):

U weet dat met name de onderhandelingsaanpak door de regering wordt voorbereid die vervolgens op basis van de relaties die men in Brussel heeft wordt aangepast. Het is mij gebleken dat het qua uitvoering niet zo zwart-wit is als de heer Van Gennip nu suggereert.

Voorzitter. Ik was bezig met de vierde hoofdlijn. Na de grote uitbreidingen van de EU sinds 2004 met 12 Zuid- en Midden-Europese landen die er eigenlijk amper of niet klaar voor waren en een groot beslag leggen op het opnamevermogen van de EU, vindt mijn fractie dat in het belang van de Unie en de geloofwaardigheid naar de burger grote terughoudendheid en zorgvuldigheid moet worden betracht bij het toelaten van nieuwe landen. Daartoe is het noodzakelijk dat werkelijk aan alle Kopenhagencriteria wordt voldaan, dus inclusief volledige overname van het acquis communautaire en de effectieve toepassing ervan door geschikte administratieve en wetgevende structuren. Er moet pas een datum van toetreding worden vastgesteld als aan de criteria volledig is voldaan. Mijn fractie is van mening, dit niet langer in een verklaring door de Europese Raad af te spreken, maar vast te leggen in een nieuw verdrag. Graag hoor ik hierover de mening van de regering. In dit verband wil mijn fractie gaarne nadere uitleg van de term partenariaat en de bedoeling die de regering hiermee heeft ( zie coalitieakkoord, pagina 11).

Als concluderende opmerking in dit stadium namens de VVD-fractie zou ik het volgende willen opmerken. De grote uitbreiding van de EU sinds 2004 tot vandaag de dag met 12 nieuwe lidstaten tot 27 maakt het zeer urgent om niet alleen de bestuurbaarheid en slagvaardigheid en effectiviteit, maar ook de transparantie en de democratische controle te verbeteren. Immers, we zijn nu met 27 lidstaten in een structuur die voor 6 landen werd gecreëerd. Daar moet zo snel mogelijk iets aan gedaan worden met een nieuw verdrag na het Verdrag van Nice, uitsluitend gericht op bestuurlijke en institutionele hervormingen zonder de ongelukkige term grondwet of "grondwettelijk verdrag", die tot angst- en spookbeelden heeft geleid als zou de EU tot een "superstaat" verworden. Dus gewoon een nieuw verdrag in de rij van de vorige verdragen. Daar het een zeer urgente aangelegenheid is, moeten wij in dezen ook praktisch zijn.

Voor de VVD-fractie ligt de "wonderbaarlijke vermenigvuldiging" van het aantal Europese agentschappen, om met de woorden van wetenschapper Ronald van Ooik te spreken, bijzonder zwaar op de maag. Verspreid over de EU zijn het er inmiddels al meer dan dertig en er zijn inmiddels in 16 lidstaten agentschappen en wij vrezen dat er net zo lang agentschappen bij zullen komen tot elke lidstaat er een heeft. Moet dat de slagvaardigheid van de EU zijn? Bovendien ontbreekt democratische controle op Europese agentschappen of is slechts beperkt aanwezig.

De VVD-fractie vindt dat de Europese Raad en Commissie buitengewoon terughoudend moeten zijn bij het oprichten van agentschappen, omdat de lidstaten primair uitvoering geven aan het Europese beleid en er in ieder geval rekening gehouden moet worden met reeds bestaande EU-overstijgende entiteiten die belast zijn met de uitvoering op hetzelfde terrein, ter voorkoming van doublures. Met de Raad van State is mijn fractie van mening dat Europese regelgevende agentschappen buiten het klassieke institutionele EU kader vallen en aan voorwaarden van subsidiariteit, proportionaliteit, democratische legitimiteit en controle- en evaluatiemechanismen moet zijn voldaan.

Samenvattend, voorzitter, omdat de lidstaten toch primair uitvoering geven aan het Europese beleid (decentralisatie is de regel, centralisatie is de uitzondering) en duplicatie en sluipende uitbreiding van bevoegdheden van agentschappen moet worden voorkomen en de greep erop helemaal is verdwenen, is mijn fractie van mening dat het oprichten van agentschappen tot de uitzonderingen dient te behoren, alleen in de puur technisch-uitvoerende sfeer om reden van grensoverschrijdendheid, schaalvoordelen en/of specifieke deskundigheid.

Tot de oprichting van een Europees agentschap dient pas te worden besloten als voldaan wordt aan twee criteria: 1. uitoefening van de taken vereist een hoge mate van gespecialiseerde kennis die bij de Europese diensten zelf niet aanwezig is; 2. de taakverdeling vereist onafhankelijkheid.

In Nederland passen wij deze criteria toe bij de oprichting van nieuwe zelfstandige bestuursorganen (zbo's) en waarom zouden wij dat ook niet doen in de EU? Toepassing van deze criteria betekent dat er bijvoorbeeld terecht een Europees agentschap voor de toelating van geneesmiddelen is opgericht. Maar dat geldt onzes inziens niet voor het Europees agentschap voor de Grondrechten, want daar gaat het om expertise die vanuit de Raad van Europa bij de Europese Commissie en het Europees Parlement aanwezig is, respectievelijk aanwezig moet zijn. Mijn fractie roept de regering op om de terughoudendheid, gebaseerd op de genoemde overwegingen en criteria, op EU-niveau te bewerkstelligen.

Voorzitter. Ik maak nog een enkele opmerking over het feit dat de Europese Rekenkamer weer niet en nog steeds niet de jaarrekeningen van de EU heeft kunnen goedkeuren. Dit is een slechte zaak en ondermijnt natuurlijk het vertrouwen van de burger in de EU. Het is dus van groot belang dat dit probleem zo snel mogelijk wordt opgelost. Wat is de visie van de regering hierop? Hoe denkt zij dit effectief aan te pakken?

Als allerlaatste in mijn bijdrage wil ik namens mijn fractie een pleidooi houden voor de AIV, de strategische Adviesraad Internationale Vraagstukken. In de bijlage bij het coalitieakkoord "Afgesproken specificatie van het financieel kader van het coalitieakkoord 2008-2011" is onder het hoofd "ombuigingen" Efficiency Rijksdienst (SGO-voorstel) opgenomen onder andere: c. Kennisfunctie en adviesraden: structureel minus15. Dit is dus gebaseerd op de notitie van het SG-overleg "De verkokering voorbij..." van 18 februari 2007. Hierbij is de opheffing van de Adviesraad Internationale Vraagstukken inbegrepen.

Voorzitter. De AIV adviseert aan drie bewindspersonen van het ministerie van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Defensie en is zo de enig strategische adviesraad die al een cluster van ministeries ofwel een domein bedient. Dat was ruim 20 jaar geleden heel anders. Toen waren er namelijk vele adviesraden. Op dat punt is in de hele buitenland- en defensiehoek al een heel nadrukkelijke efficiency- en clusteraanduiding aangebracht. Daarnaast adviseert de AIV ook aan beide Kamers van de Staten-Generaal. Ook onze Kamer maakt dankbaar gebruik van deze mogelijkheid. Het valt op dat de secretarissen-generaal de leefomgeving een strategische advieskern noemen en daarbij de AIV opheffen. Het buitenland waarin Nederland zich bevindt, en niet te vergeten Europa, wordt echter steeds belangrijker voor onze leefomgeving. In een tijd waarin de wereld om ons heen snel en onvoorspelbaar verandert en Nederland een actief aandeel neemt in tal van crisisbeheersingsoperaties, is het buitengewoon zinvol en nuttig om in Nederland dat zich traditioneel openstelt voor de internationale omgeving, een voortreffelijke adviesinstantie als de AIV in stand te houden. Gaarne een positieve reactie van de minister van Buitenlandse Zaken!

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter. Ook namens de fractie van de Partij van de Arbeid feliciteer ik de drie bewindslieden en wens ik ze succes.

Ik open met een uitspraak van Jorge Semprun in de Groene Amsterdammer van 2 februari jongstleden: "We hebben een schitterende kans laten lopen (na de val van de Muur) om het Europese project ideële betekenis te geven, er een politiek project van te maken in plaats louter een vrijhandelszone met een ingedutte nachtwaker in Brussel."

Mevrouw de voorzitter. Deze uitspraak is een van mijn inspiratiebronnen voor dit eerste debat over Europa met de nieuwe regering. Niet om wat weemoedig terug te kijken, maar als perspectief! We zullen de oorsprong van de Europese samenwerking in het oog moeten houden: vrede en veiligheid, een sterke rechtstaat, mensrechten, geen droom over het verleden, maar actief onderhoud van waardevol gedachtegoed. Dromen gaan over de toekomst.

Het gaat mijn fractie om kansen, om ideeën en idealen en om de politieke dimensie: een sterk sociaal Europa en Europese landen die actief samenwerken om de gevolgen van klimaatverandering te lijf te gaan. Een EU die aan twee kanten aan het energievraagstuk werkt: een soort EU-onderlinge, waar het om de leveringszekerheid gaat en een EU-coöperatie die voor besparing gaat, die alternatieven zoekt in biobrandstof, water, wind, zon. In mijn stad is een milieuvriendelijke wijk ontwikkeld samen met bewoners. Duitse architecten met hun kennis van houtbouw zijn daarbij ingeschakeld; zelfvoorzieningsconcepten uit Schotland dienen als voorbeeld.

Als burgers het onderling regelen, waarom spelen wij als politici daar niet op in? Zo'n activistische houding vraagt om een bestuurlijk centrum in Brussel dat vanuit een scherp rolbewustzijn opereert: primair gericht op samenwerking, haal uit de lidstaten wat er uit te halen valt, wissel kennis uit, vul elkaar aan en, secundair, regel bovenstatelijk wat daar per se moet en laat decentraal wat decentraal kan.

Die scherpe en kritische blik op het statelijk (bestuurlijk) optreden van het Brusselse apparaat verplicht ook tot een kritische kijk op de wijze waarop in de hoofdsteden wordt omgegaan met regelgeving die in principe Europees is afgestemd. Rondom de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) wordt soms driftig naar Brussel verwezen, als het gaat om aanbestedingen. Wat blijkt: het berust op eigen politieke keuzes hier in het Haagse (zie de Europese bijlage van het blad PM van enkele weken terug). Lekker makkelijk, Brussel als boeman! Ik ken dat overigens uit de praktijk met decentraal bestuur; ook gemeenten en provincies vinden het soms reuze gemakkelijk om zich te verschuilen achter Haagse regels. De vorige Belgische premier Eyskens haalde dat afgelopen vrijdag in de Ridderzaal aan als een van de gevaren die de ontwikkeling van de EU bedreigen. Het is een vorm van gebrek aan leiderschap; al het kwade komt van buiten; een gebrek aan lef, waar juist moed nodig is, moed ook om te experimenteren.

Ooit was de Benelux kraamkamer voor de ontwikkeling van de Unie. Waarom gebruiken we dat forum nu niet actiever? Het lijkt mij een mooie start om tegelijkertijd met de vernieuwing van het Benelux-verdrag, die oude functie van de Benelux nieuw leven in te blazen. Met name de bewindslieden van Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken kunnen daar geen moeite mee hebben, gelet op hun regionale wortels. Het zou van lef getuigen als juist nu van regeringswege die oude oriëntatie hersteld wordt. Hoe kijken bewindslieden hiertegen aan? Wat willen zij sowieso met de Benelux? "Old friendship never dies". Laat dat dan ook zien!

Lef loont de moeite op termijn, al vraagt het soms om tegendraads optreden. Een sterk en sociaal Europa is daar een voorbeeld van. Op initiatief van de PES-fractie in het Europees parlement wordt er op dit moment gewerkt aan een kaderrichtlijn voor diensten van algemeen economisch belang. Geregel, betutteling, zo zal een rechtgeaard liberaal meteen roepen. Een kader voor het beteugelen van doorgeschoten marktregels voor sectoren die maatschappelijk cruciaal zijn (wonen, zorg, onderwijs) en waar al lang breed maatschappelijk in geïnvesteerd wordt (zorg dragen voor toegankelijkheid, beschikbaarheid, extra aandacht voor bijzondere doelgroepen)! Mijn fractie denkt dat actieve discussie noodzakelijk is in Nederland over zo'n kaderrichtlijn, alleen al om te laten zien dat Europa niet louter een vrijhandelszone hoeft te zijn, die zo werkt dat sommige landgenoten terugverlangen naar de grensovergang bij Poppel.

De heer Kox (SP):

Ik wil u hierover twee vragen stellen. Hoe heeft het zo ver kunnen komen dat ik misschien zou terugverlangen naar de grensovergang bij Poppel? Uw partij heeft toch heel veel jaren geregeerd en in Europees verband meegeregeerd? Wij hebben dan ook een vrijhandelszone gekregen waarbij alle dingen die u noemt die bescherming nodig hebben, geen bescherming hebben. Hoe komt dat? U weet overigens waar tegenwoordig de grensovergang van Poppel ligt?

De heer Eigeman (PvdA):

De laatste vraag zal ik maar direct met "nee" beantwoorden. Ik weet niet wat u met die vraag bedoelt.

De heer Kox (SP):

Daarom is het ook zo makkelijk. Die is niet in een museum opgeborgen of zo; die is wat verschoven, en wel bij Melilla. Als u die grensovergang vergelijkt met die bij Poppel kan ik mij misschien voorstellen dat u wellicht iets meer een goed gevoel hebt bij de grensovergang bij Poppel. Grenzen verdwijnen namelijk niet; wij schuiven ze op.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik kan mij heel goed voorstellen dat u zich goed thuis voelt bij Poppel. Dat is een mooie streek. Ik kan mij niet goed voorstellen dat u zich thuis voelt bij de grensovergang van Poppel. Aan uw eerste vraag kan ik overigens een heel debat wijden. Uit het vervolg van mijn betoog zal evenwel blijken hoe ik daar tegen aankijk.

De heer Kox (SP):

Ik discussieer met u en met de regering. De regering is eerlijk en die neemt alle verantwoordelijkheid voor de gang van zaken. De realiteit is toch ook dat uw partij ooit in de regering zat? Betekent uw opmerking van zojuist dat u achteraf vindt dat dit niet zo uit de hand moeten lopen?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik denk dat wij best kritisch naar ons optreden op dat punt mogen kijken. Dat wil ik hier nog wel gezegd hebben en dat zal ook uit de rest van mijn betoog blijken.

Mevrouw de voorzitter. Lef is ook nodig omdat er tegen de stroom in geroeid moet worden. De inrichting van Europa moet weer als een politiek vraagstuk opgepakt worden. Dat is niet gemakkelijk, want het gezag van de politiek heeft enorm aan waarde ingeboet. Burgers hebben een bijna soevereine positie veroverd en zij hebben weinig behoefte meer aan een instantie die het collectief vertegenwoordigt. Ik citeer de Franse filosoof Gauchet uit Religie in de democratie: "Hoewel de staat de continuïteit van de gemeenschap blijft garanderen, is het toch duidelijk dat zijn aanspraken op het organiseren van de toekomst sterk zijn afgenomen." In de ambivalentie die je bij sommige opiniemakers proeft over het huidige regeerakkoord is dat terug te vinden. We willen een "gemeenschap" maar om die"samen" te vormen, komt niet uit en wordt geridiculiseerd als"nostalgisch conservatisme".

Daar de verdere ontwikkeling van Europa als politiek samenwerkingsverband bij uitstek om vertrouwen vraagt, om het delegeren van zeggenschap over termijnen die over een kiezersmandaat heen gaan, staan we voor een lastige dilemma. Nogmaals Gauchet: "Het lijkt alsof het legitimerende figureren van opinies en belangen binnen de publieke ruimte op de een of ander manier voorrang heeft op de eigenlijke inzet van het regeren, dat wil zeggen, op de coherentie van het publieke handelen en de beleidslijn die keuzes en beslissingen bepaalt." Die inzet van regeren is cruciaal als het om de EU gaat in de komende twee jaar. Dat vereist visie van de regering.

Wij vragen de bewindslieden vandaag niet om een uitgewerkt verhaal, maar wel om indicaties van inspiratie. Geloof in het Europese project moet berusten op een unificerende doelstelling of concept, zoals bijvoorbeeld Europese voedselvoorziening en een leefbaar platteland in de jaren vijftig en zestig. In het vervolg ga ik op onze verwachtingen in; geen vrijblijvendheid, want dat kan niet meer. Als dat niet voor de verkiezingen voor het EP in 2009 tot meer duidelijkheid over het oplossend vermogen van de EU leidt, lopen we met de Europese democratie een groot risico.

Mevrouw de voorzitter. De toon is gezet. Het gaat om perspectief, om kansen, ideeën, mensen. De politieke praktijk van dit moment is echter veel rauwer en soms grauwer. Er ligt een referendumuitspraak die staat! Die uitspraak was vooral "een slopershamer, gericht tegen de zittende macht" zoals de Belgische oud-premier Eyskens het afgelopen vrijdag verwoordde. Die uitspraak had betrekking op een Europa met een sterk institutionele inslag, een Grondwet. Die had geen betrekking op vrij reizen, geen betrekking op uitwisseling van scholieren, geen betrekking op samenwerking door twinning tussen gemeenten. Die uitspraak had ook geen betrekking op het versterken van parlementaire samenwerking, de controle op de uitvoerende macht in de hoofdsteden en in het verlengde daarvan Brussel en die uitspraak had al helemaal geen betrekking op het Nederlandse lidmaatschap op zichzelf. Geen Nederlander is bereid, weer in de rij te gaan staan voor de grenspaal bij Beek of Nieuwerschans. De heer Kox kan hieruit afleiden dat ik verder kom dan Poppel. Geen Nederlander is bereid om weer veel formulieren in te vullen en extra douanelasten te betalen bij grensverkeer. Laat staan als we alle effecten in termen van werkgelegenheid en economische ontwikkeling op rij zouden krijgen!

"Het Europese belang en het Nederlandse belang liggen in elkaars verlengde. Als het met Europa goed gaat, maakt dat Nederland sterker", zo lezen wij in de regeringsverklaring. Dat zal dus ook de overtuiging van burgers moeten zijn of worden. Als in diezelfde regeringsverklaring gesteld wordt dat de inzet van het kabinet in de discussie over de verdere vormgeving van de Europese samenwerking in nieuwe gewijzigde verdragen "mede geënt zal zijn op het verkrijgen van draagvlak voor Europa" gaat er het naar het oordeel van mijn fractie om dat er meer werk gemaakt moet worden van het verhelderen van de plek waar het belang zit! Dat is bij uitstek een politieke discussie, die mee bepaald wordt door wat je maatschappelijk belangrijk vindt. Als staatssecretaris Timmermans voor nuchterheid pleit in NRC van 1 maart 2007 en tegelijkertijd spreekt over "onze heilige plicht om mensen erbij te betrekken", zal hij ook duidelijk moeten maken waar de EU goed voor is en waar niet.

De besluitvorming in Brussel over de aanpak van energie en milieu het afgelopen weekend verplicht om mensen te betrekken, verplicht nog veel meer om duidelijk te maken waarom die maatregelen nu nodig zijn, verplicht tevens om duidelijk te maken dat de hoge doelstellingen van het kabinet niet waar te maken zijn zonder een deel van onze eigen zeggenschap in te leveren. Hogere doelen zijn alleen te halen met inzet van instrumenten die over grenzen reiken. Dat betekent dat tegen de stroom in geroeid moet worden; dat vraagt om kracht, maar vooral om stuurmanskunst!

Die tegenstroom wordt voor een deel bepaald door angst, door onzekerheid over de toekomst. De komst van veel nieuwe lidstaten en de rechten van veel nieuwe EU-burgers vergroten die onzekerheid. De spreekwoordelijke "Poolse loodgieter" is symbool voor die onzekerheid. Dat zullen stuurlieden in hun koersbepaling moeten meenemen. Dit is niet altijd een makkelijk verhaal, omdat tegelijkertijd veel Nederlanders direct profijt hebben van de EU, maar dat al lang niet meer zo ervaren. Iedereen heeft de Europese verworvenheden dankbaar in ontvangst genomen, maar is vervolgens ook weer snel vergeten dat het verworvenheden zijn, zeker als onzekerheid, gevoelens van onveiligheid in de maatschappelijke onderstroom dominant zijn. Deze onevenwichtigheid tussen "krijgen" en "geven" heeft volgens mij ook veel van doen met de trage, ingewikkelde Europese besluitvormingsprocessen. Die stuurmanskunst zal daarom ook nodig zijn om tot ordelijke besluitvorming te komen over een nieuw verdrag. Het proces om zover te komen, begint in feite vandaag. Het is te vroeg om uitgebreid in te gaan op een denkbaar eindresultaat. Dat kan ook niet als je de pretentie hebt om de eerste honderd dagen vooral je oor te luisteren te leggen. Dat kan echter alleen vruchtbaar zijn als het kabinet in die gesprekken een richting aangeeft. Daarover willen wij wat meer weten. Een verdrag moet uitzicht geven op beter bestuur voor de EU, de sociale dimensie van de Unie versterken en ruimte geven aan de culturele diversiteit in de Europese gemeenschap. Alle drie zijn nauw verbonden met de betrokkenheid van burgers. De discussie over het verdrag heeft ook visie nodig, een koers gebaseerd op ideeën, misschien zelfs idealen, hoewel dat volgens sommigen niet nodig is als het over buitenlandse politiek gaat.

De heer Kox (SP):

Mag ik de heer Eigeman vragen of de door hem genoemde betrokkenheid van de burger voor hem ook betekent dat een volgend verdrag aan een referendum onderworpen zal worden, net als zijn fractie nodig vond van het vorige verdrag?

De heer Eigeman (PvdA):

Voor zo'n uitspraak is het op dit moment wat mij betreft te vroeg. Ik denk dat je heel goed moet nagaan wat je precies in zo'n referendum aan vraagstelling voorlegt. Niet elk onderwerp – en dat geldt zeker voor zo'n complex verdrag – is direct te vertalen in een referendabele uitspraak.

De heer Kox (SP):

Ook de vorige keer was het een complex verdrag.

De heer Eigeman (PvdA):

Dat is misschien wel een van de missers geweest.

De heer Kox (SP):

Hebt u achteraf spijt dat u steun hebt gegeven aan het referendum over dat verdrag?

De heer Eigeman (PvdA):

Dat zou heel flauw zijn op dit moment.

De heer Kox (SP):

Dan verandert er niets, want het volgende verdrag zal ook weer ingewikkeld zijn.

De heer Eigeman (PvdA):

Je kunt leren van ervaringen die je hebt opgedaan. Ik ben op dit moment nog niet klaar om er een vergaande uitspraak over te doen.

De heer Kox (SP):

Bent u daarnet geschrokken van het betoog van collega Hoekzema? Hij was erg duidelijk en zei: wij zijn van koers veranderd, het volgende verdrag leggen wij niet voor. Wij weten dat het CDA-smaldeel hier al niet het meest enthousiast is over het instituut referendum. Als er in de Tweede Kamer een referendum wordt afgesproken en dat hier geen meerderheid haalt, is dat dan niet problematisch voor u? Wat denkt u daaraan te gaan doen?

De heer Eigeman (PvdA):

Die laatste vraag lijkt mij wat voorbarig. Ik schrik niet zo gauw van betogen die hier worden gehouden. Het is goed dat er op heel principiële basis stelling wordt genomen. Als de VVD-fractie de stelling betrekt, die ze heeft betrokken, dan is dat in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van deze fractie.

De heer Kox (SP):

Wij kunnen toch makkelijk tellen? Er is dan straks een meerderheid van rechts tegen dat referendum. Zelfs als u het in de Tweede Kamer of het kabinet wint, krijgt u het niet door de Eerste Kamer.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik snap dat u het graag wilt en dat u vooruitloopt op allerlei heel pessimistische scenario's, of optimistische, afhankelijk van welke kant je het bekijkt, maar is het niet een beetje vroeg om op dit moment al te gaan tellen, terwijl het debat nog moet worden gevoerd?

De heer Hoekzema (VVD):

Ik vind het buitengewoon collegiaal van de heer Kox – en ik voel al bijna zijn arm om mijn schouders – dat hij precies uitlegt wat de VVD aan tournement heeft gemaakt. De VVD heeft in dit opzicht helemaal geen tournement gemaakt. De VVD heeft gezegd: De burger heeft een uitspraak gedaan en die wacht nu op wat wij gaan doen. Er is dus überhaupt geen noodzaak om nog eens een referendum te houden om de doodeenvoudige reden dat de kiezer nu zegt: nu moeten jullie doen waarvoor jullie zijn verkozen, namelijk invulling geven aan datgene wat wij hebben gezegd.

De heer Eigeman (PvdA):

Het wordt nog een interessant debat, voorzitter.

Voor de bestuurlijke organisatie van de EU is het goed om even uit te wijken naar de discussie over good governance. Dat begint bij nuchter, met gezond verstand nagaan wat veel burgers in voor- en tegenspoed van een overheid (al dan niet in Europees verband) mogen verwachten. Burgers willen in de eerste plaats een effectieve overheid. Zij verwachten resultaten, die met een zekere trefzekerheid worden gehaald, bijvoorbeeld zonder veel poespas je paspoort kunnen regelen en bij grensoverschrijdende arbeid het belastingregime en pensioengeregel overzichtelijk kunnen houden.

Efficiency is een tweede eis die veel burgers van hun overheden verlangen. Geen dubbel werk doen, laat in je verantwoording zien dat je kostenbewust bent. Dat is ook een zaak van goede informatieverstrekking.

In de derde plaats dient overheidsbestuur extra oog te hebben voor draagvlak. Draagvlak moet worden gemaakt. Anno 2005 bleek de wil van de overheid niet meer automatisch de wet te zijn. Dat wil niet zeggen dat alle activiteiten en besluiten van de overheden gepaard moeten gaan met eindeloze praatsessies en meningspeilingen. Goed democratisch bestuur heeft oog voor de spankracht van burgers, betrekt hen op tijd, informeert en rapporteert, legt verantwoording af en is transparant. Op die wijze maak je draagvlak, zorg je ervoor dat ook besluiten die weerstand oproepen, gedragen worden.

Als wij deze principes van goed bestuur samen met het vertrouwensbeginsel toepassen op de EU, dan betekent dat een veel intensiever proces in Den Haag, zowel in de voorfase als op het moment van feitelijke besluitvorming door de Commissie en door de Raad en zeker ook bij de uitwerking c.q. de implementatie. Op welke wijze denkt het kabinet de verbeteringen die daarvoor nodig zijn te realiseren? De subsidiariteitstoets kan daar deel van uitmaken, maar is aan de orde als in Brussel hoofdlijnen zijn uitgezet. Het jaarlijkse wetgevingsprogramma van de Commissie is veel wezenlijker als het gaat om wat de EU feitelijk aan sturingslast oplevert. Dat programma leidt tot nieuwe regels en staat voor uitwerking van beleid. De voorbereiding van dat programma zou naar ons oordeel onderwerp van discussie moeten zijn in overleg met een aantal advieslichamen (zowel qua inhoud als juridische context) en in een maatschappelijk debat (toetsing in het veld). Uiteindelijk moet de politieke afweging door het kabinet (wat zet Nederland in en tegen welke prijs?) getoetst worden in een parlementair debat. Het zal ook naar voren moeten worden gehaald in de beleidscyclus. Hoe kijken de bewindslieden tegen die benadering aan? Zijn zij bereid om daar werk van te maken? Kunnen wij na honderd dagen een korte notitie tegemoet zien waarin zo'n benadering wordt uitgewerkt?

Ik verwijs ook met instemming naar het rapport van de AIV van december 2005 "De EU en de band met de Nederlandse burger" waarin scherp wordt geanalyseerd dat een gebrek aan Haagse betrokkenheid mede debet is aan het beeld van burgers dat Brussel zonder meer zijn gang kan gaan. Wie de regeringsreactie op het rapport op juist dit deel van de aanbevelingen leest, wordt bevestigd in het oordeel van de AIV: mager, geen passie, geen idee om daadwerkelijk de besluitvormingsprocessen aan te passen en te kijken hoe het beter kan.

Nu de AIV toch ter sprake is gekomen, een korte zijstap. Uit de achterliggende documenten bij het regeerakkoord (onder meer de brief van het SG-beraad) kan ik geen andere conclusie trekken, dan dat de AIV zal moeten worden opgeheven om aan de bezuinigingsdoelstellingen te voldoen. Is die conclusie juist? En, zo ja, wat vinden de bewindslieden daarvan? De AIV doet naar ons oordeel uitstekend werk, ontsluit voor relatief weinig budget (2x € 500.000) een rijk netwerk van wetenschappelijke deskundigen en ervaringsdeskundigen. Die taken kunnen nooit voor dit geld in een algemeen adviescircus worden geregeld. Wij vragen van de bewindslieden een toezegging dat geen onomkeerbare besluiten worden genomen alvorens deze opvatting onzerzijds nog eens serieus getoetst is.

Het tweede punt dat ik noemde als thema voor de eerste honderd dagen betreft de sociale dimensie. Ik wijs nogmaals op het belang van de kaderrichtlijn voor diensten van algemeen belang. Ik beschouw die als een inspanning om de dominantie van de EU als vrijhandelszone echt aan te pakken. Dat betekent ook meer aandacht voor subsidiariteit. Bij de korte ontmoeting met uw beider ambtsvoorganger Bot over het wetgevingsprogramma ben ik daar al even op ingegaan. Of het wenselijk is dat de EU zich ermee bezighoudt en, zo ja, in welke mate speelt nadrukkelijk een rol in de sociale dimensie. Het gaat om een goed evenwicht tussen de verschillende bestuurslagen. Gezondheidspolitiek is daar een voorbeeld van.

Gezondheidszorg is geen machinaal bedrijf; opvattingen, mensbeelden, kortom cultuur speelt een belangrijke rol. Bemoeienis steekt daarom nauw. Dat geldt zeker ook wanneer wij daar de discussie over marktwerking in betrekken. Dat wil niet zeggen dat de EU niks kan betekenen! Samenwerking stimuleren is iets anders dan regelen. Juist in de sociale dimensie is uitwisseling van kennis en ervaring van grote betekenis. Het prikkelt tot vernieuwing en het motiveert mensen om met elkaar kennis te maken. Op welke wijze gaat dit nieuwe kabinet daar werk van maken? De kabinetsagenda voor stedelijke ontwikkeling leent zich uitstekend voor uitwisseling zoals geschetst. Zijn er voornemens op dat punt? Zo nee, is er bereidheid om dat te overwegen bijvoorbeeld door inzet van het Kenniscentrum Grote Stedenbeleid? Sowieso is de rol die gemeenten, provincies en waterschappen spelen in de samenwerking over de grenzen heen een factor die te weinig aandacht krijgt. Daar liggen voor de eerste honderd dagen kansen, maar ook daarna. Ook stimuleert u reeds twinning, maar volgens vaste patronen. Is het geen tijd om die te doorbreken en actiever ook via die lijn burgers bij de EU te betrekken?

Het laatste punt voor de honderd dagen betreft de culturele diversiteit binnen de EU. Variatie is de kracht van Europa; variatie die bestand moet blijven tegen de dwingende witmaker van de markt en tegen de al even dwingende vergrijzer van de bureaucratie. Vorig jaar heb ik de kaasmakers uit de Alpen aangehaald en de zoetwatervissers uit het Hollandse polderlandschap. Nu gaat het een slag verder als ik verwijs naar de discussie over het homohuwelijk. De herkenbaarheid van Europa wordt groter als wij onze eigen uitzonderingen mogen blijven definiëren. In navolging van de Canadese filosoof Taylor wil ik dat een politiek van erkenning noemen. In de VS met hun lange federale geschiedenis, one nation met een sterke differentiatie van ook juridische spelregels per staat, kan dat, dus Europa moet dat zeker ook kunnen. Hier ligt gelijk de nadruk op de angst voor eenvormigheid, begrijpelijk maar die moet met actief optreden voorkomen worden. Wat kunnen wij op dat punt van het kabinet verwachten? Het regeerakkoord biedt wat dat betreft nog te weinig houvast. Mijn fractie wil graag weten wat op dit punt in de eerste honderd dagen door deze bewindslieden wordt ingezet.

Alvorens tot een afronding te komen, vraag ik namens mijn fractie aandacht voor twee zaken die over de plek van de EU in de wereld gaan. Je zou het bijna vergeten door alle fixatie op oernationale vraagstukken, eigenlijk een schande! Vanuit die kijk op meer globale vraagstukken is mijn vraag of de bewindslieden bereid zijn om meer werk te maken van de invloed van de EU op het proces in het Midden-Oosten. In de Staat van de Unie 2006 staat er niets over. Dat kan mijns inziens niet. Het is een zeer nabij gelegen regio, maar vooral een regio die voor vrede en veiligheid in de wereld cruciaal is en waarmee de EU ook vanuit haar oorspronkelijke doelstellingen bijzondere banden heeft. De EU kan iets betekenen. Wil Nederland zich daar ook druk voor maken en willen deze bewindslieden dat samen met collega Koenders bewerkstelligen? Dat geldt in het bijzonder waar het de positie van de Palestijnen betreft.

Het tweede punt betreft het project Millennium Ontwikkelingsdoelen. Ook hier is inbreng in en samenhang met de EU-agenda van grote betekenis. Wij spenderen in EU-verband heel veel geld aan ontwikkelingsdoelen. Laten wij daarvan ook vooral samen met EU-partners werk maken. In het bijzonder vragen wij aandacht voor Afrika. In de discussie over internationale verhoudingen gaat veel aandacht uit naar China en India, terecht. Voorts kijken wij optimistisch naar Latijns-Amerika, al dan niet terecht. Maar laten wij niet vergeten dat wij een bijzondere verantwoordelijkheid hebben voor de problematiek op het Afrikaanse continent. Walter Rodney schreef in 1972 een schrijnend boek "How Europe Underdeveloped Africa". Zijn analyse bakent onze verantwoordelijkheid scherp af. Zwart-wit geredeneerd: er zou geen EU zijn geweest zonder Afrika. Dat zal in het EU-ontwikkelingsbeleid terug te vinden moeten zijn, geen doekje voor het bloeden, maar bescheiden rechtvaardigheid. Wat wil het kabinet op dat punt met de EU en op welke wijze komt dat in het project Millennium Ontwikkelingsdoelen terug?

Mevrouw de voorzitter. Ik rond af. Als de EU ons dierbaar is, moeten wij vooral de negatieve beeldvorming zo veel als mogelijk zien te beperken. Deze negatieve beeldvorming wordt gevoed met beelden van de bureaucratie, overbodige regelgeving en zinloosheid. Willen wij voor de EU weer meer draagvlak maken, dan is er maar één medicijn. Dat is het tegengaan van deze negatieve beeldvorming door minder tolerant te zijn tegenover minder zinvolle of onduidelijke regelgeving, regelgeving die niet verbonden is met toegewezen verantwoordelijkheid en/of bevoegdheden en regelgeving die om dekkend te kunnen zijn voor de hele EU een te grote mate aan uitzonderingsbepalingen krijgen. Het moeten heldere processen zijn. Met andere woorden, wij moeten ertegen waken dat de bureaucratie haar eigen dynamiek ontwikkelt en niet meer dienstbaar is aan de politieke besluitvorming. Dat vraagt om leiderschap en om vertrouwen. Onze verwachtingen zijn hoopvol. Het is aan deze bewindslieden om dat waar te maken. Wij denken dat het een goed idee is na honderd dagen de balans op te maken aan de hand van de vraag hoe dit kabinet, hoe deze bewindslieden dat leiderschap willen vormgeven en wat hun ervaringen zijn in hun gesprek met de samenleving. Wij vragen of zij deze Kamer daarover willen informeren en of zij bereid zijn daarover opnieuw een overleg aan te gaan, bijvoorbeeld in de vorm van een mondeling overleg.

Wij wachten met belangstelling het antwoord van de regering af.

De heer Van Gennip (CDA):

De tweede helft van afgelopen week bracht weer even dat oude Europagevoel: het ging niet om instellingen, competenties en stemverhoudingen, maar om de aanpak van een van de meest dominante globale uitdagingen. Daar is het toch allemaal om begonnen. Maar het succes van de top van afgelopen week – proficiat, en dank ook de voor inbreng van juist dit Nederlandse kabinet – roept ook een andere vraag op. Dezelfde vraag, zoals sommigen zich zullen realiseren, die wij aan Barroso stelden, toen hij een opsomming gaf op 8 februari over wat hij allemaal al had bereikt. Die vraag was: Wat had u tijdiger, relevanter, krachtiger kunnen doen, als u de competenties had gehad, die de nieuwe grondwet u had willen geven? Immers, handelingsbekwaamheid teruggeven aan de Unie in haar geheel, en niet te vergeten aan onszelf binnen die Unie, is een kernstuk van het nieuwe regeerakkoord. Wij zijn de opstellers van het regeerakkoord erkentelijk voor de aandacht, die zij hebben besteed aan internationale en Europese vraagstukken. Wij zijn het dan ook oneens met al die commentaren, waarin het zwijgen wordt gehekeld van dit kabinet: "een stilzwijgen, waaraan menig Trappistenklooster een voorbeeld zou kunnen nemen" om Wesseling te citeren. Nee, dan hebben hij en de andere scribenten regeerakkoord noch Kamerhandelingen gelezen.

En het verheugt mijn fractie dat zij zo vlak bij het begin van deze nieuwe start aan het kabinet haar opinies, zorgen en wensen kan voorleggen. Mijn waarschijnlijk laatste optreden over Europa in deze Kamer na zestien jaar valt mogelijkerwijze samen met een nieuwe start van onze relatie met Europa. Er is geen sprake van causaliteit. Volgende week al moet onze regering in Berlijn een signaal afgeven, of wij partner zijn in een effectieve aanpak van de grootste uitdagingen van onze tijd, of dat wij in een hoekje gaan zitten jammeren. In juni dan de onverbiddelijke keuze: gaan wij echt aan boord, of toch niet. Heel Europa en ver daarbuiten kijkt "ob sich etwas bewegt" en kijkt daarbij naar ons land. Mijn fractie gaat ervan uit, dat de regering ons land weer duidelijk van de partij laat zijn, en wij steunen haar daarbij van harte. Niet voor Europa als doel – geen misverstand – maar omdat de meeste van onze grote interne en externe uitdagingen alleen in een gezamenlijk Europees antwoord oplosbaar zijn.

Vorige bijdragen konden nog in het teken staan van een verbetering van de situatie in Europa, van uitbreiding, van de heelwording, en, mondiaal, van armoedebestrijding, versterking van de VN, bevordering van de democratie wereldwijd. Zestien jaar geleden deed Gorbatsjov juist in de maand dat ik hier aantrad, een wanhopig beroep op de NAVO om hem zo nodig militair te beschermen tegen een coup van revanchisten. In dat jaar viel de Sovjet-Unie uit elkaar; twee jaar eerder was dat gebeurd met het Sovjetblok en een jaar later werd het Verdrag van Maastricht van kracht.

Nu gaat het voor het eerst in bijna twintig jaar niet langer om meer perspectieven, om verbetering en vooruitgang. Op heel veel terreinen gaat het om bedreigingen, aantasting van verworvenheden, om gevaren van buiten en binnen de EU. Soms duidelijk objectief en rationeel; soms ook in de perceptie van burgers, hun onzekerheid en hun angsten. De euforie voorbij, dat is de nieuwe fase, waarin Europa zich bevindt.

Is dat het pessimisme van het ouder worden? Nee, het is het niet de ogen willen sluiten voor wat er werkelijk aan de hand is, én voor de weg naar een oplossing, die, net als vijftig jaar geleden, gelegen is in die trits van realiteitszin, toekomstgerichtheid en het overstijgen van korte termijn eigenbelang.

Niet míjn pessimisme, maar de analyse van Timothy Garton Ash, die deze tijd vergelijkt met de voorzomer van 1914, is mijns inziens uitermate leerzaam. Genietende burgers, zorgeloos bij wijle, die niet bevroedden, dat een orde van een eeuw lang vrede en stabiliteit onomkeerbaar op het spel stond: door eerst de onwil, om toen het nog kon, trends ten goede te keren en toen de blindheid om te onderkennen, dat die trends in hun onderliggende verbondenheid elkaar alleen maar versterkten. Zeker, wij voeren hier vandaag niet het beleidsdebat over Buitenlandse Zaken, maar de buitenlandse dreigingen anno 2007 zijn vrijwel geen van alle meer op nationaal niveau oplosbaar. In de wederopstanding van het nucleaire gevaar neemt Europa gelukkig het voortouw om Iran te beteugelen; spannend. In het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft Europa, misschien, een inbreng in het kwartet; alleen een krachtige, en vooral gezamenlijke Europese positie kan hier iets voorstellen: zelfs de zware prijs van de oorlogsdeelname van het Verenigd Koninkrijk in Irak was te laag om de VS tot een echt engagement voor een comprehensive solution te bewegen, zoals Blair had gehoopt.

Wij hoeven de wereldkaart niet af te werken, van Bagdad tot Darfur, van Pjongjang tot Kaboel; van Kinshaha tot Sarajevo, om te weten, wat nodig is: engagement, liefst preventief, als het nog kan en met de krachtsinzet, die aansluit op de ernst van de situatie. En dan: koppel de brandhaarden los van elkaar. En voor Nederland betekent dat offersvragend internationaal engagement, militair, civiel, dus hard power en soft power, soms in een gecoördineerde of geïntegreerde benadering, soms ook met ngo's. Vervolgens betekent het inzet om dat engagement in te brengen in Europees verband: wij hebben te dikwijls moeten pleiten om Brussel niet over te slaan op weg naar Washington en New York. Tot slot betekent het dat krachtige, ene Europese antwoord. De ultieme vraag aan de regering is: Wat is minimaal nodig voor die slagkracht, tijdigheid, coördinatie? Waarom is Nice niet genoeg, zoals bijvoorbeeld de Poolse regering denkt? Heeft Solana echt te weinig kunnen doen? Wat zijn de institutionele en procedurele belemmeringen om op tijd en met voldoende kracht de juiste antwoorden te geven op de grote internationale uitdagingen? Dat moet de regering duidelijk maken en dat had Barroso duidelijk moeten maken.

De snelle verslechtering van het internationale politieke klimaat tot en met de opkomende herrijzenis van de kansen op een nucleair inferno maken duidelijke keuzes kernstuk van politieke verantwoordelijkheid en moed. Wij hebben simpelweg niet de vrijheid om de grote dreigingen van de 21ste eeuw te laten uitgroeien tot onomkeerbaarheden van 1914, vanwege kortzichtigheid, institutionele belangen en belangetjes, laat staan onverschilligheid. Een van die zaken is de relatie tussen de EU en de NAVO. Overlap, replicatie, "vrees voor excessieve invloed van de VS", om de secretaris-generaal van de NAVO te citeren, en irritatie aan de kant van de VS over het klaplopen van de EU op hun veiligheidsinvesteringen. Berlijn-plus wordt in de opvatting van The Economist "Berlin minus". Een voorbeeldje van Berlin minus: als wij met bijna twee miljoen Europeanen in uniform er geen 60.000 in het veld kunnen brengen binnen een termijn van 60 dagen.

Dat brengt ons op dat andere punt dat steeds belangrijker wordt en waar de samenwerking tussen de EU en de NAVO in de taakverdeling zo belangrijk wordt: de civilisatie van de veiligheid. Dan gaat het natuurlijk over de grijze zones tussen burgers en militairen, gendarmes, politieagenten en douanes, de hervorming van de rechterlijke macht en DDR-programma's. Onze fractie denkt dat een versterking van de EU-inzet hier noodzakelijk is, in capaciteit en in procedures. Tot slot is er de derde dimensie van rehabilitatie, reconstructie, ontwikkeling en ook preventie. Ondanks de mooie woorden over de nexus tussen ontwikkeling en veiligheid is dit nog maar in uiterst beperkte zin vertaald in een echte coördinatie op EU-niveau. Onze fractie ziet als een van de prioriteiten van deze nieuwe kabinetsperiode een zware versterking van een in dubbel opzicht geïntegreerd Europees veiligheidsbeleid. Ik hoor gaarne de visie van de regering op dit punt.

Niet alleen de onvoorstelbare toename van mondiale instabiliteiten eist een Europees antwoord. "De euforie voorbij" slaat ook op het einde van de overvloed. Twintig jaar lang dachten wij dat de analyses van de Club van Rome zouden worden achterhaald door nieuwe technologische ontwikkelingen. Wij weten nu hoe het allemaal anders is, en het gaat daarbij niet alleen om grondstoffen. Onze tamelijk eenzame stellingname gedurende vele jaren dat ook voedsel wel eens schaars en kostbaar zou kunnen worden, begint nu toch wat bijval te krijgen. Welnu, wij hebben afgelopen dagen een nieuw elan bespeurd op het niveau waar dat echt betekenisvol is en soms letterlijk zoden aan de dijk zet: het Europese. Wij horen graag van de regering haar visie op ambitieniveau, realiteitszin en voortgangsagenda naar aanleiding van de top van vorig week. In dit debat hoort echter nog die andere vraag: kan het beter, met name efficiënter, in de vervolgagenda als er veranderingen tot stand komen in de besluitvorming en misschien in de institutionele voorzieningen? Dat geldt zeer zeker voor de energieproblematiek. Hier geldt allereerst ook weer de noodzaak van samenwerking tussen EU en NAVO. Laten wij niet vergeten dat de VS op dit moment het overgrote deel dragen van de naar schatting 80 mld. dollar kostende beveiliging van de aanvoerlijnen. Blijft dat zo?

Ter zake van de energy security biedt alleen een Europese aanpak van de energie perspectief voor wat anders letterlijk een donker gat gaat worden. De woorden Duitsland en Polen hoeven maar te vallen om te zien hoe consumenten in afhankelijkheid lekker tegen elkaar kunnen worden uitgespeeld. Ook voor Nederland heeft dat consequenties, want er lijken op korte termijn wel enkele voordelen te zitten in de bilateralisering van onze relaties met energieleverende landen. Alleen een Europese aanpak telt echter. Hier stellen wij een zo precies mogelijke visie van de regering zeer op prijs. Dat geldt ook voor haar standpunt ten aanzien van kernenergie in Europees verband. Ik noem twee aspecten. Is het nu werkelijk niet hypocriet om het belang van een Europese benadering en afstemming niet bespreekbaar te maken? Ooit hebben wij juist met dit doel Euratom opgericht. Velen van de meest milieubewuste wetenschappers wijzen op de onontkoombaarheid van atoomenergie in het licht van schaarste en CO2 -uitstoot. Overigens zijn wij tevreden dat ons pleidooi van vele jaren om Borssele langer op te houden nu wordt gehonoreerd, zodat wij dus niet alleen van Franse kernenergie afhankelijk zijn.

Belangrijker is nog of wij als Europa de inventiviteit willen opbrengen om een beslissende stap te zetten in het ontkoppelingsproces van militaire en civiele aanwending van atoomkracht. Dat kan door juist een voorbeeld te nemen aan het Euratom-initiatief. Als wij de opkomende economieën in de wereld een kans willen geven om niet-CO2-belastende energiebronnen te ontwikkelen en tezelfdertijd willen voorkomen dat de weg daarnaar toe ook militair kan worden misbruikt, is er maar één formule: verhoog de status van het Internationaal Atoomenergie Agentschap tot een supranationaal orgaan dat de zorg en verantwoordelijkheid voor de aanmaak van verrijkt uranium op zich kan nemen. Mijn fractie zou een zeer actieve diplomatie van ons via Europa in dezen zeer toejuichen.

In navolging van de heer Lubbers op de Bilderbergconferentie van VNO/NCW denken wij dat er naast de mondiale onveiligheid, de energieschaarste en de milieubelasting nog een derde terrein is waarop nationaal beleid in verregaande mate communautair moet worden: het migratie- en asielbeleid. Puur bilateraal beleid wordt een "rat race to the bottom": wie het hardst kan afschrikken of de grootst mogelijk aantallen illegalen legaliseert, omdat dat economisch profijtelijk is of een falend handhavingsbeleid maskeert. Denk eens aan de verblijfsvergunningen voor bijna twee miljoen illegalen in Spanje – een Schengenland, dus met als consequentie ook vrij verkeer naar Nederland – en vergelijk dat met de discussie over enkele duizenden minder of meer toe te laten asielzoekers in ons land. Daarom hoor ik graag van de regering een visie op een verdere europeanisering van het migratie- en asielbeleid, ook in het licht van de zekere wenselijkheid om voor hoogwaardige en sommige eenvoudige werkzaamheden "green cards" te verstrekken.

In de vraag aan Barroso had het antwoord kunnen liggen van de absolute noodzaak om Europa zijn handelingsbekwaamheid terug te geven. Wat hadden wij de afgelopen jaren beter kunnen doen als er andere bevoegdheden waren geweest? Zeker, er is dat misverstand, en niet alleen in Nederland, dat het begrip "constitutie" als het ware gedetourneerd is. Van de oorspronkelijke bescherming van de rechten van burgers – blijf van mij af – is het ervaren als een zware bestuurs-laag erbij, terwijl wij al vonden dat de overheden zich veel te veel met ons bemoeien. Wij betreuren dat zeer, maar in deze fase moeten we die realiteit erkennen. "Die Europäische Union ist auch auf ihrer heutige Entwicklungsstufe ein Zweckverband geblieben", schrijft professor Isensee in de FAZ van 15 januari. Een doelverband dus, en hij vraagt in dat artikel of je van organisaties die hun nut en hun noodzaak uitstralen, ook nog moet houden. Ja, wij houden van Europa, maar die liefde lijkt bij velen toch maar flauw. Dat moeten wij ook erkennen. Daarom volgen wij in deze fase de weg van de functionaliteit. Wij moeten in ieder geval proberen om inzake de vragen waarop één Europees antwoord nodig is – met name inzake de globalisering – Europa in staat te stellen om dat ene antwoord te geven. En die vrees van de burgers dan? Ook dat is een realiteit. Daarom denken wij dat de wijzigingen van het Verdrag van Nice – hoe wij die ook verder benoemen – twee andere markeringspunten moeten hebben: de definiëring van de grenzen van Europa en de beklemtoning van het subsidiariteitsbeginsel.

Dat is in de eerste plaats de subsidiariteitstoets, of beter de strikte doorvoering van het subsidiariteitsbeginsel. Wij hebben ons in het afgelopen jaar met beide Kamers ingezet om iets te maken van de Tijdelijke Commissie Subsidiariteitstoets. Er is zojuist een voorlopige evaluatie opgesteld. Er is een goed begin gemaakt met de uitvoering van de motie-Timmermans c.s. Wij moeten met kracht doorgaan. Versterking van het subsidiariteitsprincipe gaat natuurlijk veel verder. Dit is in onze opvatting een onmisbaar onderdeel van onze benadering van de Unie en van het nieuwe Gemeenschapsverdrag. Subsidiariteit als uitdrukking van de gedachte dat het bij de Europese eenwording om een tweerichtingenverkeer gaat en niet om automatische processen van versterking van de Europese bestuurslaag.

Subsidiariteit betekent daarom voor ons vier agenda's. Ten eerste de bewaking van nationale regelgeving op terreinen waarop geen Europese regelgeving nodig is, vanuit het principe van "nee, tenzij". Ten tweede de inzet van middelen van de Europese Unie ter versterking van regio's, nationale projecten, structuurverbeteringen en achterstandscorrecties. Ten derde een kritische instelling inzake de vraag of een ooit aan het Europees niveau toegekende bevoegdheid daar ten eeuwigen dage moet blijven. Wij gaan de discussie niet uit de weg over de vraag of bijvoorbeeld delen van het GLB weer ooit kunnen worden gerenationaliseerd. Ten vierde het spiegelbeeld hiervan: wij gaan ook de discussie niet uit de weg of bepaalde competenties die nu nog nationaal worden geregeld, zoals delen van ons ontwikkelingsbeleid, op een hoger niveau kunnen worden getild. Deelt de regering onze visie?

In de tweede plaats zijn er de grenzen van Europa. Zoals de subsidiariteitstoets een antwoord moet zijn op het misverstand dat het Europese eenwordingsproces alleen maar een versterking van de Brusselse bestuurslaag is – het verticale proces – zo moeten heldere criteria duidelijk maken dat de uitbreiding – het horizontale proces – ook haar scherpe en duidelijke begrenzingen heeft. Ook hier zijn er geen automatismen. Daarom moeten de Kopenhagencriteria in het Gemeenschapsverdrag, alsmede het duidelijke besluit dat naast de onderhandelingen met Turkije en de Westelijke Balkan geen nieuwe onderhandelingen voor toetreding worden geopend. Wat is de opinie van de regering op dit vlak? Natuurlijk moet de EU partij worden bij het EVRM, zodat juist de bescherming en de rechtszekerheid van de burger bij de EU beter en hechter wordt. Kan de regering ook hierover haar oordeel geven?

Ik kom te spreken over de handelingsbekwaamheid op de drie genoemde terreinen veiligheid, milieu en energie, en migratie. Dit betekent op het terrein van de internationale betrekkingen een positieversterking van de functie van de Hoge Vertegenwoordiger en een gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in plaats van unanimiteit. Dit geldt uiteraard niet op alle terreinen; wij moeten geen afstand doen van grondwettelijke bevoegdheden op het terrein van uitzending van militairen naar het buitenland. Ook het opheffen van het vetorecht ten aanzien van terrorismebestrijding is een adequaat antwoord op de nieuwe, akelige internationale realiteiten. Wat energie betreft, moet onzes inziens de competentie van de EU scherper worden geformuleerd. Ooit hebben wij Euratom opgericht; dan is er zeker grond om energieveiligheid en de functie van landbouw ten aanzien van vernieuwbare energie op te nemen. Ook de ontwikkeling van een Europees migratiebeleid vraagt ruimte voor meer gemeenschapsbeleid en voor besluitvorming met een gekwalificeerde meerderheid.

Wij hopen dat in het overleg met het Duitse voorzitterschap acceptabele formules in deze richting kunnen worden ontwikkeld die acceptabel zijn voor ons, maar wel in de juiste verhoudingen. Laten wij ons wel realiseren dat die acceptatie ook de vele andere lidstaten geldt die wel hebben geratificeerd of dat nog zullen doen, en die nu gemakkelijk de indruk krijgen dat zij voor ons door de knieën moeten.

De heer Kox (SP):

Voor ons hoeft natuurlijk niemand door de knieën, maar Nederland heeft het soevereine recht om nee te zeggen tegen een verdrag. Dat heeft de Nederlandse bevolking gedaan. In het verhaal dat de heer Van Gennip tot dusverre heeft gehouden, hoor ik nog niet of zijn fractie bij haar mening blijft dat er geen referendum hoeft te worden georganiseerd indien er een nieuw verdrag komt. Wij hebben vastgesteld dat de fractie van de VVD geen behoefte meer heeft aan een referendum. De fractie van de PvdA weet het nog niet, zoals met zo veel zaken. Wat is de positie van de CDA-fractie? Die is van belang, omdat de verhoudingen in deze Kamer een belangrijke rol kunnen gaan spelen bij het wel of niet door beide Kamers krijgen van een referendumwetsvoorstel.

De heer Van Gennip (CDA):

De heer Kox kent mij als een consistent figuur. Na zestien jaar wil ik dat op het allerlaatste moment niet veranderen. Mijn fractie is nooit sterk voorstander geweest van een referendum. Wij hebben altijd gezegd dat wij hier zijn met een mandaat om grote, moeilijke beslissingen te nemen. En ja, als in dat verdrag zou staan dat wij de monarchie in Nederland moeten afschaffen, kom ik nog een keer discussiëren met de heer Kox. Ik heb echter van de regering begrepen dat zij een afgeslankt verdrag of een combinatie van verdragen wil. De heer Kox kan erop rekenen dat wij consistent zullen blijven in onze opvattingen, met de ereplicht om aan onze achterban uit te leggen waarom wij voorstander zijn van een versterkt Europa op bepaalde terreinen en van versterkte nationale competenties op andere terreinen. Dat is ons ook gelukt.

De heer Kox (SP):

Ik houd van consistentie, een eigenschap die de heer Van Gennip niet ontzegd kan worden. Het is natuurlijk wel interessant dat in het regeerakkoord is afgesproken dat er een nieuw verdrag komt dat aan de Raad van State wordt voorgelegd. Als de Raad van State zegt dat er een referendum over moet komen, deelt de regering die mening en komt het in de vorm van een wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Het zou toch wel leuk zijn als de regering dan al wist dat het nooit door deze Kamer zou komen.

De heer Van Gennip (CDA):

Zullen wij eerst maar eens het advies van de Raad van State afwachten? Dat lijkt mij juist en zorgvuldig. Ik kom nog terug op de Raad van State. De heer Kox kent ons partijprogramma. Wij zijn voor een representatieve democratie. Ik kijk mijn kiezers recht in de ogen als ik zeg dat wij naar Den Haag zijn gestuurd – onder andere vanuit de buurt van Poppel – om te zorgen dat de grote uitdagingen van onze tijd worden aangepakt. Als dat kan met een competentieverandering van de hoge commissaris voor buitenlandse zaken, hoeft dat voor mij geen onderwerp van een referendum te zijn.

De heer Kox (SP):

In de buurt van Poppel hebben ze vooral op ons gestemd, zoals de heer Van Gennip bij de laatste verkiezingen heeft kunnen zien.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik had het over Nuenen, waar ze heel sterk op ons hebben gestemd.

De heer Kox (SP):

Heel fijn, maar ik wil toch graag weten wat de heer Van Gennip precies zegt. Blijft hij bij zijn standpunt inzake de representatieve democratie, wat dus geen referendum betekent? Dan is hij consistent. Of bedoelt hij datgene wat hij net zei, namelijk dat het advies van de Raad van State moet worden bekeken? Dan houdt hij de mogelijkheid open dat de CDA-fractie in deze Kamer wél voor een referendum zal stemmen. Het is wel van belang, zeker voor de regering die het allemaal moet uitwerken in een voorstel aan de Tweede Kamer. Als zij op voorhand al weet dat een voorstel er hier niet door komt, wordt het wel lastig.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik laat mij leiden door mijn partijprogramma. Vanuit dat partijprogramma ben ik naar Den Haag gestuurd in het kader van de representatieve democratie.

De heer Hoekzema (VVD):

De heer Van Gennip zegt dat hij en zijn fractie nadrukkelijk voorstander zijn van de representatieve democratie. Vindt hij het dan een logische gang van zaken dat een advies moet worden gevraagd aan de Raad van State over het referendum?

De heer Van Gennip (CDA):

Ik kom zo nadrukkelijk terug op de Raad van State. Ik heb het regeerakkoord goed bestudeerd. Er staat dat er een duidelijk advies wordt gevraagd aan de Raad van State over het dan voorliggende verdrag. Full stop.

De heer Hoekzema (VVD):

Er is nadrukkelijk, voor mijn part tussen de regels door maar wel heel duidelijk, aan de orde dat advies wordt gevraagd met betrekking tot het referendum.

De heer Van Gennip (CDA):

Nee. Misschien heeft de heer Hoekzema een bepaalde krant gelezen die het op die manier heeft geïnterpreteerd. Ik lees het regeerakkoord letterlijk. Ik heb het nu in mijn tas zitten, maar normaal gesproken draag ik op het mijn hart. Er staat dat de combinatie van verdragen, de nieuwe formuleringen, de afslankingen, de resultaten van de onderhandelingen aan de Raad van State zullen worden voorgelegd voor advies. Full stop. Ik ken geen andere tekst, maar misschien heeft de oppositie een alternatief regeerakkoord in handen gekregen.

De heer Hoekzema (VVD):

Wij zullen het voorlopig maar op interpretatieverschillen houden. Wij horen straks wat de regering te zeggen heeft.

De heer Van Gennip (CDA):

Er staat "over deze en andere aspecten van de verdragswijziging zal de Raad van State advies gevraagd worden".

Voorzitter. Ik had het over de handelingsbekwaamheid. De conferentie in Madrid, waar de Duitsers ervoor kozen om bij uitzondering niet op hoog niveau vertegenwoordigd te zijn, kan overigens wel een teken aan de wand zijn hoe men naar ons kijkt. Daarom had mijn fractie graag wat krachtiger bewoordingen in het regeerakkoord gezien dan datgene wat er nu staat. Kennelijk moest nog een wat defensieve toonzetting worden gekozen. Mijn fractie had juist de voorkeur gegeven aan de koppeling die hier de afgelopen minuten naar voren is gebracht, namelijk de koppeling van de voortgang van het Europaproject aan de grotere toekomstuitdagingen. Wij zoeken dus ook daar de nieuwe rechtvaardiging van de voortgang. Wij vertrouwen erop dat ook de Raad van State advies uitbrengt over de functionaliteit van de nieuwe verdragsvoorstellen en over de legitimatie van het samenbrengen van nationale bevoegdheden op Europees niveau in dat perspectief.

Intussen staat deze regering met haar intentie om Europa handelingsbekwaamheid terug te geven voor een van de twee of drie grootste uitdagingen in de naoorlogse geschiedenis. Als wij het spoorboekje van de Europese besluitvorming tot en met de verkiezingen van het Europees Parlement in 2009 goed hebben bekeken, moeten wij nu maatregelen nemen om in juni al op de trein in de richting van het herstel van de handelingsbekwaamheid te stappen. Ik heb het dan over de top in juni. Niet later, want een volgende trein stopt niet meer. Wij wensen de regering veel wijsheid en sterkte.

Naast Europa als antwoord op de nieuwe uitdagingen is er nog iets anders: hoe worden de burgers eigenaar van dit project? Dat is de grote vraag geweest in de afgelopen jaren. De weg die daarvoor ooit, 35 jaar geleden, het meest geëigend leek, was die van een rechtstreeks gekozen en met volwaardige bevoegdheden toegerust Europees Parlement. Wij hebben verschillende keren moeten constateren dat het Europees Parlement in plaats van de verbinding tussen burger en de Europese bestuurslaag, meer wordt ervaren als een deel van die laag, van de technocratie, dus liggend aan de andere kant van de rivier. Helaas.

Vorig jaar hebben wij uitvoerig over die relatie burger-Europa gesproken naar aanleiding van de Kamerbrede twijfels of de zogenaamde bezinningsperiode wel goed gebruikt werd, maar consistent met onze opvatting over een langere periode moedigen wij de regering aan om met een duidelijk, concreet nieuw plan van aanpak te komen om Europa dichter bij de burger te brengen. Wat was er mis, als grote bedragen voor voorlichting en bewustwording in die periode ongebruikt bleven?

Wij denken aan de volgende maatregelen. De Europavoorlichting moet gereorganiseerd, uitgebreid en geïntensiveerd worden. De wijze waarop bijvoorbeeld in Nederland de Millennium Development Goals gecommuniceerd worden bevat lessen. Herhaaldelijk heeft onze commissie ESO haar zorgen over aanpak en onderuitputting geuit. Leg vooral ook de relatie tussen maatschappelijke organisaties, provincies en politieke stromingen met Europa.

Het onderwijs is een ander aspect. Onze pleidooien voor een systematische inbedding van Europa in het onderwijs zijn vorig jaar neergelegd in de door ons zwaar ondersteunde motie-Schuyer. Hoe is die uitgevoerd en wat zijn de beleidsvoornemens? Het gaat om het basisonderwijs, het middelbaar, hoger en het universitair onderwijs. Ik verwijs naar een boeiend artikel in de Neue Zürcher Zeitung van 3 februari jongstleden over de noodzaak van veel meer aandacht aan onze universiteiten voor Europawetenschappen. De ontwikkeling ook van "Legitimationskonzepten jenzeits des Nationalstaats", te mooi om te vertalen! In dit verband verwijs ik met lof en ere naar het initiatief dat mede onder verantwoordelijkheid van onze Kamervoorzitter en van onze collega's is genomen om afgelopen vrijdag de vertrouwensvolle, toekomstgerichte en enthousiasmerende conferentie te houden, die een zo duidelijk contrasignaal was in een tijdperk van scepsis en vermoeidheid.

Daar hoort ook bij de rol van denktanks, zoals de AIV met haar voortreffelijke, hoogwaardige en relevante rapporten en conferenties. Wij rekenen op de continuering van dat werk.

Het gaat verder om veel meer aandacht voor het inhoudelijke debat op Europees niveau, zoals over de soort Europese samenleving dat wij willen; de plaats van het familiebedrijf; de betekenis van lokale en regionale gemeenschappen; de Europese stedelijkheid, en haar relatie met een hervormd Europees landelijk en natuurgebied. Monnet schijnt op zijn sterfbed gezegd te hebben dat hij aan de verkeerde, want economische, kant van Europa was begonnen; het had de culturele moeten zijn. Wellicht had hij ongelijk, maar dat de Europese Cultuurcommissaris vooral over betaald voetbal gaat is een aanfluiting van onze culturele, historische en spirituele rijkdommen. Een actief regeringsbeleid, direct en naar de Europese Commissie, wordt dezerzijds zeer bepleit.

Maar er is meer: de regering zelf, en misschien onze politieke klasse in haar geheel, heeft te veel Europa als boeman gebruikt voor maatregelen die sowieso getroffen moesten worden, zoals het terugdringen van de inflatie of de bescherming van het milieu. "Het moet van Brussel" is een etiket dat niet zelden op de eigen wensen wordt geplakt, van de bovenkleding in de bouw tot de hoogte van ladders of de beperkingen voor woningbouwcorporaties. Dat moet afgelopen zijn.

Tot slot is er de wens, hier geuit sinds de onderhandelingen al voor het Verdrag van Maastricht en nog even actueel: als het Europees Parlement geen echte brug is, complementeer het dan, zet er een stut bij en schep de voorwaarden voor echte Europese politieke formaties. De erkenning van hen "als intermediair tussen de burgers en Europa" is twaalf tot veertien jaar lang gesaboteerd door verschillende spelers. Er begint nu wat tekening te komen, maar zorg dat zij zo onafhankelijk worden en zo krachtig dat het Europese politieke discours doorstroomt naar de Europese bestuurslaag en zorg dat er veel betere checks and balances komen tussen afgevaardigden-kiezers en hun politieke formaties. Het laatste is natuurlijk een gedeelde verantwoordelijkheid, maar onze aansporing is om dit niet geheel aan het spel tussen Commissie en Europees Parlement te laten moet niet aan dovemansoren zijn gericht.

Kortom, onze fractie hoopt en verwacht op het punt van informatievoorziening en de burgernabijheid een ambitieus en fris beleid. Graag krijg ik hierop een reactie van de regering.

Er is meer. Zoals gezegd, kan voorlichting niet zonder inspiratie en kan inspiratie niet zonder waarden en besef van identiteit: waarom willen wij Europa, wat is Europa en waar willen wij naar toe? Het door de minister-president geïnitieerde en geleidelijk zo gewaardeerde waardendebat begon als een nationale bezinning, maar verbreedde en verdiepte zich tot de vraag naar de waarden en identiteit van Europa. Onze fractie is van mening dat die oriëntatie moet worden voortgezet in deze kabinetsperiode. Wie de bevindingen van de Europese Waardenatlas op zich laat inwerken en het unieke EVS-project van de Tilburgse universiteit over de jaren overziet, beseft de indringendheid van de herpositionering en heroriëntering van de Europese burgers en hun samenlevingen. Dan is er meer – het spijt mij dat te moeten zeggen – dan de tien punten van het Nexus-Instituut "Europe, a beautiful Idea?" waarin bijvoorbeeld een pleidooi gehouden wordt voor meer ethiek in de vervolgopleidingen door de Griekse tragedies, de Ethiek van Aristoteles en de Essays van Montaigne verplicht te stellen. Mooi, maar ik ken ook nog andere bronnen die in die tweeduizend jaar de ethiek verdiept hebben, de verantwoordelijkheid bevorderd en de menselijke waardigheid geijkt. Natuurlijk kan een overheid geen waarden opleggen, maar zij kan wel een waardendebat, een vrij debat faciliteren en stimuleren, en dat is wat wij van deze regering verwachten.

De distantie tegenover Europa heeft onzes inziens zo veel van doen met het ontwijken van die identiteitsvraag en met het die niet kunnen of niet willen agenderen. Een verre voorganger van deze staatssecretaris zei ooit: ik weet niet, wat de Europese identiteit is, maar als ik in de VS rondloop, dan weet ik dat Europa anders is. Dat is onbevredigend, zoals ook de vlucht in de grote abstracte begrippen als vrijheid, tolerantie en pluriformiteit onbevredigend is, omdat zij hopelijk voor meer dan het Europese werelddeel gelden en omdat zij zo verschillend kunnen worden ingevuld. Velen willen niet herinnerd worden aan de joods-christelijke identiteit van Europa; wij wel overigens. Maar wat dan? Is er geen "Europese droom", om met de titel van de inaugurale rede van Antoine Bodar te spreken? Noch in de ontkenning van een waardegebaseerde identiteit, noch in de vlucht in grote abstracties zullen wij het moeten vinden. Wij geloven wel in een Europese droom; wij geloven zelfs dat een droom vertaald kan worden in een sociale, economische, culturele en politieke agenda. Maar probeer het dan systematisch, omgekeerd. Kijk naar de trends in de wereld en in onze eigen samenleving, de marktwerking of de multiculturaliteit, de demografie of de monetarisering van het hele bestaan, en stel dan de vraag in welke banen die onmiskenbare trends moeten worden geleid om onze Europese samenleving weerbaar, toekomstgericht, vertrouwd en bovenal menswaardig te houden. Dat antwoord komt van individuen, hun samenlevingen en soms van de overheid. Maar die overheid moet vooral doorgaan dat debat te faciliteren. In de filosofie noemt men dat naar ik meen de inductieve methode: begin niet met de grote woorden en preken, maar met de confrontatie met de realiteit en stel dan de vraag: wil ik dit soort samenleving wel, en zo niet, wat dan wel? Of, om Tzvetan Todorov te citeren: "Uit de Europese geschiedenis kunnen wij leren dat de rol van de politieke macht er niet in bestaat het paradijs op aarde te bouwen, maar de komst van de hel te verhinderen."

Trends-waarden-toekomst, dat is de driehoek waarbinnen het Europadebat zich ook moet begeven. Wij hopen dat de nieuwe regering dat in samenspraak met een breed scala aan participanten wil bevorderen.

Ik kom bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat 800 miljoen burgers bedient, met wie het een directe relatie onderhoudt vanwege haar unieke kenmerk, te weten het recht van "individual application". Dat is de sterkte van het Hof, maar tevens de kern van haar grootste kwetsbaarheid. Enkele cijfers: in 2006 waren er 50.000 nieuwe verzoekschriften, eind 2006 was het aantal aanhangige zaken 90.000, ofwel een toename in dat jaar met 11%. Het overgrote deel van de aanvragen is niet ontvankelijk maar legt wel een groot beslag op de menskracht. Vandaar protocol 14, dat helaas nog steeds niet is geratificeerd door Rusland. Ondanks alle maatregelen van het Hof om de efficiëntie te verhogen valt hier niet tegen te vechten zonder ingrijpende maatregelen. Daarover handelt het onlangs verschenen Report of the Group of Wise Persons. Zij ontwikkelden een langetermijnvisie om aan deze situatie, die de autoriteit van het Hof ondergraaft, effectief het hoofd te bieden. De kern blijft een ontoereikend budget. Een duivels dilemma is dat waar het Hof meer geld krijgt toegewezen, dat binnen het beperkte budget van de Raad van Europa ten koste gaat van de andere pijlers van de Raad van Europa, met name van het deskundige en hardwerkende maar veel te kleine secretariaat van de Parlementaire Assemblee. Leidraad is dus dat de budgettaire positie van het Hof zijn onafhankelijkheid maximaal garandeert. Wat denkt de minister te doen aan deze situatie die – het zij herhaald – de legitimiteit en de autoriteit van het Hof ondergraaft?

In de afgelopen bijna zestien jaar heb ik bij vele gelegenheden met de regering mogen debatteren over de toekomst van het Europaproject, van de doorbraak van de vrijheid en de vreugde van de heelwording vijftien jaar geleden tot de publieke omslag in ons land op een ogenblik dat wij en de wereld meer dan ooit een krachtig Europa nodig hebben. "De euforie voorbij". Het waren altijd voor mij inspirerende dialogen. Er is veel bereikt. Onze fractie wil in het bijzonder ook de vorige minister van Buitenlandse en Europese Zaken, de heer Bot, hartelijk danken voor zijn zeer deskundige, energieke en creatieve inzet. Ook wil zij de minister-president, de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken en de nieuwe staatssecretaris in groot vertrouwen alle geluk en zegen toewensen. Dat vertrouwen is ook gebaseerd op een grote traditie op Europees terrein.

Die zestien jaar hebben ook nog een andere ontwikkeling laten zien, hier in deze Kamer, van betrekkelijk marginale aandacht voor Europa tot – mag ik het een keer zeggen – een zekere voortrekkersrol. Mijn collega's, successieve Kamervoorzitters, u in de eerste plaats, mevrouw de voorzitter, en de Griffie hebben daarbij een doorslaggevend aandeel gehad. Het was buitengewoon inspirerend om die ontwikkeling te mogen meemaken.

Tot slot. Ik heb de Europadebatten steeds mogen voeren vanuit een christendemocratische achtergrond, perspectief en inspiratie. Mijn collega's in de fractie hebben een soms zeer prominente rol gespeeld bij de versterking van het Europaproject of doen dat nog steeds. Het was eervol en goed met hen te mogen samenwerken, en het was goed te zien hoe het CDA ook op zeer kritieke momenten zijn Europese prioriteiten overeind hield, juist onze fractie. Dat waren en zijn wij verplicht, want in laatste instantie staan wij in dezelfde traditie, inspiratie en het waardepatroon van Robert Schuman, die ons inderdaad heeft laten zien dat politiek tot meer in staat is dan alleen maar de hel voorkomen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Ook namens GroenLinks wil ik met name de beide nieuwe bewindslieden feliciteren met hun nieuwe positie. Er zitten drie bewindslieden achter de tafel, maar niet alle drie de partijen die deel uitmaken van deze coalitie. De ChristenUnie is niet aanwezig. Dat is toch een interessant detail, zeker als wij het over dit onderwerp hebben, want de ChristenUnie zag de Grondwet, zoals bekend, niet erg zitten.

De minister-president is er nu ook bij. Dat is verrassend. Ik herinner mij vorige debatten over de Staat van de Europese Unie, verleden jaar en het jaar daarvoor, waarbij hij niet aanwezig was. Ik weet niet waarom de minister-president er nu wel is, maar hij is uiteraard van harte welkom. Ik ben heel blij dat hij er is. Misschien heeft dat te maken met het feit dat er twee nieuwe bewindslieden naast hem zitten.

De voorzitter:

Mijnheer Platvoet, zoals u weet, is het de wens van deze Kamer geweest dat de minister-president hier aanwezig is.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Het is in ieder geval opvallend, maar ik ben er blij mee.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Mocht het gevoelen breder leven, dan weet ik wat mij te doen staat.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik heb gezegd dat ik er erg blij mee ben. Volgens mij is dat een Kamerbreed gevoel.

Het ligt voor de hand het Europadebat voor een belangrijk deel te voeren over de voornemens van dit kabinet met betrekking tot de Europese Unie. In het coalitieakkoord is de eerste paragraaf al aan Europa gewijd. Dat zegt misschien iets over de prioriteiten die dit kabinet stelt als het gaat om de Europese Unie. Ik begin met het Grondwettelijk Verdrag. Dat zal zich volgens het coalitieakkoord "in inhoud, omvang en benaming" overtuigend moeten onderscheiden van het verworpen verdrag. Over de benaming kan ik mij niet erg opwinden. What's in a name, zou je zeggen. De term "grondwet" is misschien vanaf het begin erg onhandig geweest.

Over de omvang valt wel iets substantieels op te merken. Zowel het tweede deel, het grondrechtelijk deel, als het derde deel van het Grondwettelijk Verdrag, waarin de beleidsverdragen de revue passeren, kan eruit. Het grondrechtelijk deel kan geheel overbodig worden als de Europese Unie ondertekenaar wordt van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Daarmee komt het Unierecht in dezelfde positie te staan als de nationale wetgeving. Zal ook dit kabinet zich de nodige extra inspanningen getroosten om hiermee vaart te maken? Wij hebben een jaar geleden Kamerbreed vragen gesteld over de extra inspanningen die nodig zijn om dit punt gerealiseerd te krijgen. Wat gaat deze regering daaraan doen?

Het beleidsonderdeel, het heel dikke deel van het Grondwettelijk Verdrag, is eigenlijk altijd een onding geweest, waarin de tegenstanders van de Grondwet een fraaie grabbelton zagen om de tegenstand te mobiliseren. Nu blijft het eerste deel over, de 25 pagina's waarin de bevoegdheden, de democratische architectuur, de financiën en het lidmaatschap van de EU zijn geregeld, inclusief het laatste artikel 60 over de vrijwillige terugtrekking uit de EU. Hier moet ook nog scherp naar worden gekeken, omdat sprake is van enkele federale accenten, zoals die ene minister van Buitenlandse Zaken. Daar zet ik ook vraagtekens bij. Lezend de desbetreffende passage in het coalitieakkoord is mijn vraag of de belangrijkste inhoudelijke onderscheiding gelet op wat er was, wordt gevormd door de drastische vermindering van de omvang.

De vrienden van de Grondwet, een soort nieuwe coalition of the willing, zij het van het meer vreedzame soort, ook wel de bende van 18 genoemd, is één keer in Madrid bijeengekomen. Duitsland, zo heb ik begrepen, heeft verhinderd dat er een vervolgbijeenkomst kwam, waar verder zou worden samengespannen tegen Frankrijk en Nederland. Het is duidelijk dat er bewogen zal moeten worden door de neezeggers en door de jazeggers. Het vorige kabinet keek als een verlamd konijn naar de felle uitslag van het referendum. Wat is de opvatting van dit kabinet? Hoe denkt het kabinet over de omvang en inhoud van het Grondwettelijk Verdrag? Wat is het signaal dat heel tijdig aan de voorzitter van de Europese Unie, Duitsland, zal moeten worden gegeven? Duitsland wil tijdens zijn voorzitterschap, wat niet meer zo lang duurt, een nieuwe draai geven aan het debat over het nieuwe verdrag. Luisterend naar sommige voorgangers tekenen zich de contouren van dat nieuwe verdrag iets duidelijker af. In ieder geval zal dit zich moeten richten op een aantal elementen dat de transparantie en het democratische karakter van het functioneren van de Europese Unie verbetert.

Dan een opmerking over een intrigerende passage in het coalitieakkoord over de Raad van State. De Raad wordt om advies gevraagd over verdragswijzigingen. Dat is mooi. Ook in het verleden is dat gebeurd, maar het staat niet erg scherp geformuleerd. Ik krijg daar graag meer duidelijkheid over. Wanneer wordt de Raad van State precies om advies gevraagd? Ik neem aan dat dit pas gebeurt als er een nieuw verdrag ligt. Op dat moment kan de Raad van State om advies worden gevraagd. Het is dan interessant om te horen of de Raad in het nieuwe verdrag iets ziet wat hij ook in het vorige verdrag zag, namelijk elementen die op gespannen voet zouden kunnen staan met de Grondwet, hetgeen destijds voor de Raad het argument was om in te stemmen met het middel van een referendum. Op die manier werd de bevolking erbij betrokken. Het lijkt mij niet zinvol daarop vooruit te lopen. Ik wil wel precies weten wanneer de regering naar de Raad van State gaat.

Over de uitbreiding van de Europese Unie is het coalitieakkoord terughoudend. Eerst moet alles op orde komen met de uitbreiding met de laatste 12 landen. De huidige kandidaat-lidstaten, Turkije, Kroatië en Macedonië, krijgen pas een toetredingsdatum te horen als zij aan de Kopenhagencriteria voldoen. Dat is prima. Eigenlijk had dat ook moeten gebeuren met de 12 landen die de laatste jaren zijn toegetreden. Ik neem aan dat dit kabinet zich gehouden acht aan de toezegging van het vorige kabinet, namelijk dat voortaan alleen sprake kan zijn van een toetreding van één lidstaat per verdrag. De crux zit toch in de nieuwe kandidaat-lidstaten. Er wordt hen een partneriaat voorgehouden, zo las ik in het coalitieakkoord. Wat is het verschil tussen zo'n partneriaat en het bestaande voorportaal, namelijk het stabilisatie- en associatieproces, dat met landen in de westelijke Balkan is overeengekomen? Het moet blijkbaar meer zijn, want staatssecretaris Timmermans noemde in de NRC van 1 maart jongstleden Oekraïne en Wit-Rusland als mogelijke kanshebbers op zo'n partneriaat. Pardon, dacht ik, Wit-Rusland? Een land dat niet eens lid mag zijn van de Raad van Europa vanwege de beroerde situatie op het vlak van de mensenrechten en de democratie? Met welk doel zou de Europese Unie een strategische alliantie met Wit-Rusland moeten aangaan? Als Zwitserland lid wil worden van de Europese Unie, moet het dan ook eerst de fase van het partneriaat doorlopen? Of kan zo'n land onmiddellijk via de voordeur worden binnengelaten?

Het gaat erom dat ook dit kabinet bereid zal moeten zijn nieuwe kandidaat-lidstaten te accepteren conform artikel 58 van de conceptgrondwet, uiteraard met stringente hantering van de Kopenhagencriteria. GroenLinks ziet helemaal niets in tweederangsleden die bijvoorbeeld wel in de economische en strategische invloedssfeer van de Europese Unie willen komen en daar wellicht ook heel graag willen blijven, omdat zij zich dan niet hoeven in te spannen om te voldoen aan de gestelde criteria op het gebied van democratie, mensenrechten en rechtsstaat. Vindt het kabinet dit niet met ons gewenst? Nogmaals, wat is de diepere bedoeling van de passage in het akkoord over het partneriaat?

Het vorige kabinet heeft niets gedaan aan versterking van het draagvlak onder de bevolking voor de Europese Unie als les die kan worden getrokken uit het referendum. Wat gaat dit kabinet hieraan doen? De eerste geluiden stemmen weinig hoopvol. Ik heb begrepen dat de regering allerlei maatschappelijke organisaties bij het Europadebat wil betrekken. Dat is vorige keer ook gebeurd, maar daarmee bereik je natuurlijk niet de eurosceptici. Eerst zal de vraag moeten worden beantwoord voor welke Europese Unie nu draagvlak wordt gezocht. Pas als de inhoud duidelijk is, kun je werken aan steun, begrip en vergroting van de sympathie ervoor. Eigenlijk moet de bescheiden opstelling om de grote voordelen uit te venten worden losgelaten. Deze Europese Unie heeft prachtige voordelen die wat scherper en harder over het voetlicht kunnen worden gebracht. Wij kunnen het erover eens zijn dat het een vredesproject is. Ook op het gebied van milieu, als tegenmacht tegen monopolies en ter vergroting van de potenties van veel jonge lidstaten op het gebied van ontwikkeling, democratisering en mensenrechten heeft de Europese Unie haar grote nut bewezen. Maar om er nu naar te streven – ik citeer het regeerakkoord – om afspraken te maken over de verenigbaarheid van de interne marktgedachte met de inrichting van publieke voorzieningen, zoals pensioenen, sociale zekerheid, fiscaliteit, onderwijs en gezondheidszorg? Dat is typisch zo'n formulering die vooral veel vragen oproept en daarmee ook problemen creëert. Wij denken dat daarmee het draagvlak van de Europese Unie niet wordt verbreed, maar eerder wordt versmald. Ziet dit kabinet in dat het fundamentalistische geloof in marktwerking en liberalisering het draagvlak onder de Europese Unie niet heeft verbreed, maar versmald?

Hoe moet ik nu die passage in het regeerakkoord lezen over dit onderwerp? Dat doet toch het ergste vrezen, namelijk dat op de oude voet wordt voortgegaan. Is de regering ook van mening dat de opvattingen van de Europese Raad van het afgelopen weekend in Brussel, zoals vastgelegd in de schriftelijke conclusies, bijdragen aan versterking van het draagvlak? Ik doel dan op zaken zoals de volledig vrije markt voor gas en elektriciteit en de liberalisering van de posterijenmarkt. Het zijn slechts twee voorbeelden uit het schriftelijk communiqué, maar het lijkt mij nodig om ook op het gebied van liberalisering en privatisering een scherpe kritische koers te varen, wil je tenminste werken aan verbreding van het draagvlak.

De regering zegt in haar verklaring weinig over het perspectief van de Europese Unie. Onze "eigen" Nationale Conventie heeft er zinnige dingen over gezegd in haar advies, onder andere dat een door sommigen gewenste federatie of statenbond met het huidige gezelschap van 27 zo verschillende lidstaten niet alleen een utopie, maar ook onwenselijk is, om nog maar te zwijgen van een uitbreiding met bijvoorbeeld Turkije, waarvan wij overigens een voorstander zijn. Het concept van een verbond tussen Europese Staten – dat stond in de preambule van het Verdrag van Rome, dat 50 jaar geleden is gesloten – is naar onze mening nog steeds houdbaar. Dat betekent voor GroenLinks een revitalisering van de subsidiariteit, een versterking van de rol van de nationale parlementen en ook een versterking van de positie van het Europees Parlement.

Ook het coalitieakkoord legt de nadruk op de intergouvernementele en interparlementaire dimensies van de Europese Unie; zo lezen wij dat tenminste. Dat lijkt een reactie te zijn op de maatschappelijke scepsis ten opzichte van de Europese Unie. Zie ik dat goed? Tegelijkertijd doet dat de vraag rijzen hoe het kabinet dan aankijkt tegen de versterking van het communautaire aspect, wat toch ook onverdroten voort lijkt te gaan; zie de conclusies van het afgelopen weekend en zie ook belangrijke elementen in het concept van het grondwettelijk verdrag, waarvan voor mij nog steeds niet duidelijk is waar dit kabinet nu staat.

Duidelijk is dat de Europese Unie nooit een federatie van staten zal zijn. Duidelijk is ook dat het nooit het karakter zal kunnen krijgen van alleen maar een intergouvernementele en interparlementaire samenwerking zoals de Raad van Europa, maar dat het altijd een mengvorm zal zijn van die verschillende federale en interstatelijke elementen met vier hoofdrolspelers: de Europese Commissie, de Europese Raad, het Europees Parlement en de nationale parlementen. Wij zoeken het vooral in een versterking van de parlementaire posities, zowel op Europees niveau als op nationaal niveau. Dat is de aangewezen weg naar een duurzaam perspectief voor de Europese Unie.

Over duurzaamheid gesproken. Het afgelopen weekend zijn er ook besluiten genomen over een integrale klimaat- en energiepolitiek. Dat onderstreept weer het grote belang dat de Europese Unie kan hebben om grensoverschrijdende problemen aan te pakken. Natuurlijk kun je er ook wat cynisch over zijn. De politieke kwetsbaarheid van de olie-import uit het Midden-Oosten en met name de assertieve energiepolitiek van Poetin hebben ongetwijfeld bijgedragen aan een grotere ontvankelijkheid voor de onheilspellende boodschap van Al Gore. Het is overigens wel een ironie van de geschiedenis dat de echte winnaar van de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2000 een aansprekender alternatief biedt dan de verliezer van die verkiezingen, Bush, die denkt met oorlogen de slag om de energiemarkt te kunnen winnen. Het ambitieuze EU-plan om de CO2-uitstoot terug te brengen en duurzame en schone energiebronnen te stimuleren om zo de opwarming van de aarde en de klimaatverandering een halt toe te roepen, verdient alle steun. Tegelijkertijd kan het ook niet meer zijn dan een allereerste begin dat ingrijpender en mondiaal moet worden voortgezet, wil het effect sorteren.

Het Nederlandse coalitieakkoord sluit qua doelstelling op het gebied van duurzame energie, vermindering van uitstoot van broeikasgas en energiebesparing vrij naadloos aan op het actieplan van de EU. Misschien is het chiquer om het andersom te formuleren. Tenslotte was er eerst dit coalitieakkoord en daarna kwam datgene wat in Brussel is besloten. Kijk je naar de concrete doelstellingen op de middellange termijn, dan zie je toch heel grote overeenkomsten. Ik kan dan ook niet anders dan dit kabinet feliciteren dat datgene wat in het akkoord staat vrij naadloos terecht is gekomen in het Brusselse akkoord, al moet u zich wel blijven herinneren wat ik hiervoor heb gezegd, namelijk dat het alleen een bescheiden begin kan zijn, gezien het enorme probleem dat voor ons ligt. De vraag blijft natuurlijk wel waarom Nederland dan toch zo'n twintig jaar is achtergebleven ten opzichte van de buurlanden, bijvoorbeeld Denemarken en Duitsland, in de ontwikkeling van duurzame energiebronnen en zich er nu blijkbaar wel toe kan en ook heeft laten verleiden. Waarom kan nu wat eerst niet kon? Maar goed, misschien moet je die vraag en het antwoord daarop met de verantwoordelijke minister bediscussiëren.

Mijn laatste onderwerp betreft de relatie tussen de Europese Unie en de Raad van Europa. Zoals al vaker in deze Kamer is gezegd: Europa is meer dan de Europese Unie en de Raad van Europa is dé Europese samenwerkingsorganisatie op het gebied van mensenrechten, rechtsstaat en democratie. Het rapport-Juncker heeft de relatie tussen de Europese Unie en de Raad van Europa in beeld gebracht en voorstellen ter verbetering gedaan, waarbij samenwerking tussen beide internationale organen met inachtneming van de wederzijdse specialismen wordt bepleit. Het met één stem opereren van de EU-landen in het Comité van ministers staat overigens haaks op het streven naar een evenwichtige relatie. Is het kabinet bereid, het voortouw te nemen in het agenderen en uitwerken van voorstellen die vanuit de optiek van de wederzijdse gelijkwaardigheid de samenwerking tussen de EU en de Raad van Europa kunnen verbeteren? De vorige minister heeft daarvoor een soort toezegging gedaan. Ik krijg van dit kabinet graag meer concreet, wat het daaraan heeft gedaan en hoe het dat wil voortzetten. Ook de opmerking van de heer Van Gennip over de financiële situatie bij de Raad van Europa, met name met betrekking tot het Hof voor de rechten van de mensen, is mij uit het hart gegrepen. Ik sluit mij aan bij zijn pleidooi voor meer helderheid.

Ik zie uit naar de beantwoording van de regering.

De heer De Vries (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij voeren dit debat nog geen drie weken na het aantreden van een nieuw kabinet, waarmee nog mijn hartelijke gelukwensen. Veel beleidsdaden op Europees gebied die stof voor een debat zouden kunnen geven, hebben wij nog niet kunnen registreren, behalve dan de belangrijke Europese Raad van afgelopen vrijdag. Ik zou daarom dit debat willen gebruiken om positief uiteen te zetten, wat er volgens ons in Europa zou moeten gebeuren. Ik zal daarbij niet telkens een vraag stellen, maar ik nodig de bewindslieden toch uit te reageren op mijn beschouwing, die ik mede uitspreek namens de fractie van de SGP.

Het Europese project heeft ook in de ogen van onze fracties grote waarde. De toenemende samenwerking tussen de lidstaten heeft onder Gods zegen in ons werelddeel vrede, stabiliteit en welvaart gebracht. De gezamenlijke aanpak van grensoverschrijdende problemen stelt de lidstaten beter in staat hun verantwoordelijkheid voor de inrichting van de eigen samenleving waar te maken. De Europese instellingen hebben, niet anders dan de Nederlandse overheid, als taak de publieke gerechtigheid te bevorderen in de Europese samenleving, met eerbiediging van de culturele eigenheid van de nationale staten en hun bevolkingen. Daarbij vraagt de uitoefening van overheidsgezag op Europees niveau om adequate democratische controle en verantwoording.

Naar de mening van onze fracties kunnen de samenwerking binnen en de uitbreiding van de Europese Unie niet eindeloos doorgaan. Er moeten grenzen worden gesteld, zowel aan de samenwerking – ik denk aan het subsidiariteitsbeginsel – als aan de uitbreiding: waar eindigt Europa? Wij vragen van de regering de komende tijd te benutten om na te denken over het politieke einddoel van de Europese Unie en de maximale buitengrenzen. De resultaten van deze bezinning zouden terug te vinden moeten zijn in het nieuwe verdrag dat het door Frankrijk en Nederland bij referendum afgewezen verdrag moet vervangen.

Het was in ons land het eerste referendum op nationaal niveau, geïnitieerd vanuit de Tweede Kamer. Je kunt je afvragen of dit veelomvattende verdrag wel zo geschikt was voor dit experiment. Er kon immers een veelvoud aan redenen zijn voor een neestem; wellicht lagen die voor menigeen zelfs buiten de inhoud van het Verdrag. Dat maakt het niet eenvoudig te bepalen, welke wijzigingen het Verdrag alsnog aanvaardbaar zullen maken, indien er opnieuw een referendum zou worden gehouden. Intussen heeft het referendum wel als nut gehad dat aan het licht is gekomen, hoezeer er een kloof was gegroeid tussen de gewone burgers en de politiek, met name op Europees niveau, abstract en ver van de burgers af, maar wel met allerlei consequenties voor hun leven. Al voortgaand op de weg van Europese integratie lijken we onderweg de burger te zijn kwijtgeraakt. Het weer betrekken van de burgers bij de Europese samenwerking is dan ook een eerste opgave, niet alleen voor de regering, maar zeker ook voor volksvertegenwoordigers.

Dat is niet maar een kwestie van betere voorlichting. Er zal over Europa een politiek debat moeten worden gevoerd, en dat is iets anders dan roepen hoe belangrijk Europa is. Waar willen wij met de Unie naartoe? Daarover moeten wij met elkaar in discussie en daarbij moeten degenen die minder hard willen lopen dan anderen, niet worden beschouwd als spelbrekers, die in het Europese discours eigenlijk niets te zoeken hebben.

Wat onze fracties betreft, is het einddoel van de Europese Unie grotendeels bereikt. Wij kunnen ons vinden in de formulering van de Nationale Conventie: de Europese Unie is een statenverbond; dat is meer dan een statenbond, maar minder dan een federalistische bondsstaat. Bij het karakter van een statenverbond zou, anders dan nu in de verdragen geregeld is, ook het recht van uittreding behoren als symbool van behouden nationale soevereiniteit. In zo'n statenverbond is bij de gezamenlijke besluitvorming een blijvende rol weggelegd voor de nationale parlementen.

De Unie dient nu veel meer te zijn gericht op versterking van de nationale lidstaten dan op verdere verdieping van de samenwerking. Na een periode van bouwen en uitbreiden is nu een periode aangebroken van beheren en bewaren. Uitgangspunt voor integratie moet zijn, op welke deelgebieden van het overheidsbeleid samenwerking een meerwaarde heeft boven nationaal beleid. Wij denken dan aan onderwerpen als asielbeleid, terreurbestrijding, energie en milieu. Wij verwelkomen dan ook het klimaat- en energiebesluit van de Europese Raad van afgelopen vrijdag.

Intussen zijn wij het ermee eens dat de Europese Unie, na alle uitbreidingen, niet meer genoeg heeft aan het Verdrag van Nice. Er zal dus iets moeten gebeuren om de Unie efficiënter, transparanter en democratischer te maken, en daar zullen 27 lidstaten het over eens moeten worden, van wie het merendeel het verdrag van 2004 al heeft goedgekeurd. De Nederlandse positie is dus niet gemakkelijk. Maar de Unie heeft ons wel nodig. Wij zouden daarvoor de regering de volgende gedachten willen voorleggen:

  • - de Europese Commissie wordt verkleind tot twintig leden, met een gelijkwaardig roulatiesysteem waarin lidstaten om de beurt een eigen commissaris leveren, dan wel enige tijd niet leveren;

  • - in de Raad wordt een dubbele meerderheidsbesluitvorming ingevoerd, namelijk zowel de meerderheid van de lidstaten als de meerderheid van de EU-bevolking. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop in de Verenigde Staten het Huis van Afgevaardigden en de Senaat worden samengesteld, alleen gebeurt het hier binnen één gremium;

  • - in het verdrag wordt een bevoegdheidsverdeling tussen het Europese en het nationale niveau opgenomen voor de diverse beleidsterreinen;

  • - op Europees niveau, met een gekwalificeerde meerderheid en met een medewetgevende rol voor het Europees Parlement, wordt besloten over de interne markt, de landbouw, het milieu, het asielbeleid, de immigratie;

  • - de lidstaten zijn zelf bevoegd op het gebied van het binnenlands bestuur, cultuur, onderwijs, volksgezondheid, sociale zekerheid en fiscaal beleid;

  • - over het buitenlands beleid en het veiligheids- en defensiebeleid wordt op Europees niveau besloten, maar met eenparigheid van de lidstaten en in nauwe samenwerking, dus niet concurrerend, met de NAVO;

  • - de Europese Unie treedt toe tot het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Dit maakt een uitgebreide grondrechtencatalogus in het nieuwe Verdrag overbodig en voorkomt dat dit Verdrag het karakter van een grondwet krijgt. De Europese Unie houdt zich afzijdig van terreinen waarop de Raad van Europa goed werk doet, om onnodig dubbel werk te voorkomen.

Gelet op de bevoegdheidsverdeling tussen het nationale en het Europese niveau zijn onze fracties geen voorstander van een vaste voorzitter (president) van de Europese Raad en evenmin van een minister van buitenlandse zaken van de Unie. De constructie die in de afgewezen grondwet was voorzien, van een functionaris die zowel in de Commissie als in de Raad zou optreden, zou het gewenste evenwicht tussen de Europese instellingen hebben verstoord. Het Europees Parlement wordt volwaardig medewetgever op alle beleidsterreinen waarover de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluit. Het zou ook een goede zaak zijn als in een nieuw verdrag Brussel als vaste vergaderplaats voor het Parlement wordt aangewezen en Straatsburg wordt overgelaten aan de Raad van Europa.

Wij steunen voorts de openbaarheid van de raadsvergaderingen waar over wetgeving wordt beraadslaagd en besloten, en de rodekaartprocedure voor de nationale parlementen. Het is goed dat hiermee nu al wordt geëxperimenteerd, vooruitlopend op een verdragsbepaling. Daarvoor is wel nodig dat de regering de beide Kamers zo vroeg mogelijk informeert over belangrijke onderwerpen die in de Raad aan de orde zullen komen. Door deze parlementaire betrokkenheid kan het draagvlak onder de bevolking voor uit Brussel afkomstig beleid bevorderd worden.

In dat verband is ook nodig dat bewindslieden en volksvertegenwoordigers zich niet verschuilen achter Brusselse verplichtingen, als een onplezierige maatregel moet worden ingevoerd, maar hun verantwoordelijkheid daarvoor nemen. Per slot van rekening is Brussel geen onbeïnvloedbaar bestuurscentrum. Er zijn voor ons als regering en parlement mogelijkheden om invloed uit te oefenen. Als wij die niet benutten, mogen wij Brussel niet de schuld geven als maatregelen voor ons ongelegen komen. De Europese Rekenkamer moet nauw samenwerken met de nationale rekenkamers om zo een goed zicht te krijgen op de beheers- en controlesystemen die de lidstaten hanteren voor de Europese geldstromen.

Tot slot wat betreft de inhoud van het nieuwe verdrag zoals dat ons voor ogen staat, het volgende. Indien in dat verdrag bronnen van Europese waarden worden genoemd – dat zouden wij toejuichen – hoort de joods-christelijke traditie daar zeker bij. In de afgelopen vijftig jaar was de Europese integratie sterk op economische belangen gericht. Maar een Europa dat alleen bij materiële waarden denkt te leven, raakt in het slop. Dat is zelfs misschien wel de oorzaak van de huidige malaise. Daarom is het goed onder woorden te brengen wat de landen van Europa geestelijk verbindt. Ook de geestelijke waarden van de joods-christelijke traditie verdienen daarbij vermelding, niet het minst als correctie op alleen maar materiële waarden. Wil de regering in dezen de inzet van bondskanselier Merkel steunen?

Indien langs deze lijnen een herzien verdrag tot stand komt, is er zicht op een goed functionerende Unie van 27 of meer lidstaten. Onze fracties hechten eraan dat de samenwerking zoveel mogelijk gezamenlijk met alle lidstaten plaatsvindt. Wij zijn geen voorstander van de vorming van "kopgroepen" op bepaalde beleidsterreinen of invoering van een gedifferentieerd lidmaatschap.

Een lastige vraag is nog of het feit dat het grondwettelijk verdrag aan een referendum onderworpen is geweest, ertoe noopt ook een nieuw verdrag voor directe raadpleging aan de burgers voor te leggen. Ons voorlopige oordeel is dat, indien het nieuwe verdrag duidelijk verschilt van het voorgaande, een referendum geen automatisme is. Wij zijn geen voorstanders van referenda die van bovenaf worden geïnitieerd. Het is ook oneigenlijk dat zo'n referendum weliswaar formeel raadplegend, maar feitelijk bindend is. Voorts hebben wij onze verantwoordelijkheid jegens de andere 26 lidstaten, dat er metterdaad een nieuw verdrag tot stand komt om de Europese samenwerking beter te structureren. Daarin mag de wetgever zich niet afhankelijk maken van een volksraadpleging.

Behalve aan de samenwerking binnen de Unie zullen ook grenzen moeten worden gesteld aan de uitbreiding van de Europese Unie. Tot dusver lijkt, als een land eenmaal als aspirant-lid is aangewezen, de weg naar het lidmaatschap een onomkeerbaar proces, of de Europese burgers die uitbreiding nu willen of niet. Europese samenwerking vereist naar de mening van onze fracties niet enkel een geografisch verband, maar ook een minimum aan gemeenschappelijke culturele en geestelijke waarden. Terecht heeft bondskanselier Merkel op 17 januari in het Europees Parlement gezegd, dat zonder een visie op wat Europa gemeen heeft, op dat wat Europa's innerlijkste wezen bepaalt, geen van de Europese verdragen tot stand gekomen zouden zijn.

In de loop van de historie heeft het werelddeel Europa uiteenlopende geestelijke en culturele ontwikkelingen doorgemaakt. Daarbij bedoel ik met "cultureel" de gangbare patronen van denken, voelen en handelen. Het westen en midden van Europa zijn achtereenvolgens gestempeld door de Grieks-Romeinse cultuur, het christendom, eerst in de rooms-katholieke vorm, later in een deel van Europa ook in de protestantse vorm, en door Renaissance en Verlichting. Het oosten van Europa is sinds de val van het West-Romeinse rijk en nog meer door de breuk tussen de westerse en de oosterse kerk in 1054 een eigen weg gegaan, niet enkel op religieus gebied en met diepgaande gevolgen voor de cultuur. De Verlichting is aan deze landen grotendeels voorbijgegaan. De grenzen tussen deze beide cultuursferen zijn nog steeds herkenbaar in de gangbare waarden van de huidige burgers, zo merkte professor Hofstede op in zijn ROB-lezing van 16 september 2004. Wij merken ook in de Europese samenwerking hoe moeilijk naties uit de katholieke en de orthodoxe traditie elkaar soms verstaan.

Dat zal nog meer het geval zijn wanneer landen die door de islamitische cultuur zijn gestempeld, deel zouden gaan uitmaken van de Europese Unie. Er zijn dan nog minder gemeenschappelijk gedeelde waarden. Het gaat ons dus in dit verband niet om moslims en hun religie: daarvoor is vrijheid in alle landen van de Unie, ook in ons land, gewaarborgd door onze Grondwet en internationale mensenrechtenverdragen. Het gaat ons om de historisch gegroeide culturele waarden als grondslag voor een zo nauwe samenwerking tussen staten als binnen de Unie plaatsvindt.

Europa wordt gekenmerkt door waarden als respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkberechtiging van alle burgers, solidariteit, aanvaarding van diversiteit en het gezag van het recht boven de macht. Deze waarden zijn echt niet van nature gemeengoed voor alle volken op aarde. Daarom verdienen ze dat wij ons daarvoor inzetten en ze verdedigen. Als wij het doel van Europese samenwerking beperken tot een vrije markt, zonder een morele inbedding in deze waarden, blijft er niets dan kil materialisme over en dat is niet het Europa dat wij voorstaan. Ik haal met instemming aan, wat de minister-president op 7 september 2004 gezegd heeft op de conferentie over normen en waarden in Europa: "Hoe groter het besef van gedeelde waarden, hoe groter de politieke besluitvaardigheid van de Europese Unie kan zijn."

Naar de mening van onze fracties zijn Kroatië en Macedonië voorlopig de laatste landen die in aanmerking komen om op termijn in de Unie te worden opgenomen en worden er voorlopig geen nieuwe kandidaat-lidmaatschappen verleend. De Europese Unie heeft nu tijd nodig om de laatste uitbreidingen van 2004 en 2007 met in totaal twaalf lidstaten te verwerken. Bij landen waarmee de toetredingsonderhandelingen zijn of worden aangevangen, worden de Kopenhagencriteria strikt toegepast en wordt geen concrete toetredingsdatum in het vooruitzicht gesteld.

Uit wat ik in het algemeen gezegd heb, zal duidelijk zijn dat onze fracties geen voorstander zijn van toetreding van Turkije tot Europa. De historische, culturele en sociaaleconomische verschillen zijn te groot en geografisch behoort het land grotendeels ook niet tot Europa. Het gegeven dat toetredingsonderhandelingen gestart zijn, schept geen voldongen feit voor toetreding. Wel kan dit land opgenomen worden in het Europees nabuurschapsbeleid. In de onderhandelingen die nu gaande zijn, zullen godsdienstvrijheid en een gelijkwaardige behandeling van minderheidsgroepen als christelijke kerken en hun leden, deel moeten uitmaken van de toetsing. Daarbij gaat het niet alleen om wetgeving, maar ook om de naleving daarvan in de praktijk. Ook zal Turkije met zijn Armeense buren in het reine moeten komen over het verleden en EU-lidstaat Cyprus volwaardig moeten erkennen.

De betrekkingen van de Europese Unie met de overige Europese landen, zoals Oekraïne, Georgië en Armenië, en met de landen rondom de Middellandse Zee worden gesteld in het teken van het Europees nabuurschapsbeleid. Daarbij moet helder zijn dat deze relatie geen voorportaal is voor het kandidaat-lidmaatschap. Wel stelt deze relatie de Europese Unie in staat die landen desgewenst technische en financiële steun te geven. Dit biedt een mogelijkheid om met behoud van goed nabuurschap een halt toe te roepen aan het steeds maar uitdijen van de Europese Unie. Wil de regering ook in het nabuurschapsbeleid aan de situatie van minderheidsgroepen in de betrokken landen, waaronder christelijke kerken, nadrukkelijk aandacht geven?

Op 25 maart aanstaande – het is jammer dat daarvoor weer de wekelijkse rustdag wordt gebruikt – zullen de regeringsleiders van de Unie de Verklaring van Berlijn uitgeven. Kan de regering al een indicatie geven, wat daarin zal staan over de grondwet en over de sociale agenda van Europa? Vijftig jaar heeft Europa mogen werken aan integratie, met name op economisch gebied. Een werelddeel dat eeuwenlang werd verscheurd door onderlinge oorlogen, leeft nu al meer dan een halve eeuw in vrede en een ongekende welvaart. Dat is een voorrecht dat verplichtingen oplegt, bijvoorbeeld de verplichting om in het Europese overleg niet louter de Nederlandse materiële belangen te dienen, maar ook het belang van anderen in het oog te houden, zowel binnen de Unie als daarbuiten. Wij wensen de regering daarvoor veel wijsheid toe.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ik wil beginnen ook namens mijn fractie de nieuwe bewindslieden van harte welkom te heten en succes in hun werk te wensen. Ik wil zeker de minister-president van harte welkom heten. Dit niet alleen omdat hij welkom is, maar ook omdat zijn aanwezigheid in dit debat noodzakelijk is. Mijn fractie heeft er al jarenlang voor gepleit de minister-president als het om Europese zaken gaat, meer bevoegdheden en mogelijkheden te geven. Europa is binnenland geworden en dat betekent dat de positie van de staatssecretaris bij Buitenlandse Zaken eigenlijk een wat vreemde is. Een verhuizing naar Algemene Zaken zou meer in de lijn liggen.

Mevrouw de voorzitter. Enkele weken geleden hebben u en uw collega uit de Tweede Kamer de voorzitter van de Europese Commissie, de heer Barroso, in het parlement ontvangen voor een gedachtewisseling. Er ontbrak opvallenderwijs een tweetal prominente leden van de Tweede Kamer. Vandaag zitten deze beide leden achter de regeringstafel om met ons het Europabeleid te bespreken. Dat wisten zij toen waarschijnlijk al.

Naar ik uit de krant heb begrepen en ook uit de uitzending van Buitenhof afgelopen zondag, zijn de minister-president en ook de staatssecretaris tevreden over de top in Brussel waar afspraken zijn gemaakt over het klimaat. Die zijn inderdaad overal positief ontvangen, met de aantekening dat het nu op uitvoering aankomt. Het onderwerp laat meer dan enig ander zien hoe noodzakelijk een Europese aanpak is. Maar er zijn meer onderwerpen die dat kunnen laten zien en daarvoor is het nodig dat er voortgang wordt gemaakt met een onderwerp zoals de besluitvormingsstructuur in de Unie. Met andere woorden, voortgang met een nieuw verdrag. Bij dat onderwerp kijkt Europa terecht naar Nederland, in die zin dat het aan ons is om een stap te zetten hoe verder na de verwerping van het grondwettelijk verdrag via het instrument van het referendum.

Het woord "samen", dat naar ik heb begrepen op de vijftig pagina's van het regeerakkoord ongeveer 143 keer voorkomt, geldt kennelijk niet voor buitenlanders, blijkens de afwezigheid van die bekende Kamerleden. Dat is jammer, want in de bijdrage van de heer Barroso werd alle moeite gedaan om met Nederland mee te denken. Barroso zei: wijs ons de weg op welke wijze wij de Nederlanders kunnen overtuigen van de noodzaak om in Europa een volgende stap in de ontwikkeling te doen. De besluitvormingsprocessen zijn gemaakt in een periode dat de Unie uit veel minder leden bestond, namelijk zes, en die besluitvormingsprocessen passen niet meer bij een Unie met 27 leden. Niemand zal dat ontkennen.

De regering heeft aangekondigd, de eerste honderd dagen te gebruiken om met de samenleving in overleg te gaan over een nadere invulling van het regeerakkoord. Geldt dat ook voor de paragraaf die over Europa gaat? Als het antwoord daarop "ja" is, welke initiatieven kunnen wij dan van de zijde van de regering verwachten? Die vraag is gerechtvaardigd omdat er al eenentwintig dagen zijn verstreken.

De Europaparagraaf van het regeerakkoord wordt allerwegen als weinig ambitieus bestempeld, maar mijn fractie vindt dat niet terecht. Zij wil op dit moment nog niet wanhopen, omdat het akkoord begint met een paragraaf over Europa en dat doe je niet als je Europa niet belangrijk vindt. Maar de regering steekt niet haar nek uit met concrete voorstellen. Curieus is de positie van de Raad van State. Kan al worden gezegd hoe de opdracht aan de Raad precies luidt? Helemaal open zal deze toch wel niet zijn?

Bij het staatsbezoek van de majesteit aan Turkije heeft de minister van Buitenlandse Zaken bepaalde uitspraken gedaan over de uitbreiding. De minister-president heeft bij zijn bezoek aan kanselier Merkel ook van zich doen spreken wat betreft de mogelijke vorm van een nieuw verdrag. Willen de bewindslieden wat uitvoeriger ingaan op hetgeen daar is gesteld?

Het kan bekend zijn dat binnen de Eerste Kamer intensief wordt nagedacht over Europa. Dat geldt voor alle partijen, maar er zijn natuurlijk wel verschillen. Ik zal vandaag kort een aantal punten aanstippen die voor D66 van belang zijn. Dat moet beknopt en kan derhalve niet volledig zijn. Achtereenvolgens zeg ik iets over het grondwettelijk verdrag en hoe daar nu verder mee om te gaan; over de uitbreiding van de Unie; over de gedachte van het Europa van de twee snelheden en daaraan gekoppeld de idee van een B-lidmaatschap; de relatie van de Unie met de Raad van Europa; en ten slotte over het omgaan met subsidiariteit.

Voor D66 staat niet ter discussie dat er een verdragsherziening dient te komen. Helaas kan dat niet meer het verdrag zijn dat aan de kiezers is voorgelegd, niet alleen omdat dit in Frankrijk en Nederland is afgestemd, maar ook omdat er ongetwijfeld kritiek op zou komen van het Verenigd Koninkrijk, Polen en wellicht Tsjechië.

Ik gebruik het woord "helaas", omdat de voorliggende tekst een compromis was van 15 of in zekere zin van 25 landen. Dat verwerpen is een heel waagstuk. Zal het mogelijk blijken te zijn nog een keer een tekst te produceren waar 27 landen hun handtekening onder zetten? De achttien lidstaten die het verdrag wel ratificeerden, stellen vanuit hun standpunt volstrekt terecht dat er niet veel kan worden gewijzigd.

Het is dan ook verstandig om de geesten rijp te maken voor een tekst die dicht tegen de oude aanschuurt. Een grondwet hoeft het niet te heten, dat ziet eenieder wel in, al was het maar omdat het ook geen grondwet is. Maar aan overdracht van bevoegdheden valt niet te ontkomen en daar is ook niets mis mee, mits de regering deze goed aan de burgers presenteert. Men moet immers stekeblind zijn als men de nationale grenzen denkt aan te kunnen houden bij kwesties als milieu, energie, concurrentiekracht in mondiale betekenis, asielbeleid en terrorismebestrijding. Op die terreinen zal iets moeten gebeuren aan de besluitvorming; van unanimiteit naar meerderheidsbesluiten. Daarbij kan de organisatie van de besluitvorming in het grondwettelijk verdrag dat voorlag, als uitgangspunt dienen. Deze constructie voorkomt dat enkele landen hun zienswijze kunnen opleggen. Vindt de regering dat ook, zo vraag ik met nadruk.

Er is vermoedelijk bij onze partners wel begrip voor dat het nieuw op te stellen verdrag kleiner en daarmee minder gedetailleerd kan worden. In de eerste plaats kan worden verwijderd wat al in andere verdragen is geregeld. De codificatie in een verdrag had aantrekkelijke kanten, maar wordt op dit moment kennelijk slecht begrepen door de bevolking. Als in deel I de rechtspersoonlijkheid van de Unie, de toetreding tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en tot het Europees Sociaal Handvest worden opgenomen, zijn de grondrechten hecht verankerd.

Bij de afstemming concentreerden de tegenstanders zich op Deel III van het Verdrag, maar veel daarvan is elders geregeld. Het moet toch mogelijk zijn adhesie te verwerven wat de meerderheidsbesluitvorming en de versterking van het Europees Parlement betreft. De overdracht van bevoegdheden van de nationale parlementen heeft allang plaatsgevonden. Nu gaat het er juist om de democratische controle op het beleid te versterken en wel daar waar deze thuishoort: bij het Europees Parlement.

Tegelijkertijd kan worden gepleit voor het bewerkstelligen van aanpassingen bij het landbouwbeleid, waarin de uitgangspunten voor natuur, milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn horen te worden verwerkt. Het is aantrekkelijk om de Kopenhagencriteria in een nieuw op te stellen verdrag op te nemen, omdat daarmee inzicht wordt geboden aan de burgers hoe wordt omgegaan met de uitbreiding van de Unie. Die uitbreiding roept bij veel burgers vragen op. Vorig jaar heb ik al gezegd dat D66 er begrip voor heeft, als de opnamecapaciteit van de Unie het noodzakelijk maakt dat er enige temporisering plaatsvindt, omdat de argumenten daarvoor dan vanuit de Unie zijn te verklaren. Ten principale stelt D66 dat uitbreiding met landen die tot het klassieke Europa behoren, niet alleen mogelijk moet blijven maar ook zeer wenselijk is. Dat geldt voor de landen aan de oostgrens en eveneens voor Turkije. In het rondje Europa van VNO/NCW wordt de toetreding van Turkije tot de Europese Unie terecht op zijn vroegst berekend in 2018, en dan moet er niets mis gaan met Cyprus. Het is zinvol om dit te communiceren aan de bevolking en daarbij duidelijk te maken dat Turkije sowieso aan de criteria dient te voldoen en daar dus ook de tijd voor heeft.

Zowel bij het grondwettelijk verdrag als bij de toetreding van Turkije wordt bij voortduring de vraag gesteld of deze zaken via een referendum moeten worden voorgelegd aan de bevolking. D66 pleit al jaren voor een correctief referendum dat kan worden aangevraagd door de bevolking, onder bepaalde condities. Zwitserland heeft bijvoorbeeld al een paar eeuwen ervaring met lokale, regionale en landelijke referenda. Tot nu toe is er voor die opvatting geen meerderheid. Als men wederom bij wijze van uitzondering, want zo moet het toch worden gesteld, een referendum zou wensen inzake Europese Verdragen en de toetreding van Turkije, dan is de gedachte van collega Jurgens om de tijdelijke referendumwet van stal te halen, waarin wordt geregeld dat de bevolking een referendum kan afdwingen, een goede optie. Mijn fractie van een van bovenaf opgelegd referendum geen aantrekkelijk alternatief vindt.

Bij de discussie over de toetreding van Turkije wordt ook wel de idee van een zogenaamd B-lidmaatschap van stal gehaald. Dat blijft dan uiteraard niet tot Turkije beperkt, maar strekt zich uit over veel kandidaat-lidstaten. Mijn fractie voelt niets voor de introductie van zo'n lidmaatschap. Het zal gaan functioneren als een vluchtweg om echte besluiten niet te hoeven nemen. Dat treft nu juist uitgerekend vaak de landen die zich heel sterk kunnen ontplooien binnen de Unie. Als er een B-lidmaatschap was geweest, dan waren Spanje, Portugal en Griekenland – en misschien zelfs Ierland – nog steeds geen lid. Deze landen hadden dan ook nooit die progressie gemaakt die ze binnen één generatie nu juist wel binnen de Unie gerealiseerd hebben.

In dit verband is het van belang om ook aandacht te schenken aan de idee van een Europa van de twee snelheden. Als er geen voortgang komt met het vaststellen van een nieuw verdrag, is het vermoedelijk niet aan Nederland om het Europa van de twee snelheden te kunnen tegenhouden, maar een dergelijke ontwikkeling is natuurlijk niet wenselijk. Als wij in Europa eerste en tweederangs landen krijgen, en met een B-lidmaatschap zelfs ook nog derderangs, dan is dat – hoe de benaming verder ook moge zijn – een onwenselijke en zelfs gevaarlijke ontwikkeling. Bovendien zal Nederland dan vermoedelijk in de vernederende positie komen om bij de langzame landen te worden ingedeeld, want dat is dan de consequentie van het "nee" tegen een grondwettelijk verdrag. Dat is voor één van de oprichters van de Unie een moeilijk te accepteren situatie. Nederland is in de Unie bepaald geen klein land; dat calimerocomplex moeten wij nu maar eens van ons afschudden! Wel verliezen wij met ons gedrag van de laatste paar jaar snel aan invloed in Brussel. Die invloed was veel groter dan de omvang van ons land rechtvaardigde. Die positie moeten wij behouden en die opdracht heeft dit kabinet zichzelf te stellen. D66 zal de regering daarop niet in de laatste plaats beoordelen.

De relatie van de Unie met de Raad van Europa is bij herhaling aan de orde en niet alleen bij de agentschappen waar wij in het voorbije jaar zo uitvoerig bij hebben stil gestaan. Het is heel goed denkbaar dat in een ver liggende toekomst het naast elkaar bestaan van de Unie en de Raad niet functioneel meer is, maar nu is dat nog bij lange na niet bereikt. Zo lang er nog ongeveer twintig landen in de Raad zitten die niet in de Unie vertegenwoordigd zijn, is het waardevol om de Raad te koesteren, in de eerste plaats om de dialoog te kunnen behouden met die andere landen. Onze collega Van der Linden doet daar zijn uiterste en zeer gewaardeerde best voor. In de tweede plaats kunnen wij ook van de Raad leren. Oud-minister Brinkhorst heeft in de Volkskrant van 17 februari er bijvoorbeeld terecht op gewezen dat het Handvest op onderdelen verder gaat, door onder meer het recht op behoorlijk bestuur, op bescherming van persoonsgegevens – niet onbelangrijk in deze tijd – en van inzage van documenten vast te leggen.

Alvorens iets te zeggen over de subsidiariteit en hoe wij als parlement daarmee in de laatste twee jaar omgaan, een enkel woord over het briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken. Geldt de reactie van de vorige minister van Buitenlandse Zaken op dat advies nog onverkort? Mijn fractie stelt er in het bijzonder belang in daar waar het gaat om hetgeen in het verleden wel "Deense toestanden" zijn genoemd. Konden Deense ministers aanvankelijk in de Europese Raad pas met voorstellen instemmen als hun parlement toestemming had gegeven, intussen is het gebruik gegroeid dat de ministers voorliggende voorstellen tijdig met het parlement bespreken voor zij aan de onderhandelingen in Brussel beginnen. Deze procedure bevordert "dat het eigen nationale parlement kennis opbouwt over Europese samenwerking. Ook burgers kunnen door deze werkwijze beter zicht krijgen op Europese zaken, dan wanneer het nationale parlement daarover een passieve houding aanneemt. In Denemarken is daardoor de houding ten aanzien van Europa bovendien duidelijk minder sceptisch geworden in de afgelopen jaren". Ik onderschrijf dat citaat uit de notitie. Zou de regering het hier geschetste inderdaad een goed begaanbaar pad vinden? Mijn fractie acht het een goede kans om op die manier de besluitvorming in Europa beter bij de bevolking geaccepteerd te krijgen.

Bij een vorig debat over Europa heb ik gepleit om de krachten binnen de Benelux te bundelen. Tot mijn verrassing is deze gedachte onlangs ook benoemd door premier Juncker en door onze eigen bewindslieden. Het zou een mooie route zijn om ook op die manier een stap te zetten voor een nieuwe start voor het tot stand komen van een verdrag, maar dan moeten wij wel de moed hebben om ook onze eigen opvattingen bij te stellen. Zien de bewindslieden een kans om gezamenlijk verder op te trekken in Benelux-verband?

Zoals bekend hebben de Eerste en Tweede Kamer een tijdelijke commissie ten behoeve van de beoordeling van commissievoorstellen ingesteld, de zogenoemde subsidiariteitstoets. Het verdient aanbeveling om daar in de volgende periode mee door te gaan, maar dan in een vaste commissie, waarbij de samenstelling nog eens kritisch dient te worden bezien. Het zou ook goed zijn als in de volgende periode wordt bezien of voor het goedkeuren van Europese verdragen en mogelijk ook voor het fiatteren van enige Europese voorstellen niet een andere procedure zou moeten worden gevolgd. Dat is alleen al daarom te bezien, omdat het tijdsbestek waarin wordt gewerkt moordend is. Dit komt door het bicamerale stelsel. Immers, beide Kamers hebben verdragen goed te keuren en hebben de subsidiariteitstoets te verrichten. Ik pleit er nogmaals voor dat de regering beziet of een grondwetswijziging moet worden overwogen die het mogelijk maakt om in de gezamenlijke vergadering van de Staten-Generaal de Europese verdragen goed te keuren en soms ook de discussie over majeure subsidiariteitsbeginselen ten aanzien van de commissievoorstellen te voeren. Dat zou ten eerste een belangrijke tijdswinst kunnen realiseren en – nog belangrijker – meer publicitaire aandacht trekken voor debatten in dit huis en aan de overzijde over Europa. Dat is van belang om de voorlichting aan de burgers te verbeteren. Als die wettelijke mogelijkheid wordt geopend, is het uiteraard nog steeds aan beide Kamers om te bezien of men er gebruik van wil maken. Omdat de positie van beide Kamers dezelfde is – geen van de Kamers heeft immers het amendementsrecht – lijkt het mijn fractie echter een aantrekkelijke gedachte om gezamenlijk op te trekken. Daarop krijg ik graag een reactie van de minister-president.

Het belang dat de Eerste Kamer hecht aan een goede discussie over Nederland in Europa, blijkt ook uit het feit dat wij vorige week in het kader van de viering van vijftig jaar verdragen een bijzondere bijeenkomst hebben georganiseerd met studenten van alle universiteiten. Ook in de komende maanden is er voor die viering veel aandacht. Binnenkort zal onze koningin in de Ridderzaal eveneens bij de viering van die verdragen aanwezig zijn, een viering die dit keer door de regering is georganiseerd. Het zijn deze bijeenkomsten – en er volgen er nog meer – die een goede kans bieden om Europa weer prominent op de agenda te zetten en er bij de bevolking nadrukkelijk aandacht voor te krijgen. Er is een bepaalde vrees om daarbij aandacht voor de geschiedenis te vragen. Daar hoort een dubbel gevoel bij. Aan de ene kant is het een grote verworvenheid dat een meerderheid van onze bevolking is opgegroeid met een vanzelfsprekende vrede in het grootste deel van Europa. Aan de andere kant maakt juist die vanzelfsprekendheid het lastig om te laten doordringen hoe kort dat nog maar realiteit is en hoe broos dit alles nog is. Dat laatste kan worden aangetoond als wij de situatie in het voormalige Joegoslavië op ons laten inwerken. Het levend houden van de geschiedenis is alleen daarom al belangrijk omdat het aantoont hoe gewichtig het is dat ook de landen in het voormalige Joegoslavië zicht houden op toetreding tot de Unie, niet alleen in hun belang maar zeker ook in het onze!

Per 1 april, een paar weken vanaf nu, mogen de burgers uit de in 2004 toegetreden landen vrijelijk werken in Nederland. Met de huidige economische groei kunnen wij deze mensen goed gebruiken. D66 wilde meteen de grenzen openstellen, maar heeft er begrip voor dat de gevoelens van onzekerheid van veel Nederlanders serieus zijn genomen – zeker in een economische toestand met minder rooskleurige verwachtingen – en dat de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt stap voor stap is verruimd.

De huidige economische opleving is niet los te zien van de uitbreiding van de EU. Nederlandse bedrijven hebben toegang tot nieuwe exportmarkten gekregen en hebben de mogelijkheid om aan gekwalificeerd personeel te komen. Ondanks de koudwatervrees heeft de uitbreiding vooral positieve gevolgen gehad.

Dit roept de vraag op hoe wij moeten omgaan met werknemers uit Roemenië en Bulgarije. Deze landen hebben een zeer goed potentieel aan arbeidskrachten, zeker van bètaopgeleiden die we in Nederland zo weinig hebben. Wanneer zal de regering hierover duidelijkheid verschaffen en welke termijnen zullen er gelden?

In 1922, kort na de Eerste Wereldoorlog, schetste Richard Nikolaus Coudenhove-Kalergi een panorama dat als de pan-Europese beweging de geschiedenis is ingegaan. In het prachtige boek "Botschafter Europas" schetst Anita Ziegerhofer-Prettenthaler hoe in die jaren de Europese beweging zou zijn vormgegeven, bijvoorbeeld met al onze kolonies er nog bij. De man werd als een fantast beschouwd. Immers in de 1500 jaar die aan zijn panorama vooraf gingen, was er geen periode van tien jaar dat er vrede in Europa was en dit werd bijna als een gegeven beschouwd.

Dit is een boek dat ik iedereen van harte ter lezing kan aanbevelen, met name diegenen die denken dat er weinig vooruitgang is geboekt. De moeilijkheden waarin wij nu verzeild zijn geraakt, zullen tijdelijk blijken te zijn. Dit is een gelukkige constatering. Jammer is alleen dat Nederland daar zo'n dubieuze rol in speelt. Die te wijzigen is een opgave van de komende regering en mijn fractie zal dat zwaar meewegen in het oordeel over haar succes.

Voorzitter. Tot slot. Het is nu het ogenblik om mijn bijzondere waardering uit te spreken voor de onvermoeibare inzet van onze ambtenaren die zich met Europa bezig houden. Zonder hen zouden we minder in staat zijn om bijvoorbeeld een bijeenkomst te organiseren zoals wij vorige week hebben gedaan of dit debat te voeren. Het is te hopen dat hun inzet ook in de komende jaren op dit niveau kan blijven.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Dit lijkt mij een historisch moment. Ik doel dan niet op de hernieuwde aanwezigheid van de minister-president. Hoewel, vier kabinetten in vijf jaar is ook historisch. Ik stel het op prijs dat hij hier is en ik ben benieuwd of hij veranderd is. Met andere woorden: wat is op Europese schaal het verschil tussen Balkende I, II, III en IV? Ik hoop dat wij hier in de loop van de dag iets wijzer over worden.

Mijn opmerking over een historisch moment heeft vooral betrekking op de aanwezigheid van twee Limburgers die als minister van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris van Europese Zaken het Nederlandse volk en de Nederlandse regering vertegenwoordigen. Hoe snel kan integratie gaan! Hoe kort is het nog maar geleden – de achttiende eeuw – dat in Limburg naast de Staten-Generaal ook de Duitse keizer, de koning van Pruisen, de hertog van Gulik, de hertog van Gelre en de bisschop van Luik regeerden en daarna de Franse republiek, het Napoleontische keizerrijk, de Belgische opstandelingen en de Duitse Bond? Realiseren wij ons ook dat het dit jaar pas 140 jaar geleden is dat de Duitse Bond door Bismarck opgeheven werd waardoor Vaals eindelijk een Nederlands drielandenpunt kon worden en er een einde kwam aan de dubbele nationaliteit van Limburgers, en in dit geval ook aan de dubbele loyaliteit aangezien Limburg tot 1867 gehouden was in geval van oorlog soldaten aan de Duitse Bond te leveren? Kan iemand dit voorzichtig aan Geert Wilders vertellen?

Ik wil maar zeggen: welkom, heren. Ik hoop dat het u goed gaat als onze buitenlandse bewindslieden. Ik heb geen enkele reden om aan uw loyaliteit te twijfelen.

De voormalige politieke lappendeken Limburg is gaande weg volledig geïntegreerd in Nederland, en in België, en in Duitsland, op hun beurt weer landen die gaandeweg steeds meer geïntegreerd raken in Europees verband, in de Europese Unie, in de Raad van Europa, in de OVSE en zo meer. Niets is eeuwig behalve de verandering, zei de wijsgeer. Dit lijkt mij een mooi motief voor de bespreking die wij vandaag hebben met de nieuwe bewindslieden over de Staat van de Europese Unie en Europa.

Ik ga er dus vanuit dat wij niet hoeven te twijfelen aan hun loyaliteit, maar ook niet aan hun royaliteit, hun bereidheid om net als hun voorgangers het debat met deze Kamer over buitenlandse en Europese zaken ruimhartig en open te voeren, want er valt wel wat te bespreken.

Van minister Verhagen moeten wij nog te weten komen wat zijn visie op Europa is. Wij weten dat zijn hart bij deze portefeuille ligt, maar niet wat er in zijn hoofd omgaat. Van staatssecretaris Timmermans moeten wij vooral te weten zien te komen of zijn visie na het Nederlandse nee tegen de Europese Grondwet is veranderd. Hij gold immers als een "hard core" constitutionalist, om het zo maar te zeggen. Afgelopen zondag hoorden wij hem echter in de uitzending van Buitenhof zeggen dat de nieuwe Nederlandse regering onder geen beding akkoord zal gaan met een Europees grondwettelijke verdrag. Bijstellen van de bestaande verdragen is toegestaan, maar het grondwetavontuur is van de baan. Heb ik dit goed begrepen? Hij sprak ook namens de minister-president die nog altijd met die ongemakkelijke handtekening van Rome zit.

De uitspraak van de staatssecretaris over de Raad van State begreep ik niet precies. Terwijl de nieuwe regering aanvankelijk de toets van de Raad van State met het oog op het al dan niet referendabel maken van een eventueel EU-verdrag als heel bijzonder leek te beschouwen, hoorde ik de staatssecretaris zondag veel luchthartiger zeggen dat ieder verdrag altijd eerst naar de Raad van State gaat. Niets bijzonders dus. Mag ik hieruit afleiden dat hij en het kabinet van mening zijn dat niet de Raad van State, maar het kabinet beslist over een voorstel om al of niet een referendum te houden over een eventueel nieuw EU-verdrag? Overigens, toen de staatssecretaris zondag zei dat uiteindelijk de Tweede Kamer beslist, vergat hij misschien even dat deze Kamer daar ook over mee praat. Ik heb straks met wat interrupties proberen duidelijk te maken dat dit een heel interessant debat zou kunnen worden, mocht de regering met steun van de Tweede Kamer besluiten om een verdrag referendabel te maken. Er kan dan in deze Kamer zo maar een andere meerderheid zijn. De volgende keer dat de minister-president de kiezer uit Brunssum waarschuwt dat hij rekening moet houden met de inrichting van de Eerste Kamer, moet hij daar misschien ook op letten. Dit kan immers langs een andere band een probleem voor de regering opleveren. Ik ben benieuwd of daarover al enige gedachten zijn ontstaan.

In een recent debat in Felix Merites over de oorverdovende stilte over Europa sinds het referendum heb ik een paar vriendelijke adviezen aan de regering gedaan. Het lijkt mij gepast die hier te herhalen. Ik hoor graag het commentaar van de bewindslieden.

Mijn eerste advies is: laat de dode grondwet met rust. Laten wij niet capituleren voor de druk van de Verhofstadtgroep die ons wil wijsmaken dat de gouden hoofdregel over Europese verdragen, die luidt dat er zonder unanimiteit geen verdrag mogelijk is, nu ineens niet zou gelden voor de Europese grondwet. Deelt het kabinet mijn mening en wil het die de eerstvolgende keer ook aan onze buurpremier overbrengen?

Mijn tweede advies is: laten wij realistisch zijn en ons realiseren dat wij eigenlijk beter af zijn zonder die grondwet. Om te beginnen zitten wij niet meer vast aan deel 1 waarin veel te veel deuren werden opengezet naar een niet gewenste, onverstandige, federale verenigde staten van Europa, met één streng afgeschermd grondgebied, met één markt, één munt, één vlag, één volkslied, één president, één minister van Buitenlandse Zaken en op termijn één regering met één economisch beleid, één monetair beleid, één buitenlands beleid, één veiligheidsbeleid, één defensiebeleid en uiteindelijk één leger. Natuurlijk zijn al die elementen in Nederland niet zo benadrukt, omdat iedereen hier al aan voelt dat je je daarmee niet erg populair maakt, maar bij mij in Poppel, net over de grens, hoor je heel andere dingen uit de mond van premier Verhofstadt die er geen twijfel over laat bestaan dat hij wel zeker een federale verenigde staten van Europa nastreeft en deel 1 van de Europese grondwet daarvoor als volstrekt noodzakelijke aanzet beschouwt. Wat vindt de regering van dit openlijk beleden federalisme bij de buren?

Wij kunnen ook gemakkelijk zonder deel 2 van de Europese grondwet. Voorwaarde is dan wel dat de lidstaten op een ochtend bijeenkomen en hun handtekening zetten onder een uiterst eenvoudig verdrag dat toetreding van de Europese Unie tot het EVRM regelt. Hierover bestaat in Europa al tien jaar overeenstemming, maar door al dat gedoe over de Europese grondwet is het veel te lang blijven liggen. Collega Van Thijn ik hebben deze kwestie overigens geagendeerd in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Oud-minister Bot heb ik kort voor zijn afscheid horen zeggen dat hij hier ook een voorstander van is. Wat is het standpunt van de regering over toetreding van de EU tot het EVRM?

Wij zijn het er eigenlijk allemaal wel over eens dat wij zonder deel 3 van de Europese grondwet kunnen. Dat deel is namelijk een nodeloze herhaling van eerdere teksten, waarvan de promotie tot constitutionele tekst beslist niet wenselijk is. Hoe beoordeelt de regering dit? Als wij het over deze drie punten eens kunnen worden, is het probleem van de grondwet van de baan en dat zou toch fijn zijn.

Mijn derde advies aan de regering luidt: genoeg getobd, aan de slag! Laten wij om te beginnen het mechanisme van subsidiariteit en proportionaliteit verbeteren. Mijn partij gelooft in een betere Europese Unie door minder Europese Unie. Laten de lidstaten doen wat ze zelf het beste kunnen doen en laat de Unie zich beperken tot zaken die alleen in EU-verband beter geregeld kunnen worden. De regering toetst op subsidiariteit en proportionaliteit. Wij doen dat samen met de Tweede Kamer zelf ook in een gemengde commissie. Als wij eerlijk zijn, moeten wij onderkennen dat het niet overhoudt en dat er nog heel wat moet gebeuren.

De gemengde commissie is inmiddels begonnen met een evaluatie van haar werk, maar ik hoor nu graag van de regering hoe wij beter kunnen zeven wat er uit Brussel op ons afkomt. Vorig jaar waren dat volgens de ene telling meer dan 760 kwesties en volgens de andere ruim 120. Dat het er veel waren, staat in ieder geval buiten kijf. Wie het wetgevings- en werkprogramma erbij neemt, ziet dat Brussel dit jaar heel ambitieus is en dat men heel veel zaken in Nederland wil gaan bestieren. Naar onze mening zijn het er te veel. De Commissie heeft namelijk twintig strategische initiatieven met verstrekkende gevolgen aangekondigd. Dat is zeker geen bescheiden doelstelling. Ik hoor niet alleen graag een reactie van de regering op deze opmerkingen, maar ook op die van de heer Schuyer over de toekomst. Het is namelijk duidelijk dat wij er niet komen met een gemengde commissie die enkele voorstellen beoordeelt op proportionaliteit en subsidiariteit. Hoe wij het gaan oplossen, weet ik ook niet, maar duidelijk is wel dat regering en parlement hiervan echt werk moeten gaan maken.

Mijn vierde advies is dat de regering druk moet uitoefenen op zichzelf en andere lidstaten om gewoon eens de al gemaakte afspraken te gaan uitvoeren. Het geklaag dat de Europese Unie vastloopt door het ontbreken van een Europese grondwet, staat namelijk in schril contrast met de trage manier waarop plannen worden uitgevoerd waarvoor wel een verdragsrechtelijke basis bestaat. Het gesprek van de commissie voor de JBZ-raad met EU-terrorismecoördinator De Vries en zijn Nederlandse collega Joustra was buitengewoon verhelderend. Terwijl de Europese Commissie nog voor het einde van dit jaar haar richtlijn voor kritische infrastructuur wil doordrukken, zeiden zij daar zeker niet op te zitten wachten. Zij hechten er veel meer belang aan dat de gemaakte afspraken eindelijk eens uitgevoerd worden. Soortgelijke opmerkingen heb ik elders in Europa ook gehoord. Is de regering het met mij eens dat men gemaakte afspraken moet gaan uitvoeren in plaats van nieuwe dingen verzinnen?

Mijn vijfde advies aan de regering is dat wij ons moeten realiseren dat Europa meer is dan de EU. De monomane fixatie op de EU werkt Europese samenwerking tegen. Europa telt meer landen en het heeft er alle schijn van dat de EU zich steeds meer als een blok tegenover die Europese niet-EU-landen opstelt. Dat is duidelijk zichtbaar in de Raad van Europa. Deze ontwikkeling is in mijn ogen erg verontrustend. In het Comité van Ministers stellen de EU-ambassadeurs zich als één blok op en daarmee halen zij veel animo bij de andere lidstaten weg. Zij weten immers dat zij op voorhand een minderheidspositie hebben. Vanmorgen hebben wij de zorgen gehoord die Russische politici zich hierover maken. Het gaat dus niet goed en dat terwijl de Raad van Europa het orgaan is waar de EU op gelijke voet met belangrijke Europese landen als Rusland, de Oekraïne en Turkije kan spreken over wezenlijke zaken als de ontwikkeling van de democratie, de rechtsstaat, en de uitbreiding en bescherming van de mensenrechten.

Ook anderszins lijkt het erop dat de EU erop uit is om de positie van de Raad van Europa te verzwakken in plaats van te versterken. Ik zou het fijn vinden als de regering in staat is om deze koers te verleggen. De oprichting van het EU-agentschap voor fundamentele rechten is een openlijke provocatie van de Raad van Europa die hierdoor op het terrein van zijn core business een concurrent krijgt die over veel en veel meer geld beschikt dan de instituties van de Raad van Europa. Ik zou de regering dan ook wil adviseren om in de komende kabinetsperiode meer werk te maken van andere Europese samenwerkingsorganisaties, waaronder de Raad van Europa. Ik zou ook adviseren om daarvoor meer geld vrij te maken.

Het is beschamend dat wij lid zijn van een organisatie die elke burger het recht geeft om direct een beroep te doen op het Europese Hof in Straatsburg, maar die niet in staat is of wordt gesteld om iets te doen aan de schandelijk lange wachtlijsten, namelijk 90.000 zaken bij het Europese Hof in Straatsburg. De wachttijden zijn overigens even schandelijk en wel acht tot tien jaar. Welke initiatieven mogen wij van de regering verwachten? En wat gaat Nederland doen om de frustrerend kleine ondersteuning van de Europese mensenrechtencommissaris, een man of tien voor 800 miljoen Europeanen, te versterken?

Na deze goedbedoelde en gratis adviezen aan de regering zal ik iets zeggen over het Junckerrapport en de samenwerking tussen de EU en de Raad van Europa. De minister-president van Luxemburg doet vijftien min of meer concrete voorstellen in zijn rapport, waaronder het voorstel om de EU zo snel mogelijk toe te laten treden tot het EVRM en de EU de Raad voor Europa te laten erkennen als Europabrede referentie voor de mensenrechten. Hij stelt verder voor om alle mensenrechtenkwesties door te verwijzen naar de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa als die kwesties onvoldoende recht worden gedaan door de bestaande instituties. Juncker stelt voor om de samenwerking te verbeteren tussen de EU en de Raad van Europa bij het aanmoedigen en beschermen van democratie. Daarbij zou onder meer beter gebruik moeten worden gemaakt van de instituten van de Raad van Europa. Volgens hem dient ook beter samengewerkt te worden om de juridische afstemming binnen heel Europa, en dus zonder scheidslijnen, te realiseren. Hij vindt dat er speciale aandacht moeten worden gegeven door beide organisaties, EU en Raad van Europa, aan Wit-Rusland. Verder moet er volgens Juncker meer samenhang komen in het Europese beleid voor Europees nabuurschap.

De institutionele relaties tussen beide organisaties dienen volgens de minister-president van Luxemburg beter gestructureerd te worden. Onder die relaties valt volgens hem ook die tussen het Europees parlement en de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Er moeten meer gezamenlijke programma's komen; de Europese ministers van Buitenlandse Zaken moeten meer werk maken van de Raad van Europa en lidstaten van de Raad van Europa zouden moeten zorgen voor voldoende budget. Tot slot stelt hij voor dat de EU in 2010 lid wordt van de Raad van Europa. Ik hoor graag van de regering wat wij op dit vlak mogen verwachten. Wij hebben namelijk wel die vijftien concrete voorstellen, maar sinds het applaus voor die voorstellen is het erg stil geworden. Wellicht kan de regering die stilte verbreken en mij blij maken met haar plannen.

Nu ik de stap heb gemaakt van de EU naar de Raad van Europa wil ik de regering ook vragen naar de relatie met de Europese niet-EU-lidstaten. Het is inmiddels iedereen duidelijk dat heel veel in Europa afhangt van de ontwikkelingen in Rusland en de verhoudingen met dit land. Rusland is niet de oude vijand van weleer, niet de aangeschoten beer van de jaren negentig en met haar enorme energievoorraden speelt dit land de komende jaren een hoofdrol in de Europese energievoorziening. Iets wat ze in Moskou uiterst plezierig vinden, ook omdat men daar weer denkt als een grootmacht. De staatssecretaris geldt als een kenner van Rusland en daarom hoor ik graag zijn visie op de relatie met Rusland. Hoe gaat die zich ontwikkelen en hoe kunnen wij voorkomen dat Rusland zich afkeert van Europa? Hoe gaan wij met andere woorden bevorderen dat Rusland in Europa integreert? Als Limburg kan integreren in Europa, moet Rusland dat ook kunnen.

Ik heb nog niet gesproken over de klimaattop. Ik heb daarover interessante berichten gehoord, maar ik vind dat deze top nog even op de tafel van de Tweede Kamer hoort te liggen. Ik hoor wel graag van de regering een antwoord op de vraag in welke richting de aanstaande Verklaring van Berlijn zich ontwikkelt. Er wordt een vergelijking gemaakt met de Verklaring van Messina. Ik ben zelf altijd benauwd voor het trekken van historische parallellen omdat die altijd mank gaan; vraag dat maar aan Han Noten. Ik ben echter wel benieuwd in hoeverre de gedachte die de staatssecretaris in Buitenhof uitsprak over het beperken van de macht van de markt in de Europese Unie na de gigantische uitdijing van de afgelopen tien tot vijftien jaar sinds het Verdrag van Maastricht, het standpunt van de regering is en in hoeverre deze regering denkt dat die kernboodschap kan terugkomen in die Verklaring van Berlijn. De regering weet dat de SP vanaf het Verdrag van Maastricht fervent tegenstander is geweest van de fixatie van de Europese Unie op het aan de macht brengen van de markt omdat dat vaak ten koste ging van gekozen volksvertegenwoordigingen en de positie van burgers, werknemers en consumenten en hun democratische, sociale en ecologische belangen. Als deze regering het daarmee eens is, dan maakt zij mij extra blij. Dat zou een mooie toenadering zijn.

In de tijd waarin Bolkestein nog met grote steun vanuit dit land en de politiek beweerde dat Europa liberaal zou zijn of niet zou zijn, schreef Jan Marijnissen al in Tegenstemmen dat er wellicht toch meer te zeggen viel voor de opvatting dat Europa sociaal zou moeten zijn om te kunnen zijn op termijn. Ik hoor graag voor welke richting deze regering inmiddels heeft gekozen. Naar de mening van mijn fractie is de uitdaging voor de komende jaren hoe wij in Europa voor alles weer samenwerken kunnen baseren op het belang van de burgers in plaats van op het belang van de bedrijven en welke samenwerkingsvormen daarvoor het meest passend zijn. Voor de SP zal de Europese Unie daarin een prominente rol moeten blijven spelen, zonder dat dat een allesoverheersende en alles wegdrukkende rol is waardoor er geen ruimte blijft voor andere vormen van samenwerking, bilateraal, functioneel of pan-Europees. De toekomstige samenwerking in Europa zou juist een samenwerking op maat moeten zijn. Ik hoor graag of de regering op dit punt raakvlakken ziet met de positie van mijn fractie.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik wens de twee nieuw benoemde bewindslieden en de opnieuw benoemde minister-president geluk met hun benoemingen. Ik wens hen sterkte en veel wijsheid toe. Sterkte zal ieder voor zich nodig hebben en van wijsheid kunnen wij allen profiteren.

Voorzitter. De afgelopen week is eindelijk weer eens, op twee fronten, enthousiasme voor de idee Europa getoond. Het akkoord dat de Europese raad bereikte over de aanpak van de klimaatverandering had, zoals de NRC schreef, "de trekken van een doorbraak" hetgeen eindelijk weer eens het gevoel geeft dat Europa echt beslissingen kan nemen en zelfs belangrijke beslissingen. Dat werd tijd, want een Europa dat alleen met veel pijn en moeite en veel gesteun over eigen nationale belangen besluiten neemt die misschien technisch zinvol zijn maar waar niemand de betekenis voor het echte leven van ziet, inspireert niet. Een Europa dat alleen maar lastig is, ons belemmert in wat wij hier zelf willen en ook nog veel geld kost, inspireert zelfs tot obstructie en negatief stemgedrag. Nu toont Europa weer dat het iets kan bereiken wat wij alleen natuurlijk nooit kunnen bereiken. Let wel, het moet nog duidelijk worden wat er nu precies moet gebeuren en wie dat moet betalen. Solidariteit betekent meestal dat de rijkere mede de lasten draagt van de armere. Het is dan ook zaak om niet opnieuw direct een klaagzang aan te heffen op het moment dat ons dat dreigt te gebeuren. Misschien valt dat op dit punt mee; wij wilden immers toch al meer dan wat Europa wil.

De tweede inspirerende gebeurtenis van vorige week was de bijeenkomst in de Ridderzaal die door deze Kamer was georganiseerd. De studenten die aan de discussie deelnamen, en voor of tegen de inderdaad wel eens wat radicaal geformuleerde stellingen pleitten, deden dat met een voelbaar commitment aan de zaak van Europa. Dat gold ook voor de sprekers. Voor de jongere generatie, in ieder geval voor deze selectie daaruit, is Europa niet ver, vreemd en gevaarlijk maar zinvol, kansen biedend, de belichaming van de vooruitgang en vooral heel gewoon. Voor deze echt hartverwarmende bijeenkomst spreek ik hier nog eens mijn grote respect uit voor collega Van der Linden, als initiator en inspirator van de bijeenkomst, en voor u mevrouw de voorzitter, omdat u namens de Eerste Kamer de organisatie onder uw hoede hebt genomen. Ten slotte spreek ik mijn respect uit voor degenen die het werk ervoor hebben gedaan. Knap werk!

Wij hoeven Europa dus niet meer dood te zwijgen, want er is genoeg reden en ook genoeg enthousiast publiek om een poging te doen om te formuleren wat wij verwachten van Europa en wat er dus moet gebeuren. Europa kan niet functioneren zonder een met 27 en op termijn nog meer leden werkzame interne structuur en bevoegdheidsverdeling. Het is begrijpelijk dat de regering zich een nieuw verdrag voorstelt dat "zich in inhoud, omvang en benaming overtuigend onderscheidt van het eerder verworpen grondwettelijk verdrag", maar het is duidelijk dat de strekking van een aangepast verdrag niet zo heel veel kan afwijken van het eerder verworpen verdrag. Het gaat dus eigenlijk om cosmetische aanpassingen die een verdrag op moeten leveren dat het mogelijk moet maken om vooruit te komen. Als daarbij de aanbeveling van onze Nationale Conventie gerealiseerd kan worden om de Unie te classificeren als een "statenverbond", dus als meer dan een losse statenbond maar minder dan een voorlopig waarschijnlijk toch te knellende federatie van deelstaten, dan vind ik dat als uitdrukking van de aard van de Europese entiteit zeer bruikbaar. Uiteindelijk zie ik evenwel liever een stelsel van regio's als deelstaten binnen een echte federatie als werkelijk eindpunt; regio's als dragers van culturele identiteit en van sociaaleconomische samenhang, in een evenwichtiger geheel dan het stelsel van hele grote en hele kleine lidstaten dat ook in het statenverbond de basis van de Unie blijft vormen.

De betrokkenheid van de nationale parlementen bij de Europese besluitvorming en bij de afweging van de vraag naar subsidiariteit en proportionaliteit is van belang. Op de vraag bij welke bestuurslaag een bevoegdheid moet liggen, moet van twee kanten beoordeling mogelijk zijn, namelijk van de kant van de Europese commissie en het Europees parlement en van de kant van de nationale regeringen en de parlementen. De methode die nu gepraktiseerd wordt, is daarvan een voorbeeld. Daar moet bij gezegd worden dat ik het eens ben met de opmerking die de Europese Beweging Nederland maakte in een brief aan de commissie ESO dat de subsidiariteitstoets zoals die nu wordt uitgevoerd door de gemengde commissie en de vakcommissies vaak "eenzijdig en vooral defensief wordt gehanteerd". Te vaak wordt alleen maar vastgesteld dat voorgestelde maatregelen onvoldoende rechtsgrondslag vinden in de Europese verdragen, waarna de werkelijke subsidiariteitsvraag, de vraag of het zinvol is om een maatregel op Europees niveau te nemen, niet meer aan de orde komt. Die manier van beoordelen mag als de bevoegdheidsverdeling vastligt en geen onderwerp van discussie meer vormt. Zo lang dat echter niet het geval is, moet juist uit een subsidiariteitsbeoordeling ook een herschikking van bevoegdheden kunnen voortkomen. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de mogelijkheid om in Europese regelgeving kaders te stellen voor strafrechtelijke sancties. De vaststelling dat daarvoor in een bepaald geval nog onvoldoende rechtsbasis is, lijkt mij niet het eind van het verhaal. Waar geen rechtsbasis is, moet misschien wel een rechtsbasis geschapen worden. Is de regering dat met mij eens of meent zij dat het blijven staan op de huidige rechtsbasis altijd maar gebruikt moet worden voor bescherming van de nationale rechtsmacht en dus voor stilstand in de ontwikkeling?

Ook waar wel wordt toegekomen aan de subsidiariteitsvraag, liggen er nog keuzes wat betreft de wijze van afwegen. Speelt in die afweging alleen de vraag een rol of een probleem grensoverschrijdende aspecten heeft, of is ook van belang dat Europese regelgeving landen kan dwingen in een richting van verantwoordelijk gedrag waarvoor zij op eigen houtje niet zouden of kunnen kiezen? Dat kan bijvoorbeeld bij milieuwetgeving een rol spelen. Het nuttig effect op het milieu mag daar wat mij betreft tot een positieve subsidiariteitsbeoordeling leiden, ook als het om regelgeving gaat voor in principe binnenlandse aangelegenheden, zonder directe grensoverschrijdende effecten. Ik wijs in dit verband op het voorstel van de Europese Commissie over de bodembescherming.

Een ander voorbeeld van defensief gedrag van ons parlement en ook van de regering lijkt mij naar voren te komen, waar zo duidelijk en zo vaak onderstreept wordt dat sociaal beleid een zaak van de lidstaten is. Het uitwisselen van ervaringen en open coördinatie zijn oké, maar kom niet aan het eigen sociaal beleid. Zeker, dat gaat om een gebied vol voetangels en klemmen, waar een land met nog altijd min of meer het karakter van een verzorgingsstaat risico's loopt. Maar is niet terecht één van de kritiekpunten dat de Unie te veel economisch en te weinig sociaal gericht is? Ik ben niet de eerste die het hier vanmiddag opmerkt. Begin februari schreef de voorzitter van het CNV daarover een artikel met de veelzeggende titel "Socialer Europa kan de burger overtuigen". En nog net even eerder schreef de voorzitter van de FNV: "Mensen willen juist een Europa met een socialer gezicht."

Wij constateren wel in zijn algemeenheid dat er een tegenstelling is tussen het Amerikaanse sociale model en het Europese, maar het Europese model is niet erg eenduidig en daarom als voorbeeld voor de wereld ook nog niet echt overtuigend. Het zou Europa ten goede kunnen komen als er een echt Europees sociaal model zou ontstaan, waarvan de grondslagen dan ook Europees verankerd zouden worden. Daarbij zou dan ook kunnen blijken dat het toch aantrekkelijk kan zijn om "sociale diensten van algemeen belang" als aparte categorie te onderscheiden.

Daarbij kan het ook nuttig zijn om tot gemeenschappelijke definities van basisbegrippen als "werknemer" en "zelfstandige" te komen en die dan ook in het vrije verkeer van werknemers en diensten toe te passen. Wij hebben nu bij de toelating van Polen tot werkzaamheden in Nederland nogal wat problemen gehad in het bepalen van wie er als werknemer en wie als kleine zelfstandige beschouwd moest worden. Is de regering van plan, steun te verlenen aan de gedachte van het Duitse voorzitterschap om in de komende Verklaring van Berlijn in te zetten op vooral het sociale aspect van Europa?

Niet helemaal los daarvan staat mijn voorkeur voor het in stand blijven in een nieuw verdrag van deel II van het oude grondwettelijk verdrag, het Handvest van de grondrechten, hoewel er best andere manieren denkbaar zijn om grondrechten in de Unie of in wijder verband vast te leggen. Deel II legt echter uitdrukkelijk de rechten van de burgers vast voor de staatkundig juridische entiteit die de Unie vormt, voor het statenverbond, en dat lijkt mij op zichzelf heel waardevol. Het bindt rechtstreeks de Unie en alle daarvan onderdeel uitmakende overheden en het is zeer compleet in zijn beschrijving van wat wij toch allemaal willen zien als de waarden van de Unie. Als die Europese waarden zo cruciaal zijn als iedereen beweert voor het bestaansrecht van de Unie en voor onze keuze om daar bij te willen horen, dan vormt deel II toch een onmisbare catalogus van wat dat dan concreet in moet houden?

Voorzitter, hoe duidelijker Europa zich positioneert, hoe beter het werkt. Een Europa als abstract monster dat op een onduidelijke manier heel veel invloed heeft, wekt weerzin. Een Europa dat zelf duidelijk dingen regelt die geregeld moeten worden, zal als waardevol geaccepteerd worden. Het in de gaten blijven houden van de subsidiariteitsbeoordeling blijft dus belangrijk, maar ook het ruimte gunnen aan Europa voor eigen wetgeving. Niet alleen in de vorm van richtlijnen en kaderwetten die de lidstaten verbinden, maar waar dat mogelijk is, graag ook in de vorm van Europese wetten die rechtstreeks binden en voorschrijven. Dat is duidelijk, dat is voor iedereen gelijk en het maakt Europa als een echte, zij het wat bijzondere, overheid zichtbaar. Het maakt het ook voor de media aantrekkelijk om dat voor het publiek zichtbaar te maken.

Hetzelfde geldt voor de eigen middelen van de Unie. Het is duidelijker en overtuigender dat een uniforme Europese belasting wordt geheven, dan dat op onduidelijke wijze middelen naar Brussel worden toe gesluisd, waarvan vervolgens wel heel makkelijk geredeneerd kan worden dat Brussel daar "ons" geld opmaakt en veel te veel kost. Het zal nog wel niet direct bereikt worden, maar de regering zou mij een plezier doen als zij verklaarde dat Nederland die kant wel op wil.

Europa moet een eigen gezicht krijgen. Voor zijn burgers, maar zeker ook naar buiten. De constatering dat een gemeenschappelijk buitenlands beleid noodzakelijk is om Europa te verzekeren van enige invloed in de wereld, is een open deur. Toch lijkt het realiseren van zo'n gemeenschappelijk optreden nog bijna onbereikbaar. En toch zal het moeten. Ik kan het niet duidelijker zeggen dan Bondskanselier Merkel in haar toespraak voor het Europees Parlement in Straatsburg: "We must act as one. That is precisely why, for a European foreign policy, we need a European Union Minister for Foreign Affairs. So that we can practise what we preach." Waar staat Nederland in deze vraag? Zij zei trouwens in die toespraak wel meer behartenswaardige dingen, bijvoorbeeld over de noodzaak van meer continuïteit dan door de halfjaarlijkse voorzitterschappen gerealiseerd kan worden. Terecht. Hoe doen wij dat?

Het lidmaatschap van de Unie is een gezocht bezit. Het wordt beschouwd als een voorrecht en dat is het ook. Binnen het lidmaatschap is variatie nu ook mogelijk in deelname aan specifieke projecten. Dat is naar mijn overtuiging niet verkeerd. Het blijft nog heel lang zo dat er grote verschillen in economische ontwikkeling bestaan tussen de leden. Het lijkt aannemelijk dat er ook grote verschillen blijven bestaan in de ambitie om soevereiniteit te delen. Als dat zo is, dan is het ontstaan van groepen van landen met aparte regels, die verder gaan dan de algemene regels, naar mijn mening niet verkeerd en zelfs aan te bevelen.

In het binnenlands bestuur komen wij na twee eeuwen van eenvormigheid tot de conclusie dat niet alle provincies of gemeenten precies hetzelfde hoeven te wezen. Binnen de Europese Unie kunnen wij die conclusie beter maar meteen trekken. De ambities van sommigen kunnen een stimulans voor anderen zijn. Dat doet niet af aan het feit dat het lidmaatschap van de Unie als zodanig een vast pakket aan eisen oplegt, waar aan voldaan moet zijn om toe te kunnen treden. Om echter nog verder te kunnen gaan, is meer nodig. Dat kan er ook voor zorgen dat er minder weerstand komt tegen de grote Unie die wij nu hebben en die ongetwijfeld nog groter zal worden, met leden die door sommigen als vreemd en ver ervaren zullen worden. Dat is dan alleen maar de algemene unie en wij horen dan misschien tot nog andere blokken, dichterbij. Is de regering dat met mij eens en ziet zij daarvoor concrete mogelijkheden?

Uit het coalitieakkoord begrijp ik dat de regering van plan is, voor de niet-leden onder omstandigheden het kandidaat-lidmaatschap toe te kennen maar daarnaast ook nog een extra vorm te gebruiken, het partenariaat. Daar is vanmiddag al meer over gesproken. Ik vind het een interessante gedachte en de minister zou mij een genoegen doen, als hij daar even over door zou willen filosoferen. Dan kunnen wij ons daar een concretere voorstelling van maken. Hoe moet ik mij bijvoorbeeld de relatie voorstellen met het huidige nabuurschapsbeleid? Bij die nabuurlanden is immers een aantal dat vast wel belangstelling heeft voor een partenariaat, wat dat ook moge zijn.

Ten slotte, een laatste punt dat ik wel eens eerder heb aangesneden. Dat was echter bij een vorige regering en een vorige minister van Buitenlandse Zaken, zodat het geen kwaad kan, er hier nogmaals op te wijzen. De Europese Unie is sterk betrokken bij en ook medeverantwoordelijk voor de ontwikkelingen in de westelijke Balkan. Het is wel duidelijk geworden dat het niet mogelijk is, Kosovo nog langer te dwingen deel uit te maken van de Servische staat. Het plan-Ahtisaari geeft een oplossing die enerzijds de Kosovaren min of meer tevreden kan stellen die al meer dan honderd jaar wachten op Albanese zeggenschap in dit gebied, en anderzijds de Serviërs de mogelijkheid geeft om formele relaties te blijven onderhouden met wat zij beschouwen als hun staat. Het lijkt mij van zeer veel belang dat de EU zich unaniem achter dit plan opstelt. Wat is de regering in dit opzicht van plan te gaan doen?

Kosovo leidt tot de conclusie dat het niet altijd mogelijk is om bestaande, maar vaak hoogst willekeurige grenzen te handhaven, zoals het uitgangspunt tot nu toe was. Dat geldt immers naar alle waarschijnlijkheid, en met recht en reden, ook voor Nagorno-Karabach, voor Zuid-Ossetië en voor Transnistrië. De bevolkingssamenstelling in die gebieden geeft alle reden voor aanpassing van de formeel nog bestaande grenzen. In Bosnië-Herzegovina blijkt een functionerende staat onbereikbaar. Het zou naar mijn overtuiging goed zijn als de EU zich in haar stellingname hier aan de realiteit zou aanpassen en de Republika Srpska de mogelijkheid zou geven zich in ieder geval ook met de staat Servië te verbinden in plaats van gedwongen te worden tot verdergaande integratie in Bosnië. Voor Bosnië-Herzegovina zou dat een beter bestuurbare, beter functionerende en beter geaccepteerde staat opleveren. Als concessie aan Servië zou het ook meer betekenen dan de voorlopig loze belofte dat er weer gepraat kan worden over de toenadering tot de EU, terwijl het voor het Servische volksgevoel na alle vernederingen een tegemoetkoming zou zijn.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik geloof mijn oren niet. Wil de heer Ten Hoeve hiermee een premie afgeven voor etnische zuivering? Dat is toch de basis waarop de Republika Srpska bestaat?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Dat is inderdaad de basis waarop de Republika Srpska is ontstaan. Aan de andere kant is het ook waar dat de bevolkingsverdeling in Bosnië ook voor de oorlog al zodanig was dat er aparte eenheden te onderscheiden waren, al lagen die vaak vreemdsoortig door elkaar. De stichting van een staat als Bosnië-Herzegovina is historisch maar in één opzicht te verklaren, namelijk vanuit de oorspronkelijke provincie in het Habsburgse Rijk. Een andere historische achtergrond heeft deze staat eigenlijk niet, die bestaat uit verschillende volken, volken die zich ook altijd verschillend hebben gevoeld. Het lijkt niet onredelijk om, nu in de praktijk blijkt dat deze staat niet functioneert en niet tot werken te brengen is – ondanks alles wat daarvoor wordt gedaan en al het geld dat daarin wordt geïnvesteerd – een oplossing te kiezen die de bevolking meer recht kan doen en die misschien ook het andere probleem, Kosovo, gemakkelijker oplosbaar kan maken. Dit zou het verlies van Kosovo misschien beter acceptabel kunnen maken en zou Bosnië van een probleem verlossen en een normale ontwikkeling op gang kunnen brengen. De minister kan misschien aangeven hoe hij staat tegenover een degelijke uitdrukkelijke wijziging in de EU-opstelling. Ik wacht graag de reactie van de minister af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven