Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij (30654).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Eigeman (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik spreek mede namens de fractie van GroenLinks.

Wij staan voor behandeling van een van de laatste wetsvoorstellen van het kabinet-Balkenende III, een kabinet dat in de Tweede Kamer kon rekenen op een solide meerderheid voor een beleid dat inzake natuur en milieu in het landelijk gebied de balans vaak liet doorslaan in het nadeel van kwetsbaar landschap en kwetsbare natuur. In de publiciteit na de verkiezingen van 22 november is van verschillende kanten gesuggereerd dat het nu gebeurd zou zijn met een coulante benadering van de agrarische sector. Beeldvorming zou ik willen zeggen, verkeerde beeldvorming. Het is waar dat wij ook in deze Kamer een aantal malen met verbazing hebben gekeken hebben naar de amendering door de Tweede Kamer en naar de aard van de inbreng – niet altijd een vooruitgang, zoals ook bij dit wetsontwerp aan de orde is – maar het beeld dat bij een andere meerderheid de landbouw het haasje zou zijn, behoeft op zijn minst nuancering. Kennelijk hebben sommige opiniemakers er moeite mee als afwijkende benaderingen gekozen worden, meer oog voor de lange termijn, zoeken naar innovatie waarbij dierenwelzijn, effecten voor landschap en milieuwaarden meer gewicht krijgen. Het sluit aan bij onze vragen over het sturen op doelen in plaats van op middelen.

Het is mooi dat de regering onze opvatting op dit punt deelt. Het antwoord schept echter onduidelijkheid als vervolgens aangegeven wordt "dat emissiearme technieken zullen moeten worden toegepast". Wij zouden willen zeggen: bindt boerenbedrijven aan een resultaat dat een bijdrage betekent aan minder uitstoot, doe dat zodanig dat niet alles in één keer moet maar dat een perspectief in de tijd ontstaat. Ontwerp samen met boeren een programma dat leidt tot steeds betere resultaten en stimuleer met bijdragen voor innovatie. Nu lijkt de wet toch vooral gericht op beheersing. Zijn de bewindslieden bereid in vervolgtrajecten meer aandacht te geven aan aanpalende trajecten? Nederland moet met zijn landbouwonderwijs en zijn traditie op het gebied van landbouwkundige ontwikkeling en ondersteuning toch in staat zijn om meer dan aan beheersing te doen?

Deze constatering en het feit dat naar ons oordeel de bescherming van de natuur er niet op vooruitgaat met deze wetswijziging houden onze kritische houding over dit wetsontwerp overeind. Dat is niet gericht op het belasten van de agrarische sector als zodanig, maar op het zoeken naar alternatieven, op het samen verkennen van nieuwe vormen van agrarische bedrijfsvoering. Ik denk eerlijk gezegd dat het een heel volwassen benadering is van een bedrijfstak die in onze opvatting een grote rol kan spelen bij het hoog houden van natuur en milieuwaarden en bij de verdere ontwikkeling daarvan.

Zoals gezegd, wij stellen vast dat de beoogde wijziging geen betere bescherming van natuurwaarden bewerkstelligt. Wij merken op dat de regering dat ook beaamt in haar antwoord: "Het kan tot gevolg hebben dat minder van deze gebieden als zeer kwetsbaar kunnen worden aangewezen en daardoor niet meer zullen worden beschermd door de zoneringsmaatregelen van de Wav. (...) Wel kan het consequenties hebben voor de kwaliteit van de betreffende natuur." Kennelijk kunnen de bewindslieden daarmee leven, mijn fractie niet. Wij zijn erg van de kleine stappen en de smalle marges, maar niet de verkeerde kant op. Kan de regering nog eens argumenten aanvoeren waarom dit verantwoord is gegeven de algemene stand van de natuur in ons land? Als wij zien dat in de Atlas Europa van de RPD (Planet, People, Profit, Politics) op de kaart Aandeel natuur en versnippering (bron: ESPON - 2005) het grootste deel van Nederland in de minste bedeelde categorie valt, dat wil zeggen minder dan 20% natuurgebied en minder dan 10 gebieden per 10 km2, dan is dat ons inziens wel zorgelijk. Het overige deel van Nederland valt in de volgende categorie en dat is ook niet om over naar huis te schrijven: ook minder dan 20% alleen wat meer gebieden per 10 km2 en zeker niet omdat uit diezelfde Atlas blijkt dat het type landschap in Nederland – delta, polder – in Europa redelijk zeldzaam is. Dat steekt des te meer omdat er op zichzelf geen tegenstelling hoeft te zijn tussen zorgvuldig beheer met oog voor natuurwaarden en het belang van boeren. Dat is naar het oordeel van onze fracties door de meerderheid van de vorige Tweede Kamer uit het oog verloren en zij heeft op dat punt van de regering te weinig tegenspel gekregen.

In de beantwoording van de regering wordt ook gesproken over de rol van de provincies. Het is niet nodig een handreiking te bieden. Onze vraag is of de staatssecretaris er ook van overtuigd is dat er voldoende ruimte is om te corrigeren als provincies dat zouden willen. Ik kan mij voorstellen dat de provincies een handreiking niet nodig vinden – ik heb ook vertrouwen genoeg in decentrale overheden en stel vast dat u bereid bent om provincies te ondersteunen als dat nodig is – maar is daarvoor wel voldoende ruimte?

Wij hebben samen met collega's vragen gesteld over de leesbaarheid van artikel 3, lid 3 en het antwoord is in feite een perfecte illustratie van het probleem dat wij geconstateerd hebben en overigens ook een scherp voorbeeld van onze opmerkingen over de wijze van amenderen van de Tweede Kamer, want om de druk wat weg te nemen is de tweede volzin aan dat artikel toegevoegd en dat betekent dat je echt naar schriftgeleerden op zoek moet om er wat van te maken. Uit een oogpunt van ordentelijke wetgeving kan dat niet. De regering erkent dat het lastig leesbaar is en komt dan vervolgens met een stuk tekst dat zo mogelijk nog ingewikkelder is. Als iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen, moet ook iedere Nederlander die in principe kunnen lezen en, met respect voor het werk dat er aan verricht is, het is vrijwel niet te volgen. Wat willen de bewindslieden daar nu mee? Ik vraag mij af op welke wijze de Raad van State op deze tekst zou hebben gereageerd als die om advies zou zijn voorgelegd.

Tot slot wil mijn fractie nog ingaan op het antwoord op de vraag over het uitschakelen van de Natuurbeschermingswet. Ondanks de geruststellende tekst van de regering blijft het een vreemde zaak dat een dergelijke wet bij AMvB kan worden opgeschort, ook al is dat met allerlei waarborgen omkleed. Je hebt een wet Natuurbescherming die op samenhangende wijze basis biedt voor natuurbescherming, die schakel je vervolgens voor de gelegenheid uit om via een omweg en omkleed met toch redelijk complexe procedures inhoudelijk een gelijkwaardig effect te sorteren. Toen ik mijn eigen tekst teruglas, geloofde ik het eigenlijk niet maar het is voor een eenvoudig parlementariër niet anders samen te vatten. Ik daag de bewindslieden uit het nog eens opnieuw te doen en dan zo dat wij het samen op elke groene sociëteit kunnen uitleggen. Niet voor de grap, maar serieus omdat ook wij willen dat ons werk omtrent de juridische kwaliteit en houdbaarheid bijdraagt aan een geloofwaardig optreden van de overheid.

Mijnheer de voorzitter. Met belangstelling wachten wij het antwoord van de regering af.

De heer Walsma (CDA):

Voorzitter. Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij in werking getreden. Deze wet biedt aanvullende bescherming aan kwetsbare gebieden die binnen de ecologische hoofdstructuur, de ehs, zijn gelegen. In deze gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen is oprichting van nieuwe veehouderijbedrijven niet toegestaan en kunnen bestaande bedrijven slechts binnen strenge voorwaarden uitbreiden. De CDA-fractie heeft destijds tegen deze wet gestemd, omdat de maatregelen nogal ingrijpend waren en het ontbrak aan een goede onderbouwing. Uit onderzoek van het RIVM, naar de invloed van verzuring en eutrofiëring op de vitaliteit van ecosystemen was namelijk gebleken dat de effecten niet aantoonbaar waren, laat staan dat nagegaan kon worden wat het effect van ammoniak afzonderlijk was. Onderzoek van de Universiteit Nijmegen naar de effecten van stikstofhoudende luchtverontreiniging op vegetaties leverde ook op dat er nog vele hiaten in kennis aanwezig zijn over de effecten van atmosferische stikstofdepositie. De vitaliteit van ecosystemen wordt namelijk door veel factoren bepaald, zoals bodemsoort en bufferend vermogen. Het onderzoekinstituut Alterra heeft in opdracht van het ministerie van LNV ook een onderzoek gedaan naar de effecten van deposities op natuurgebieden. Vorig jaar is dit rapport uitgebracht met als resultaat: "Uit de berekende gemiddelde depositie per habitatgebied blijkt dat de toenames van de ammoniakdepositie bij maximale ontwikkeling van de landbouw zo gering zijn in verhouding tot de actuele en kritische belasting, dat de effecten op de natuurwaarden nauwelijks meetbaar zullen zijn." De uitkomst geeft dus nadrukkelijk aanleiding tot vragen over het nut van zones bij natuurgebieden, waarbinnen veehouderijbedrijven niet of alleen onder bijzondere voorwaarden mogen uitbreiden.

Ook was minister Pronk in 2002 niet bereid om afstand te nemen van de ondergrens van de natuurgebieden van 10 ha. Uitvoerig is dan ook gesproken over wat kwetsbare en wat zeer kwetsbare natuurgebieden zijn. Deze wijziging van de Wav komt grotendeels tegemoet aan de bezwaren van de CDA-fractie. De wet is niet gericht op reductie van ammoniakemissie, maar dient ervoor om door middel van een zoneringsregime depositiepieken in de zone van 250 meter te beperken en zo mogelijk te voorkomen. De emissie zal door emissiearme technieken in de stallen moeten worden aangepakt. Er zullen minder zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen en de ondergrens is nu 50 ha. Alleen in bijzondere situaties mogen kleinere gebieden worden aangewezen. Het aanwijzen van zeer kwetsbare gebieden wordt een bevoegdheid van provinciale staten. Wel moet het aanwijzingsbesluit goedgekeurd worden door de minister van LNV, vanwege de algemene verantwoordelijkheid van deze minister voor het natuurbeleid en voor zijn specifieke verantwoordelijkheid voor de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hiermee wordt 38% van de veehouderijbedrijven gevrijwaard van de beperkingen van de ammoniakzones.

Voorzitter. Met deze wijziging van de wet wordt grotendeels tegemoetgekomen aan de bezwaren die we in 2002 hebben ingebracht. Wij zijn hier zeer mee ingenomen. De CDA-fractie kan dan ook van harte instemmen met dit wetsvoorstel. Tot slot wil ik graag de waarderende woorden van collega Rabbinge aan het adres van de minister van Landbouw onderstrepen.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Voorzitter. Ik laat mijn lof nog even achterwege, eventueel tot na de tweede termijn; natuurlijk wil ik eerst even de antwoorden afwachten. Ik mag mede namens de fractie van D66 het woord voeren.

Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, is de uitwerking van de motie-Schreijer-Pierik die in 2002 met een ruime meerderheid in de Tweede Kamer is aangenomen. Collega Walsma verwees hier al naar. Het voorstel beoogt de werkingssfeer van de Wet ammoniak en veehouderij, de Wav, te beperken tot de zeer kwetsbare natuur, waardoor minder veehouderijen beperkingen worden opgelegd. Het is daarmee een voorbeeld van wat een krachtige landbouwlobby vermag. Ik vraag me dan ook af hoe de staatssecretaris van Milieu, die wij vandaag tegenover ons hebben staan en die volgende week of de week daarna staatssecretaris af zal zijn, na deze kabinetsperiode terug zal blikken op de moeite die hij heeft gehad om milieu, natuur en landschap te beschermen tegen de soms eenzijdig geformuleerde eisen van deze sector. Misschien heeft hij vandaag al tijd en lef om voor ons een tipje van de sluier op te lichten. Ook zou ik graag van de minister van Landbouw vernemen waarom hij met dit wetsvoorstel niet de kans heeft aangegrepen om de ammoniakreductie te beperken. Hij heeft zich de afgelopen jaren toch regelmatig onafhankelijk van de sector opgesteld.

Dit wetsvoorstel levert geen enkele positieve bijdrage aan de ammoniakreductie en de bewindslieden zouden toch moeten weten dat het voor ons land al moeilijk genoeg zal zijn om de National Emission Ceilingdoelen, de NEC-doelen, wat dat betreft te halen, zoals de Milieubalans 2006 heeft aangetoond. Daarentegen zullen de beoogde natuurkwaliteiten in de gebieden pas in een later stadium kunnen worden gerealiseerd, zoals in de memorie van antwoord ook wordt toegegeven. Het is bekend dat de milieuproblematiek in ons land voor een belangrijk deel wordt bepaald door de stikstofbelasting, afkomstig van het verkeer, de industrie en de landbouw. De totale stikstofbelasting is in Nederland vele malen te hoog, we produceren meer stikstof dan de spankracht van de natuur aankan. Wat betekent de onderhavige wetswijziging voor de resultaatsverplichting om de ecologische hoofdstructuur structuur te realiseren in 2018? Kunnen de bewindspersonen toelichten hoe deze wijziging bijdraagt aan enerzijds het bereiken van de natuurdoelstelling, die we onszelf wel moeten stellen, en anderzijds aan het verminderen van ammoniak in de bodem en het water? Kunnen zij daarbij ingaan op de relatie tussen voorgestelde wijziging en de International Pollution Prevention Control-richtlijn? Willem Bruil, directeur van het instituut voor agrarisch recht zegt in het Agrarisch Dagblad van 17 januari 2007 dat deze Wav strijdig is met Europese regelgeving. Hij wijst erop dat de IPPC-richtlijn voorschrijft dat in stallen de best beschikbare technieken, BBT, moeten worden toegepast om de ammoniakuitstoot tot een minimum te beperken. In de Wav wordt dat aspect omzeild door interne saldering van de ammoniakuitstoot toe te staan. Bij interne saldering hoeft niet iedere stal van een bedrijf aan de eisen ten aanzien van de uitstoot van ammoniak te voldoen. Dus niet in elke stal de BBT; voorwaarde is slechts dat het hele bedrijf binnen de norm blijft. Echter, aldus de heer Bruil, ook oude stallen moeten vanaf oktober 2007 volgens EU-regelgeving aan de voorwaarde van BBT voldoen. Betekent dat nu dat de Wav wat betreft het onderwerp interne saldering maar tot oktober geldt? Hoe staat het in dat geval met de verschillende moties die ten aanzien van dit onderwerp in de Tweede Kamer zijn ingediend? Dit is mij niet duidelijk, graag een reactie ter verheldering.

Volgens mijn fractie is het een gemiste kans dat de Wav geen reductiedoelstelling kent ten aanzien van de ammoniakemissie. Het eindresultaat is een wet geworden waarin het areaal natuurgebied dat bescherming krijgt, verkleint. Economie gaat voor ecologie. Wat mij betreft is dat de omgekeerde wereld en ik vraag me dan ook af hoe een bewindspersoon van Milieu dit voorstel kan verdedigen.

Volgens de memorie van antwoord verwacht men dat de mate van grondgebondenheid een belangrijk element zal vormen bij de beoordeling of de gevraagde uitbreiding van bestaande veehouderijen vergund kan worden. Waarop wordt deze verwachting gebaseerd? De bewindslieden verwijzen naar een onderzoek van Alterra, maar dat onderzoekt bestrijkt slechts vijf gebieden. Een andere conclusie uit datzelfde rapport is dat schaalvergroting plaatsvindt ondanks de daling van het aantal bedrijven en het aantal dieren. Schaalvergroting betekent in dit geval dat het aantal dieren per bedrijf gemiddeld genomen toeneemt. Hoe staat dat in verhouding tot elkaar? Vinden de bewindslieden dat een wenselijke ontwikkeling?

Kunnen zij dan ook ingaan op het feit dat het aanwijzen van zeer kwetsbare gebieden door provinciale staten veel tijd zal vergen, omdat van veel gebieden niet is vastgesteld welke flora en fauna aanwezig is en welke de bijbehorende kritische depositie is? Hebben wij die tijd wel? Kunnen zij tot slot aangeven hoe de broodnodige coördinatie tot stand moet komen, zodat wij bij de aanwijzing van kwetsbare gebieden en de totstandkoming van de ehs niet verzeild raken in verrommeling en teloorgang van het landschap? Dat is echt een zorg voor ons.

Hoewel de staatssecretaris in de memorie van antwoord het tegendeel beweert, denkt mijn fractie toch dat de behandeling van dit wetsvoorstel door een nieuw kabinet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Het regeerakkoord dat vorige week is gepresenteerd, geeft een duidelijke draai aan naar een beleid dat veel meer op duurzaamheid is gericht dan het kabinet voorstond waarvan deze staatssecretaris nog een representant is. Niet voor niets is hij slechts een staatssecretaris, zoals wij al vaker hebben betoogd. Om die reden roep ik met name de leden van de CDA-fractie in deze Kamer op om alvast in de geest van het nieuwe elan van het gepresenteerde kabinet net als wij en net als de fractie van D66 tegen dit wetsvoorstel te stemmen. Ik ben benieuwd naar de beantwoording door beide bewindslieden.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven