Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende aanpassing van het inkomens- en vermogensbegrip aan het fiscale inkomens- en vermogensbegrip (29685).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer en in het bijzonder de heer Wagemakers. Ik maak mijn excuus voor het feit dat ik zijn naam in het verleden een paar keer verkeerd heb uitgesproken. Ook de heer Biermans dank ik voor de gemaakte opmerkingen.

Aan de orde is het algemeen systeem voor rechtsbijstand. In dit bijzondere geval gaat het om de aanpassing van de toets voor de draagkracht aan het fiscale begrippenkader. Deze aanpassing vloeit voort uit de afspraken die met de advocatuur zijn gemaakt in het kader van de verhoging van de bijdrage aan advocaten voor rechtsbijstand. Een deel van het wetsvoorstel betreft de verhoging van het uurtarief en een ander deel de vereenvoudiging van de administratieve lasten.

De heer Wagemakers gaf aan dat hij het wetsvoorstel in het algemeen kan ondersteunen, maar dat hij enige moeite heeft met een bepaald onderdeel. Het zou volgens hem kunnen voorkomen dat een rechtszoekende die het financieel nodig heeft, niet voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking komt. Dat probleem zal zich altijd voordoen. Wij hebben gekozen voor een berekening van het jaarinkomen volgens het systeem T min twee. De reden daarvoor is dat een opgave van dat inkomen onmiddellijk door de Belastingdienst verstrekt kan worden. Dat heeft te maken met het systeem van belasting betalen. Voor het lopende jaar moet de burger zijn belasting nog betalen en voor het afgelopen jaar is de belastingopgave in bewerking, maar de Belastingsdienst kan onmiddellijk een stuk uit de kast trekken waaruit blijkt welk bedrag geldt voor het jaar daarvoor.

Vervolgens is er de mogelijkheid om een correctie aan te brengen als in de afgelopen periode een wijziging is opgetreden van meer dan 15%. Daarmee kiest de wetgever voor een systeem dat in sommige gevallen hard kan uitwerken. Zou ik echter een algemene hardheidsclausule invoeren, dan kan daarmee nog steeds niet worden voorkomen dat bepaalde personen buiten de boot vallen. Juist in het belang van de vereenvoudiging die met dit wetsontwerp wordt beoogd, is gekozen voor deze systematiek met een correctiemogelijkheid bij een afwijking van 15%. Om buiten het kader van het stelsel te vallen moet het dan gaan om de hoogste tarieven.

Ten slotte laat de wet de ruimte om bij AMvB de situaties aan te wijzen waarin er toegang tot het stelsel is terwijl niet wordt voldaan aan de bepalingen inzake de inkomensgrens en het terugvalpercentage. Kortom, als er in de praktijk gevallen zijn die absoluut als onredelijk moeten worden aangemerkt, kan op deze wijze in een oplossing worden voorzien.

De heer Wagemakers wees er voorts op dat de norm die wordt gebruikt voor de intrekking van de toevoeging niet aansluit bij de toelatingsnorm voor het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Het gaat dan om het heffingsvrije vermogen. Inderdaad wordt bij de toegang het volle bedrag in aanmerking genomen. Anders moeten opnieuw berekeningen door de Raad voor de rechtsbijstand worden gemaakt. Bij de teruggave is bewust gekozen voor de helft van dat bedrag. Deze praktische overwegingen kunnen ertoe leiden dat de toegang iets ruimer wordt. Tegelijk geldt dat de drempels een dusdanige hardheid met zich kunnen brengen dat het een tegen het andere opweegt.

Ten slotte signaleert de geachte afgevaardigde een toename van het aantal rechtzoekenden die gebruik kunnen maken van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand doordat niet langer de waarde van het eigen huis wordt meegeteld. Ik weet niet precies alle details van de berekeningen die aan de verschillende drempels ten grondslag liggen. In ieder geval is het stelsel zo gekozen dat grosso modo de doelgroep gelijk blijft: plusminus 50% van de bevolking valt hier onder. Ik meen dat dat verwerkt is in de tarieven. Ik kan dan ook niet onmiddellijk herleiden wat de reden is voor deze constatering.

De heer Biermans stelde een vraag over de rol van de Belastingdienst. De Belastingdienst verstrekt de gegevens, maar ik kan niet, zoals bij andere inkomensgerelateerde uitkeringen, deze dienst ook de regeling laten uitvoeren. De Raad voor de rechtsbijstand velt zelfstandig een oordeel. Dat oordeel betreft de vraag of het al dan niet om een bagatel gaat. Dit oordeel zal onvermijdelijk ook ter kennis van de Raad voor de rechtspraak worden gebracht vanwege het gewicht van de zaak. Daarom zeg ik: geef de Raad voor de rechtspraak de gegevens van de Belastingdienst. Dan hoeven niet twee beoordelingen te worden gemaakt. Dat is ook belangrijk uit het oogpunt van vereenvoudiging van de wetgeving, hetgeen de achtergrond van dit wetsvoorstel is. Dit heeft verder tot gevolg dat de Belastingdienst alleen het sofi-nummer nodig heeft.

De heer Biermans vroeg om op termijn eenzelfde partnerbegrip te hanteren als bij de andere inkomensafhankelijke regelingen. Het fiscale partnerbegrip is breder dan wat hier wordt gehanteerd. Juist doordat het wetsontwerp is ingegeven door de gedachte om te komen tot vereenvoudiging van de administratie, is ervoor gekozen om op dit punt geen veranderingen aan te brengen. Als daartoe in de toekomst aanleiding is, ben ik graag bereid om na te gaan of het mogelijk is om dit begrip gelijk te maken aan dat voor de inkomensafhankelijke regelingen. Dat mag er echter niet toe leiden dat de advocaat allerlei gegevens van de cliënt moet gaan registreren. Met deze wijziging proberen wij namelijk tot een vereenvoudiging te komen.

De heer Wagemakers (CDA):

Voorzitter. Op één punt ben ik niet helemaal gelukkig met het betoog van de minister. Wat wij aan de orde stellen bij de behandeling van dit wetsvoorstel is niet het enkele feit dat het nu eenmaal grenzen kent ten aanzien van de toegang en dat sommige mensen per definitie net buiten de boot kunnen vallen. Dat zal bij ieder systeem zo zijn. Het probleem is dat hier een tamelijk rekenkundig systeem is ontwikkeld met allerlei vaste getallen en percentages en daardoor kun je je gevallen voorstellen die eigenlijk toegang tot het stelsel zouden moeten hebben, gevallen die passen bij de materiële structuur van het systeem en bij de populatie waarvoor dit allemaal bedoeld is, maar die toch geen toegang hebben en die buiten de boot vallen. Een analyse leert dat dat zit in het feit dat de regeling werkt met het begrip het vaste jaarinkomen. Dat begrip zie je zowel bij de artikelen die gaan over het actuele inkomen als bij de artikelen die gaan over het inkomen in het peiljaar. Steeds gaat het om een jaarinkomen.

Werkt men in beginsel met het inkomen in het peiljaar en het actuele inkomen wijkt daar fors van af met meer dan 15%, dan kan men een peiljaarverlegging plegen. Hoewel dat percentage van 15 ooit als drempel is bedoeld, is het wonderlijk te merken dat in feite door een AMvB die thans voorligt, er ook bij minder dan 15% nog toegang tot het systeem bestaat indien men binnen de toelatingsgrenzen valt. Dat betekent in feite dat daarmee de grens van 15% door de minister zelf is weggeredeneerd. Daarmee is op dit punt een oplossing gevonden.

Wat niet is opgelost, is het volgende. Iemand kan in een bepaald jaar een fors verlies aan inkomen hebben en in dat jaar nog steeds een zodanig inkomen hebben dat hij niet binnen de toelatingsgrenzen valt. De facto kan hij echter dan zonder inkomen zitten. Men kan een bepaald inkomen hebben, desnoods een ruim inkomen en bijvoorbeeld in november op staande voet worden ontslagen. Dan zit men van de ene op de andere dag zonder inkomen. De gedachte dat men dan misschien tien maanden een inkomen van een bepaalde grootte heeft gehad, dat hoger ligt dan het inkomen dat bij de toelating wordt gehanteerd, levert niet zo bar veel meer op, ervan uitgaande dat dat inkomen is besteed: in november zit je in één keer zonder inkomen. Ik herinner mij als advocaat nog zeer levendig dat ik werd geconfronteerd met een arbeidszaak van iemand die van de ene op de andere dag op staande voet werd ontslagen. Je zit dan van de ene op de andere dag volledig zonder inkomen. Als men zich wil wenden tot een advocaat om dit aan te vechten, zou met het systeem zoals neergelegd in het voorstel kunnen worden gezegd: alles goed en wel, maar u hebt tien maanden een goed inkomen gehad, welk inkomen op jaarbasis bekeken meer is dan het inkomen waarmee u zich kwalificeert binnen de toelatingsgrenzen. Dát geval is niet opgelost in het wetsvoorstel. Men had dat moeten voorzien. Als ik kijk naar de AMvB die ex artikel 25, lid 6, kan worden uitgevaardigd, ziet men dat die is gebonden aan bepaalde formuleringen en dat dit probleem daarbinnen niet is op te lossen. Dus was het veel beter geweest – dat is zowel schriftelijk als mondeling voorgehouden – om dit systeem aan te vullen met een hardheidsclausule. Daar is helaas niet voor gekozen. Het wetsvoorstel is op zich best goed, maar wij vragen de aandacht van de minister voor dit punt. Juristen zouden dit niet moeten willen.

Wij kunnen voorts een toename verwachten bij dit systeem. Ik heb begrepen dat bij bepaalde raden van rechtsbijstand berekeningen zijn gemaakt van de populatie van vorig jaar, met de normen van nu. Daaruit blijkt dat een toename is te verwachten van tussen de 12% en 14%. Daarover maakt men zich zorgen, want die toename vindt niet geleidelijk plaats. Zijn daarvoor voorzieningen getroffen?

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Wij van de VVD zijn dik tevreden met de antwoorden van de minister. Ten aanzien van het partnerbegrip zegt de minister: als zich in de toekomst een gelegenheid voordoet, wordt dat gelijk getrokken. Dat heet in onze ogen vereenvoudiging, daar zijn wij hartstikke voor.

Als het gaat om het verschaffen van meer werk aan de Belastingdienst kiest de minister een heel wijze houding. Hij denkt: de Belastingdienst heeft al zoveel op het bordje gekregen door de staatssecretaris van Financiën en enkele andere ministers, laat ik daaraan voorlopig maar eens niet meedoen. Daar zijn wij ook tevreden over. Over de andere punten, zoals de aanpak van de armoedeval, de bevordering van de arbeidsparticipatie en het afschaffen van het gebruikersdeel van de ozb, heeft de minister niet gesproken. Aangezien ik ervan uitga dat wie zwijgt toestemt, zijn wij ook daarmee tevreden.

Minister Donner:

Voorzitter. De heer Wagemakers stelde mij twee vragen. Je kunt als wetgever eindeloos proberen de werkelijkheid te volgen, en dan zal de werkelijkheid zich binnen de kortste keren zetten naar de wet. In die zin hebben hardheidsclausules altijd de neiging dan wel tot zeer omvangrijke lasten aanleiding te geven, dan wel het gedrag te bepalen. De heer Wagemakers noemde de specifieke situatie van iemand die in november op staande voet wordt ontslagen. Dat kan er inderdaad toe leiden dat men net niet binnen de 15%-grens valt. Maar als men wel binnen de drempels valt, kan alsnog rechtsbijstand worden geboden. Een andere mogelijkheid is dat het inkomen helemaal wegvalt. Wij werken met de fictie dat het jaar in december eindigt. Als de rechtszaak in januari wordt aangespannen en niet in november, heeft men waarschijnlijk een jaar in het vooruitzicht met een enorme terugval. In die zin is dan onmiddellijk de hardheidsclausule van toepassing. In die zin ben ik bang dat er bij iedere regeling die wij treffen altijd gevallen denkbaar zijn die buiten de boot vallen. Dat zal in de praktijk, vrees ik, altijd het geval zijn, maar dat is inherent aan de wet. Als de wetgeving probeert de werkelijkheid te volgen, zal veel meer misbruik van de regeling worden gemaakt, wat men dan weer moet uitsluiten. Dat zijn de keuzes die men moet maken.

Dit hangt samen met de keuze voor het jaarinkomen in plaats van het maandinkomen. Deze omschakeling is onderdeel van de vereenvoudiging. Wij moeten het wetsvoorstel zien zoals het is: het probeert administratieve lasten te vereenvoudigen in het belang van de advocatuur die daarmee moet werken. In de praktijk zullen ongetwijfeld enkele moeilijke gevallen ontstaan, die wij hopelijk via de AMvB kunnen opvangen. Mocht dat niet toereikend zijn, dan zullen wij de wet moeten aanpassen. Dat is de enige garantie dat juristen altijd werk zullen houden, wie er verder ook op staande voet wordt ontslagen!

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt van 21.27 uur tot 21.30 uur geschorst.

Naar boven