Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Monumentenwet 1988 inzake de rol van het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij de rijkssubsidiëring van beschermde monumenten alsmede het vervallen van de voorhangbepaling van artikel 34 (29734).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Van der Laan:

Mevrouw de voorzitter. Gelet op de vragen die zijn gesteld, lijkt het mij belangrijk om de context van het voorliggende wetsvoorstel te schetsen. Wij spreken vandaag "slechts" over instandhouding en niet over zaken als monumentenvergunningen, bouwvergunningen en grootschalige verbouwingen van monumenten. Daarvoor bestaan andere procedures. Omdat het wetsvoorstel de subsidiëring van de instandhouding van monumenten betreft, heeft het niets te maken met het ruimtelijk beleid.

Het is met andere woorden per definitie een objectgericht wetsvoorstel. De vervanging van de balken van een pand, het herstel van metselwerk of de vervanging van een kapot raam heeft immers niets te maken met ruimtelijk beleid. Het antwoord op de vraag voor welk raam je moet kiezen, is immers afhankelijk van het pand en niet van het ruimtelijk beleid. Aan deze wetswijziging en de vernieuwing van het Brim ligt de volgende vraag ten grondslag: hoe veel geld geven wij zo eenvoudig mogelijk aan welk doel?

Waarom is gekozen voor het schrappen van de verplichte rol van gemeenten en provincies? Ik heb dat absoluut niet gedaan omdat ik de rol van de gemeenten niet belangrijk zou vinden. In het begin van de jaren negentig was de achterstand bij de restauraties zo groot dat er aan de voorkant prioriteiten moesten worden gesteld. Daarvoor was een ruimtelijk kader nodig, omdat het restauratie en onderhoud betrof, twee aparte zaken. Omdat het twee aparte zaken waren, vond men het belangrijk om degene die het nauwst betrokken was bij de restauratie of het onderhoud, de prioriteiten voor een bepaalde gemeente te laten vaststellen.

Gezien het volstrekte gebrek aan geld – de achterstand beliep toen ongeveer 800 mln. – was dat een logische keuze. Deze achterstand hebben wij bijna ingelopen en daardoor is het steeds minder belangrijk geworden om prioriteiten te stellen en een rangorde aan te brengen tussen de monumenten. Met het oog hierop en het belang om de administratieve lasten omlaag te brengen is het voorliggende wetsvoorstel ingediend. Hierdoor worden de procedures namelijk versneld en wordt het voor eigenaren veel eenvoudiger om een aanvraag in te dienen. Binnen drie maanden wordt een aanvraag op grond van het Brim beantwoord. Men weet dan hoe hoog de subsidie zal zijn. Vroeger was daar soms wel twee jaar mee gemoeid. De evidente toegevoegde waarde voor de subsidieaanvraag van het vaststellen de prioriteiten is weggevallen, omdat de achterstand nog maar 134 mln. bedraagt. Ik kom op dit punt later terug.

Het wetsvoorstel is dus gericht op eenvoud, transparantie, klantvriendelijkheid en ontbureaucratisering. Wij willen af van de papieren rompslomp en de papierschuiverij. Er zijn geen drie schijven nodig om te kunnen bepalen of iemand € 55.000 krijgt. Dat kan de Rijksdienst Monumentenzorg echt zelf wel bepalen.

Mevrouw Witteman (PvdA):

De staatssecretaris zegt dat voor instandhouding geen ruimtelijk beleid nodig is. Kleine restauraties kunnen echter ook onder instandhouding vallen. Omdat daarvoor vaak voldoende geld ontbreekt, moet de Rijksdienst Monumentenzorg soms toch prioriteiten vaststellen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik kom straks te spreken over de verhouding tussen het instandhoudingsbeleid en het door de ChristenUnie ingebrachte punt dat overgestapt wordt op het Brim terwijl de restauratie nog niet is afgehandeld. Daarmee houdt deze opmerking namelijk nadrukkelijk verband. Als eenmaal wordt uitgegaan van instandhouding, onderhoud met kleine restauratie, dan is een extra stap van de gemeente niet meer nodig. Bij een geleidelijke instroom zijn daar als het goed is voldoende financiële middelen voor omdat het dan alleen om instandhouding gaat, niet om restauratie. Er hoeft dus geen enorme prioriteitsstelling plaats te vinden. Ik kom straks nog terug op het punt van de niet-gerichtheid. Overigens wordt het punt van de gebiedsgerichtheid uiteindelijk betrokken bij het gemeentelijke monumentenbeleid. De gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor het verlenen van de vergunningen. De vergunning is vele malen belangrijker voor het gebiedsgerichte beleid dan het vaststellen van de hoogte van een bedrag. De vraag of het € 55.000, € 65.000 of € 75.000 wordt, heeft niets te maken met ruimtelijk beleid. Toekenning daarvan is afhankelijk van de vraag of iemand er al dan niet recht op heeft en of voor de kostenpost rijkssubsidie moet worden verleend.

Het Brim is een nieuwe regeling. Volgens het huidige systeem wordt het niet onderhouden van een pand als het ware beloond omdat de restauratie op den duur toch wel vergoed wordt. Als eigenaren vijf of tien jaar lang niets aan hun pand hebben gedaan, kunnen zij vrolijk via de gemeente bij het Rijk aankloppen voor geld voor de restauratie. Die ongewenste prikkel proberen wij met het Brim weg te halen. Met het Brim worden eigenaren geprikkeld om een pand in stand te houden. In de voorbereiding op het Brim was het dilemma aan de orde dat door de ChristenUnie is genoemd. Ik ben mij ervan bewust dat nog niet alle restauraties zijn voltooid. Ik had natuurlijk die afronding af kunnen wachten, maar omdat 25% van de tien jaar geleden geconstateerde achterstand nog niet is ingelopen, vond ik het jammer om de ontbureaucratisering uit te stellen. Verder zouden veel monumenten beter gedijen onder een instandhoudingsregeling in plaats van een aparte onderhoudsregeling en restauratieregeling. Als een pand vijf jaar geleden is gerestaureerd, dan is er weliswaar steeds recht geweest op onderhoudsgeld maar is er geen recht op geld voor kleine restauraties. Daarvoor zou wederom een beroep gedaan moeten worden op de restauratieregeling.

Het Brim is een volledige instandhoudingsregeling. De consequentie daarvan is wel dat gebouwen met een grootschalige restauratieachterstand – woonhuizen, kerken of kastelen – reëel geen gebruik kunnen maken van het Brim. De drempels daarvoor zijn ongeschikt. Alles afwegende neem ik dus de consequentie op de koop toe dat voor sommige panden niet zinvol gebruik kan worden gemaakt van het Brim omdat de restauratieachterstand onvoldoende is weggewerkt. Voor die panden kan in de tussentijd echter gewoon een beroep worden gedaan op het Brom, de onderhoudsregeling. Zolang men dus niet kan instromen in het Brim, mag men gebruik blijven maken van het Brom. Ik kan de afkortingen wel uitspreken, maar dan wordt het debat erg lang. Er is in die zin geen sprake van een gat of een leemte

Het kabinet heeft 100 mln. beschikbaar gesteld voor een impuls in de restauratie. Het kabinet heeft besloten dat niet alles in een keer hoeft te worden weggewerkt, enerzijds omdat de financiële middelen beperkt zijn en anderzijds omdat de bouwbedrijven die gespecialiseerd zijn in hooggekwalificeerde restauratie niet in staat zijn om opdrachten met een totaalbedrag van 234 mln. te verwerken. Als er nu opdrachten in de markt worden gezet voor een bedrag van 234 mln., dan zouden minder gekwalificeerde of niet-gekwalificeerde bouwbedrijven het werk gaan doen. Om die reden vind ik het niet zo erg dat het bedrag van 234 mln. niet helemaal beschikbaar is gesteld. De markt kan zoveel opdrachten in een keer niet aan. Ook zou het ineens uitzetten van veel opdrachten een prijsopdrijvend effect hebben. Het kabinet neemt de inspanningsverplichting op zich om de achterstanden op te lossen, maar is reëel en gaat ervan uit dat het de hooggekwalificeerde bouwbedrijven vijf tot zeven jaar kost om het werk te doen.

Mevrouw Nap-Borger (CDA):

De staatssecretaris gaat nu wel heel snel. Ik sla even een paar pagina's terug. Kunnen we uit het antwoord van de staatssecretaris concluderen dat de monumentale kerkelijke gebouwen die pas in de periode 2009 tot 2011 kunnen instromen in de Brim tot dat moment een beroep kunnen blijven doen op de huidige regeling? Zij vallen niet in een leemte?

Staatssecretaris Van der Laan:

Nee. Het is onder de nieuwe regeling echter niet meer mogelijk om een afspraak voor tien jaar te maken. Voor kortlopende onderhoudsprojecten kan wel een aanvraag worden gedaan, bijvoorbeeld voor de periode tot de instroming. Het zou vreemd zijn om op basis van de oude regeling langjarige afspraken te maken. Er is dus voorzien in een overgangsperiode waarin voor kortlopende projecten aanvragen kunnen worden gedaan. De situatie gaat er tijdelijk op achteruit; het was immers mogelijk om voor tien jaar afspraken te maken. In het Brim zal het mogelijk zijn om voor een periode van zes jaar afspraken te maken, zolang restauraties daarbij zijn inbegrepen. Voor grote objecten, zoals kerken, kastelen en buitenplaatsen, geldt een veel hoger plafond, tot zes keer hoger dan het reguliere plafond.

Mevrouw Nap-Borger (CDA):

Komt de staatssecretaris nog terug op de vragen over de noodzaak van totaalplannen en deelplannen?

Staatssecretaris Van der Laan:

Ja.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Het is mij niet helemaal duidelijk hoe het Brim zich tot het Brom verhoudt. Ik vertrouw het ook niet helemaal meer. De staatssecretaris zegt dat bepaalde restauratieachterstanden in de toekomst kunnen worden weggewerkt met behulp van het Brom.

Staatssecretaris Van der Laan:

Nee, ik heb aangegeven, dat de restauratieachterstand bij sommige gebouwen zo groot is dat een beroep kan worden gedaan op de restauratiemiddelen. Het restauratiebedrag is nu 100 mln.; een kerk kan een beroep doen op een gedeelte van dat bedrag voor restauratie. Voor het onderhoud van de kerk kan een beroep worden gedaan op het Brom totdat wordt ingestroomd in het Brim. Als er dus nog geen beroep kan worden gedaan op het Brim, kan er geld worden verkregen via het Brom en de restauratiemiddelen. Die laatste twee mogelijkheden worden gehandhaafd.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik geef graag een legislatieve duiding aan mijn vraag. Wij spreken over het Brim en het Brom als een soort geheimtaal, maar het gaat gewoon over de algemene maatregel van bestuur en een aantal besluiten. De basis van het Brim komt te liggen in het wetsvoorstel dat wij vandaag of morgen vermoedelijk aannemen. De andere regeling, die AMvB, houdt daarmee toch op te bestaan? Als er nog een apart financieringskanaal blijft bestaan voor restauratieachterstanden, wat is dan de rechtsbasis van waaruit gefinancierd wordt?

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik zal op die vraag later antwoord geven. Ik wil even nagaan wat de juridische basis van mijn feitelijke beschrijving is.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Een beroep op het Brom komt neer op een bedrag van hooguit € 5000 per jaar. Daarmee zijn de kerken van mevrouw Nap niet geholpen. Ik maak hierbij een relativerende opmerking over de gelden. De staatssecretaris zegt dat de markt opdrachten voor een bedrag van 234 mln. niet aankan. In alle stukken staat evenwel dat er gewoon geen geld is behalve de FES-gelden die verdeeld moeten over de kanjers, het Brim en de gemeenten. Door rond te strooien met getallen, wordt ons zand in de ogen gestrooid. Er is gewoon geen geld. Vindt de staatssecretaris ook dat er meer geld moet komen? Wat gaat zij daaraan doen? Wij kunnen op onze vingers natellen dat dit misloopt. De Kamer is dan als volksvertegenwoordiger medeverantwoordelijk.

Staatssecretaris Van der Laan:

Er is wel degelijk geld, namelijk 100 mln., naast het structurele jaarbudget van 4,3 mln. voor het Brim. Laten wij niet net doen alsof dat bedrag er niet is. Een paar maanden geleden is 100 mln. vrijgemaakt voor de monumenten. Dat is nogal wat en ik ben daar ook trots op. Het is prima als mensen dat niet goed of niet goed genoeg vinden, maar ik ben er trots op. Ik heb laatst nog gesproken met een afgevaardigde van een zeer deskundig bedrijf. Hij is heel blij dat door het kabinet 100 mln. is vrijgemaakt. Hij vond het goed dat er geen 234 mln. beschikbaar was gesteld omdat hij zijn hand er niet voor in het vuur durfde te steken dat collega-bouwbedrijven dezelfde kwaliteit kunnen leveren. Ik ontken niet dat stichtingen en particulieren staan te dringen om voor dat geld in aanmerking te komen. Ik benadruk echter dat er geld beschikbaar is. Ik heb in de Tweede Kamer al aangegeven, dat het kabinet zich ervoor verantwoordelijk voelt om de achterstand op enig moment definitief in te halen. Een aantal jaren geleden is afgesproken dat de achterstand in 2010 is teruggebracht tot 5% tot 10% van de restauratiebehoefte die een aantal jaren geleden is geconstateerd. Het kabinet meent nog steeds dat die ambitie reëel is. Het traject wordt echter in etappes afgelegd.

Organisaties zijn er niet gerust op dat zij in aanmerking komen voor de gelden. Er is steeds prioriteit gegeven aan de kanjers en dat gebeurt ook bij de toedeling van het bedrag van 100 mln. De kanjers moeten perspectief hebben op gereedkoming van de werkzaamheden. Om die reden wordt in een keer een bedrag van 40 mln. besteed aan de kanjers zodat het zeer specialistische werk kan worden afgerond. Verder wordt 20 mln. beschikbaar gesteld voor de woonhuizen, simpelweg omdat op dat gebied veel succes wordt geboekt. Particuliere eigenaren doen waanzinnig hun best om panden mooi te maken. Het kabinet is daar heel blij mee en komt aan de inzet tegemoet door prioriteit te geven aan de woonhuizen, zodat voortgang wordt geboekt bij een ongelooflijk groot aantal objecten. Het resterende bedrag wordt aan de overige doeleinden besteed. Het is inderdaad jammer voor de groep overigen dat er niet meer overblijft, maar dat is nu eenmaal het gevolg van de gemaakte keuzes. Ik kan niet iedereen in een keer tevreden stellen. De verdeling van het bedrag van 100 mln. vind ik heel verantwoord.

Ik heb mijn algemene inleiding hiermee wel afgerond. Er is een vraag gesteld over het overleg met de Tweede kamer over de inwerkingtreding en de voorhangprocedure. Het probleem is natuurlijk dat de wet nodig is om het besluit aan te nemen. Regelmatig hebben beide Kamers echter gezegd dat zij het besluit moeten kennen om te weten of zij met het wetsvoorstel kunnen instemmen. In elk geval wilde de Tweede Kamer weten hoe het besluit zou uitwerken voordat zij met het wetsvoorstel instemde. Gelukkig is het wetsvoorstel intussen doorgestuurd naar de Eerste Kamer. Momenteel is de voorhangprocedure voor het Brim aan de orde. De Tweede Kamer heeft daar vorige week over gesproken. Morgen wordt er nog gesproken over het besluit. Procedureel en juridisch is dat volgens mij volstrekt correct. Als de wet hier wordt aangenomen, wordt die morgen in de Tweede Kamer besproken. Als de Tweede Kamer instemt met het Brim, althans, daar geen bezwaar tegen maakt, gaat het per 1 januari aanstaande gewoon door. Zij heeft geen standpunt, maar ik heb de indruk dat zij er wel heel graag over wil meepraten. De bedoeling is dat in de eerste tranche van het Brim eigenaars van molens, kastelen en buitenplaatsen vanaf 1 april aanstaande hun aanvraag kunnen indienen. De subsidie wordt dan in 2007 verleend. Het Brim treedt waarschijnlijk in de loop van januari 2006 in werking en niet precies op 1 januari 2006, maar dat heeft geen nadelige gevolgen voor de aanvraagdatum van 1 april 2006. Eigenaars van monumenten hebben er belang bij dat het Brim zo snel mogelijk in werking treedt. Ik ben dan ook blij dat uw Kamer het mogelijk heeft gemaakt om het nu te behandelen.

De PvdA-fractie heeft gezegd dat er 830 mln. nodig is om de restauratieachterstand in te halen. Dat wil ik rechtzetten. Wij praten over rijksmonumenten. De modelmatige berekening van 234 mln. was gebaseerd op een berekening uit een onderzoek dat in 2001 is uitgevoerd. Volgend jaar zijn er sinds dat onderzoek vijf jaar verstreken. Wij gaan ook een nieuwe berekening maken, want de neergang van monumenten gaat soms sneller of juist minder snel dan gedacht. Volgend jaar voorjaar wordt die berekening bekend. De beroemde 830 mln. is volgens de gemeenten nodig voor de restauratie van monumenten. Het Rijk stelt de gemeenten daarvoor geen middelen ter beschikking. De gemeenten dragen daar namelijk een autonome verantwoordelijkheid voor. Zij hebben daar het Gemeentefonds voor, om het zo maar te zeggen. Zij hebben hun eigen inkomsten en kiezen zelf voor de wijze of de mate waarin zij prioriteit verlenen aan het herstel van hun monumenten. Het kabinet is verantwoordelijk voor de rijksmonumenten en de gemeenten voor de gemeentelijke monumenten.

Mevrouw Witteman heeft een prachtig stuk in vier bedrijven voorgedragen, althans, een scenario uit de doeken gedaan. Daar wil ik op reageren. Het eerste bedrijf klopt volledig. Zij heeft helemaal gelijk; het gaat allemaal goed. Het tweede bedrijf is een overgangssituatie. Die bestaat inderdaad. Er kan inderdaad € 5500 per jaar worden gebruikt. De kerken die een meerjaren onderhoudsplan hebben, houden daar recht op. Er treedt een tijdelijke achteruitgang op, maar daarna stijgt het tot 65%, ínclusief de restauratie. In het derde bedrijf gaat het om de grote objecten. In het Brim heb ik daar juist een nieuwe faciliteit voor geschapen. Objecten die meer dan zes keer de maximale subsidiabele kosten moeten maken, komen daarvoor in aanmerking. Voor kerken is het maximale subsidiabele bedrag inderdaad € 100.000. Over dat bedrag kan dus een subsidie van 65% worden verstrekt. Een kerk die meer kosten maakt, kan 65% van het gehele bedrag aan subsidie krijgen. Zo kan de Grote Kerk te Alkmaar 65% van € 700.000 krijgen, dus € 450.000 aan subsidie. Daarmee is dus in het derde bedrijf de Grote Kerk te van Alkmaar beter af, want die kan op dat moment 65% krijgen in plaats van 50%, zoals het geval was toen de oude meerjarenregeling gold. Kortom: in het vierde bedrijf kan die open blijven en zwelt misschien het applaus wel aan.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Velen hebben mij vragen gesteld over die vier bedrijven, maar die heb ik niet verzonnen. Dat heeft de Grote Kerk van Alkmaar gedaan. Het is hun berekening. Dat wilde ik even zeggen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Zij hebben volgens mij per abuis niet gezien dat het nieuwe subsidiabele plafond zes keer zo hoog is.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Dat is fijn.

Staatssecretaris Van der Laan:

Dat is inderdaad een meevaller.

Mevrouw Witteman heeft een vraag gesteld over de kwaliteit. De RDMZ stelt het bedrag voor de vergunningverlening vast, terwijl de gemeente de vergunning verleent en toezicht houdt op de uitvoering van de vergunningverlening. Laat hier geen misverstand over bestaan. Het lijkt mij raar om een dubbele toets in te voeren waardoor de RDMZ na moet gaan of de gemeenten het goed doen. Dat willen wij juist niet. Wij willen het simpel houden.

Mevrouw Witteman vroeg zich af of ik niet een beetje naïef was, omdat er na instandhouding altijd restauratie komt. Zoals ik net zei over de instroom in het Brim, is het Brim pas echt zinvol als de grootschalige restauraties achter de rug zijn en als een gebouw, pand of object in de basis in orde is, wellicht op wat kleine dingetjes na. Daarna gaat het Brim echt werken. De bedoeling en de verwachting zijn dat dankzij het Brim er nooit meer grootschalige restauraties nodig zijn. Alleen kleinschalige restauraties en werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding zullen nodig zijn. Toch kunnen grootschalige restauraties onverhoopt nodig zijn, bijvoorbeeld als iets ondanks de instandhoudingswerkzaamheden op instorten staat of als het beton er slechter aan toe is dan men had kunnen bevroeden. In dergelijke situaties neemt het Rijk zijn verantwoordelijkheid en gaat het na of het Brim mogelijkheden biedt en of er financiële middelen kunnen worden vrijgemaakt. Het is geen rigide stelsel; wij verwachten alleen maar dat er nooit meer een achterstand van 800 mln. wordt opgelopen.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Dan verwacht u een hoop. U legt het nu veel genuanceerder uit en daardoor kan ik met u meegaan. Het gevolg is wel dat het Brim goed van geld moet zijn voorzien, want dat is nodig voor dit soort onverwachte zaken.

Volgens mijn informatie hoeft een fiscaal interessante eigenaar, om het zo maar even te noemen, niet met de Rijksdienst voor de monumentenzorg te overleggen, maar kan die rechtstreeks naar de Belastingdienst lopen. Daarna stapt de eigenaar al dan niet naar de gemeente voor een vergunning. Vooraf is er dus geen zicht op het mogelijke onderhoudsplan of restauratieplan, hoe klein dat ook kan zijn. Een klein erkertje kan een heleboel verprutsen. Dat bedoelde ik. Ik had het echt over de fiscaal rentende zaken.

Staatssecretaris Van der Laan:

U moet ook in dezen onderscheid maken tussen het vaststellen van de hoogte van de subsidie en het verlenen van de vergunning. Al krijgt een particulier geld van het NRF, hij heeft een vergunning nodig. Dankzij het feit dat hij een vergunning moet aanvragen, wordt ervoor gezorgd dat de erker goed wordt uitgevoerd. Dat heeft niets met de toekenning van het geld te maken.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Dat heb ik ook betoogd. Krijgt een particulier een vergunning nadat hij het geld heeft gekregen of moet hij eerst een vergunning aanvragen?

Staatssecretaris Van der Laan:

Er zijn twee varianten mogelijk. Een particuliere eigenaar met een woonhuis kan ervoor kiezen, eerst een vergunning aan te vragen. In het kader van die vergunningaanvraag voert de gemeente een kwaliteitstoets uit. Daarna gaat de particulier naar het NRF om geld te halen en krijgt hij belastingaftrek. De particulier kan geen uitgaven doen voordat hij een vergunning heeft. Hij krijgt een hypotheek van het NRF. De aftrek, dus de fiscale kant van de zaak, regelt hij pas achteraf. Het NRF geeft ook pas geld nadat de vergunning is verleend. De gemeente houdt toezicht op de vergunningverlening. Zodoende ontstaat er een gesloten systeem.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik begrijp het.

Staatssecretaris Van der Laan:

Mevrouw Witteman heeft een vraag gesteld over de categorie stadsherstel, een zeer bijzondere categorie waar wij goed naar hebben gekeken en veel overleggen over hebben gevoerd. Zij heeft gevraagd waarom er een limiet van 20 woonhuizen wordt gehanteerd. De gedachte hierachter is dat je dan iets aan een professionele organisatie kunt overlaten. Als je minder dan 20 panden hebt, kun je geen integraal stadsherstel voor 20 panden aanvragen, maar moet je per pand een aanvraag indienen. Je kunt dus nog wel een aanvraag indienen, maar dan per pand. Er is dan ook toezicht per pand nodig.

De heer Schouw heeft gevraagd of de subsidieplafonds kunnen worden aangepast als er meer geld is. Als er meer geld nodig is vanwege de financiële en maatschappelijke ontwikkelingen en vanwege de prijsontwikkeling, dan gebeurt dat, zij het naar gelang van de situatie die zich voordoet. Het gebeurt niet op voorhand. Wij denken met de gekozen plafonds een reëel subsidieperspectief aan zo veel mogelijk monumenten te kunnen bieden. Als het niet zo is, wordt er direct op ingespeeld.

De VVD-fractie heeft gevraagd hoe het precies zit met de dubbele procedure. Wij vinden dit een belangrijk aandachtspunt, in de zin dat wij die een beetje ingewikkeld vinden en van mening zijn dat die tot onnodige administratieve procedures leidt. Wij gaan op dit moment na of het onderzoeksdossier ten behoeve van de subsidieverstrekking direct kan worden gekoppeld aan de toets voor vergunningverlening van de RDMZ. Er worden twee verzoeken ingediend. In het kader van het rechtstreekse subsidieverzoek wordt het dossier gelicht en bestudeerd. Dat gebeurt weer in het kader van de daarop volgende vergunningaanvraag. Wij gaan serieus onderzoeken of het zonder wetswijziging en via praktische afspraken met gemeenten en een slimme organisatie mogelijk is om de twee toetsen in één te schuiven. Wij vinden namelijk ook dat het een beetje zwaar aangezet is op deze manier. Bovendien levert dit de RDMZ dubbel werk op. De VVD-fractie heeft dus gelijk. Dit moet mogelijk zijn. Wel moge duidelijk zijn dat het over de RDMZ-procedure van dertien weken gaat. Alleen de procedure ter vaststelling van de hoogte van de subsidie mag voortaan slechts dertien weken duren. Die procedure is exclusief de vergunningsprocedure. Die laatste voert de gemeente. Zij moet die zo kort mogelijk laten duren.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik ben heel erg blij dat de staatssecretaris het met mij eens is dat het dubbel werk wordt. Ik steun haar pogingen om de twee procedures dichter bij elkaar te brengen dan ook van harte. Mijn vraag blijft alleen waarom de Rijksdienst voor de Monumentenzorg zich ook nog met de vergunningverlening moet bemoeien. Dat doet toch de gemeente? Die weet toch precies hoe dat moet? Waarom moet ze nog eens naar de Rijksdienst voor de monumentenzorg?

Staatssecretaris Van der Laan:

Omdat de subsidieaanvraag anders wordt beoordeeld dan de vergunningaanvraag. Het Rijk stelt vast of een bepaald bedrag terecht aan een bepaald monument wordt uitgegeven en stelt vast wat subsidiabel is en wat niet. Dat is een ander traject, een ander soort oordeel. In tweede instantie wordt de vergunningaanvraag beoordeeld. Bij een wijziging van monumenten vindt er nu een toets plaats. Wij gaan na of bouwvergunningen voor dergelijke wijzigingen kunnen worden verstrekt zonder dat het advies van de RDMZ wordt ingewonnen. Nu zijn nog het advies van de gemeentelijke adviescommissie én van de RDMZ nodig. Ook verkennen wij de mogelijkheid tot het introduceren van een adviesbevoegdheid. Voor het uitbrengen van een advies over zeer relevante, grote objecten vinden wij dat een zeer specifieke deskundigheid nodig is. In geval van een eventuele sloop willen wij ook dat de RDMZ een aparte toets uitvoert. Wij zoeken uit voor welk type aanvraag wij het advies van de RDMZ verplicht willen blijven stellen. Wij proberen dat tot een minimum te beperken. Voor de overige categorieën gaan wij na of het mogelijk is om de RDMZ een bevoegdheid tot ingrijpen te geven of tot toetsen, zo er geen gemeentelijke commissie is. Dit werken wij op dit moment uit, zoals in het programma "Meer dan de Som" staat, dat twee jaar geleden is uitgekomen. Wij werken ook uit hoe dit veilig kan gebeuren. Alles overlaten aan de gemeenten vinden wij op dit moment echt een stap te ver gaan, omdat er vaak zeer specifieke deskundigheid van het Rijk vereist en wenselijk is. Vooral in de kleinere gemeenten met weinig monumenten voegt de betrokkenheid van de RDMZ echt iets toe.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik waardeer het dat de staatssecretaris het gaat uitzoeken. Ik vind het wel jammer dat zij weinig vertrouwen heeft in het vermogen van de gemeenten om dat zelf op te lossen. De gemeenten kunnen het toch zelf oplossen? De staatssecretaris wil dat de toets vooral bij kleine gemeenten plaatsvindt, maar gemeenten willen toch geen slecht monument op hun grondgebied?

Staatssecretaris Van der Laan:

Sommige gemeenten hebben helemaal geen commissie. Er zijn veel verschillende gemeenten. Gemeenten met veel monumenten hebben het doorgaans prima op orde. Maar een gemeente met 9000 inwoners met een kasteel op haar grondgebied, heeft niet de deskundigheid in huis om een monumentenvergunning te verlenen of de staat van een kasteel te beoordelen. Dat moet echt door de RDMZ beoordeeld worden. Voor woonhuizen is het altijd een eigen verantwoordelijkheid. Dat is geen enkel probleem. Het varieert per gemeente. Een gemeente kan voor de jaarlijkse beoordeling van een monument geen supersonische hoog professionaliseerde commissie inzetten. Dat is zonde en niet efficiënt. Ik zou dat zo'n gemeente ook niet aanraden. Er moet dan een goede samenwerking met de RDMZ komen. De RDMZ neemt dat routinematig mee, terwijl een gemeente een commissie moet optuigen, fte's erbij; het kost allemaal geld en is niet efficiënt. Er zijn veel gemeenten met veel monumenten die het zeer goed doen. De beweging van een dubbele adviesplicht naar een bevoegdheid vindt plaats omdat wij vertrouwen hebben in die gemeenten. Wij willen wel de vinger aan de pols houden bij die gemeenten die net niet helemaal in staat zijn om dit zelf te doen. Het gaat om rijksmonumenten en wij zorgen daarvoor. Dat vinden wij belangrijk. Wij willen die zorg niet over de schutting kiepen en afwachten of het goed gaat. Dat gaat ons te ver.

In het overgangsrecht is geregeld dat het Brom van toepassing blijft voor alle monumenten die nog niet zijn ingestroomd. Dat staat in het overgangsrecht. Sorry dat ik dat antwoord niet meteen paraat had.

Voor kerken geldt dat de 10-jarenregeling bij inwerkingtreding van het Brim vervalt.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Waar kan ik dat overgangsrecht dan vinden? Het staat in elk geval niet in het wetsvoorstel. Ik lees wel dat in het Brim een artikel wordt opgenomen, bestemd voor restauraties. Dat heeft niets met overgangsrecht te maken.

Het antwoord leidt tot een vervolgvraag. Wat in de wet als vernieuwing wordt gepresenteerd onder het kopje instandhouding, wordt in het Brim weer voor een deel teruggehaald, omdat de restauraties gewoon doorgaan.

Wij zitten elkaar wetgevend een beetje voor de gek te houden als wij nu een wet accorderen waarin uitsluitend wordt gesproken over instandhouding, terwijl wij allemaal weten dat er nog veel restauratieachterstanden zijn en pas in de AMvB die werkelijkheid wordt erkend.

Staatssecretaris Van der Laan:

Wij hebben in het Brim de overgang voor het Brom geregeld. Het overgangsrecht zit in het Brim. Omdat de instandhouding zowel restauratie als onderhoud betreft, zit er ook een restauratieartikel in het Brim. Omdat instandhouding zowel onderhoud als restauratie kan zijn, kan ook het Brom gewoon blijven bestaan onder deze gewijzigde wet omdat er een overgangsregeling is gemaakt in het Brim. De voortzetting van de Bromregeling in het Brim geregeld.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Onderschrijft de staatssecretaris mijn interpretatie dat materieel wat onder het Brom wordt geregeld als restauratie, in het Brim is overgenomen met een apart artikel?

Staatssecretaris Van der Laan:

Ja.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Als dat zo is, bestaat het Brom formeel niet meer. Dat lijkt mij ook logisch omdat daarvoor geen rechtsbasis meer is. Dan begrijp ik de adviseurs van de staatssecretaris niet, laat ik het nu maar een keer vriendelijk zeggen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Het zijn details die ik op dit moment niet helemaal precies ken.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Dit zijn geen details.

Staatssecretaris Van der Laan:

De uitkomst is dat het allemaal goed gaat.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Het zijn inderdaad geen details.

Staatssecretaris Van der Laan:

De overgang is geregeld. Het Brom bestaat niet meer, maar in het Brim is een overgangssituatie geregeld waarbij onderhoudsgelden gegeven kunnen worden voor die categorieën die nog niet zijn ingestroomd. Men kan dus een beroep blijven doen op gelden voor onderhoud. Dat is de overgangssituatie.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Wil de staatssecretaris mij een plezier doen en de Kamer laten informeren waaruit het overgangskarakter dan nog bestaat? Ik heb het Brim niet bestudeerd omdat ik hier als wetgever bezig ben. Ik heb begrepen dat restauraties onder het Brim gewoon door kunnen gaan. Ik begrijp de term "overgang" niet meer. Dit is mijn laatste juridische haarkloverij.

Staatssecretaris Van der Laan:

Het Brom betreft het onderhoud en niet de restauratie.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Maar het Brom bestaat in de toekomst niet meer. Het restaureren vindt plaats onder vigeur van het Brim. Daarvoor wordt een apart artikel gerealiseerd.

Staatssecretaris Van der Laan:

Dat klopt.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Waarom spreekt de staatssecretaris dan voortdurend over overgang? Ik ben inmiddels bereid te begrijpen dat onder het Brim wordt erkend dat er ook nog restauraties moeten worden verricht en dat daarvoor een aparte financiële bepaling wordt geformuleerd. Dat is allemaal akkoord. Als het echter een tijdelijk karakter heeft zoals de term overgangsrecht doet vermoeden, kom ik terug op het punt van mijn eerste termijn, dat die tijdelijkheid moet samenvallen met het ingelopen zijn van de restauraties. Volgens mij wil de staatssecretaris dat helemaal niet.

Staatssecretaris Van der Laan:

De situatie is als volgt: tot het Brim zijn restauratie en onderhoud apart. In het Brim wordt het instandhouding. Voor die categorieën die wel kunnen instromen, is er geen mogelijkheid meer om subsidie te krijgen voor onderhoud. Zij krijgen alleen subsidie voor instandhouding. Het is alleen zinvol om op het Brim een beroep te doen als de restauratie is weggewerkt. Omdat er categorieën instromen in het Brim waarbij een grootschalige restauratie nog niet achter de rug is, is een grootschalige restauratieregeling in het Brim opgenomen. Als het goed is, is dit tijdelijk. Als er geld is, wordt de restauratieregeling uitgevoerd. Dat is dus de restauratiekant.

Er zijn ook categorieën monumenten die later nog moeten instromen. Voor een monument nog niet gerestaureerd is, nog niet is ingestroomd in het Brim en in de tussentijd onderhoud nodig heeft, is er een regeling opgenomen in het Brim dat er een verzoek kan worden gedaan voor onderhoudssubsidie. Dat is de situatie. Wij hebben die twee compartimenten tijdelijk geregeld in het Brim. Als het goed is, zijn straks die artikelen niet meer nodig, omdat dan de volledige instandhouding in werking is getreden. Daarom spreek ik van een overgangsregeling. Voor het onderhoud is het per definitie een overgangsregeling. Voor de restauratie is het niet per definitie een overgangsregeling, omdat wij niet uitsluiten dat op termijn in voorkomende gevallen wel grootschalige restauraties plaatsvinden zonder dat sprake is van instandhouding.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Er was een moment waarvan ik nu spijt heb dat ik niet heb ingegrepen, want daarna werd het mij weer onduidelijk. Het zal ongetwijfeld aan mij liggen.

Kan de staatssecretaris mij uitleggen waar staat dat het een overgangsregeling is? Laat ik alle juridische details even terzijde schuiven. Wij weten allemaal dat er nog restauratieachterstanden zijn, dat er kennelijk een financiële pot die tijdelijk werkt met het risico dat die restauratieachterstanden voor een deel zijn weggewerkt en dat het dan ophoudt. Dat zal de staatssecretaris niet beogen en dat wil zij ook niet?

Staatssecretaris Van der Laan:

Nee.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

De staatssecretaris zegt "nee" en dat is al heel wat, maar zij spreekt voortdurend over een overgangsregeling en die houdt een keer op. Het zou logisch zijn dat die pas ophoudt als er geen restauraties meer verricht hoeven te worden.

Staatssecretaris Van der Laan:

Volgens mij praten de heer Van Middelkoop en ik per abuis langs elkaar heen. De heer Van Middelkoop spreekt over het geld en ik dacht dat hij het over de juridische basis had. Wat is de juridische basis voor het wegzetten van het geld?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Het Brim formuleert een rechtsbasis. Als in het Brim staat dat iets tijdelijk is, houdt het op een gegeven moment op. Als er op dat moment nog restauratieachterstanden bestaan, is daarvoor dus geen regeling meer. Dat is mijn punt.

Staatssecretaris Van der Laan:

Dan hebben wij elkaar inderdaad de hele tijd verkeerd begrepen. Dat is waarschijnlijk de grote verklaring.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Legt u het dan eens uit, mevrouw de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van der Laan:

Aan het restauratieartikel in het Brim kan permanent geld worden toegevoegd. Juridisch bestaat dit artikel altijd, maar het heeft zijn feitelijke werking zolang er geld is. Dit artikel bestaat permanent en zal niet worden opgeheven. Als er om wat voor reden dan ook over vijf of tien jaar weer restauratie nodig is, gooien wij die weer onder het Brim. De verwarring tussen de heer Van Middelkoop en mij is ontstaan vanwege het feit dat er voor onderhoud wel sprake is van een eindigheid, simpelweg omdat onderhoud op enig moment nooit meer zal bestaan. Wij sluiten niet uit dat er op lange termijn misschien toch tot grootschalige restauratie moet worden overgegaan. Via dit artikel kunnen wij daarvoor altijd geld wegzetten. Voor onderhoud gebeurt dat niet meer, omdat daarvoor de instandhoudingsregeling bestaat. Het onderhoudsdeel is een overgangsrecht, het restauratiedeel is een voorziening om geld weg te zetten. Is het nu helemaal helder? Is de heer Van Middelkoop nu gerustgesteld? Het komt echt allemaal goed.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Het lijkt mij verstandig nu te stoppen met dit onderwerp. Er ligt nog wel de vraag die door iedereen is gesteld, namelijk wat gebeurt er na de 100 mln. voor het vervolgtraject. Ik wil de staatssecretaris daarvoor overigens wel een compliment maken. Wij moeten proberen een eind te maken aan de restauratieachterstanden, waarvoor in de jaren negentig met een inloopprogramma is begonnen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Het moge duidelijk zijn dat het kabinet zich zeer bewust is van de situatie rondom de restauratieachterstanden. Ik zeg dit ook steeds in de Tweede Kamer. Het kabinet heeft zijn keuzes gemaakt met het oog op de beperkte financiële middelen en vanwege het feit dat de markt zwaar verstoord zal raken als er te veel geld in één keer vrijkomt. Dat is de reden. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich volstrekt bewust is van de situatie en een bepaalde druk ervaart om een en ander ook voor de langere termijn veilig te stellen. In dat opzicht is het niet iets dat vervalt voordat alles op orde is.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Heb ik het goed begrepen dat niet de restauratieregeling een overgangsregeling is, maar het Brom? Hoort zo'n overgangsregeling dan niet in de wet te staan?

Staatssecretaris Van der Laan:

Het Brom is een besluit. Het Brom wordt in het Brim voortgezet. Het is op besluitsniveau. Het is raar om in de wet iets te regelen wat voor die tijd in een besluit geregeld was. In het nieuwe besluit wordt de overgang van het vorige besluit geregeld. Dat is logisch.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik overleg nog even met mijn juridisch adviseur.

Staatssecretaris Van der Laan:

Wij hebben geconstateerd dat het niet nodig was.

Er kunnen zich twee situaties voordoen met betrekking tot de fatale termijn. De situatie waarin de RDMZ met een advies komt, maar de gemeente verzuimt om tijdig een beslissing te nemen. Dan ontstaat de fatale termijn. In een situatie waarin het advies van de RDMZ nog gaande is, is er natuurlijk sprake van opschortende werking. Als men moet wachten op het advies van de RDMZ, heeft dit een opschortende werking voor die termijn. Als de RDMZ er heel lang over doet, kan opeens geen fatale ontstaan voor een gemeente.

Op welke manier zal aan de nieuwe regeling publiciteit worden gegeven? Alle gemeenten en provincies zijn in vier landelijke bijeenkomsten geïnformeerd. Ook alle stadsherstelorganisaties zijn met betrekking tot hun specifieke situatie benaderd. Bovendien worden wij door deze organisaties volop gebeld, dus de lijn met hen is heel kort. Op de site van monumenten.nl en op de site van het NRF en de RDMZ staat verder de nodige informatie die voor iedereen toegankelijk is. Zodra het Brim van kracht is, worden de eigenaren van alle monumenten afzonderlijk geïnformeerd over de inwerkingtreding van het Brim. Dat geldt niet voor de eigenaren van woonhuizen, want zij worden via het NRF geïnformeerd.

Er is opgemerkt dat de VNG het nog niet met ons eens zou zijn. Op grote lijnen zijn de gemeenten het met ons eens. Over één puntje nog niet en dat betreft de éénloketgedachte. De gemeenten vinden dat alles via het ene loket van de gemeente moet worden geregeld. Dat vinden wij niet, omdat in dat geval niet sprake is van één loket, maar van 467 loketten. Daarnaast zou je verschillen in procedures kunnen krijgen. Ook dat leidt tot extra administratieve rompslomp zonder dat echt duidelijk wordt wat de toegevoegde waarde is van indiening van een aanvraag bij de gemeente. Als de administratie via de gemeente loopt, betekent dat extra handelingen met de kans dat er iets kwijt raakt. Daarom zijn wij ervoor om meteen de subsidie aan te vragen bij de degene die daarover kan beslissen. Eén loket is ook belangrijk voor de informatievoorziening en die wordt verzorgd door de RDMZ. Als de gemeente het informatiepunt zou worden, zou die eerst met de RDMZ moeten bellen. De RDMZ belt dan terug naar de gemeente en de gemeente belt met de eigenaar. Volgens mij is het veel klantvriendelijker en voor de burger prettiger om rechtstreeks te kunnen praten met de persoon die zijn aanvraag in behandeling heeft. Hierover blijven de VNG en ik van mening verschillen. Ik heb echter mijn argumenten gegeven.

Voorzitter. Er is verder nog een vraag gesteld over de deel- en volledige restauraties. Ik geef toe dat de passage in de brief over de deelrestauratie niet helemaal duidelijk is. Zij heeft betrekking op grote objecten: buitenplaatsen, kastelen en kerken. Die vergen vaak grootschalige deelrestauraties. Buitenplaatsen hebben bijvoorbeeld een toren of een jachthuis. Daarbij gaat het dus om volledige compartimenten binnen het totale complex. De bedoeling van de passage is om aan te geven dat die restauraties in aanmerking worden genomen. Voor de kleine objecten willen wij echter volledige aanvragen.

De voorzitter:

Mij heeft van de kant van de fractie van de Partij van de Arbeid het verzoek bereikt om de vergadering vijf minuten te schorsen. Ik stel de Kamer voor, aan dat verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 17.44 uur tot 17.50 uur geschorst.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben nu te maken met een wet en met een AMvB. Over de wet mogen wij iets zeggen, over de AMvB helaas niet, althans, over de AMvB mogen wij wel wat zeggen, maar er niet over stemmen. Wat dat betreft heb ik vanmiddag veel geleerd.

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Mijn fractie heeft over drie belangrijke punten van de wet vragen gesteld: over de gebiedsgerichte aanpak, de kwaliteit en het geld. De staatssecretaris zei met betrekking tot het eerste dat de wet niet gaat over restauratiebeleid of over nieuwe objecten, maar dat zij gaat over de instandhouding van monumenten. Ik wijs erop dat mijn fractie de gebiedsgerichte aanpak ongelooflijk belangrijk vindt. Daarom willen wij dat bij elke aanvraag die bij de Rijksdienst voor de monumentenzorg wordt ingediend en die vervolgens terug naar de gemeente gaat, het gebied waarin het monument van de aanvraag staat, in aanmerking wordt genomen. Wij vertrouwen er namelijk niet op dat er altijd genoeg geld in het fonds zal zitten.

De staatssecretaris heeft mij afdoende geantwoord over de kwaliteit. Het is duidelijk dat ik een gang oversloeg.

Wat het geld betreft, merk ik op dat het fantastisch is dat de staatssecretaris 100 mln. heeft weten te verwerven. Onze complimenten, het is fantastisch! Tussen alle regels door en in woord en gebaar werd duidelijk dat de staatssecretaris zeker van plan is om er bij de regering op aan te dringen dat er genoeg geld opzij wordt gezet voor het wegwerken van restauratieachterstanden. Dat doet onze fractie veel deugd.

Wat het Brim en de restauratieachterstanden betreft, zei ik al dat deze onderwerpen niet zozeer ons pakkie-an zijn, want zij komen aan de orde in gedelegeerde wetgeving. De staatssecretaris is evenwel zo vriendelijk om met de Tweede Kamer en deze Kamer daarover te discussiëren. Het liefst zagen wij dat hierover doorgepraat werd. Pas het laatste weekend kregen wij de zoveelste stukken over het Brim en die brachten weer een verschuiving met zich mee. Morgen praat de Tweede Kamer over deze onderwerpen en dat zal ook tot veranderingen leiden. Er komen evenwel klachten uit het veld en uit goede bron heb ik vernomen dat zelfs bij de Rijksdienst voor de monumentenzorg stemmen op gaan. Men is het niet geheel eens met de regeling zoals die nu luidt, maar dat spreekt vanzelf, aangezien het hier een nieuwe regeling betreft. Wij zagen echter het liefst dat de definitieve totstandkoming in de tijd vooruit werd geschoven. Helaas hebben wij daarover niets te zeggen. Daarom vraag ik de staatssecretaris: mogen wij van u verwachten dat over een jaar deze regeling wordt geëvalueerd? Het zou fijn zijn als deze Kamer daarbij betrokken werd.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Wat wilt u voor u uit schuiven?

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik zou graag zien dat de staatssecretaris nog een tijdje bezig bleef met het bespreken over de restauratieregeling. Het is geheel aan de staatssecretaris of zij dat doet. Ik uit slechts wensen van mijn fractie en misschien zijn wij roependen in de woestijn. Met enige nadruk vraag ik evenwel: is het mogelijk dat over een jaar een evaluatie van deze regeling plaatsvindt? En: kan die evaluatie besproken worden met de Tweede en de Eerste Kamer of met een van deze Kamers?

Voorzitter. Wij zullen onze stem aan dit wetsvoorstel niet onthouden.

Mevrouw Nap-Borger (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van onze vragen. Het antwoord op onze vragen en die van veel andere fracties over de situatie van de monumentale kerkelijke gebouwen was nogal ingewikkeld. Wij trekken uit het antwoord de conclusie dat voor díé monumenten die nog niet in het Brim zijn ingestroomd, de restauratieregeling en de onderhoudsregeling blijven bestaan. Ik zie de staatssecretaris knikken.

Uitgaande van de rol van deze Kamer en kijkend naar de inhoud van de voor ons liggende wet én gelet op het feit dat deze wijziging een verbetering ten opzichte van de huidige situatie betekent, kan de CDA-fractie zich vinden in dit voorstel.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Via ingewikkelde omwegen hebben wij wat meer duidelijkheid verkregen. Ik dank de staatssecretaris daarvoor. Ik heb niet zoveel meer te zeggen want, om in termen van de discussie te blijven, ik ben "uitgeBromd".

Ik heb nog twee opmerkingen, meer naar aanleiding van dan over de zaak zelf. Ik wil de staatssecretaris in overweging geven om na te gaan hoe gezond het is dat een wet weinig substantie heeft en het Brim, de AMvB, heel veel. Zoiets zorgt voor discussies, niet alleen hier, maar ook in de Tweede Kamer. Die discussies vloeien eigenlijk voort uit de wanverhouding tussen de wet en de gedelegeerde regelgeving. Ik begrijp best dat de regering alleen maar gedelegeerde regelgeving wil, want dan heeft zij van de Kamers geen last, maar sprekend als lid van dit medewetgevend orgaan zeg ik dat bij deze wet de verhouding toch wel een beetje zoek is.

Ten slotte wil ik nog een opruiende opmerking maken. Mevrouw Witteman heeft gevraagd om de wet al na één jaar te evalueren. Tegen de staatssecretaris zeg ik: doe dat vooral niet. Zo'n evaluatie zal namelijk weinig relevante informatie opleveren en ik weet zeker dat mevrouw Witteman toch wel voor deze wet stemt. Dat zullen de twee fractie namens welke ik spreek ook doen.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Wat een leuk, klein, gezellig en eenvoudig wetsvoorstel had moeten zijn en wat zou gelden als voorbereiding op wat vandaag en morgen nog zal volgen in dit theater, blijkt iets anders te zijn. In het afgelopen uur is gebleken dat het wetsvoorstel ingewikkelder is dan het leek. Wij weten nu allemaal wat het verschil is tussen Brim en Brom. Wij weten dat het restauratieartikel in het Brim blijft. Wij weten ook dat de Grote Kerk van Alkmaar zes keer zoveel geld krijgt als wij een uur eerder dachten. Wij weten ook dat het tekort aan geld voor het wegwerken van achterstanden bij rijksmonumenten geen 830 mln. is, maar ongeveer 250 mln., dus overzienbaarder. Dat is toch wel een mooie vrucht van een uurtje discussiëren.

Ik vind dat de staatssecretaris heel helder uiteen heeft gezet wat de voordelen van deze wet zijn. Zij zorgt voor een eenvoudige manier van geld verdelen, voor één loket en voor meer aandacht voor onderhoud. Ik complimenteer haar met het feit dat het haar gelukt is om het wetsvoorstel hier te krijgen.

Ik vind dat de staatssecretaris met betrekking tot het geld een aantal gedurfde, maar ook overtuigende uitspraken heeft gedaan. Vaak pleit een bewindsman voor meer geld, maar de staatssecretaris heeft op dit dossier aangegeven wat de keerzijde kan zijn als je in één keer heel veel geld voor de monumenten krijgt. Wij willen natuurlijk allemaal meer geld voor de monumenten, maar het lijkt toch heel erg verstandig om het geld met mate daarvoor aan te wenden. Als dat niet gebeurt, bestaat de kans dat het geld niet kan worden weggezet en verder is er dan het gevaar van beunhazerij.

Mevrouw Witteman heeft gepleit voor gebiedsgericht kijken. Op zich heb ik daar wel wat sympathie voor. Zij doet daarbij de suggestie om de subsidiegever daar wat meer naar te laten kijken. Maar zou in plaats daarvan de vergunningverlener daar wat meer naar kunnen kijken?

Ik vond dat in de bijdrage van de heer Van Middelkoop een intrigerende vraag zat, waarop hij geen antwoord heeft gekregen, terwijl hijzelf er in tweede termijn niet op is ingegaan. Hij is bevreesd dat gemeenten royaal worden in het verlenen van vergunningen, omdat de rekening bij het Rijk wordt neergelegd. Dat is een interessante vraag om reflectie op te plegen. Voor mij is het een bruggetje voor het monitoren van deze regeling. De heer Van Middelkoop heeft geen behoefte aan een evaluatie, maar als ik zijn vraag op mij laat inwerken, denk ik dat het goed is om de komende twee jaar te kijken naar de effecten van de regeling. Ik stel daarom monitoring voor, met een rapportage aan deze Kamer.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording.

Ik begrijp dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dertien weken na een verzoek zal beslissen over de subsidie. Maar ik hoor de staatssecretaris zeggen dat, bij aanvraag in april, het geld pas beschikbaar komt in 2007. Dat is een ontzettende domper op mijn geluk, dat duurt dus erg lang.

De staatssecretaris heeft gesproken over de fatale termijn. Ik frons daar mijn wenkbrauwen over, want ik kan mij niet voorstellen dat het gaat zoals zij dat voorstelt. Daar komen wij nog op terug. Ik waardeer het zeer dat de staatssecretaris probeert om de procedures van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg meer te stroomlijnen. Maar zij wenst zich nog veel te veel te bemoeien met de vergunningverlening door de gemeenten. Gemeenten moeten dat zelf kunnen bedenken. Gemeenten met 9000 inwoners met een mooi kasteel binnen de gemeentegrenzen – door de herindeling bestaan die overigens niet meer – kunnen toch advies vragen aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg? Dat hoeft toch niet vanuit het Rijk te worden voorgeschreven? Daar hebben wij echt problemen mee. Wij zijn bang dat de hele vergunningverlening op deze manier een enorme bureaucratie blijft.

Wij geven geen steun aan het voorstel van mevrouw Witteman om na een jaar al te gaan evalueren. Het kost heel wat papierwerk om dat zorgvuldig te doen. Ik ben het van harte eens met de heer Van Middelkoop: laten ze aan het werk gaan, zorg dat de vergunningverlening snel loopt, dan komen wij daar over een X aantal jaren op terug.

Staatssecretaris Van der Laan:

Voorzitter. Dank voor de overwegend positieve houding over dit wetsvoorstel. Ik vind het prettig om te merken dat er ontzettend veel belang wordt gehecht aan een goed behoud, beheer en restauratie van monumenten, niet alleen hier, maar ook in de Tweede Kamer. Ik zie de betogen over het Brim en het Brom als een enorme betrokkenheid. Ik heb begrepen dat die betrokkenheid ook zo wordt gevoeld omdat de wet alleen zaken in algemene zin regelt. Ik zeg de Kamer hierover nog niets toe, maar ik neem het wel mee. Het signaal van deze Kamer neem ik zeer serieus. Dat verklaart waarom een aantal vragen over het Brim ging en niet over het wetsvoorstel zelf.

Ik kom toe aan de voorgestelde evaluatie. Wat wil men precies evalueren? Als moet worden geëvalueerd hoe het vergunningsgebeuren rond de monumenten verloopt, zeg ik dat dit wetsvoorstel daar niet over gaat. Dit wetsvoorstel gaat alleen over de vraag hoe wordt vastgesteld wie welk bedrag krijgt. Dat is wel belangrijk, maar meer is het niet. Als dat moet worden geëvalueerd, kan dat in ieder geval pas over drie jaar zinvol gebeuren. Ik neem namelijk aan dat onderdeel van zo'n evaluatie de vraag moet zijn of de eigenaar tevreden is. Dat is natuurlijk pas na een aantal jaren bekend, over één jaar is het geld nog niet eens uitgegeven! Als je het doet, vind ik dat je dat op zijn vroegst over vier of vijf jaar moet doen. Maar ik ben er geen voorstander van: evalueren van het vaststellen van de hoogte van de kosten is geen indringend onderwerp.

Ik proef daaronder de vraag hoe het hele stelsel werkt. Als dat zo is, heeft dat niet veel te maken met het wetsvoorstel. Daarover komen wij nog te spreken in het kader van de adviesbevoegdheid die wij willen gaan introduceren. Het is veel interessanter om in een veel breder kader het functioneren van de monumentenzorg te bekijken. Verder kan ik mij voorstellen dat ik dat meeneem in de voorbereiding van de positionering van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, in relatie tot het overgaan van de adviesbevoegdheid. Ik zeg nog niets toe, maar ik zal dat wel bekijken.

De heer Schouw (D66):

Dit is allemaal prima, maar ik blijf nog even zitten met de vraag van de heer Van Middelkoop. Je haalt nu de controle over de middelen weg bij de gemeenten, maar leidt dat niet tot een stuwmeer van het afgeven van vergunningen, omdat de rekening ergens anders komt te liggen? Als u dat gevaar niet ziet, vind ik dat ook goed, maar de vinger moet wel aan de pols worden gehouden.

Staatssecretaris Van der Laan:

Er is geen relatie zoals u dat beschrijft. Als die er was, was die er de afgelopen jaren ook. Immers, de gemeenten stelden de prioriteitenlijsten vast, zij droegen voor wie er in aanmerking kwam voor subsidie. Daar zat geen enkele financiële prikkel bij. Wij hebben dus geen indicatie dat gaat gebeuren wat u nu beschrijft. De vergunning is gericht op de kwaliteit van de uitvoering van de wijziging. Ik merk dat in het debat de kwaliteit van het monument en de hoogte van de subsidie steeds door elkaar worden gehaald. Er is een apart besluit over de hoogte van de subsidie, dat wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, daarmee hebben de gemeentes niets te maken. De gemeentes willen dat panden worden gerestaureerd en zijn allang blij dat zij dat niet hoeven te doen. Dat is heel begrijpelijk, want er zijn heel veel kosten mee gemoeid.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dank aan collega Schouw dat hij een punt uit mijn eerste termijn nog even oppakte. Hoe voorkomen wij, juist omdat er geen relatie bestaat tussen de vergunningverlener en degene die financiert, dat op een gegeven moment een stuwmeer aan goedgekeurde vergunningen ontstaat, terwijl er onvoldoende financiële middelen beschikbaar kunnen worden gesteld? Als ik een vergunning moet geven en ik hoef dat niet te betalen, verschaf ik zo'n vergunning makkelijk. Als dat een gevolg is van het systeem, wordt op lange termijn gedaan aan het creëren van frustraties.

Staatssecretaris Van der Laan:

Wij moeten twee situaties onderscheiden. Bij de grootschalige restauraties is het goed gebruik om eerst met de Rijksdienst voor Monumentenzorg te overleggen over de hoogte van de subsidiekosten, zodat zij weten wat zij krijgen, waarna de vergunningsprocedure wordt ingezet. Bij de kleinschalige zaken wordt de vergunning verleend, en daarna de subsidie verstrekt. Dit is geen wet, maar de praktijk. Bij heel grote objecten is er permanent overleg tussen gemeenten en Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Geen enkel groot project gaat welke procedure dan ook in zonder dat er vooraf volledig en op alle fronten overleg wordt gevoerd. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg zit er bovenop. Ik kan mij voorstellen dat dit puntje wordt meegenomen in de evaluatie, die de heer Van Middelkoop overigens niet wil!

Ik deel de mening van mevrouw Witteman dat gebiedsgericht kijken erg belangrijk is. Het kabinet heeft een nota over ruimte en cultuur uitgebracht, waarin voor het eerst sprake is van een integrale gebiedsgerichte aanpak. Het is wel een taak van de gemeenten om dat te toetsen. Waar ik aan de linkerzijde wordt gemaand alles aan de gemeenten over te laten, word ik ter rechterzijde gemaand om vooral meer betrokkenheid van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te bewerkstelligen. Ik denk niet dat dit in het kader van de subsidiehoogte moet worden meegenomen, maar in het kader van de vergunning, waar de Rijksdienst bij is betrokken. Zeker bij de meer grootschalige zaken gebeurt dit zeker.

Wat is gezegd over de financiële middelen neem ik voor kennisgeving aan.

Ik kan bevestigend antwoorden op de vraag van mevrouw Nap. Ja, de conclusie van de CDA-fractie klopt, dat is geen probleem.

De heer Schouw had het over een achterstand van 234 mln., maar dat moet zijn 134 mln.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven