Aan de orde is het debat over de Staat van de Europese Unie (29803).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van harte welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Jurgens (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Het publieke debat over Europa is het afgelopen jaar opgeleefd, dankzij de toetreding van tien nieuwe lidstaten, de kandidatuur van nog drie en vooral de kandidatuur van Turkije. Helaas waren degenen die het debat begonnen vooral defensief: Behoren die landen wel tot Europa, tot de Europese identiteit? Wordt de Europese Unie niet te groot? Komen er niet te veel vreemdelingen op onze arbeidsmarkt? Die laatste vraag miskent de aard van de gemeenschappelijke markt, dunkt mij. De vraag of de EU niet te groot wordt om nog een bestuurbare eenheid te blijven is echter alleszins relevant. Tegenover de critici moeten wij het Constitutioneel Verdrag stellen. Dat is er immers op gericht om de bestuurbaarheid, de rechtsstatelijkheid en de doorzichtigheid van de EU te vergroten. Het is nog niet genoeg, maar het is weer een stap voorwaarts. Het is zo'n stap als vanaf 1956 telkens weer gemaakt is. Hecht aan elkaar verankerd, wil Europa de gruwelijke oorlogen waardoor het tot 1945 werd verwoest onmogelijk maken.

De vraag over de Europese identiteit is veel moeilijker te beantwoorden. De regering, en met name de minister-president, heeft zich tijdens het EU-voorzitterschap ten doel gesteld om in een reeks conferenties "de aandacht te vestigen op het Europese beschavingsideaal en zijn waarden". Vandaag is het 9 november. 15 jaar geleden viel de Muur die 28 jaar Duitsland en ons allen terroriseerde. In 1938, ook op 9 november, vond de Kristalnacht plaats en op 11 november 1918 werd de wapenstilstand voor het einde van de Eerste Wereldoorlog getekend; een slachting van miljoenen soldaten.

Voor iemand die net als ik zojuist is teruggekeerd van een reis, georganiseerd door het Auschwitz Comité, naar Auschwitz-Birkenau, Maidanek en Sobibor kost het moeite om dit idealisme, dit Europese beschavingsideaal, als werkelijkheid onder ogen te zien. Voor Helga Deen die in het kamp Vught in 1943, achttien jaar oud, haar zojuist ontdekte dagboek schreef voordat zij met haar lotgenoten in juli 1943 werd afgevoerd en beestachtig vermoord in Sobibor – dat overigens nu ligt aan de uiterste oostgrens van de EU – was van die beschaving en waarden weinig te zien.

Wij moeten ons, zo werd mij opnieuw duidelijk verleden week, geen illusies maken. In 1939 woonden er in Polen 3 miljoen joden, nu 2000. De Sjoa betekent een ontwaarding aller waarden. Daarover dus geen illusies, voorzitter, laat staan pretenties.

De minister, als hij hier aanwezig was geweest, zal zich het interruptiedebatje herinneren dat ik met hem voerde over de vraag of het begrip "humanisme" in de preambule van het grondwettelijke verdrag al dan niet de joods-christelijke tradities omvat. Naar mijn gevoelen omvat dit begrip, de "humanitas" van Marcus Tullius Cicero en van de 15de-eeuwse humanist Aeneas Silvius Piccolamini, de latere paus Pius II, wel degelijk de kernwaarden van onze beschaving. In de 19de eeuw was het onder meer Friedrich von Humboldt die, als neo-humanist, deze humanitas verbreidde. In de naar hem genoemde universiteit in Berlijn hield onze minister van Buitenlandse Zaken dan ook onlangs een rede die de aandacht trok, omdat hij voor Europa een federatie sui generis bepleitte.

Deze humanitas, deze menselijkheid, heeft ten doel de harmonische ontwikkeling van de begaafdheden van de mens, de hoogste ontplooiing van de menselijke cultuur en beschaving en voorts de milde houding tegenover medemensen, ja, de hele creatuur die daarbij past. "Menselijkheid", zei Goethe, "geeft aan genot een ziel en aan verlangen een geest, zij verschaft aan kracht bevalligheid en aan gezag een hart." Menselijkheid is dus het ethos waarnaar wij streven. Het was de Verlichting die dit vertaalde, veelvuldig onder verzet van de georganiseerde religieuze rechtzinnigheid, in mensenrechten, rechtsstaat en democratie. Het waren de Franse en Amerikaanse revoluties die het uitdroegen. Verleden week dinsdag vielen in Amsterdam schoten vanuit een reactionaire wereldvisie die dit humanistische ethos wil ontkennen.

Het gaat dus om de Europese identiteit. Zijn dat de waarden, die ik zojuist trachtte te omschrijven?

Artikel 1, lid 2, van het grondwettelijke verdrag, zoals het helaas nog niet geldt maar hopelijk zal gelden, omschrijft de waarden van de Unie: menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, rechtsstaat, mensenrechten. Het wil dat onze samenleving gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid en solidariteit. Dit is een opsomming van de waarden die de EU wil nastreven. Het zijn dezelfde waarden van de menselijkheid, de humanitas, die ik zojuist omschreef.

Vormen zij tevens onze Europese identiteit, zoals de minister-president lijkt te geloven? Kunnen we ze gebruiken om na te gaan waar de grenzen van Europa liggen? Mij dunkt van niet. De Raad van Europa kent 42 lidstaten plus 4 dwergstaatjes. De Kaukasus hoort daarbij, Rusland, de Balkan en Turkije. Juist de Raad van Europa draagt de waarden uit waarover het artikel 1, lid 2, spreekt. Daarom valt het zo op dat in alle officiële stukken, ook in die van de regering, bij het bespreken van het Europese Uniebeleid het bestaan van de Raad van Europa consequent wordt genegeerd. Deze woorden zullen collega Van der Linden zeker aanspreken. Hij hamert daar ook voortdurend op. De EU probeert zelf opnieuw haar waarden te formuleren, terwijl bij een Hof te Straatsburg de burgers van die 46 staten al bescherming kunnen zoeken tegen schending van hun mensenrechten. De regering zou veel uitdrukkelijker de Raad van Europa ten voorbeeld moeten stellen. Dat kan onder meer volgend jaar als er een Europese Top van de 46 plaatsvindt. Het kan ook door veel nadrukkelijker de Raad van Europa, de enige werkelijke pan-Europese organisatie die waarden nastreeft, te steunen en zijn werk te onderbouwen door bijvoorbeeld tijdig het Kaderverdrag minderheden te ratificeren.

Niemand kan volhouden dat in die 46 staten die waarden werkelijk gelden. Het is een ideaal waarnaar wij streven, een visioen van een betere wereld. De mensen zelf zullen deze waarden vorm en inhoud moeten geven. De EU en de Raad van Europa, maar ook de OVSE en de NAVO, scheppen de grondvormen waarbinnen dit kan. Dat moet de EU doen, niet zozeer waarden prediken, maar situaties scheppen en structuur geven waarin mensen waarden kunnen beleven. Als stevige statelijk en bovenstatelijke structuren ontbreken, bij wie kan de burger dan immers die medebeslissing en bescherming van zijn rechten opeisen?

Menno ter Braak gaf in 1933 in zijn lezing "Wat zijn de goede Europeanen?" geen idealistisch antwoord. Hij wees op de praktisch assimilerende factoren binnen Europa, zoals verkeer, radio en mode. Mijn fractie vraagt de regering niet zozeer waarden als grondslag te nemen, maar praktische factoren die de identiteit van een staat, en dus ook van een samenwerking van staten, sinds het begin van de 19de eeuw hebben helpen bepalen. Er is een grote hoeveelheid literatuur over de vraag waaruit de identiteit van de staat eigenlijk bestaat. Het gezaghebbende boek uit 1991 van Antony Smith met de titel National Identity poneert vijf basiseigenschappen van die statelijke identiteit:

  • 1. een historisch territorium of Heimat

  • 2. collectieve mythen en historische herinneringen

  • 3. een gezamenlijke publieke massacultuur

  • 4. gedeelde rechten en plichten van alle burgers

  • 5. een gemeenschappelijke economie met interne mobiliteit voor allen.

Toegepast op de EU, de federatie sui generis, zagen Monnet en Schuman in dat je met die laatste twee moest beginnen, dus met de gedeelde rechten en plichten van alle burgers en een gemeenschappelijke economie met interne mobiliteit voor allen. Waar wij aan moeten werken is niet een queeste naar waarden, maar aan een analyse van de elementen waaruit een Europees gevoel van saamhorigheid zou kunnen bestaan, aan de vaststelling welke elementen reeds aanwezig zijn en nagaan welke elementen kunnen worden versterkt en welke nooit een rol kunnen spelen, hoewel ze binnen staten wel een functie hebben zoals taal en religie.

Graag krijgt mijn fractie inzicht in de vraag in hoeverre de regering bereid is pretenties over het reeds bestaan van Europese waarden in te ruilen voor een streven, deze te verwerkelijken. Mijn fractie wil voorts vernemen in hoeverre de regering onderschrijft dat overheden niet veel meer kunnen doen dat de bovenstatelijke structuren scheppen waarin de mensen zelf die Europese waarden inhoud moeten geven. Tot slot wil mijn fractie vernemen hoe ver de regering is gevorderd met de analyse van de elementen die kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van een Europese identiteit die breder is dan alleen die van een culturele waardengemeenschap. Bij de toelating van met name Turkije tot de EU zal de ontwikkeling van die elementen van grote betekenis blijken, zoals Menno ter Braak al voorzag.

Het lijkt mijn fractie van belang dat wij eerst eens binnen Nederland zelf nagaan wat onze gezamenlijke waarden zijn. Die discussie is sinds verleden week opnieuw opgelaaid. Daarbij kan een actieve rol worden gespeeld door het Nationaal Comité 4/5 mei dat immers poogt om van 5 mei een feestelijke vrijheidsdag te maken, een dag waarop wij de humanistische ethos gedenken, zoals andere landen hun onafhankelijkheid gedenken of de omverwerping van de tirannie, zoals 14 juillet in Frankrijk. Is de regering bereid om de leiding van het waardendebat niet zelf te voeren, maar over te laten aan het 4/5-mei Comité en dit daarbij extra steun te verlenen?

Het past de Senaat om bij een debat als dit zo'n fundamenteel punt voorop te stellen. Daarnaast vraag ik aandacht voor een aantal andere punten. De relatie tussen het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU tot de WEU zal mijn fractiegenoot Ton Doesburg voor zijn rekening nemen. Ik wil nog iets zeggen over de implementatie van richtlijnen in het Nederlandse recht, de Nederlandse inzet en de rol van de permanente vertegenwoordiging in Brussel, de voortgang van de goedkeuring en ratificatie van het Constitutioneel Verdrag, subsidiariteit, het Europees Parlement en de wijze van benoeming van leden van de Commissie.

Reeds in december 2000 werd in dit huis bij het Europa-debat een motie aangenomen waarvan ik de eerste ondertekenaar was. De aanleiding was de manier waarop de regering meende versnelde implementatie van EG-richtlijnen te mogen doorvoeren in de nationale wetgeving. Bepalingen van wetten zouden door AMvB's en zelfs door ministeriële verordeningen opzij gezet kunnen worden, terwijl wetgeving een taak is van regering en Staten-Generaal. Gevraagd werd een rapport te doen opstellen over de relatie EU-Grondwet. Dat rapport, "De Nederlandse Grondwet en de Europese Unie", verscheen inderdaad in samenwerking met juristen van de Rijksuniversiteit te Utrecht en de Erasmus Universiteit te Rotterdam in mei 2002. Dat was betrekkelijk snel. Intussen is het eind 2004, vier jaar na het aannemen van de motie, en de regering heeft nog steeds niet laten weten hoe zij de EU en de Grondwet wil integreren. Thans is de hele structuur van de EU, wat Nederland betreft, gebouwd op de artikelen 92 t/m 94 van de Grondwet die voor alle verdragen gelden met direct werkende bepalingen. De Bondsrepubliek Duitsland bijvoorbeeld heeft uitdrukkelijk artikel 23 waarin staat dat de Bondsrepubliek meewerkt aan verwerkelijking van de EU. Dat is toch met minste wat in onze Grondwet moet staan? Moet onze Grondwet dus ook niet zoiets bevatten plus een procedure hoe richtlijnen snel in Nederlands recht kunnen worden omgezet? Nu zijn wij veelal hekkensluiters, zoals de regering telkens zelf moet aangeven. Hoe staat het met het recente arrest van het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe dat het Grundgesetz hoger plaatst van het EU-verdrag? Wat zijn hiervan de gevolgen? Zou invoering van de toetsing door de rechter aan de Grondwet ook bij ons zulke gevolgen kunnen hebben? De rechter stelt dan vast dat de Grondwet zwaarder weegt dan het Verdrag van de EU, zoals in Karlsruhe is gebeurd. Waarom heeft de regering al sinds 2002 niets laten horen over het rapport De Nederlandse Grondwet en de EU?

Nu implementatie toch aan de orde is: wil de staatssecretaris zich hier verdedigen tegen de aantijging dat hij schromelijk overdrijft wanneer hij volhoudt dat minstens 60% van de Nederlandse regelgeving van Europese oorsprong is? In het Handelsblad, door sommigen de NRC genoemd, van 4 oktober jl. komen de onderzoekers Bovens en Yesilkagit op 23%, terwijl Van Schendelen op 21 oktober in dezelfde krant al die percentages "mythes" noemt. Wil de staatssecretaris zijn 60% blijven verdedigen en wat is het nut van deze getallen? Immers, wij moeten onze verplichtingen in het kader van het EU-Verdrag vervullen.

In het preadvies van prof. Geelhoed aan de gemengde commissie uit beide Kamers, welke commissie een procedure moest ontwerpen voor de toepassing van de zogenoemde subsidiariteitstoets door het Nederlandse parlement, staat dat toepassing van deze toets de nationale parlementen uit hun betrekkelijke isolement zal halen, al zal veel van de creativiteit van die parlementen afhangen. Deelt de regering deze mening in die zin dat zij het raadzaam acht om, alvorens in de EU-ministerraad een besluit te nemen over de vraag of een ontwerpbesluit de toets van subsidiariteit kan doorstaan, telkens de beide Kamers te raadplegen? Het is straks mogelijk dat de zogenoemde rode kaart wordt uitgedeeld aan een ontwerp-EU-maatregel. Als de Commissie haar voorstel handhaaft, ondanks het feit dat 17 van de 50 stemmen van de nationale parlementen dit hebben afgewezen, kan het EP naar het Hof gaan, zij het via de regering, merkwaardigerwijze. Deelt de regering de mening van mijn fractie dat onze regering in ieder geval geen eigen politiek oordeel zal behoren te vellen over de vraag of zij dit beroep namens het parlement bij het Hof zal instellen of niet?

Bij de behandeling van het wetsvoorstel implementatie van de Kaderrichtlijn Water is het mijn fractie opgevallen hoe weinig pro-actief Nederland heeft geopereerd in het voorstadium van de totstandkoming van de richtlijn. Dit gaf in de fractie aanleiding tot discussie over de rol van de permanente vertegenwoordiger bij de EU in Brussel als politiek coördinator van de Nederlandse inzet. De minister van Buitenlandse Zaken heeft als diplomaat Bot gedurende vele jaren op bekwame wijze leiding gegeven aan die permanente vertegenwoordiging. Ik wil hem daarvoor alsnog huldigen. Er zijn klachten dat de permanente vertegenwoordiging onderbemand is en te weinig eigen kennis heeft van de materie, zodat de coördinerende rol te wensen overlaat. Heeft de minister voornemens om deze buitengewoon belangrijke post sterker te bemannen? Is het, gezien de politieke gevoeligheid, niet beter om de permanente vertegenwoordiger het ambt van staatssecretaris te geven, zodat hij door het parlement ter verantwoording kan worden geroepen, zoals ik reeds in 1993 in mijn inaugurele rede in Maastricht voorstelde? Dat pleidooi was helaas vergeefs. Het kan betekenen dat de heer Nicolaï naar Brussel moet verhuizen, maar misschien vindt hij dat een aantrekkelijk perspectief! Acht de regering het aanvaardbaar dat in de persoon van de permanente vertegenwoordiger inmiddels een belangrijke politieke op ambtelijk ambassadeursniveau wordt vervuld? Deze minister van Buitenlandse Zaken zal deze vraag goed kunnen beantwoorden. Een politieke rol behoort door een politiek ambt te worden vervuld en dat politieke ambt behoort verantwoording af te leggen.

Naar het zich laat aanzien zal het Constitutioneel Verdrag voorwerp worden van een door de wetgever uitgeschreven referendum. Hoewel mijn fractie de gedachte dat de bevolking de kans zal krijgen, zich uit te spreken toejuicht, is zij teleurgesteld dat het op deze manier moet gebeuren. Mooier was geweest dat de bevolking vrij de kans had gekregen om te beslissen of zij een referendum wenst of niet. Die mogelijkheid bood de Tijdelijke referendumwet die de afgelopen jaren gold, maar de partijen van deze regeringscoalitie hebben de verlenging van deze referendumwet onlangs in de Tweede Kamer verworpen. Nu wordt een referendum gehouden zonder dat wij weten of – zoals dat bij een referendum hoort – de kiezers dat eigenlijk wel willen doordat zij daarvoor handtekeningen verzamelen. Het is curieus dat de regering een opgelegd referendum steunt maar tegen een facultatief referendum is. Nog belangrijker is de vraag hoe de regering zich voorstelt zich bij het referendum op te stellen. Hoe denkt zij zich te wenden tot de kiezers? Welke campagne wordt opgezet? Kan de regering ons daarover iets mededelen? Een grote meerderheid is voor het verdrag en dat betekent dat wij samen campagne moeten voeren om te proberen het verdrag aangenomen te krijgen.

Stel, dat in een van de 25 EU-staten het grondwettelijk verdrag wordt verworpen, welk initiatief neemt de regering dan? Is een nauwere samenwerking op grond van artikel 43 EU-Verdrag denkbaar?

Enige jaren geleden is een fatsoenlijke procedure opgezet om te komen tot een onafhankelijke aanbeveling voor de vervulling van vacatures in de internationale hoven waarbij Nederland betrokken is. Het gaat hierbij dus om rechters in die hoven. Te meer valt het op dat zo'n procedure bij het benoemen van leden van de Europese Commissie geheel ontbreekt. Dat de partij waartoe ik behoor al sinds mensenheugenis geen commissaris meer heeft geleverd, is niet de reden dat ik dit stel, al is dit op zijn minst curieus. Zo'n belangrijk politiek ambt zou niet buiten het parlement om moeten worden vervuld. Is de minister bereid er voor de volgende keer voor te zorgen dat hiervoor een procedure is vastgesteld waarbij de Kamers wel zijn gehoord? Het gaat immers om een belangrijke politieke functie.

Mijn fractie wil tot slot haar vreugde uitspreken over het feit dat het Europees Parlement de rug recht heeft gehouden inzake de samenstel ling van de nieuwe Commissie. Eindelijk wordt het Europees Parlement voor de kiezers herkenbaar, zoals alle parlementen steeds herkenbaar zijn geworden omdat ze in conflict kwamen met het gezag. Ik wacht met belangstelling het antwoord van de regering af.

De heer Doesburg (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Er zijn nog twee onderwerpen die mijn fractie in het kader van dit Europa-debat graag aan de orde stelt. Het eerste gaat om de ontwikkeling van het Europees interparlementair overleg. Mede gegeven de beperkte spreektijd zal ik volstaan met het aanduiden van de door ons als wenselijk geziene ontwikkelingen met betrekking tot de zogenoemde tweede pijler alsmede met betrekking tot de Benelux.

Naar het oordeel van mijn fractie is het noodzakelijk ons te beraden op de volgende vraag. Hoe gaan wij om met de ontwikkeling van de Europese samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding, defensie en aanverwante zaken? Op dit ogenblik functioneert de West Europese Unie als gespreksplatform voor parlementariërs uit een groot aantal landen. Enkele daarvan zijn lid van de EU en andere weer niet. De WEU ontstond tussen 1947 en 1954. Oorspronkelijk opgericht als samenwerkingsverband tegen mogelijk nieuwe Duitse agressie werd zij al gauw tot een instelling die zich richtte op het coördineren van de Europese defensie alsmede op het stimuleren van de Europese economische ontwikkeling en samenwerking. De WEU richtte zich met name tegen de Sovjet Unie en anders dan oorspronkelijk gedacht, werd de unie van een tegen Duitse agressie gericht orgaan tot een organisatie die de integratie van West-Duitsland in de Westerse democratische wereld sterk bevorderde. Daarvoor verdient de WEU onze grote waardering.

In de commissie Europese Samenwerkings Organisaties van deze Kamer is meermaals gesproken over de wijze waarop wij vorm willen geven aan de interparlementaire samenwerking in het Europa van de toekomst. Vanzelfsprekend was ook de WEU daar meerdere malen onderwerp van gesprek. Ik nam altijd het standpunt in dat de WEU moest worden opgeheven. Zij moest, wat betreft het beleidsveld van de tweede pijler, worden vervangen door een interparlementair overleg tussen het Europees Parlement en delegaties van parlementen uit de lidstaten om zo het vormen van een Europees beleid ten aanzien van defensie en wat dies meer zij op verantwoorde wijze vorm te geven. Opvallend was dat bij elke bespreking eigenlijk alle aanwezigen van mening waren dat de WEU haar tijd gehad heeft. Als belangrijkste argument om haar niet op te heffen gold: "Het zal nooit lukken zoiets erdoor te krijgen, iets nieuws komt maar heel moeilijk van de grond en als het al lukt dan duurt het jaren."

Deze argumentatie, hoezeer op ervaring gebaseerd, stelt mijn fractie niet tevreden. Mijn fractie vindt dat een parlement als belangrijkste taak heeft om noodzakelijke vernieuwingen aan de orde te stellen, zeker als die vernieuwing al enigszins over tijd is. In dit verband citeer ik uit een artikel van prof. Devreker uit 1975: "In de loop der jaren is het Pact van Brussel steeds verder uitgehold. De NAVO nam het merendeel van de militaire taken over, de Raad van Europa kreeg de sociale en culturele functies, terwijl op economisch terrein de WEU door de OESO en de EG overvleugeld werd. Vooral na toetreding door Groot-Brittannië tot de Europese Gemeenschap lijkt er voor de WEU geen belangrijke taak meer weggelegd."

Ik meen dat deze conclusie terecht was en dat nog altijd is. Met name door de ontwikkeling van de EU, die aanleiding is voor dit debat, gekoppeld aan de veranderde geopolitieke verhoudingen en in het bijzonder de verhoudingen binnen Europa, is de behoefte aan interparlementair debat veranderd. Het gaat nu vooral om het vormgeven van het overleg binnen de Unie. Misschien zal er ooit een Europees Parlement ontstaan dat een Europese regering controleert die een werkelijke Europese defensie bestiert, maar voorlopig is dit niet het geval en zullen de parlementen van de lidstaten direct betrokken willen blijven bij gezamenlijke acties op dit gebied. Wij kunnen ons daarom voorstellen dat een nieuwe Assemblee wordt opgericht, waarin het Europees Parlement met vertegenwoordigingen van de lidstaten overlegt. Op dit punt heb ik drie vragen aan de regering. Bent u het eens met de stelling dat de WEU haar tijd heeft gehad en, zo nee, welke nieuwe taken ziet de regering voor de WEU? Bent u bereid om opheffing in de Raad van de WEU voor te stellen? Bent u bereid met ons in debat te treden over de door ons gewenste nieuwe vorm van intra-Europees parlementair overleg?

Mevrouw de voorzitter. Zoals blijkt uit de notitie Europees Nabuurschapsbeleid is er voor de Raad van Europa sprake van nieuwe taken, welke liggen in het verlengde van het huidige pakket. De vraag hoe verder met de Raad van Europa is daarom voor ons niet aan de orde. Anders ligt dat met de Benelux. Sedert de oprichting van de Benelux is deze organisatie van onschatbare waarde. De samenwerking in dit verband was een gangmaker en een voorbeeld bij de uitbouw van de politieke en economische eenheid van West-Europa. Evenals voor de WEU, was de waardering hiervoor in vroeger tijden buitengewoon groot, en terecht.

De Benelux is nog iets ouder dan de WEU en het is daarom goed om ons ook ten aanzien van deze organisatie af te vragen of wij door moeten gaan met wat wij doen en, zo ja, hoe. Laat ik beginnen met te melden dat mijn fractie de eerste vraag positief beantwoordt. De reden daarvoor is gelegen in het praktische werk van de Benelux. Dat is voor alle Nederlanders van belang, maar in het bijzonder voor degenen die in de grensstreken wonen. Het gaat dan om enige honderdduizenden. Te denken valt daarbij aan het grensoverschrijdend afstemmen inzake belasting- en sociale wetgeving, het afstemmen inzake medische hulpverlening, het overleg over infrastructurele projecten enzovoorts. Dat valt in de Randstad niet zo op, maar uit eigen ervaring kan ik u zeggen dat de Benelux voor allen die in een ander Unieland wonen of werken bijzonder veel betekent. Ik woon in Nijmegen. Daar merk je dat voortdurend. Allerlei regelingen die in Beneluxverband zijn getroffen, zijn tussen Nederland en Duitsland ook overeengekomen. Deze zomer moest ik een kleine operatie ondergaan, maar in Nijmegen had men de zogenaamde MRSA-bacterie in de operatiekamers. Binnen twee weken ben ik geopereerd in Kleef. Dat was twintig jaar geleden ondenkbaar, maar dankzij de regelingen die in Beneluxverband zijn getroffen, is dat tegenwoordig volstrekt normaal. Deze samenwerking is dus van buitengewoon belang. Niet zo lang geleden hoorde ik de heer Zalm bij de Vereniging voor Krachtwerktuigen spreken over een in de Benelux ontworpen en uitgeprobeerde fiscale regeling, welke inmiddels door de EU in een richtlijn is overgenomen. De functie van aanjager en voortrekker bestaat, althans op dit praktische niveau, nog steeds en zij wordt door ons als positief ervaren.

Voorzitter. In een vergrote EU neemt het relatieve belang van Nederland af. Mijn fractie is dan ook van mening dat de koerswijziging van de heer Van Aartsen, die als minister van Buitenlandse Zaken besloot om de samenwerking in de Benelux een lagere prioriteit te geven en om voortaan bij onze belangenbehartiging binnen de EU per geval te bepalen met wie Nederland een coalitie zal smeden, een onverstandige was. Het Nederlandse gewicht binnen de EU is niet van dien aard dat het voor anderen een wezenlijke versterking betekent. Dat ziet er anders uit als de Benelux weer structureel de handen in elkaar slaat. Dan spreken wij van een gewicht dat er toe doet, terwijl een dergelijke samenwerking, naar inmiddels uit veelvuldige verzoeken van buiten is gebleken, ook zeer aantrekkelijk is voor andere kleine lidstaten. In een wereld waarin landen als Duitsland en Frankrijk op zijn best als middelgroot gekenschetst worden, kunnen wij in Den Haag toch rustig een keer zeggen dat Nederland een kleine lidstaat is. Als "grootste van de kleinen" zou Nederland opnieuw een voortrekkersrol kunnen vervullen en bovendien een andere, nieuwe taak beter kunnen aanpakken. Immers, als wij conform de laatste voorstellen de EU-regelingen op parlementair niveau ter beoordeling aangeboden krijgen, zal het niet eenvoudig zijn om binnen de gestelde termijn van, naar ik meen, zes weken ook internationaal tot afstemming te komen. Het ligt voor de hand dat dat nogal eens wenselijk zal zijn. Mijn fractie is van mening dat de Benelux een goede basis biedt om deze zaken aan te pakken. Het fundament is gelegd. Zowel op het niveau van parlement en regering als op het niveau van ambtenaren bestaat ruime ervaring met samenwerking. Wekelijks worden vergaderingen gehouden van de Interparlementaire Raad. Die vergaderingen kunnen zeer wel dienen voor het internationaal afstemmen van binnen de EU in te nemen standpunten. Vanzelfsprekend zal de organisatie op bepaalde punten aangepast moeten worden, maar de komende verlenging van het Beneluxverdrag – speelt dat niet in 2008? – lijkt daarvoor een zeer geschikt moment. Wat vindt de minister hiervan? Is hij bereid om na overleg met zijn Belgische en Luxemburgse collega's een koerswijziging te overwegen? Kent de minister het initiatief van Couwenberg en Gysels "Naar een nieuwe Benelux" en, zo ja, heeft hij daar een oordeel over?

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Laat ik beginnen met een constatering van staatsrechtelijke aard. De Eerste Kamer praat een dag eerder dan de Tweede Kamer met de regering over het onderwerp de Staat van de Europese Unie. Binnenkort praten beide Kamer voortaan ook vrijwel gelijktijdig over alle Brusselse voorstellen. Ze bereiden zich gelijktijdig voor, in een gezamenlijke en paritaire commissie subsidiariteit. Als deze Kamer straks het initiatiefvoorstel-Halsema aanneemt, dat na de al bestaande toetsing van wetten aan de Europese verdragen ook toetsing van wetten aan de Grondwet mogelijk maakt, verdwijnt daarmee een van de laatste specifieke kerntaken van de Eerste Kamer.

Wie van ons kan nog aan de indruk ontkomen dat de twee Kamers mede onder invloed van de Europese Unie steeds meer één Staten-Generaal worden, hoezeer de politieke principes van de meerderheid ook met een dergelijke ontwikkeling botsen? De praktijk lijkt zich meester te maken van de leer. Mijn partij is daar overigens niet rouwig om. Het is immers al langer onze wens om beide Kamers te verheffen tot één moderne Staten-Generaal met volledige soevereiniteit. Maar daarover gaan wij het vandaag niet hebben.

Ik ga het ook niet hebben over zaken waarover volgens mij onze fracties uit de Tweede Kamer en het Europees Parlement morgen met de regering willen praten. Dus de discussie over de uitkomsten van de Europese Top van afgelopen week laat ik graag aan mijn collega's Van Bommel en Meijer over. Zij moeten het met de regering ook maar hebben over het gedoe rondom de nieuwe Europese Commissie en de rol die de Nederlandse regering en de Nederlandse kandidaat-commissaris daarbij spelen. Ik wil hier slechts melden dat nu premier Balkenende onze liberale landgenoot Kroes op de post Europese Mededinging heeft weten te houden, hij volgens mij en vele anderen daarmee een Hollandse kat op het Europese spek is blijven binden. Ik wens de kat en het spek veel zelfbeheersing toe.

Ook de bevindingen van de commissie-Kok inzake het Lissabonproces mogen zij morgen voor hun rekening nemen. Ik volsta met me aan te sluiten bij het hoofdredactioneel commentaar in de Volkskrant van vorige week onder de kop "Vergeet Lissabon". Dat vond ik trouwens al toen toenmalig premier Kok op die Portugese tussentop in 2000 Nederland aan die strategie bond. Daarom liep ik die dag mee in Lissabon om daar met tienduizenden anderen te protesteren tegen het kiezen van die doodlopende weg.

De afspraken inzake de mogelijke toetreding van Turkije tot de Europese Unie liggen vooralsnog ook op de bordjes van mijn collega's. Ze komen overigens binnenkort aan de overkant in een apart Turkijedebat aan de orde. Daarin zal gewogen moeten worden in hoeverre de woorden en daden van de huidige Turkse regering elkaar ontmoeten als het gaat om wezenlijke zaken als democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Het antwoord op mijn vraag daarover, dat ik een maand geleden van premier Erdogan kreeg in de Assemblee van de Raad van Europa, heeft mij er zeker nog niet van kunnen overtuigen dat de Kopenhagencriteria in Ankara al verinnerlijkt zijn.

Ik wil het hebben over: de relatie tussen de Nederlandse burger en de Europese Unie, het gebrek aan toegevoegde Europese waarde, de toelaatbaarheid van kritiek op het Europese integratieproces, de prijs van het Europees voorzitterschap, de toekomst van het nieuwe Verdrag van Rome en over de vraag of de regering denkt te kunnen garanderen dat het komende euroreferendum werkelijk "free and fair" zal zijn. Tot slot heb ik enkele vragen die voortvloeien uit de bespreking eerder dit jaar van de vorige editie van de Staat van de Unie. Ik zie dit soort besprekingen namelijk graag in enig historisch verband.

Volgens de regering is intensivering van de discussie met de burger over Europa van groot belang. Europa, zo zegt de regering het mooi, begint en eindigt immers met de mensen die er wonen. Als wij dat letterlijk nemen, is Europa nauwelijks begonnen en alweer bijna ten einde. Immers, slechts een minderheid van onze bevolking voelt verbondenheid met de Europese Unie. Dat is al jaren zo en het werd eerder dit jaar bij de verkiezingen voor het Europees Parlement nog eens duidelijk uit de opkomstcijfers. Vindt de regering met mij dat een opkomst van minder dan 40%, ofwel de helft van de opkomst bij verkiezingen voor de Tweede Kamer, het gebrek aan betrokkenheid van onze burgers bij de Europese Unie bevestigt?

De regering zegt dat wij afmoeten van de technocratische benadering van Europa ten gunste van een politieke benadering. Wat betekent dat? Wie is er eigenlijk verantwoordelijk voor dat de technocraten blijkbaar de dienst uitmaken in Europa? Geven wij de schuld aan de Europese Commissie, zeg maar de Bolkesteinen, of is er ook sprake van enig eigen falen van de regering? In ieder geval constateert het kabinet in de Staat van de Unie dat burgers in dit land denken dat er besluiten over hen ver boven hen worden genomen in een proces waarbij zij onvoldoende betrokken zijn. Daarom, zo zegt de regering het zelf, keren onze burgers zich af van Europa en zijn besluitvormingsprocessen. Dat zijn grote woorden. Mijn vraag is dan ook of de wal het schip moet keren of dat er nog een andere, minder passieve aanpak mogelijk is, zoals het temporiseren en evalueren van de overdracht van bevoegdheden aan Brussel, het beschermen van nationale, provinciale en lokale zeggenschap en het werkelijk werk maken van met de mond beleden uitgangspunten als subsidiariteit en proportionaliteit.

De regering zegt dat de burger de toegevoegde waarde van de Europese integratie pas zal onderkennen, indien hem betere producten en diensten geleverd worden door dat Europa. Is het evenwel niet zo dat de burger vooral denkt dat hem producten en diensten ontstolen worden vanwege dat Europa? Is dat niet een proces dat al een decennium lang duurt? Immers, was het niet oud-premier Kok die de eerste harde ingrepen in de WAO probeerde te verkopen met de opmerking dat het moest van Europa? Probeerde minister Netelenbos niet het openbaar vervoer in Amsterdam te verkopen met Europa als dreigement? Wordt ons niet door minister Brinkhorst gezegd dat wij harder en langer moeten werken om in Europa mee te kunnen komen? Haalt minister Hoogervorst ons zorgstelsel niet overhoop en onze solidariteit onderuit met een verwijzing naar Europese ontwikkelingen? Verklaart minister Kamp het verdwijnen van onze zeggenschap over de Nederlandse militairen niet door te wijzen op de noodzaak van militarisering van de Europese Unie? Maken achtereenvolgende regeringen niet stap voor stap gehakt van ons sociale stelsel met een beroep op de veronderstelde noodzaak om Europa te laten concurreren met Amerika en Azië? Met andere woorden: hebben de Nederlandse burgers niet groot gelijk om in meerderheid argwanend te zijn jegens de Europese Unie en de naïeve politici die van links tot rechts de Unie tegen beter weten in blijven aanprijzen als hét toekomstperspectief?

De regering onderkent dat er kritiek is op de Europese ontwikkelingen en zegt dat kritiek niet per se negatief is. Dat is een intrigerende zin. Wordt daarmee bedoeld dat negatieve kritiek niet gepast zou zijn? Zo ja, wat betekent dat dan voor mijn partij die van mening is dat er vanaf de Top in Maastricht in 1991 grote fundamentele en gevaarlijke fouten gemaakt worden in de Europese gelijkschakeling? Immers, wie met oogkleppen op de Europese integratie erdoorheen probeert te jagen, zou wel eens plotseling kunnen botsen op een toenemende hang naar eng nationalisme en xenofobie. Daar zit mijn partij niet op te wachten en daarom is zij op dit punt al zo lang in de contramine.

Veel burgers vinden dat de Europese integratie steeds meer gelijk wordt aan opheffing van Nederland, terwijl wij juist een verheffing van Nederland binnen een door burgers gedragen Europese samenwerking willen zien. In plaats van voortdurend te roepen dat wij er in ons eentje nu eenmaal niet komen in deze harde wereld vol concurrentie en bedreigingen, zou ik de regering veel liever horen zeggen dat wij, overtuigd van onze eigen kracht, bereid zijn om die te bundelen met anderen om internationale samenwerking tot wederzijds voordeel te bevorderen in plaats van nog hardere internationale concurrentie ten koste van anderen, in Europa en wereldwijd. Kan de regering enig begrip voor dergelijke kritiek opbrengen en hoe duidt zij die, als positief of als negatief?

In dit verband is het ook de vraag wat de regering precies bedoelt met de mededeling dat Nederland na afloop van het voorzitterschap weer de volledige vrijheid heeft om de eigen belangen, visie en overtuiging als natuurlijk uitgangspunt te nemen in zijn inbreng in de Unie. Kan de regering aangeven wanneer, hoe en in welke mate het voorzitterschap ons de afgelopen maanden in de weg gezeten heeft en nu nog zit? Zijn daar ook voorbeelden van te geven? Wat is de prijs geweest van de profilering van het duo Balkenende en Bot?

Onder toeziend oog van dat duo werd onlangs in Rome het constitutionele verdrag getekend, dat wij gaandeweg ten onrechte de Europese grondwet zijn gaan noemen. Ik was blij dat in ieder geval een van onze collega's ook een graantje bekendheid mee kon pikken van die dag in Rome. Wij hebben René van der Linden in volle glorie als commentator aan de slag gezien en kunnen constateren dat er in ieder geval één Nederlander is die iedereen in Europa kent. Zo iemand schopt het nog wel eens tot president van de Assemblee van de Raad van Europa, zo voorspel ik hier. Alleen al daarom wil ik graag weten wat de inzet van de regering zal zijn bij de derde top van de Raad van Europa, dat zo miskende orgaan? Wat gaan wij daar volgens de regering bij winnen?

Het nieuwe Verdrag van Rome werd op 29 oktober Europabreed ondertekend door de regeringsleiders. Het is echter zeer de vraag of de Europese burgers ook zo gretig hun handtekening zullen zetten. In veel lidstaten van de Unie komt een referendum. Het lijkt mij sterk dat elke regering gedekt zal worden door haar eigen burgers. Kan de minister aangeven wat er volgens hem dient te gebeuren, als een land niet ratificeert omdat het parlement of het volk dat niet wil? Volgens onze regering is er geen standaard remedie voor een dergelijk gebeuren. Zij zegt ons dat, indien zich in een bepaalde lidstaat een afwijzing voordoet, dit uniek zal zijn en een oplossing zal behoeven die past bij de nationale omstandigheden. De Europese Raad, aldus de regering, zal zich in zo'n geval moeten beraden op de geëigende politieke stappen. Wat voor stappen zullen dat zoal zijn? Moeten die stappen erop gericht zijn om een dergelijk land alsnog in het Europese gareel te krijgen of is het ook denkbaar dat wij ons houden aan het aloude democratische uitgangspunt dat een volk niet aan een verdrag gebonden wordt als het dat niet wil?

Kan, hierbij aansluitend, aangegeven worden wat geëigende stappen zijn die zouden passen bij onze nationale omstandigheden, voor het geval het Nederlandse parlement – dat is evenwel hoogst onwaarschijnlijk – of de bevolking van Nederland – dat is een stuk waarschijnlijker – in meerderheid "nee" tegen het constitutionele verdrag zegt? Dat kan gebeuren, bijvoorbeeld omdat veel mensen de Europese Unie niet vertrouwen, niets voelen voor een constitutioneel vastgelegde maatschappelijke ordening of niets voelen voor verdere militarisering van de Europese Unie. Dat zijn volgens mijn partij overigens allemaal goede argumenten om het verdrag af te wijzen. Moet met een dergelijke uitspraak van het volk Nederland toch gedwongen worden om zich te voegen? Zo nee, wat dan? Kan de minister kort aangeven hoe hij de gang van zaken rond het Nederlandse euroreferendum voor zich ziet? Zal de regering de kwestie neutraal voorleggen, onder het motto: wat u beslist, voeren wij uit? Of zal zij een campagne voor een ja-meerderheid gaan voeren? En wat worden de mogelijkheden voor mensen en organisaties die er anders over denken, om campagne te gaan voeren voor een nee-meerderheid?

Volgens de regering moeten er nu al maatregelen genomen worden om bij inwerkingtreding van het constitutioneel verdrag de nieuwe structuren direct operationeel te doen zijn. Wordt er zo geen onverantwoorde last op de burgers gelegd door hen voor te houden dat zij weliswaar "nee" mogen stemmen, maar dat wij dan wel een heleboel voorbereidingen, waarschijnlijk met bijbehorende moeite en kosten, voor niets hebben gedaan? Kortom, hoe garandeert de regering dat het referendum "free and fair" zal zijn? Is daar al enig zicht op of moeten wij nu al internationale waarnemers gaan uitnodigen via de Raad van Europa of de OVSE? In Wit-Rusland en de Oekraïne zit zeker al een aantal gegadigden klaar.

Ik kom tot een drietal laatste vragen en een slotconclusie. Bij de bespreking van de vorige Staat van de Unie vroeg ik hoe het stond met de toetreding van Bulgarije en Roemenië. Wordt die in aparte verdragen aan ons voorgelegd of niet?

Ik sprak bij die gelegenheid ook de zorg uit dat de Europese Unie die momenteel zo veel te zeggen heeft als het om onze democratische en sociale rechten gaat, door de Verenigde Staten van Amerika als een papieren tijger wordt gezien op het terrein van de mensenrechten. Ik gaf de illegale opsluiting van mensen in Guantanamo Bay als voorbeeld. Is Nederland bereid om, gebruikmakend van zijn status als Europees voorzitter, alsnog deze kwestie bij de nieuwe oude president van de Verenigde Staten aan te kaarten en met hem te spreken over deze dubbele standaarden in internationale verdragen?

Kan de regering ook nog aangeven wat er tijdens de afgelopen Europese Raad is gezegd over de wederopbouw van Irak? Wat mag Irak verwachten van Europa, als het gaat om civiele wederopbouw? Is het juist dat er voorlopig geen Europese vertegenwoordiging in Bagdad komt en, zo ja, waarom is dat dan zo? Waarom kunnen wij wel militairen sturen, maar geen hulpverleners?

Na het lezen van de Staat van de Unie zeg ik concluderend dat mijn fractie met de regering van mening verschilt over de richting en het tempo van de Europese integratie. Dat is meer dan een academische kwestie. Naar de mening van mijn fractie hebben wij Nederland en de Nederlandse samenleving in de afgelopen decennia te veel gemodelleerd naar neoliberale Europese eisen. Daarmee hebben wij de noodzakelijke voorwaarden in Nederland geblokkeerd om het integratieproces in eigen land te stimuleren. Wij hebben het emancipatieproces van autochtone en allochtone Nederlanders tot bij elkaar horende Nederlanders eerder gefrustreerd dan geactiveerd, onder druk van Europa. Als een extremist in ons land iemand met vaak extreme meningen meent te mogen vermoorden, als een of meer extremisten in ons land menen gebouwen waar meningen worden gevormd en gegeven, te mogen bedreigen, bekladden of zelfs te bombarderen, en daarmee kerkgangers, ouders en kinderen te traumatiseren, als grote groepen kiezers na en door dit soort schanddaden menen hun vertrouwen te moeten stellen in politici met extreme meningen en goedkope oplossingen, dan is het hoog tijd om de Nederlandse integratie boven de Europese integratie te stellen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Er lijkt schot te zitten in Europa, omdat het grondwettelijk verdrag is ondertekend. De gedachte dat dit door 25 landen geratificeerd moet worden, waarvan een aanzienlijk aantal het aan een referendum zal onderwerpen, stemt misschien iets pessimistischer. Het laatste nieuws is dat er, terwijl de grondwet nog niet eens geldt, op het gebied van justitie meerderheidsbesluitvorming zal gelden en dat er een gezamenlijk asielbeleid komt. Bij dat laatste neig ik ertoe te denken dat dit voor ons land bijna niet anders dan een verbetering kan opleveren, want op dit gebied hebben wij het sociale minimum intussen wel bereikt.

Nog veel belangrijker is dat de trend is gezet dat het Europees Parlement van zich afbijt. Afgezien van de directe aanleiding daartoe, die mogelijk wel wat genuanceerder benaderd had mogen worden dan over het algemeen is gebeurd, is dit wel heel groot nieuws en echte vooruitgang. Dat helpt om straks ook van onze burgers die hun stem over de grondwet moeten of mogen uitbrengen, te mogen verwachten dat zij het belang van Europa en van een werkbare staatsregeling voor Europa zullen inzien. De democratie bestaat van het vertrouwen van de burger in zijn overheden, maar vertrouwen van de overheden in hun burgers is daarvoor net zo essentieel.

Daarbij moeten wij ons natuurlijk wel bewust zijn van het risico wanneer belangrijke beslissingen niet door één volksuitspraak, maar door bijna 20 verschillende volksuitspraken getorpedeerd kunnen worden. In Zwitserland worden veel referenda met "nee" beantwoord. Als er per kanton een blokkerende tegenstem uitgebracht kan worden, wordt er ongetwijfeld nooit meer een"ja" bereikt.

Is de regering bereid om voor zeer ingrijpende beslissingen over Europa te streven naar één referendumregeling, die integraal voor de hele Unie geldt en dus ook maar één uitslag oplevert? Engeland en Denemarken zouden dan zonder twijfel een opt-outregeling moeten hebben, maar ook dan zou dat echte betrokkenheid van de Europese burger bij de grote vraagstukken van de Europese politiek kunnen opleveren.

Europa gaat vooruit, maar het is vaak wel hink-stap-sprong. Neem de financiën, waarbij Nederland telkens duidelijk laat horen dat het nettobetaler is oftewel oneerlijk wordt behandeld. Daarbij wil het wel alles meetellen wat wij afdragen aan Europa, zelfs de door ons aan de Europese buitengrenzen voor de Unie geïnde douaneheffingen. Naar mijn mening is de Europese Commissie in het voorstel voor een "nettobegrenzer" realistischer, door uit te gaan van echte nationale afdrachten, zoals de BTW-afdrachten en afdrachten op basis van het bruto nationaal inkomen. Bij die manier van berekenen is Nederland nog steeds nettobetaler en krijgt het volgens het nettobegrenzer-voorstel van de Commissie geld terug. Dat is ook een stap vooruit, omdat daarmee de anomalie van de Britse uitzonderingspositie eindelijk wordt opgeheven.

Maar een echte sprong vooruit wordt pas bereikt, wanneer Europa echt en zichtbaar eigen middelen heeft, namelijk middelen die worden voortgebracht door het gemeenschappelijk beleid, zoals de traditionele eigen middelen van landbouw- en douaneheffingen, en daarnaast en wat mij betreft bij voorkeur de opbrengst van een eigen Europese Eurotaks, zoals de Commissie ook voorstelt. Dat is pas echt transparant en zal bijdragen aan het gevoel dat Europa er voor ons is en ook door ons betaald moet worden. Tegenover die Europese inkomsten staan dan Europese uitgaven, die hun rechtvaardiging vinden in de beleidsprioriteiten die op Europees niveau worden gesteld.

Dan hoort er geen sprake meer van te zijn dat wij bij alles wat wij afdragen, ook nog precies natellen hoeveel wij ervoor terugkrijgen. De Europese uitgaven belichamen dan bij uitstek de onderlinge solidariteit. Als er al iets mis gaat, moet dat niet met een nettobegrenzer worden opgelost, maar door in het uitgavenbeleid rechtvaardigheid na te streven.

Hetzelfde verhaal over de eigen belastingen en de uitgaven, waarin gemeenschappelijkheid en solidariteit tot uiting komt, geldt evengoed voor gemeenten en provincies binnen Nederland als voor Nederland binnen Europa. Ik begrijp dat de regering noch voor Europa, noch voor gemeenten en provincies voelt voor een echt, substantieel eigen belastinggebied. De regering ziet de staat Nederland als het enige overheidsniveau waar de afweging tussen baten en lasten voor de burger moet worden gemaakt. Kan de regering uitleggen hoe zij tot een dergelijke gedachte komt?

Europa gaat langzaam vooruit in inhoud en Europa groeit zelfs zeer snel in omvang. De bedoeling is om in 2007 Roemenië en Bulgarije toe te laten als nieuwe leden. De Commissie geeft daarbij met zoveel woorden aan dat zij er van uitgaat dat Bulgarije in 2007 ook echt klaar zal zijn voor toetreding. Bij Roemenië is de Commissie aanzienlijk minder stellig. Voorlopig worden beide landen gelijk behandeld en wordt bij beide de mogelijkheid ingebouwd om op grond van tegenvallende vooruitgang de toetreding een jaar op te schuiven.

Is de regering het met mij eens dat daarmee de mogelijkheid wordt geschapen om beide landen in 2007 niet meer gelijk te behandelen en bijvoorbeeld het ene toe te laten in 2007 en het andere pas in 2008? Vindt de regering overigens dat de mogelijkheid van uitstel met maximaal één jaar in dit geval voldoende zekerheid geeft, als je moet constateren dat in Roemenië het acquis nog lang niet volledig is overgenomen? Nog veel belangrijker is dat voor rechtsstaat en goed bestuur geldt dat zij in ontwikkeling zijn. De verhouding met de Hongaarse minderheid kan nog in de verste verte niet vergeleken worden met de verhouding tussen de Bulgaarse staat en zijn Turkse minderheid.

Het is zinvol om op deze zaken te letten en beide toetreders eerlijk te behandelen. Eerlijk betekent streng maar rechtvaardig. Niet om een van beide buiten de Unie te houden, want natuurlijk horen beide landen bij Europa, zoals overigens ook voor Kroatië geldt. Maar wel omdat wij in overeenstemming met de Europese Commissie, tegen de volgende aanvrager, Turkije, ook eerlijk, streng maar rechtvaardig, willen zijn.

Vindt de regering het eerlijk, als straks voor de eerste keer toetredingsonderhandelingen geopend worden, waarvan al direct wordt gezegd dat zij ook kunnen opleveren dat Europa afziet van toelating? En, ook al zal er toelating plaatsvinden, er zal misschien wel nooit vrij verkeer van personen mogelijk zijn. Lange overgangstermijnen kan iedereen begrijpen, maar zullen de Turken ook deze zaken begrijpen? Is de regering het met mij eens, als ik zeg dat afbreken van de onderhandelingen mogelijk moet zijn, als Turkije de gestelde doelen niet kan of wil bereiken, maar dat toetreding het gegarandeerde perspectief moet zijn, als Turkije die doelen wel bereikt? Is zo'n garantie trouwens te geven als er her en der referenda over de Turkse toetreding worden gehouden? Mag je aangegane verplichtingen achteraf nog wel aan een referendum onderwerpen?

Zekerheid dat Turkije over de streep komt, hebben wij natuurlijk niet. Er is nog van alles mis, waarbij de rechtsstaat en de behandeling van minderheden het meest in het oog lopend zijn. Minderheden betekenen hier etnische, maar zeker ook godsdienstige minderheden, waarvoor nog niet de juiste omgangsvorm, zowel sociaal als juridisch, is gevonden.

Over drie weken wordt in deze Kamer het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden behandeld, want Nederland moet dit verdrag nog altijd ratificeren. Kan de regering er werk van maken om Turkije, dat ook lid is van de Raad van Europa, te bewegen tot meedoen aan dit verdrag? Misschien kan er dan tegelijk wat druk worden uitgeoefend op Frankrijk. De Turkse natieopvatting is immers net als de Franse? Frankrijk beschouwt de Basken en Elzassers beslist en uitsluitend ook alleen als Berg-Fransen en hun talen uitsluitend als Frans patois.

Ook met Turkije erbij zal Europa nog niet af zijn. Er zijn binnen Europa velen die de Unie momenteel maar het liefst zo klein mogelijk houden, maar er is aan de grenzen ook heel veel druk om juist tot nog verdere uitbreidingen te komen. Het nabuurschapsbeleid is voorlopig een uitstekend middel om, naast de Middellandse-Zeestaten, ook de oostelijke buurstaten aan de Unie te binden in een voor alle partijen hopelijk zeer vruchtbare samenwerking. Toch zal dat op den duur niet voldoende zijn. Het lijkt mij zinvol dat wij ons nu al realiseren dat de Kaukasische republieken Georgië, Armenië en mogelijk ook Azerbeidzjan op termijn tot Europa zullen moeten behoren, waarschijnlijk meer onontkoombaar dan dat dit geldt voor de Oekraïne en Wit-Rusland. Voor deze landen, op het snijpunt van Russische, Amerikaanse, Iraanse en Turkse belangen, geldt immers dat ze nooit tot enig ander regionaal blok gerekend zullen kunnen worden, zodat het enige alternatief is dat ze als kleine naties geïsoleerd blijven liggen tussen de grootmachten Rusland en Iran. Georgië en Armenië kunnen geen andere kant op. Azerbeidzjan zou dat als Sjiïtische en Turks sprekende natie misschien wel kunnen. Overigens leidt deze constatering ook tot de conclusie dat Turkije zich, omwille van zijn relatie met Europa, ook druk mag maken om goede relaties met deze Kaukasische buren. Tot nu toe schort daar, zeker met Armenië, het een en ander aan. Is de regering het met mij eens dat een historische verzoening tussen deze twee ook een heel uitdrukkelijk Europees belang is en steeds meer wordt, zoals de Frans-Duitse verzoening dat in de begintijd van de Unie was?

Voorlopig zijn er trouwens ook nog genoeg zorgen over buren veel dichterbij, de Balkanlanden met lidmaatschapsperspectief, zoals ze in de Staat van de Europese Unie heten. Daarvoor geldt dus al een duidelijke uitspraak dat ze zichzelf fundamenteel tot Europa mogen rekenen. De vraag is alleen wanneer er nu eens schot komt in de ontwikkelingen, zodat dat doel ook echt dichterbij komt. In Bosnië, noch in Servië-Montenegro, noch in Kosovo en Macedonië lijkt er ook maar enigszins schot in te zitten. Europa is zeer bij de ontwikkelingen in deze regio betrokken, wat ook weer blijkt uit de grote verantwoordelijkheid die de Unie op zich neemt met de operatie Althea, de militaire EU-operatie in Bosnië-Herzegovina.

Europa zal moeten doen wat het maar kan om de stabiliteit in de hele regio te bevorderen. Maar – en ik zeg dat met heel veel voorzichtigheid – misschien draagt Europa juist bij tot een instabiel klimaat door de politieke keuzes die het voor dit gebied maakt of in ieder geval ondersteunt. Bosnië-Herzegovina is een federatie van volken tegen wil en dank. Het kan nog zeer veel generaties duren voor hier ooit een door een gemeenschappelijke wil gedragen staat zal zijn. Dat draagt niet bij tot de ontwikkeling van het land, en een investeerder moet wel gek zijn om zijn geld hier te beleggen. Servië en Montenegro leven met de rug naar elkaar toe in een ongewilde en zeer ingewikkelde unieconstructie. Voor Kosovo geldt: standards before status. Maar het ontbreken van een duidelijk uitzicht op de toekomstige status leidt er juist toe dat alle aandacht en emotie juist daarheen gaan, zodat van verzoening, laat staan van ontwikkeling, geen sprake is. Macedonië is waarschijnlijk een wat ander geval.

De grenzen op de Balkan gaan terug op Osmaanse en Habsburgse provinciegrenzen, maar nog meer op de resultaten van de Balkanoorlogen in het begin van de 20ste eeuw. Dat maar de helft van de Albanezen in de staat Albanië leeft, komt niet door de keuze van de bevolkingen, maar door de machtsverhoudingen in 1913. Misschien moeten wij juist meer aandacht geven aan de keuzes van de bevolking. En misschien houden wij te vast aan het idee dat de grenzen van staten of eventueel voormalige deelstaten beslist niet mogen veranderen, omdat je dan helemaal niet meer weet wat het gevolg wordt. Misschien houden wij wel te strak vast aan het idee dat deze volken maar moeten leren om samen te leven in één staat, omdat wij ethnic cleansing beslist niet willen belonen. Misschien moeten wij weer, net als in 1920, bereid zijn om door middel van volksstemmingen nieuwe grenzen te trekken, en daarbij dan respect voor resterende minderheden eisen. Misschien zou het hebben van meer oog en oor voor de hier en daar zeer duidelijke wensen van de bevolking, van een stagnerend gebied in een sfeer van koude oorlog weer normale naties kunnen maken. Hoe kijkt de regering daar tegenaan? Juist Europa heeft hier een grote verantwoordelijkheid, want dit ís Europa.

Staten met in omvang beperkte minderheden kunnen daarvoor met goed beleid een modus vinden. Maar staten waarin meer volken moeten samenleven, blijven meestal ongemakkelijke constructies, zoals zelfs België de laatste tijd weer duidelijk maakt. Trouwens, de ervaring dat multiculti niet eenvoudig is, wordt ook ons al hardhandig bijgebracht.

Dit blijft natuurlijk op eieren lopen, maar één ding is zeker het argument "te klein" kan bijna geen rol spelen. Kleine landjes, en zelfs heel kleine, hebben we al zoveel in de Unie en ook zo succesvol, dat dit argument niet opgaat.

Voorzitter. Ik hoor graag wat de regering op onze vragen wil antwoorden.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. De Staat van de Unie is helaas meer beschrijvend dan analyserend, terwijl wij juist vorig jaar hebben gevraagd om analyses te maken van ontwikkelingen binnen de Unie en in de Transatlantische relatie. De conferentie bijvoorbeeld die over Nederland en België is gehouden, zou heel goed terug te vinden kunnen zijn geweest in de analyse van de Staat van de Unie. Mede op verzoek van mijn fractie maakt de AIV op dit ogenblik een rapport over de positie van Nederland in de Europese Unie en andere internationale organisaties. Zeker in de uitgebreide Europese Unie krijgen wij te maken met een ander krachtenveld. De Europese Unie bevindt zich op een scharnierpunt in de tijd. Wij krijgen in ieder geval met een andere Europese Unie van doen.

Op 29 oktober hebben de regeringsleiders het grondwettelijke verdrag in Rome plechtig ondertekend, maar daarmee treedt het nog niet in werking. Wij gaan door een moeilijke en risicovolle periode. Niet alleen, omdat het nu de goedkeuring behoeft van 25 lidstaten, maar meer omdat bij nationale referenda die in minstens negen lidstaten zullen worden gehouden, een mogelijke vermenging plaatsvindt met andere potentieel nationaal politiek gevoelige onderwerpen, bijvoorbeeld Turkije. Dit is zonder precedent in Europa, omdat de meeste van die landen geen of nauwelijks ervaring hebben met referenda. In dit opzicht is mijns inziens het referendum in Frankrijk cruciaal, meer nog dan het referendum in het Verenigd Koninkrijk, omdat dit land toch in een permanente staat van opt out verkeert.

Het verwerpen van de Europese grondwet in een of meer landen is niet denkbeeldig. Dat zou de Europese Unie in een diepe crisis kunnen storten. Ik vraag de minister zich er duidelijk over uit te spreken of terugvallen of Nice een optie kan zijn. De (ontwerp-)grondwet is nodig om de uitgebreide Europese Unie te voorzien van het instrumentarium dat noodzakelijk is om verdieping én verbreding mogelijk te maken. Zonder dat instrumentarium wordt de Europese Unie vleugellam en zal onvermijdelijk verwatering optreden.

In dit verband dient ook het WEU-verdrag gehandhaafd te blijven totdat een definitief besluit over de Europese grondwet is genomen. Het Verdrag van Nice voorziet immers niet in de mogelijkheid van versterkte samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie. De West-Europese Unie moet daarom als terugvalpositie vooralsnog gehandhaafd blijven. Deelt de minister deze opvatting?

In de huidige situatie is niet voorzien hoe te handelen indien het proces van ratificatie hapert. De minister schrijft dat dit een oplossing behoeft die past bij de nationale omstandigheden. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Welke geëigende politieke stappen, waarvan de minister rept, zou de Europese Raad kunnen ondernemen? In zijn Humboldt-lezing in Berlijn stelt de minister dat kopgroepen niet behulpzaam zijn voor de Europese integratie. Ik betwist dat. Het verleden heeft immers laten zien dat juist kopgroepen het integratieproces hebben versterkt en versneld. Het zou in een voorkomend geval in de toekomst wel eens niet anders kunnen zijn. Graag nodig ik de minister uit, hierop in zijn beantwoording nader in te gaan. Aansluitend bij vorige sprekers vraag ik welke plannen de regering heeft om juist het consultatief referendum in Nederland te bevorderen. Zijn er voornemens om maatschappelijke organisaties, sociale partners, milieuorganisaties, NGO's, ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties en kerken bij dat referendum te betrekken? Ik zou dat zeer toejuichen en ook zeer willen bevorderen, omdat het zo een draagvlak krijgt, uiteraard vanuit de verantwoordelijkheid van die organisaties zelf.

Voorzitter. In die Humboldt-lezing heeft de minister nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de kloof met de burgers. Europa kampt met een gebrek aan draagvlak bij de burgers en er leeft een zeker gevoel van onbehagen. Nu geldt dat niet alleen voor Europa zoals het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft laten zien, want dat gaf aan dat er sprake is van een algeheel onbehagen met overheid en politiek. Dat neemt niet weg dat een van de essentiële vragen voor Europa is hoe de burgers directer bij het Europese integratieproces kunnen worden betrokken. De opdracht van de Top in Laken bevatte ook met nadruk dit element. Zeker, de grondwet houdt een aantal verbeteringen in, zoals versterking van de rol van de nationale parlementen, versterking van de positie van het Europees Parlement, de mogelijkheid van een volksinitiatief, grotere transparantie, vereenvoudiging van regelgeving, maar het is nog maar zeer de vraag of dit wezenlijke veranderingen brengt in de perceptie van de burgers.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vond dat de heer Van der Linden enkele minuten geleden goede suggesties deed voor het referendum dat er gaan komen. Nu spreekt hij over een grotere betrokkenheid van de burgers. Begrijp ik hieruit goed dat hij dat referendum een goede zaak vindt en dat hij er ook voor zal stemmen als dat in deze Kamer aan de orde komt?

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Ik moet eerlijk zeggen dat ik er persoonlijk wel sympathiek tegenover stond – ik heb dat ook in mijn fractie kenbaar gemaakt – maar dat was voordat anderen andere elementen in de discussie inbrachten. Als ik zie welke elementen nu bij die discussie worden betrokken, kunt u erop rekenen dat ik tegen dat referendum zal stemmen. Zo zie je dat bij het referendum in Frankrijk bijvoorbeeld Turkije betrokken wordt en het is niet uitgesloten dat dit ook in België en in andere landen gebeurt als daar een referendum wordt gehouden. Ik vind dat er oneigenlijke elementen in de discussie worden betrokken. Ik heb mij in het verleden er inderdaad positiever over uitgesproken dan ik zal handelen wanneer het referendum in deze Kamer aan de orde komt.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Maar als u roept dat NGO's een actieve betrokkenheid bij dat referendum moeten krijgen – dat ondersteun ik natuurlijk – dan kan in de brede maatschappelijke discussie daarover toch duidelijk over het voetlicht worden gebracht waar het referendum nu echt over gaat? Dan kan toch duidelijk worden gemaakt dat al die verborgen agenda's van anderen daar geen rol bij mogen spelen? Dat is toch een kwestie van discussie en bewustwording?

De heer Van der Linden (CDA):

Maakt u zich geen zorgen: als het referendum er komt, ook al zou ik er hier tegen hebben gestemd, zal ik zeer actief participeren in de discussie in het land. Dat zie ik nadrukkelijk los van elkaar staan!

De heer Kox (SP):

Het CDA heeft een goede gewoonte om voortdurend te doen aan voortschrijdend inzicht en dat moet het natuurlijk ook wel als het uit zo'n positie komt.

De heer Van der Linden doet net alsof ook bij hem sprake is geweest van voortschrijdend inzicht en zegt nu dat het CDA tegen het referendum is. Zijn fractievoorzitter heeft verleden jaar bij de algemene beschouwingen toch al klip en klaar duidelijk gemaakt dat het CDA tegen een referendum is? Moet de woordvoerder van het CDA dan niet vooral dat zeggen en niet net doen alsof zijn persoonlijke mening door allerlei andere ontwikkelingen na verleden jaar zo geworden is? Het standpunt van zijn fractie stond toch al vast?

De heer Van der Linden (CDA):

Zeker, maar ik heb gezegd dat ik voorheen in de publiciteit een zekere sympathie heb uitgesproken voor het referendum omdat Europa daarmee hoger op de politieke agenda zou kunnen komen. Ik heb inmiddels de nadelen van een referendum gezien, mede dankzij de gebeurtenissen in een aantal landen om ons heen. Ik sluit niet uit dat dit ook zal gebeuren in discussies die in ons eigen land zullen gaan plaatsvinden.

De heer Kox (SP):

Maar, voorzitter, mag ik de heer Van der Linden dan voor alle duidelijkheid vragen of zijn resterende betoog het betoog is van de groep-Van der Linden of dat namens zijn fractie? Zijn persoonlijke meningen zijn natuurlijk erg interessant, maar het gaat hier natuurlijk wel om politiek.

De heer Van der Linden (CDA):

De heer Platvoet sprak mij aan op een persoonlijke positie. Juist omdat ik mij daarover in het verleden publiekelijk heb uitgesproken, vind ik dat hij er recht op heeft om daarover mijn persoonlijke mening te horen.

De heer Kox (SP):

Het standpunt dat u overigens naar voren brengt, blijft het standpunt van uw fractie?

De heer Van der Linden (CDA):

Dat is altijd het standpunt van de fractie geweest, ook toen ik wat ruimte vroeg om op dat punt in de toekomst mogelijk een andere positie in te nemen, en dat blijft het natuurlijk dan ook!

Voorzitter. De burgers zien wel dat de nationale staat geen antwoord kan geven op veel problemen, maar constateren tegelijk dat er niets voor in de plaats komt dat de zaken effectief aanpakt. In dezelfde Humboldt-lezing breekt de minister een lans voor de noodzakelijke zelfbeperking van de Europese Unie. Dat pleidooi steunen wij natuurlijk van harte, maar dat moet dan nog wel concreet inhoud krijgen. Zijn het niet juist de nationale regeringen die zich schuldig maken aan het onnodig optuigen van Europese regelgeving? Hoe verklaart hij in dit verband dat de Europese Raad in de ontwerpgrondwet toerisme en sport heeft toegevoegd, terwijl dit toch juist zaken zijn die vooral op het nationale en het regionale niveau thuishoren? In het verleden heb ik met de heer Van Middelkoop aan de overzijde een motie ingediend om het onderwijs onderdeel te maken van het nationaal beleid om aan te geven dat wij een striktere scheiding moeten maken tussen wat op Europees niveau moet gebeuren en wat op nationaal niveau kan. Ik kom op dat punt nog terug als ik spreek over de financiering van de Europese Unie.

Mevrouw de voorzitter. De Amerikaanse grondwetdeskundige Joseph Weiler constateerde in een interview in de NRC van 23 oktober dat "Europa is gaan lijden onder de paradox van zijn succes. De resultaten mogen er zijn, ondanks alle klachten van nu. Een enorme welvaartsgroei, een sterke euro, vrede en veiligheid, relatief lage werkloosheid. De meeste mensen in Europa leiden een succesvol bestaan." Meestal heb je mensen van buiten Europa nodig om te laten vertellen hoe Europa kan worden gezien. Tegelijkertijd constateert hij: "Er heerst langzamerhand grote vermoeidheid op dit continent over het Europese project." Of, om het met koningin Beatrix in haar speech voor het Europees Parlement te zeggen: "Er is weinig meer te bespeuren van de bevlogenheid van toen." De CDA-fractie juicht in dit verband het initiatief van premier Balkenende toe om een breed debat te voeren over de politieke identiteit van Europa. Europa is meer dan markt, Europa is ook een gemeenschappelijke waardengemeenschap!

Staatssecretaris Nicolaï pleitte op de opiniepagina van de NRC van 27 mei 2004 ervoor om het idealisme van de beginjaren te vervangen door pragmatisme. Welbegrepen eigenbelang moet de leidraad zijn, zo stelde hij. Ligt het belang van Nederland niet juist in een sterk Europa? Wordt het nationaal belang, het belang van onze burgers, niet op de eerste plaats gediend door een sterk Europa? Moet er naast een op zich begrijpelijke zakelijke benadering juist niet plaats blijven voor een stuk idealisme en enthousiasme voor het unieke vredesproject Europa? Maar daarnaast zal Europa moeten laten zien dat het slagvaardig kan handelen. Juist op het voor de burgers zichtbare en aansprekende terrein als de economie – zie het Lissabon-proces – en het buitenlands en veiligheidsterrein toont Europa te veel zijn onmacht en onvermogen. Mijn vraag aan de minister is of wij hier ook niet een van de oorzaken van de kloof met de burgers moeten zoeken.

Mevrouw de voorzitter. Zelden is een voorzitterschap met zoveel problemen tegelijk geconfronteerd. Het valt samen met een buitengewoon moeilijke periode in de Europese Unie. De overgang van de oude naar de nieuwe Commissie, de uitbreiding van 15 naar 25 leden, een overwegend vernieuwd Europees Parlement en een botsing tussen Europees Parlement en beoogde Commissie. De laatste probleem lijkt nu spoedig tot het verleden te behoren. In het gevecht tussen het Europees Parlement en de Commissie wreekt zich de wijze waarop de voorzitter van de Commissie wordt benoemd – door de Raad – en de individuele leden door de lidstaten worden aangeleverd. Het is uitgegroeid tot een strijd om de macht van het Europees Parlement ten opzichte van de Commissie en meer nog de Raad. Het Europees Parlement heeft zijn politieke positie versterkt en dat moet ook gezien worden als een signaal aan de Raad om kandidaten scherper te selecteren. Terecht hebben de leden van het Europees Parlement zich niet door de eigen regeringsleiders in het gelid laten zetten. Ik betwijfel of het de positie van de voorzitter van de Commissie uiteindelijk zal versterken. Dat zal mede afhangen van het optreden van de Commissie als geheel en de individuele leden ervan. Toch wil ik hier niet voorbijgaan aan wat inmiddels is gaan heten de kwestie-Buttiglione. Die stelt de vraag naar scheiding tussen geweten en wet, tussen moraal en recht. Raakt dit niet de essentiële zaken als gewetensvrijheid? Dat staat los van het dragen van politieke verantwoordelijkheid waar getoetst en afgerekend wordt op het beleid en naleving van het internationale of nationale recht en op de vraag of Buttiglione de sferen van private moraal en religie enerzijds en politiek en recht anderzijds zelf zou zijn gaan vermengen. Kan, zo vraag ik, een roker in de toekomst nog wel minister van Volksgezondheid worden, of een pacifist minister van Buitenlandse Zaken, of iemand die voor het zelfbeschikkingsrecht van mensen over leven en dood is minister van Justitie? Er kan zeker de vraag worden gesteld of het beleid geloofwaardig kan worden uitgevoerd, maar moet deze vraag niet onderworpen worden aan een politiek oordeel over de daden van betrokkenen? De Europese Unie moet toch ook gaan over het beschermen van morele verscheidenheid binnen een overigens gemeenschappelijk juridisch kader. Het is toch geen toeval dat internationaal gezaghebbende bladen, zoals de Frankfurter Algemeine, The Economist, The Wall Street Journal en andere op dit punt kritiek hebben gehad op het optreden van het Europees Parlement.

Op het gebied van justitie en binnenlandse zaken wordt sinds een aantal dramatische externe gebeurtenissen – ik denk aan die in New York, Madrid, Istanbul en andere – opvallend veel vooruitgang geboekt. Hiermee loopt men vooruit op de toepassing van de grondwet. Ook onder het Nederlands voorzitterschap gaat dit proces door en raakt daarbij in een stroomversnelling met het"Den Haag"-programma, waarvoor een groot compliment. Het betreft hier een voor de burgers essentieel onderdeel van het Europees beleid, waarover wij in deze Kamer een separaat debat met de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken wensen te voeren. Ik wil op dit punt volstaan met de regering een compliment te maken voor het feit dat zij erin geslaagd is om voor de meeste onderwerpen op het justitieterrein vanaf volgend jaar het vetorecht op te heffen. Dat is een substantiële vooruitgang die de Europese Unie slagvaardigheid kan bieden, ook al blijft het Verenigd Koninkrijk mogelijk nog even aan de kant staan. Gaan de EU-ambassades in de toekomst de visa-aanvragen voor de Europese Unie regelen? Kan een oordeel gegeven worden over de voortang van het werk van Gijs de Vries? Hij zou hiermee natuurlijk extra pushing power krijgen.

Mevrouw de voorzitter. In vier jaar is op het punt van het Lissabonproces niet een wezenlijke stap vooruit gezet, terwijl Europa aan positie inboet. De Europese Raad heeft in 2000 in Lissabon een uitstekende strategie uitgezet om de concurrentiekracht van Europa te versterken, maar daar is het dan ook bij gebleven. Terwijl de economische groei in de wereld fors is gestegen, komt deze in Europa, met uitzondering van de nieuwe lidstaten, niet van de grond. Dat is alleszeggend.

De heer Kox (SP):

U zegt: vier jaar geleden is een voortreffelijke strategie uitgezet en vervolgens heeft die niets opgeleverd. Wat doet u vermoeden dat die strategie voortreffelijk was? In het leger kom je op deze manier niet ver. Je hebt er niet veel aan als je zegt: de strategie was uitstekend, maar ik heb de oorlog verloren. Er wordt nu toch vastgesteld dat die Lissabonstrategie een luchtballon was, dat die niets heeft opgeleverd, dat die ons eigenlijk alleen maar terug in de tijd heeft geworpen en dat wij alleen maar aan fantoomdenken hebben gedaan. De heer Kok is in zijn rapport net zo somber als nu ik. Waarom spreekt u toch van een goede strategie als iets in vier jaar tijd totaal geen effect heeft? Volgens is mij is dan een slechte strategie gevolgd.

De heer Van der Linden (CDA):

Wellicht heb ik het verkeerde woord gebruikt. Het ging mij om de doelstelling van het Lissabonproces en die was uitstekend. De inzet was ook uitstekend. Alleen, het heeft ontbroken aan een goede strategie om die doelstelling te implementeren.

De heer Kox (SP):

Maar er zijn vijftien landen vier jaar lang bezig geweest zonder iets van die doelstelling waar te maken. Wat doet u dan zeggen dat die doelstelling zo goed was? Men heeft zich met die doelstelling nogal ambitieus opgesteld. Europa wilde de meest concurrerende kenniseconomie van de wereld worden. Was dat eigenlijk niet een enorme arrogante denkfout?

De heer Van der Linden (CDA):

Absoluut niet. Ik zal aangeven waarom het proces onvoldoende gestalte heeft gekregen. Met mijn betoog was ik daar juist aan toe.

De achterblijvende economische groei in Europa toont de zwakte die de geloofwaardigheid van de Unie bij de burgers aantast, en dan hebben wij het ook over de kloof met de burgers. Dit mag je de Unie zelf niet aanrekenen, maar wel de regeringen en de nationale parlementen. Op de Top in Brussel kwam de verdeeldheid van de lidstaten bij de presentatie van het rapport-Kok weer duidelijk naar voren. Het kabinetsbeleid is overigens in lijn met het urgentiegevoel dat Kok aan de dag legt. 0ok de richting spoort. Wat mogen we hiervan nog verwachten? Levert dit wel de beoogde slagvaardigheid en daadkracht op? Moet niet gevreesd worden dat een nieuwe discussie over het stabiliteitspact de kop op steekt?

Voorzitter. Ik wil vervolgens enkele opmerkingen maken over het nabuurschapsbeleid. Ik sluit mij op dit punt aan bij alles wat is gezegd over de Raad van Europa door de collega's Jurgens, Kox en anderen. Het is duidelijk dat het nabuurschapsbeleid in politiek opzicht van zeer groot belang is voor de Europese Unie. Met dit beleid trekt de Europese Unie duidelijke grenzen tussen landen die in de voorzienbare toekomst lid kunnen worden en landen die daar niet voor in aanmerking komen. Deelt de regering deze zienswijze? De koppeling van Turkije aan de Oekraïne is alleen al om die reden niet aan de orde. Het betreft een zeer heterogene groep waarop onderscheiden instrumentaria van toepassing zijn. De Europese Commissie maakt in haar eigen berichten uitgebreid gebruik van de rapportage van de verschillende monitoringmechanismen en van de expertise die binnen de Raad van Europa aanwezig is. Dit geldt voor zowel de kandidaat-lidstaten als voor de nabuurschapslanden. Meer en betere samenwerking met de Raad van Europa, die een geïnstitutionaliseerde structuur heeft met een uniek samengestelde parlementaire assemblee en langjarige ervaring op het punt van democratie, rechtsstaat en mensenrechten, zal ook het EU-nabuurschapsbeleid een hechtere politieke verankering geven. De erkenning van de Raad van Europa als politieke partner, de toetreding van de EU tot het EVRM en een nauwere samenwerking tussen het EP en de Assemblee van de Raad van Europa, waaraan gewerkt wordt, zouden een belangrijke stap vooruit zijn in de architectuur van Europa waarbij nieuwe, dure structuren worden voorkomen.

De minister schrijft in zijn brief aan de Eerste Kamer dat de samenwerking met de Raad van Europa gezocht moet worden waar de Europese Commissie nog geen permanente vertegenwoordiging heeft gevestigd. Dat is buitengewoon afhoudend en gaat voorbij aan de juist dieperliggende overwegingen om die samenwerking niet te continueren maar juist aanzienlijk te versterken. Het gaat er niet om om de tijdelijke leemte van de Europese Unie op te vullen, maar om volop de jarenlange ervaring op de kernterreinen en de bestaande goed werkende instituties van de Raad van Europa, zoals het Hof, het ECRI, het CPT, ESCR, de Venice Committee en de unieke pan-Europese Assemblee, als toegevoegde waarde in het EU-beleid te incorporeren. De betekenis van de Raad van Europa en de Assemblee is groot, met name in de juridische en culturele sfeer. Ook op het gebied van de interculturele en interreligieuze dialoog. Met de nieuwe Europese Grondwet wordt het mogelijk gemaakt dat de EU als zodanig tot de ondertekenaars van de Raad van Europa Conventies gaat behoren. In ieder geval is de Raad van Europa vaak de voorloper van ontwikkelingen die later in een communautaire vorm worden verankerd. Een goed voorbeeld daarvan wordt gevormd door de politieke criteria van Kopenhagen. Bovendien is het creëren van een grote rechtsruimte in Europa van doorslaggevend belang in de strijd tegen mensenhandel, criminaliteit en terrorisme. Dit beleid moet niet alleen door de regeringen, maar vooral door de parlementen in die landen gedragen worden en juist via de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa kan de democratisch parlementaire dimensie in die landen worden versterkt.

Nederland heeft een goed voorzitterschap van de Raad van Europa afgesloten, waarbij zeker de actieve en stimulerende rol van PV Landman vermelding verdient. Tijdens dat voorzitterschap heeft de voorbereiding van de derde Top op 19 en 20 mei 2005 in Warschau vastere vorm gekregen. Wat is tegen de achtergrond van de hierboven gegeven uiteenzetting het oordeel van de minister over de voortgang van de derde Top? Interessant in dit verband is overigens de uitspraak van de leider van de Russische delegatie, tevens voorzitter van de Commissie Buitenlandse Zaken van de Doema, Kosajev, die de Assemblee voor hen de school van de democratie noemde. En daarmee kom ik toe aan mijn opmerkingen over Rusland.

De betrokkenheid van Rusland bij Europa en vice versa verdient hoge prioriteit. Onlangs heeft de minister in een aantal toonaangevende bladen in Europa hiervoor opnieuw een lans gebroken. Wij delen zijn visie dat Rusland en de Europese Unie elkaar nodig hebben en aanzienlijk meer in elkaars betrekkingen op economisch, politiek, cultureel, wetenschappelijk vlak moeten investeren. Ook al erkennen wij met de minister de complexiteit van het land. Wij kunnen niet voorbij gaan aan een aantal zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van democratie en rechtsstaat, waarbij het gevaar van een restauratie met de Oekraïne en Belarus niet denkbeeldig is. Hoe beoordeelt de minister de huidige ontwikkelingen? Wegens gebrek aan vooruitgang is de voor 11 november geplande EU-Rusland Top uitgesteld. Wie heeft hiertoe het initiatief genomen? In de geannoteerde agenda werd nog duidelijk gezegd dat deze Top zou worden gehouden. Op welke punten zit het vooral vast? De ondertekening van het Kyoto-protocol door Rusland moet toch als een positief signaal worden gezien. Ook in dit verband merk ik op dat de Raad van Europa belangrijker wordt naarmate er meer behoefte bestaat om Rusland en de CIS meer bij Europa te betrekken zonder hen als lidstaten tot de EU toe te laten.

Mevrouw de voorzitter. Ten aanzien van Bulgarije en Roemenië constateert de Commissie nog veel tekortkomingen, maar zij verwacht dat deze in 2007 zijn weggewerkt. Voor beide landen geldt dit ten aanzien van de hervorming bij justitie en politie en voor de aanpak van de georganiseerde criminaliteit en de corruptie. Terwijl de Commissie meldt dat de wetgeving in Roemenië ter bestrijding van de corruptie zich goed ontwikkelt, laat Transparency International, dat jaarlijks een rapport presenteert over corruptie in de wereld, een ernstige waarschuwing aan het adres van Roemenië en nu ook Kroatië horen. Ten aanzien van Roemenië meldt de Commissie voorts dat er een aanzienlijk tekort aan implementatiecapaciteit is, dat de landbouwstructuur nog niet gereed is voor Europese concurrentie en zij plaatst voorts vraagtekens bij de ruimte die de pers krijgt bij het uitoefenen van de vrije meningsuiting. De regering verwacht dat de Europese Raad op 17 december besluit om de toetredingsonderhandelingen met beide landen formeel af te sluiten. Welke betekenis heeft dan de stellingname van de regering dat een belangrijk ijkpunt voor de afronding van de onderhandelingen de Draft Common Position ten aanzien van de hoofdstukken justitie en binnenlandse zaken is? De gesignaleerde tekortkomingen kunnen toch niet in twee maanden worden weggewerkt. Wat kan het monitoren van de implementatie opleveren als er geen opschortende werking mogelijk is? Welke nadere politieke conclusies zou de Raad aan de beoordeling kunnen verbinden?

Voorzitter. Ik kom toe aan mijn opmerkingen over Turkije en begin met groot compliment aan het adres van de Turkse regering voor haar inspanningen en de vooruitgang die zij daarbij heeft geboekt. Dit had niemand verwacht en deze vooruitgang kent eigenlijk zijn weerga niet. De verbeteringen staan voor een gigantisch veranderingsproces, ook in mentaal opzicht. Wij willen ons constructief en kritisch opstellen, streng maar rechtvaardig. Dat wil zeggen: geen compromissen bij het doorvoeren en het toepassen van de Kopenhagencriteria. In de praktijk en in mentaal opzicht heeft Turkije nog een lange weg te gaan. Wij stemmen graag in met de introductie van een nieuw toetredingsinstrument door de Europese Commissie, te weten monitoring van voortgang van dit proces met eventueel opschortende werking. Dit is overigens iets waarmee de Raad van Europa al jaren ervaring heeft. Bij de start van de onderhandelingen dienen de politieke criteria, in combinatie met de monitoring, onderdeel van het proces uit te maken. Het kabinet heeft inmiddels besloten in te stemmen met het starten van de onderhandelingen. Is dit juist? De CDA-fractie stemt met dit besluit in onder de voorwaarde dat kwesties als martelingen, vrijheid van

  • godsdienst, opleiding en het stichten van kerken op de agenda blijven en dat op die punten concrete vooruitgang wordt geboekt. Wat dat betreft deel ik de opvatting van de andere woordvoerders.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Een paar maanden geleden hebben wij ons in het debat over de nieuwe toetreders nogal druk gemaakt over het feit dat de regering arbeidsmigratie uit Polen wil tegengaan. De Kamer vond dat in strijd met de geest en de praktijk van de Europese Unie. Wat vindt de heer Van der Linden van het feit dat de regering in haar brief de Europese Commissie volgt in haar opvatting dat het mogelijk moet zijn om permanente vrijwaringsclausules bij de mogelijke toetreding van Turkije in te bakken? Aan de opmerking over de vrijwaringsclausules voegt de Europese Commissie toe: zoals het vrije verkeer van personen. Is de heer Van der Linden het met mij eens dat je nu dezelfde opvatting moet hebben als die wij hadden bij de bespreking van de beperkende maatregelen inzake de arbeidsmigratie uit Polen? Vindt hij dus ook dat je niet voor zo'n vrijwaringsclausule moet kunnen en willen zijn? Is het ook niet heel erg voorbarig om nu al een waarschuwingsschot te lossen aangezien het gaat om een toetreding over tien, elf jaar?

De heer Van der Linden (CDA):

Vrijwaringsclausules op onderscheiden gebieden zijn niet ongebruikelijk bij toetredingsonderhandelingen. Zij zijn opgenomen bij de toetreding van Spanje en Portugal. Zelfs zijn die toegepast bij de toetreding van het Verenigd Koninkrijk.

De heer Platvoet (GroenLinks):

In dit geval gaat het om een permanente vrijwaringsclausule.

De heer Van der Linden (CDA):

Je kunt permanente vrijwaringsclausules hanteren zonder ze toe te passen. Ik zou echter niet graag Polen met Turkije vergelijken. U weet dat wij bij de toetreding van Polen kritiek hadden bij het sluiten van de grenzen van Nederland en de rest van Europa voor Poolse werknemers. Daarvoor hadden wij meerdere redenen. De eerste reden was dat bij de toetredingsonderhandelingen met Polen ook de vorige regeringen de toezegging hadden gedaan dat er een vrij verkeer van werknemers zou zijn op het moment waarop de toetreding zou plaatsvinden. Op die toezegging is men teruggekomen. Overigens is niet alleen Nederland daarop teruggekomen, maar ook andere landen.

Verder wijs ik erop dat het al dan niet gebruik maken van vrijwaringsclausules pas aan de orde is op het moment waarop de toetreding aan de orde is. Ik vind het uitstekend dat de mogelijkheid wordt opengehouden, maar om nu al te zeggen dat die in bijvoorbeeld 2020 of 2018 zullen worden toegepast, vind ik wat ver gaan. Collega Jurgens begon zijn betoog met de opmerking: vandaag vijftien jaar geleden is de muur gevallen. Niemand in en buiten deze zaal had de dag ervoor kunnen bevroeden wat de komende vijftien jaar zou gebeuren. Ik durf nu niemand te vragen: kunt u mij vertellen hoe Europa er in 2018 uitziet? Met andere woorden, ik wil niet op die situatie vooruitlopen. Laat het maar gebeuren. Misschien zeggen wij in 2018: wij hebben ze hard nodig. Ik weet het niet. Ik wil hierop geen antwoord geven.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik ken u als een groot voorstander van de Europese Unie. Elke keer spreekt u over de waardegemeenschap die deze Unie zou zijn en dat die waardegemeenschap wordt geconcretiseerd met een aantal uitgangspunten, zoals het vrije verkeer van personen. Dan is een permanente vrijwaringsclausule daar toch mee in strijd.

De heer Van der Linden (CDA):

Als je die permanent zou toepassen wel, maar als in verdragen vrijwaringsclausules staan opgenomen, kan dat voor bepaalde producten gelden. Ik wil daarom niet vooruitlopen op ontwikkelingen in de periode tot 2018 of 2020.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Maar de regering geeft expliciet één voorbeeld en dat betreft het vrije verkeer van personen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Wij kunnen inderdaad niet in de toekomst kijken. Wij kennen wel het verleden. Toen wij de NAVO oprichtten hebben wij gezegd dat de verdediging het belangrijkste criterium was en dat daarom ook landen die absoluut niet onze kijk op democratie hadden hiervan lid konden worden. Als het om de Europese Unie gaat hebben wij dergelijke landen echter altijd buitengesloten. Dat is met het stellen van de Kopenhagencriteria nog een keer bevestigd. Kunnen wij, gelet op het verleden, nu wel zeggen dat Turkije nooit lid kan worden van de Europese Unie zolang daar wantoestanden heersen en mensen in politiecellen en gevangenissen worden gemarteld? Doet het er daarbij wel iets toe of Turkije in 2020, 2030 of 2200 zal toetreden? Het gaat om de gezamenlijke norm. Dat schot voor de boeg mogen wij toch wel lossen. Die conditia sine qua non mogen wij hier toch wel nadrukkelijk uitspreken.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat mogen wij niet alleen hier doen, voorzitter, maar ook elders. Wij hebben deze voorwaarde in de Raad van Europa uitgesproken. Die wordt in het Europees Parlement uitgesproken en die spreken wij hier uit. Dit is een nadrukkelijke voorwaarde. Ik heb ook gezegd: daar kun je niet mee sjoemelen. Als mensen worden gemarteld kun je niet zeggen: wij passen de voorwaarden maar een beetje toe of doen dat incidenteel. Zoiets mag niet gebeuren. Dat is evident.

De heer Kox (SP):

Dus zelfs als wij straks een ander land hard nodig hebben, dan nog zal dat "hard nodig hebben" – die woorden gebruikte u – nooit iets af kunnen doen aan de onmogelijkheid om lid te worden van de Europese Unie als dat land martelingen op politiebureaus en in gevangenissen toestaat. Het is belangrijk om dat vast te stellen.

De heer Van der Linden (CDA):

Voor mij is het volkomen overbodig om dit vast te stellen. Het is evident dat het respecteren van de mensenrechten een prealabele voorwaarde is om volwaardig lid van de Europese Unie te worden.

De heer Kox (SP):

Fijn om het op dit punt met u eens te zijn.

De heer Van der Linden (CDA):

Dit verrast mij niet. Het CDA heeft altijd deze lijn gevolgd en het zal dat blijven doen. Deze kwestie raakt namelijk het hart van de democratie en van de rechtsstaat.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Linden, u kunt u betoog voortzetten.

De heer Van der Linden (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Het is van het grootste belang, met name ook voor Europa, dat het europeaniseringsproces in Turkije door gaat. Dat belang onderschrijven ook de tegenstanders van lidmaatschap van Turkije. Wij kunnen instemmen met een "open end" ten aanzien van de toetredingsdatum, maar als Turkije aan het eind van het proces volledig voldoet aan de criteria qua wetgeving en praktische implementatie is wat de status betreft, zeg ik ook tegen de heer Kox, niet meer sprake van een open end. Dan spreken wij gewoon over een lidmaatschap. Daarover moet geen misverstand bestaan. In het debat in Brussel gisteren vroegen mijn goede CDU- en CSU-vrienden: kan Europa dit wel dragen? Ik vind dit niet relevant. Als Europa de komende vijftien jaar niet in staat is om te verdiepen, om voor zichzelf een draagvlak te creëren en om in de globaliserende wereld echt een factor van betekenis te zijn, ligt de oorzaak bij de Europese Unie. De toetredende landen mag je dan geen verwijt maken. Ik wil er ook nog op wijzen dat met het oog op de energievoorziening wij een stabiele factor in de Kaukasus en in het Midden-Oosten buitengewoon hard nodig hebben.

Als een belangrijk aandachtspunt noemt de Commissie terecht de zorgen en de percepties die leven onder de bevolking van zowel de EU als Turkije. Hoe stelt de regering zich de intensivering van de politieke en culturele dialoog voor? Mogen wij verwachten dat deze kwestie en de kloof met de burgers in "Communicating Europe" een duidelijke aanpak krijgen met concrete acties? Is ook in een offensieve campagne in het onderwijs voorzien? In dit verband is het verheugend om te constateren dat er grote behoefte bij burgers is en dat zij nieuwsgierigheid zijn, getuige het succes van Geert Mak's boek "In Europa". Laat ik hier nog een keer vermelden dat het mij grote deugd doet dat er zo veel belangstelling is voor dat fantastische boek dat een beschrijving geeft van de Europese ontwikkeling en dat tot conclusie heeft dat Europese integratie noodzakelijk is. Ik kan het iedereen aanbevelen om dit boek te lezen.

Het hoofdstuk over de financiën van de Europese Unie wordt erg gedomineerd door de woorden "nettobetaler" en "nettopositie". Het heeft mij getroffen dat jongeren uit de 25 lidstaten op het congres van de Nederlandse jeugdraad van 15 tot 18 juli in Den Haag, zoals de Volkskrant het in een artikel van 19 juli omschrijft, verder in de toekomst kijken dan de bestuurders in grijze pakken die het in Europa voor het zeggen hebben. Om die reden heb ik vandaag maar een blauw pak aangetrokken. Verder staat in dat artikel: "Een werkgroep had een idee hoe de interesse van de bevolking voor Europa te vergroten: draag een deel van de btw rechtstreeks af aan Brussel. De mensen willen dan weten wat er met hun geld gebeurt. Dat verhoogt hun betrokkenheid." Dat is nu precies het systeem van eigen middelen dat Commissie, Parlement en Raad destijds voor ogen stond: de btw als aanzet voor een Europese belasting die burgers rechtstreeks merken en betrekken. Mede daarom is de btw-grondslag geharmoniseerd. Dat transparante systeem is door het "I want my money back" van Thatcher aangetast. Later kreeg ook het denken in nettoposities meer en meer aanhang en ging het begrip "nettobetaler" ook in ons land het denken domineren.

Het akkoord van Berlijn in 2000 heeft in termen van een transparante EU-financiering met betrokkenheid van de burgers het systeem van de eigen middelen verder aangetast. Dat creëert een verkeerde perceptie. Dat roept het beeld op dat Europa alleen maar geld kost en veroorzaakt op ongerechtvaardigde gronden een vervreemding van Europa. Dat maakt van Europa een centenkwestie en is fnuikend voor de beeldvorming. De begroting van Europa voor 450 miljoen burgers is een derde van de begroting van Nederland met 16 miljoen burgers. Ook kan gesteld worden dat de Europese burgers een paar uur parkeren in Amsterdam betalen voor de toetreding van tien nieuwe lidstaten. Wij hebben evenwel een beeld gecreëerd waardoor de burgers volkomen op het verkeerde been zijn gezet.

De heer Kox (SP):

Deze rekensom krijg ik nu al van de heer Van der Linden zo lang ik hier van hem college mag krijgen. Die klopt natuurlijk ook. Wil hij hier echter aan toevoegen dat Brussel, los van dat geld, ook nog 20%, 30% of zelfs 60% van onze wetten bepaalt en ons daarvoor laat betalen? Het bedrag dat de heer Van der Linden noemt, is dus buitengewoon arbitrair. Brussel beïnvloedt namelijk ook nog al onze begrotingen via de Europese wetgeving die wij bij ons moeten implementeren. En dan kom je op een veel en veel groter bedrag uit.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik denk dat u dit verkeerd ziet. Als wij het goed doen, hebben wij vervangend beleid. Kijkt u eens naar het onderzoek in Europa. Daarvan vindt 85% plaats op nationaal niveau en 15% op Europees niveau. Van die 85% wordt een groot gedeelte dubbel gedaan. Daar zouden wij dus op kunnen besparen, als wij het samen zouden doen. Hetzelfde geldt voor defensie en nog vele andere terreinen. Het landbouwbeleid is bijvoorbeeld ook vervangend beleid. Als wij dat weer terughalen naar de nationale lidstaten, zal het aanzienlijk duurder worden.

De heer Kox (SP):

Dat zijn kwalitatieve oordelen. Waar het mij om gaat, is dat het niet waar is dat Brussel ons, zoals u het zegt, maar een klein zakje met geld kost, vergelijkbaar met de kosten van een uur parkeren in Amsterdam. Brussel bepaalt een groot deel van onze wetgeving en daarmee de financiële gevolgen van die wetgeving. Hierdoor is Brussel veel belangrijker dan u in uw vriendelijkheid doet voorkomen. Ik denk althans dat wij dat toch wel kunnen vaststellen.

De heer Van der Linden (CDA):

Die conclusie deel ik niet. Ik ben het er wel mee eens dat het gaat om belastingcenten van de burgers. Politici op het Europese en het nationale vlak moeten er goed op toezien dat die centen in Europa net zo adequaat besteed worden als in het eigen land. Ik kan u verzekeren dat ik aan de overkant jaar in jaar uit daarop gehamerd heb en dat ik als een van de weinigen tegen het Edinburgh-akkoord was, omdat daarmee goed geld naar kwaad geld gebracht werd. Met andere woorden: ik sta hier niet te proclameren dat wij meer geld naar Brussel moeten brengen. Ik wens echter niet te accepteren dat de beeldvorming en de perceptie die bij de burgers over Europa worden neergezet, volkomen onrecht doen aan de betekenis van Europa voor diezelfde burgers.

Door het verlaten van de financiële transparantie wegens het dominerend financiële denken bestaat het levensgrote gevaar dat de betrokkenheid van de burgers veel minder kans krijgt. Ik weet dat dit niet zo maar teruggedraaid kan worden, maar de uitspraak van het jeugdraadsymposium in 2004 met jonge deelnemers uit de 25 lidstaten inspireert mij om dit onderwerp onder ogen te nemen. Bovendien is dit een van de thema's die naar voren zijn gebracht op de ministeriële conferentie over Communicating Europe, waardoor burgers directer betrokken raken bij Europese zaken. Dat neemt niet weg dat het noodzakelijk is dat, zoals ik al eerder gezegd heb, ook binnen de Europese Unie regelmatig reshuffling van beleid plaatsvindt. Wij mogen niet schromen om bij nader inzien zaken terug te brengen op het nationale niveau. Europa mag niet te groot worden qua beleidsonderdelen die dwingend zijn. Zo is een verschuiving van de structuurfondsen van zuid naar oost dringend noodzakelijk. Wij moeten ons concentreren op de zwakste regio's en de zwakste landen. Welke kans van slagen hebben wij evenwel om met name Spanje zo ver te krijgen, nu de unanimiteitsregel ook met steun van Nederland van toepassing is gebleven? Is het inbouwen van een horizonbepaling, een eindigheid, ook in de nieuwe lidstaten niet wenselijk?

De Europese Unie heeft in tegenstelling tot de lidstaten nooit de volledige ruimte van 1,24% benut. Integendeel, in de afgelopen decennia is de Europese Unie daar ver onder gebleven en zijn de betalingskredieten onder de vastleggingskredieten gebleven. Dat moet tot voorbeeld strekken voor de nationale lidstaten waar grote financieringstekorten zijn ontstaan als gevolg van politieke keuzes. Wat heeft de regering ertoe bewogen om met enkele lidstaten de Commissie op te roepen om de begroting te houden binnen 1% van het EU-bbp?

Ik kom tot slot op de agentschappen. Op 27 juni 2003 adviseerde de regering in Kamerstuk 22112, nr. 280 nog tot terughoudendheid ten aanzien van de instelling van Europese regelgevende agentschappen. Ook uitte de meerderheid van de lidstaten in een reactie op het witboek "Governance" twijfels over de oprichting van regelgevende organen op EU-niveau. Terwijl in de Nederlandse politiek de twijfel over vergelijkbare uitvoerende organisaties groeit, dendert de trein in Brussel door. Dit roept een aantal indringende vragen op. Dreigt dit proces zich niet te onttrekken aan de subsidiariteits- en vooral ook de proportionaliteitstoets? Dreigt hier niet een wild vertakte boom te ontstaan met bovendien de neiging in de lidstaten om schaduwagentschappen op nationaal niveau op te richten? Is het gevaar van ongecontroleerde nieuwe bureaucratie en regelgeving niet reëel en komt het parlement nolens volens niet op afstand te staan, ook al krijgt het daar wel een toezichthouder bij? Worden geen doublures met goed functionerende bestaande Europese instellingen, bijvoorbeeld het agentschap voor de mensenrechten in Wenen, en een waste of money veroorzaakt? Met name waar het gaat om het agentschap voor de mensenrechten, vraag ik de minister welke waarborgen ingebouwd worden om duplicatie en het hanteren van uiteenlopende normen in Europa te voorkomen. Ik hoor hier graag een nadere reactie op.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Na dertien jaar als plaatsvervanger te hebben gefungeerd voor de Commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties is het mij nu eindelijk gelukt om een plaats te bemachtigen in deze imposante commissie. Dat resulteert vandaag in een bijdrage aan het Europadebat. Zo ik iets ben, ben ik Hagenaar en Europeaan, om een bekende frase van Louis Couperus te parafraseren.

Als lid van een generatie die de gevolgen van de oorlog op het netvlies heeft en behorend tot een bevolkingsgroep waar de bezetter speciale aandacht voor had, om oud-minister Pais te citeren, heb ik van kinds af aan de integratie binnen Europa gevolgd en hartstochtelijk toegejuicht. Toen enkele jaren geleden de euro in ieders portemonnee kwam, was dat een bijzondere dag. Dat draai je niet zo maar even terug. Tegelijkertijd heb ik beseft dat het maken van een Europese Unie iets is wat je met mensen van onze generatie moet regelen. Immers, de generatie na ons zit wat glazig te kijken als je het hebt over het voorkomen van oorlogen in ons werelddeel. De heer Jurgens gaf daar in de eerste alinea's van zijn bijdrage van vandaag een treffend voorbeeld van. De nieuwe generatie zegt dat de Europese Unie niet democratisch en niet sociaal genoeg is en dat wij daar eerst iets voor moeten regelen, voordat wij verder gaan.

Hoe waar zulke vaststellingen op zichzelf ook zijn, het kunnen nooit argumenten zijn om voorlopig maar niets te doen, al klinkt dat voor die generatie weer niet erg overtuigend. Dat Keulen en Aken niet op één dag gebouwd zijn, is een boodschap die kennelijk niet aankomt. Met stijgende verbazing en eerlijk gezegd ook verbijstering heb ik het euroscepticisme zien ontstaan en groeien. Als die ontwikkeling niet energiek wordt bestreden, dan gaan wij in Europa met de referenda over het verdrag dat de grondwet voor Europa genoemd wordt, een onzeker avontuur tegemoet. Wij moeten onder ogen zien dat de nieuwe generatie niet meer wordt overtuigd door de motivatie die de oprichters van de Europese Gemeenschap en velen na hen heeft bezield. Vrij verkeer van personen en goederen of het gegeven dat je voor een groot aantal landen in Europa geen vreemde valuta meer hoeft te kopen, zijn voor deze generatie vanzelfsprekende zaken. Valt er dan nog een argument voor Europese integratie te bedenken dat de mensen van nu en later kan overtuigen? Ik denk van wel.

Konden de oprichters van de Europese Gemeenschap nog uitgaan van drie grote blokken in de wereld – Amerika, de Sovjet-Unie en Europa – de bevolking van vandaag kent een andere indeling: Amerika, China, India/Pakistan, Brazilië en Japan. Europa kan aan dat rijtje worden toegevoegd, als het erin slaagt om een coherent blok te vormen met bijvoorbeeld de Lissabon-doelstellingen over de kenniseconomie hoog in het vaandel. Slaagt Europa daar niet in, dan wordt ons werelddeel op het internationale toneel zonder enige twijfel gemarginaliseerd. Zoiets zou voor Europa weliswaar een geheel nieuwe ervaring zijn, maar ook een uiterst onwenselijke. En dat kan niemands bedoeling zijn. Waar het gevaar van marginalisering al geldt voor landen als Engeland, Spanje, Italië en Duitsland, geldt het voor Nederland met zijn ruim 16 miljoen inwoners uiteraard in bijzonder sterke mate. Er is voor Europa dan ook geen weg terug. Nederland moet zich buigen over de vraag hoe het binnen de Unie maximale invloed kan uitoefenen.

Het is jammerlijk dat het niet goed lukt om in Benelux-verband een Europees beleid te ontwikkelen. De Benelux zou binnen de Europese Unie een invloedrijke positie kunnen innemen. Willen de bewindslieden eens ingaan op de vraag of de Nederlandse regering er wel alles aan heeft gedaan en doet om die positie te bereiken? En willen zij dan ook ingaan op de vraag waarom het maar niet lukt?

Bekijk je de Europese Unie vanuit het perspectief van de dreigende marginalisatie, dan dringen zich ook over de uitbreiding van de Europese Unie enkele duidelijke gevolgtrekkingen op. Een viertal landen staat hierbij de komende jaren in het licht van de politieke schijnwerpers: Roemenië, Bulgarije, Kroatië en Turkije. Voor de fractie van D66 horen deze vier landen bij de Europese familie. Ten aanzien van Turkije wordt daar, historisch gezien, door velen een vraagteken bij gezet. Nu is de geschiedenis altijd op veel manieren te duiden. Maar wie het meesterlijke boek "De Zwarte Zee" van Achesson leest, kan in ieder geval niet heen om de constatering dat Turkije de blik altijd naar Europa heeft gewend: soms in oorlogssituaties, voor Wenen of Budapest, soms met de bedoeling om godsdienst te verspreiden, maar die hebbelijkheid had het land dan weer gemeen met veel andere Europese landen. In Turkije heeft het bewind van Ataturk staat en godsdienst strikt van elkaar gescheiden, en ook vandaag wordt deze scheiding, bijvoorbeeld als het gaat om het dragen van religieuze symbolen, radicaler doorgevoerd dan in ons land. Er zijn, met andere woorden, waarachtig wel argumenten te bedenken die verder gaan dan de overweging dat het land om geopolitieke redenen bij Europa dient te worden betrokken, ook al is er met die vaststelling op zichzelf ook niets mis.

Ondanks dit alles kan de weg naar een volwaardig lidmaatschap nog lang zijn. Turkije kampt, evenals de andere kandidaat-lidstaten, met een grote discrepantie tussen de wettelijke regelingen en de dagelijkse praktijk. Ook dat verschijnsel laat zich gemakkelijker herkennen als wij ons de discussie over het Rekenkamerrapport "Tussen beleid en uitvoering" even in herinnering brengen. Natuurlijk telt zo'n discrepantie zwaarder, beslissend zwaarder, als de mensenrechten en de democratie ermee gemoeid zijn. Daarom is het zinvol om de opmerking te memoreren die oud-collega Kohnstamm vorig jaar heeft gemaakt, namelijk dat de besprekingen met Turkije kunnen worden geopend, maar ook moeten kunnen worden stopgezet als de uitvoeringspraktijk daar aanleiding toe geeft. Wij zouden het op prijs stellen als de minister, van wie bekend is dat hij voorstander is van de toetreding van Turkije, eens aangeeft hoe hij die ontwikkelingen precies ziet. Ook vernamen wij in dit verband graag zijn reactie op de brief van de Federatie Armeense Organisaties Nederland. De Armeense genocide is niet te ontkennen. De conclusie waartoe de schrijvers van deze brief komen, namelijk dat de beslissing over het starten van onderhandelingen met Turkije moet worden uitgesteld, achten wij niet terecht. Wel vinden wij dat in de besprekingen nadien het vraagstuk van de omgang met het verleden, ook voor Turkije, niet kan worden genegeerd.

Door alle aandacht voor Turkije, terwijl de beslissing daarover nog wel even op zich laat wachten, is er in de nationale parlementen te weinig aandacht voor beslissingen die voor de deur staan, te weten over de toelating van Roemenië en van Bulgarije. Ook in deze landen gaapt er een gat tussen theorie en praktijk. Zijn de waarschuwingen aan deze landen over de voortgang bij de verwezenlijking van de Kopenhagen-criteria wel duidelijk genoeg? Is de boodschap dat het de EU ernst is en dat de kans op uitstel van toetreding niet moet worden onderschat, overgekomen? Graag hoor ik hierop een reactie, want de tekst op bladzijde 51 van de Staat van de Europese Unie is wel erg summier.

In de tweede pijler van Maastricht wordt expliciet genoemd dat het buitenlands beleid van de Unie gericht dient te zijn op de ontwikkeling en versterking van de democratie en de rechtsstaat. Dit spreekt wat ons betreft voor zichzelf. De Europese Unie kan, door deze doelstelling actief na te streven, zich als eenheid een uitstraling verwerven in Afrika, Latijns-Amerika en delen van Azië.

De heer Kox (SP):

Voordat de heer Schuyer doorgaat met zijn betoog over de rest van de wereld, wil ik nog even terugkomen op Roemenië en Bulgarije. Begrijp ik het goed dat hij met mij van mening is dat de regering moet doen wat wij hier begin dit jaar hebben afgesproken, namelijk afzonderlijke verdragen voor Bulgarije en Roemenië aan ons voorleggen? Wij vinden namelijk dat er, om alles goed op zijn merites te kunnen beoordelen, geen sprake mag zijn van koppelverkoop.

De heer Schuyer (D66):

Ik zou daarvoor pleiten.

De heer Kox (SP):

Kunnen wij hierover samen een uitspraak van de Kamer vragen, als de regering zich daar in haar termijn niet toegeeflijk over uitlaat, opdat de regering echt goed weet wat wij vinden?

De heer Schuyer (D66):

Laat ik eerst de regering maar even aan het woord laten.

Steun aan democratische ontwikkelingen is te beschouwen als een nieuwe vorm van ontwikkelingssamenwerking, een respectvoller woord dan ontwikkelingshulp. Ook dit kan een EU-doelstelling zijn die een jonge generatie kan aanspreken. Op bladzijde 6 van de Staat van de Europese Unie worden over nieuwe vormen van democratische standpuntbepaling wel functionele opmerkingen gemaakt, maar deze beperken zich tot het Europese niveau. Het wordt niet gepresenteerd als een terrein waarop ook aan de Derde Wereld handreikingen kunnen worden gedaan. Zou Nederland dit aspect tijdens de resterende weken van het voorzitterschap niet nog meer kunnen benadrukken, bijvoorbeeld door instellingen als het Instituut voor Meerpartijendemocratie te ondersteunen, vooral in de beleidsuitvoering?

Op dezelfde bladzijde wordt ook ingegaan op terugtreding van Europa ten gunste van de nationale staat. Het grondwettelijk verdrag biedt die mogelijkheid expliciet. Dat punt zou in de aan het referendum voorafgaande voorlichtingscampagne nadrukkelijk de aandacht moeten krijgen. Onze minister van Buitenlandse Zaken heeft het thema ook in zijn Humboldt-lezing uitgewerkt. Het is een fascinerend idee om nationale parlementen EU-voorstellen vooraf te laten beoordelen op de noodzakelijkheid van een regeling op Europees niveau. De terechte opmerking dat deze Kamer daarbij een specifieke positie inneemt, vormt een argument te meer om nu serieus te bezien of bij Europese verdragen en dergelijke geen versterking van de Verenigde Vergadering past. Hoe zien de bewindslieden dat?

In de Europese grondwet wordt ook geregeld hoe landen de Unie kunnen verlaten. In een andere tijd is daar door de zes oprichters van de Europese Gemeenschap geen aandacht aan besteed. In het Nederlandse parlement was er indertijd zegge en schrijve één stem van de KVP'er Van Rijckevorsel tegen het Verdrag van Rome, met als motivatie dat je bij verdragen ook moest regelen hoe je eruit kon komen. Daar werd toen niet over nagedacht. Het enthousiasme was volledig. Men zou dit definitief maken en men zou er niet uitgaan. Nu is er een grondwet in de maak, waarin dat wordt geregeld. Nu het wel wordt genoemd, verdient dat ook in de voorlichting aan de burgerij bepaald nadruk. Zij die sceptisch staan tegenover de Europese integratie, zoals de Socialistische Partij, zouden er goed aan doen om eerst voor die grondwet te stemmen en pas daarna voor uittreding te pleiten.

De heer Kox (SP):

Mijn partij verzet zich niet tegen Europese integratie en ook niet tegen een Europese grondwet, maar wij verzetten ons tegen de inhoud van deze grondwet. Het zou wel heel raar zijn om voor te stemmen, als je het met de inhoud oneens bent, om vervolgens iets te bepleiten wat wij niet willen, namelijk om wij uit de Europese Unie te gaan. Ik ben het ermee eens dat iedereen propere voorlichting moet geven. Ik zeg toe dat er in de voorlichting van mijn partij wordt gezegd dat er ook in komt dat je uit de Unie kunt treden. Vervolgens zullen wij zeggen waarom wij dat niet moeten doen, maar wel tegen de grondwet moeten stemmen. Als u dat in uw voorlichtingscampagne ook doet, en ook aangeeft wat u vindt van de inhoud van die grondwet, zijn wij het weer eens en gaan wij geen verhaaltjes over elkaar vertellen.

De heer Schuyer (D66):

Ik kan u verzekeren dat ik ook actief zal meedoen in het kamp van de mensen die voor die grondwet willen stemmen, maar dat zal u op basis van dit betoog niet verbazen.

Dit debat vindt plaats op een uniek moment voor Europa. Ik doel op de reactie van het Europees Parlement op de presentatie van de nieuwe Europese Commissie. Ook deze assertieve opstelling van het Europees Parlement is een zaak die in de voorlichting voor het referendum vermeld moet worden. Wat men van de zaak zelf ook vindt, het betekent een stap naar betere democratische verhoudingen in de Unie. Tevens roept het gebeurde de vraag op of de bevoegdheid van het Europees Parlement niet in die zin moet worden gewijzigd en uitgebreid dat ook over individuele leden of kandidaat-leden van de Commissie een uitspraak kan worden gedaan in plaats van uitsluitend een oordeel over de hele Commissie. Hoe ziet de regering dit?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

In een tussenzinnetje zei de heer Schuyer: wat men ook van de zaak mag vinden. Wat vindt de heer Schuyer, als democraat, van die zaak?

De heer Schuyer (D66):

Daar kan ik vrij duidelijk antwoord op geven. Wij hebben hierover in eigen kring uitvoerig gesproken. Wij hebben aanvankelijk nadrukkelijk het pleidooi gevoerd dat ieder lid dat zich daar presenteert, persoonlijke opvattingen mag hebben zoals hij wil en beoordeeld moet worden op zijn uitvoeringspraktijk. Aanvankelijk werd er dus voor gepleit om te zeggen dat er geen reden was om een nee-stem aan Buttiglione te geven. Die opvatting is gewijzigd, doordat kon worden aangetoond dat Buttiglione die vermenging van zijn persoonlijke opvatting en zijn uitvoeringspraktijk in het verleden in de Italiaanse politiek heeft gepresenteerd. Alles afwegende, was dat voor de liberale fractie in het Europees Parlement, de ELDR, de reden om er uiteindelijk "nee" tegen te zeggen, maar daarbij zijn wij bepaald niet over één nacht ijs gegaan.

Als hij het advies van de heer Dehaene had gevolgd en had gezegd: luister eens, dit zijn particuliere opvattingen, ik zit hier om een opvatting te geven over het beleid dat ik ga voeren, dus ik geef daar geen antwoord op, dan was de zaak nooit zo hoog opgelopen. Dat advies van Dehaene kwam wel na afloop, helaas.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ben het met de heer Schuyer eens wat betreft het eerste deel, maar ik moet zeggen dat ik zijn nadere toelichting gevaarlijk vind. Dan vraag ik mij af of oud-communisten in Oost-Europa in de toekomst nog wel een functie kunnen vervullen, omdat zij dat verleden met zich dragen. Dan vraag ik mij af waarom een man als Fini wordt afgerekend op het verleden van zijn partij, heel lang geleden, terwijl hij een uitstekende rol heeft vervuld in de Conventie. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat onderdeel een beetje gevaarlijk vind.

De heer Schuyer (D66):

Ik kan mij dat voorstellen, maar de heer Van der Linden zal het met mij eens zijn dat er een verschil is tussen mensen die in een vrije democratie hun opvattingen kunnen geven in relatie tot hun uitvoering, en de situatie achter het IJzeren Gordijn waar geen vrijheid van meningsuiting in die vorm was. Ik geef wel toe dat er een spanningsveld zit, laat daar geen misverstand over zijn, maar ik zie hier toch wel een kleine nuance.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb de tekst van Buttiglione gelezen, die in dit opzicht haarzuiver was. Dat zou ervoor hebben gepleit dat het Parlement tegen de voorzitter van de Europese Commissie had gezegd: wij zijn gewaarschuwd en u wordt door ons gewaarschuwd; wij zullen deze Commissaris nauwlettend volgen op zijn daden en wij zeggen toe dat u van ons de opdracht krijgt om hem naar huis te sturen, als hij over de streep gaat op dit punt, maar wij beoordelen hem op zijn daden. Wat nu is gebeurd, vind ik een buitengewoon gevaarlijke route, moet ik zeggen. Om daaraan toe te voegen in het Europees Parlement dat hij niet geschikt is voor de Commissie, komt neer op een beroepsverbod voor de Commissie, en dat gaat mij helemaal te ver. Ik heb het niet over de inhoud, maar puur over de staatsrechtelijke zuiverheid.

De heer Schuyer (D66):

Het is de vraag of dit een vraag aan mij was. Als het Parlement de macht heeft om individuele leden naar huis te sturen, zou deze vorm van debatteren niet meer hoeven.

Er is over Europa veel meer te zeggen. Op blz. 11 van de Staat van de Europese Unie worden een reeks punten genoemd die in het verdrag worden geregeld. De ondertekening van het verdrag, vorige week, was een belangrijk moment in de Europese geschiedenis. Op onderdelen ervan kan men kritiek hebben, maar het is een geweldige prestatie om zaken als gekwalificeerde meerderheid, het volksinitiatief, de rol van de nationale parlementen, de bevoegdheden van de Commissie en van het Europees Parlement en de regels over het voorzitterschap in consensus te regelen. Ik noem er een aantal, maar er zijn er meer. Dat is een geweldige prestatie. Niemand kan dan ook volhouden dat er geen voortgang is bij die aspecten van de Unie, die ook dringend verbetering behoeven, zoals democratisering. Het is te hopen dat dit in de nabije toekomst ook zal gelden voor de sociale agenda.

Het boeiende van de Europese agenda is dat de echte Europeanen vrijwel voor elkaar kunnen spreken. Dat was vandaag ook weer het geval. Ik ben begonnen met te zeggen dat het mij eindelijk is gelukt om het woordvoerderschap te verwerven. De afgelopen jaren heb ik geboeid en met instemming geluisterd naar de woordvoerders uit andere fracties, of dat nu de VVD'er Van Eekelen was, de socialist Wöltgens of de christen-democraat Van der Linden. Op de middelbare school had ik een leraar Engels die stelde dat een zinvol debat alleen kan plaatsvinden onder gelijkgezinden rondom één thema. De Europese discussie is daar een fraai voorbeeld van. Ik wacht de beantwoording met belangstelling af.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Aan het Europese front veel nieuws, om maar eens te variëren op de overbekende boektitel van Erich Maria Remarque. Geen oorlogsnieuws gelukkig, maar politiek nieuws. Dat onze bewindslieden, thans geroepen tot het voorzitterschap van de Unie, vaak aan de basis staan van die nieuwsontwikkeling, is voor de fracties van de ChristenUnie en van de SGP reden om hen kracht, wijsheid en volharding toe te wensen. Wie de laatste tijd goed luistert, hoort de adrenaline door het departement jagen.

In de Staat van de Europese Unie, een document dat inmiddels volwassen is geworden, schrijft het kabinet dat het Europese integratieproces in de fase van overgang is. Ik meen dat dit niet de meest adequate kwalificatie is. Overgang waarnaar, zo kan men vragen. Ik zou het niet weten, zo kort na de grootschalige uitbreiding en de ondertekening van het grondwettelijk verdrag.

De bedoelingen van de bewindslieden worden wat duidelijker en ook acceptabeler, als zij vervolgens opmerken dat de in de achter ons liggende jaren behaalde resultaten moeten worden geconsolideerd en waar nodig gecompleteerd. Alleen al daarom zou men niet verder moeten gaan met alweer een gewichtige uitbreiding. Er is een grens aan de absorptiecapaciteit van de Unie, maar ook van de burger, maar daarover later.

In de staat van de Unie staat een zin die ik graag onderschrijf: "Een verschuiving van informatie naar communicatie en debat: Europa meer politiek en minder technocratisch." Ik citeer dat met enige voldoening, evenals de heer Kox, want sinds jaar en dag loop ik aan tegen een herkenbare technocratische en te zakelijke benadering van de Europese integratie in de Nederlandse politiek. Deze doet geen recht aan de aard van het proces en maakt ons argeloos, wat ten koste kan gaan van onze belangen en zelfs van onze centen, zoals we na de Top van Edinburgh tot onze schade hebben ondervonden. Ik kan mij de verbazing nog herinneren dat ik de heer Van der Linden toen in de Tweede Kamer voor het eerst kritisch hoorde praten over Europa.

Ik moet helaas constateren dat van die erkenning dat de legitimatie van de Europese integratie een politieke spits moet krijgen, weinig overblijft. Een paar alinea's verder wordt op de oude manier gesteld dat de burger moet worden duidelijk gemaakt dat de integratie hem "betere producten en diensten" levert. Alweer het Europa van de economen dus.

Ik kies bij de bespreking van enkele actuele thema's daarom liever en ook gerechtvaardigd de invalshoek van de politieke legitimatie van de Unie, want dat is wat wij de burger verplicht zijn. Een week of twee geleden waren de regeringsleiders te gast bij Berlusconi om het grondwettelijk verdrag te ondertekenen. Dat was weer goed voor mooie plaatjes.

Over dit verdrag zegt de regering in de staat van de Unie dat zij het ten volle zal verdedigen. Dat is consequent. Even consequent zijn de kritische opmerkingen die vervolgens worden gemaakt over referenda terzake. Als deze Kamer zo onverstandig is om het wetsvoorstel goed te keuren dat het grondwettelijk verdrag ook in ons land aan een referendum wil onderwerpen, en daar ziet het helaas naar uit, heeft de regering een probleem.

Onze mening is dat het onverantwoord is om na vijftig jaar Europese integratie het eindresultaat, namelijk het grondwettelijk verdrag, als het ware in de groep te werpen en materieel de indruk te vestigen dat de bevolking nu ineens het laatste woord krijgt. Dat moet zeker voor deze minister van Buitenlandse Zaken een volstrekt onaanvaardbare abdicatie van verantwoordelijkheden betekenen. Daarom wil ik juist uit zijn mond hierover een helder oordeel horen. Ik denk dat ik hem mag vragen om hier leiding te geven, of anders geformuleerd om op te komen voor de Europese zaak, want dat is nodig. Hij zal het misschien vreemd vinden om dat juist uit mijn mond te horen, maar wij zullen niet om opportunistische redenen plotsklaps het referendum omhelzen. Dat hebben wij immers nooit gedaan.

De heer Kox (SP):

Dat begrijp ik en dat is consequent. Stel dat er niet naar u wordt geluisterd en dat het referendum er komt, wat gaat uw politieke richting dan adviseren aan de kiezers? Of legt u de zaak blanco voor?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Daar moeten wij intern nog eens over praten. Ik vind het wat curieus, omdat de burger nu juist het woord moet krijgen bij het referendum. Als wij onszelf misschien wat overdreven serieus zouden nemen, zouden wij nu juist onze mond moeten houden en afwachten wat het advies van de burger is. Onszelf kennende lukt ons dat natuurlijk niet. De bekende kritische positie van onze fracties tegenover het verdrag zal ongetwijfeld meewegen, als de burger vraagt om richting te geven. Het is een wat lastige positie.

De politieke legitimatie van Europa tegenover de burger speelde op de achtergrond ook een rol bij het conflict tussen het Europees Parlement en de Commissie, dat is opgelost door beoogd commissaris Buttiglione met pek en veren naar huis te sturen.

Eerst nog dit. De Nederlandse regering mag tevreden zijn dat mevrouw Kroes niet mede is geslachtofferd. Ik heb geen behoefte haar kwaliteiten voor een commissarispost te betwijfelen, maar ik begrijp niet welk Nederlands belang is gemoeid met het verkrijgen van de zware post van het concurrentiebeleid, zoals ik voortdurend hoor. Ik heb de inzichtgevende biografie van de Belgische socialist Karel van Miert, die in het midden van de jaren negentig dezelfde post bekleedde, nog eens doorgebladerd, maar kwam er zelfs nog geen begin van een notie van een Belgisch belang tegen. Dat ligt voor de hand, want wie in Brussel verantwoordelijk wordt voor het hart van de interne markt, zal ver uit de buurt van elk nationaal belang dan ook willen en moeten blijven. Wat is het Nederlandse belang bij de benoeming van mevrouw Kroes op deze post? Die vraag zou ik ook hebben gesteld als het iemand anders was geweest. Het gaat niet om mevrouw Kroes.

Nu het conflict zelf. Dat een parlement zijn tanden laat zien, roept bij mij als parlementariër natuurlijk weinig bezwaren op, maar dat maakt mij nog niet onkritisch over de inhoud van het conflict en de afloop. In elk geval heeft dit het gezag van de nieuwe Commissie geen goed gedaan, en dat zou het Europees Parlement toch ook een zorg moeten zijn.

Het onverkwikkelijke en vanuit democratisch standpunt zelfs onaanvaardbare van het schervengericht tegen Buttiglione is dat iemand om reden van zijn persoonlijke standpunten, die tot dan op geen enkele wijze tot een politieke operationalisering hebben geleid, naar huis is gestuurd. Je hoeft niet orthodox rooms-katholiek te zijn om Europa zo van je te zien vervreemden. Een grote groep burgers bleef buiten het Europees "contrat social", waarover de minister op 2 juni in zijn zogenaamde Humboldt-rede sprak.

De heer Jurgens (PvdA):

De heer Van Middelkoop gaat tekeer tegen een meerderheid van het Europees Parlement, onze collega's. Ik wil niet treden in de vraag of het Europees Parlement inhoudelijk gelijk had of niet. De heer Van Middelkoop zal zich uit zijn ervaring in de Tweede Kamer herinneren dat ministers vele malen zijn heengezonden om redenen die inhoudelijk nergens op leken, maar omdat zij het vertrouwen niet meer hadden van de leden van de Tweede Kamer. De reden waarom dat vertrouwen ontbreekt, is vaak een psychologische waardering waarvoor niet altijd exacte argumenten kunnen worden aangevoerd. Als hij zegt dat dit een extreme situatie is, raad ik hem aan om te kijken naar het aftreden van een reeks Nederlandse ministers, die om de een of andere reden, soms niet begrijpelijk voor de buitenwereld, niet meer het vertrouwen van de Kamer hadden. Dat was hier het geval. Ik raad hem af om te treden in het bijzondere punt waar voortdurend op is gehamerd, want dat was natuurlijk niet de eigenlijke reden.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik voel mij als parlementariër geheel vrij om uitspraken te doen over wat een ander parlement heeft gedaan, zeker als het een parlement is waar wij nauw bij betrokken zijn. De voorbeelden die de heer Jurgens mij voorhoudt, ontleend aan onze eigen parlementaire geschiedenis, over ministers waarin het vertrouwen is opgezegd, zijn niet helemaal adequaat. Het ging hier niet om het aftreden van een Commissaris, maar hij kwam sowieso niet aan de bak, dus zijn aantreden werd tegengehouden. Misschien is het meest belangrijke punt dat ik het aardig had gevonden als de heer Jurgens, die ik ken als een vrijdenker, om dat woord een keer in positieve zin te gebruiken, in dit debat kritisch had gesproken over datgene wat onze collega's in het Europees Parlement hebben gedaan. Wat mij opviel, is dat hij aan de zaak zelf bijna geen aandacht besteedde en mij vervolgens voorhoudt dat ik er ook mijn mond over moet houden. Zo ken ik de heer Jurgens niet, als het gaat om onderwerpen waar hij zich druk over maakt.

De heer Jurgens (PvdA):

Dat is ook niet wat ik zei. Ik zei dat het een normaal verschijnsel is dat parlementen om redenen die misschien uiterlijk onvoldoende zijn, toch ministers naar huis sturen. De situatie in Straatsburg is niet te vergelijken, omdat ministers zich daar van tevoren aan het parlement moeten presenteren. Dat dit in Nederland niet het geval is, is mede te danken aan het standpunt van partijen zoals van de heer Van Middelkoop, dat ministers door de Kroon moeten worden aangewezen en zich niet vooraf, voordat zij aantreden, hoeven te verantwoorden. Er zijn wel verschillende debatten van tevoren gehouden. Ik wijs bijvoorbeeld op het vijfde kabinet-Colijn dat is heengezonden, nog voordat het een dag had geregeerd. Die dingen gebeuren gewoon. Daar gaat het mij om. Overigens ben ik graag bereid tot een debat of er bij de Italiaanse kandidaat een redelijke grond was om hem heen te zenden. Misschien komen wij zelfs nog tot overeenstemming.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat vind ik een mooi slot. Ik laat het bij het onderlijnen van de laatste zin, want anders zouden wij in herhalingen vervallen. Het is voor mij geen reden om een andere positie te kiezen.

Maar goed, het gaat niet om mij en zelfs niet om de heer Jurgens. Waar het mij in dit debat om gaat, is dat ik in deze hele affaire niets heb vernomen van het Europees voorzitterschap en dus van de Nederlandse regering. Het is toch wat wrang dat Nederland op het ene moment een conferentie op Europese schaal organiseert over het thema "waarden en normen", terwijl het Europees Parlement vrijwel gelijktijdig zonder enig weerwoord zich de allure van een libertijns tribunaal mag aanmeten om een beoogde Eurocommissaris niet te beoordelen op zijn politieke daden, maar om hem bij voorbaat uit te sluiten. De raad, als orgaan dat door zijn recht op voordracht direct betrokken was, had daarom niet mogen zwijgen. Kortom, waar was Nederland als voorzitter? Waarom dit schuldig stellende stilzwijgen? Op dit punt hoor ik graag een reactie van de minister.

De regering heeft niet langer willen zwijgen over haar standpunt over het in december tijdens de Europese Raad te nemen besluit om met Turkije toetredingsonderhandelingen te beginnen. De regering is daarvan een voorstander, zo liet zij vorige week weten. Dat standpunt was geen verrassing, want de gretigheid bij de eerstverantwoordelijke ministers (Balkenende en Bot) viel al geruime tijd op. Ik stel voorop dat het hier om een complexe zaak gaat, die niet met gemakkelijke antwoorden is op te lossen. Dat zeg ik ook tegen mijzelf. Ik constateer echter dat de innerlijke overtuiging bij de Europese Unie om daadwerkelijk Turkije een plaats te geven in de Unie zeer gering is, een feit dat ook de Turken niet ontgaat. Ik constateer verder dat er op dit moment helaas geen Europees leiderschap beschikbaar is om conceptueel en strategisch leiding te geven. Het resultaat is dat deze uiterst belangrijke beslissing administratief lijkt te worden afgehandeld, dus door de Europese Commissie. En dat kan niet.

Ik wil de regering met het oog op het in december te nemen besluit enkele vragen stellen. In het verleden zijn alle toetredingsonderhandelingen gestart in de zekerheid dat na verloop van tijd toetreding zou volgen. De achterliggende zekerheid was altijd dat de landen waarom het ging, van Portugal tot Estland, er als het ware bij hoorden. Ze waren al Europa, maar nog niet opgenomen in de Gemeenschappen van destijds en de Unie van nu. Daarom was er altijd vertrouwen in de afloop. Welnu, dat vertrouwen ontbreekt nu. Is de regering dit met mij eens? Hoe rechtvaardigt de regering overigens tegenover Turkije het voorstel van de Commissie om, voor het eerst in de geschiedenis van de Unie, in het onderhandelingsproces een zogenaamd noodremmechanisme op te nemen? Zit daar het wantrouwen niet bij voorbaat in? De politiek misschien wel meest fundamentele vraag van dit moment is: op grond van welke overwegingen en argumenten is de regering kennelijk bereid steun te geven aan het starten van een onderhandelingsproces, terwijl mislukking daarvan een reëel risico is en de negatieve gevolgen van mislukking niet zijn te overzien? Op die vraag wil ik in dit debat graag een antwoord.

Onze fracties vinden een positief besluit onverantwoord. Nu is al zichtbaar, bijvoorbeeld in opiniepeilingen, dat grote delen van de bevolkingen van de lidstaten geen Turkse toetreding willen. En het ontwerpverslag dat rapporteur Camiel Eurlings in het Europese Parlement heeft voorgelegd, is doortrokken van eenzelfde scepsis. Wil de Unie haar legitimiteit behouden dan moet daarmee rekening worden gehouden. Aan de andere kant is er niet zoveel fantasie voor nodig om te voorzien dat er op enig moment in Turkije een terugslag komt. Dat zagen wij destijds ook bij landen als Polen en Tsjechië. Er komt zeker een moment dat grote delen van de Turkse bevolking en van de politieke klasse om redenen van zelfrespect zullen afhaken. Dat komt doordat het impliciete beschavingsoffensief, dat het weinig uitgesproken oogmerk is van de Unie, niet alleen hoogmoedig zal blijken te zijn, maar ook uitgaat van een maakbaarheid van de Turkse staat en samenleving die de stoutste dromen te boven gaat.

De heer Platvoet (GroenLinks):

In de conceptresolutie die is opgesteld naar aanleiding van het rapport-Eurlings staat onder andere dat het goed zou zijn als op enig moment de Europese burgers zou worden gevraagd wat die vinden van toetreding van Turkije tot de EU. Wat vindt u daarvan?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Nog afgezien van onze algemene bezwaren tegen referenda moet ik zeggen dat ik een dergelijk referendum even onzinnig en onverantwoord vind als het referendum dat wij vermoedelijk eerdaags in Nederland gaan houden over het grondwettelijk verdrag. Daarover zou u ook eens moeten nadenken. Het is toch onverteerbaar om na een jaar of zeven onderhandelen op een soort tussenmoment tegen de Turken te zeggen: blijft u even in Ankara, wij gaan nu peilen wat onze bevolking ervan vindt. Die bevolking heeft natuurlijk al bij tal van nationale verkiezingen mogelijkheden om er iets over te zeggen. Wij weten allebei, mijnheer Platvoet, dat er allerlei risico's bestaan van populistische onderstromingen enzovoort en dat het mogelijk is dat die bevolking in meerderheid zegt: nee, maar niet. Dan moeten de politiek verantwoordelijken in Ankara gaan melden: wij stoppen ermee, het is afgelopen. U mag straks in uw betoog uitleggen waarom u dat eventueel verantwoord vindt. Ik vind het volstrekt onverantwoord.

Onze vrees is dat er in december op de Europese Raad met de medewerking van de Nederlandse regering een onverantwoord en onverstandig besluit zal worden genomen. De Unie heeft zich in de nesten gewerkt, eigenlijk al vanaf 1963, en had andere oplossingen moeten zoeken. Want dat Turkije ook voor de Europese Unie een belangrijk land is, staat buiten kijf. Mijn conclusie kan derhalve moeilijk anders dan somber zijn, al wil ik nog wel rekening houden met de mogelijkheid dat er in Brussel plotsklaps een andere wind gaat waaien. Dan hoop ik wel, dat daarbij ook onze regering een positief partijtje meeblaast, maar daar ziet het op dit moment helaas niet naar uit.

Terug naar meer vertrouwde zaken. Volgend jaar moet er een politiek akkoord komen over de zogenaamde Agenda 2007, waarin de nieuwe financiële perspectieven worden opgenomen. Over de Nederlandse inzet wil ik een paar vragen stellen. Met vijf andere lidstaten heeft Nederland de Commissie voorgehouden dat de Europese begroting binnen 1% van het EU-BBP moet blijven. Het lijkt alsof wij nu ook in Europa te maken krijgen met de antifiscale houding tegenover het federale uitgavenbeleid, zoals dat in Amerika altijd het eerste programmapunt van elke politicus lijkt te zijn. Bij de burger valt het altijd goed en dat is nooit weg. Nu is een dergelijk voorstel alleen serieus te nemen, als ook wordt aangegeven welk verouderd beleid kan worden vervangen door nieuwe initiatieven. Want dat, zo lees ik in de Staat, willen de zes briefschrijvers. Daarom vraag ik nu aan de regering waar zij de bezuinigingen wil zoeken. Als een Tweede-Kamerlid een amendement voorstelt dat geld kost, moet hij altijd aangeven waar hij de dekking vandaan haalt. Welnu, die vraag mag nu gesteld worden aan de regering.

Vervolgens vindt de regering dat een oplossing moet worden gevonden voor de excessieve netto-betalingpositie van Nederland. Ooit heb ik voorgesteld om een koppeling te maken tussen het al dan niet handhaven van het veto bij het vaststellen van de financiële perspectieven en de introductie van een netto-begrenzer. De staatssecretaris reageerde toen wat afhoudend. Ik constateer nu dat het veto is gehandhaafd en dat er in de stukken wel degelijk een koppeling wordt gelegd. Misschien is het zuiverder om te stellen, dat het veto is gehandhaafd om ingezet te kunnen worden voor een netto-begrenzer. Zie ik het goed, dat ziet het er voor Nederland vooralsnog niet goed uit. In het verslag van de RAZEB van 11 en 12 oktober lees ik dat er nog slechts één land is dat een voorstel voor een netto-begrenzer op tafel wil houden. Ik neem aan dat dit Nederland is. Klopt deze waarneming? Staan wij echt alleen? Is er te weinig gedaan om terzake bondgenoten te krijgen? Die moeten toch te vinden zijn. En zal de regering echt de moed hebben om het veto te gebruiken wanneer er onvoldoende steun komt voor een netto-begrenzer? Ik hoef dit kabinet niet duidelijk te maken dat met dit onderwerp, zowel in het binnenland als in Europa, nogal wat nationaal prestige, en natuurlijk ook euro's, is gemoeid.

Nog een korte vraag over de financiën die ik ontleen aan de mededeling van de Commissie over de financiële vooruitzichten. Sprekend over het zogenaamde Lissabon-proces wordt voorgesteld een fonds voor groeiaanpassing in het leven te roepen. Nu weet ik niet of de commissie-Kok dat ook voorstelt en of het inmiddels door de Europese Raad is overgenomen, maar ik meen dat als het gaat om nieuwe fondsconstructies enig wantrouwen niet ongerechtvaardigd is, zeker vanuit de Nederlandse optiek. Daarom verneem ik graag de zienswijze van de regering.

Ten slotte. Hoe gaat het met de heer Gijs de Vries? Die vraag heeft natuurlijk niet betrekking op zijn gezondheid, al hoop ik uiteraard dat die goed is. De vraag is allereerst hoe en wanneer op zijn werk enigerlei vorm van parlementaire controle mogelijk is. Die vraag raakt ook, en misschien allereerst, de nationale parlementen, want de functie van de heer De Vries is via de heer Solana opgehangen aan de Raad. Van Europarlementariërs hoorden wij vorige week dat eerdere voorstellen slecht ingang vinden – dat hij daarvoor niet zelf verantwoordelijk is, moge duidelijk zijn – maar dat nieuwe alweer op de rol staan. Wat zorgen baart, is dat zijn functie betrekking heeft op zaken die rechtstreeks de rechtspositie van burgers kunnen raken, maar dat ze op nauwelijks te controleren manier worden ontwikkeld. En dat geeft een ongemakkelijk gevoel. Graag ook hierop een reactie.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Hoekzema (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De Staat van de Europese Unie 2005 geeft de VVD-fractie de gelegenheid een aantal onderwerpen te bespreken met de regering. Allereerst stel ik het grondwettelijk verdrag aan de orde.

Op 29 oktober is in Rome het grondwettelijk verdrag plechtig ondertekend. Dat is inderdaad een historische gebeurtenis, maar nu moet de eigenlijke afronding nog gebeuren: de ratificatie. Dat zal niet eenvoudig zijn. In steeds meer landen zijn in dit verband referenda afgekondigd als onderdeel van die ratificatie, ook in Nederland. Dat zal een grote inspanning vergen om de bevolking het belang van de Europese Unie en het grondwettelijk verdrag duidelijk te maken, en wel door krachtig en helder de voordelen voor de burgers in Nederland en de Europese Unie als geheel over het voetlicht te brengen. Dat betekent dus een stevige voorlichtingscampagne. Dat is een verantwoordelijkheid van het parlement en dus van de politieke partijen, alsook van de regering. Op welke wijze denkt de regering deze campagne in te richten, opdat de burger zich bij dit referendum daadwerkelijk richt op het ene onderwerp, het grondwettelijk verdrag van de Europese Unie, en de bevolking er dus geen beoordeling van het algemene beleid van de regering van maakt of de positie van Turkije erbij betrekt?

De heer Kox (SP):

U pleit terecht voor een duidelijke voorlichtingscampagne. Ik kan mij ook voorstellen dat de regering daarin het voortouw neemt, zoals u bepleit. Van de voorlichting zullen ook deel moeten uitmaken geluiden van mensen die zeggen dat men er om die en die reden niet voor moet stemmen. Horen die stemmen ook bij de campagne en moet het uitdragen van die zienswijze ook door de overheid worden bekostigd of moeten die mensen het zelf maar uitzoeken?

De heer Hoekzema (VVD):

Ik heb zojuist al gezegd dat niet alleen de overheid, de regering, die campagne voert, maar dat ook het parlement dit zal moeten doen en dan met name de politieke partijen die in het parlement zijn vertegenwoordigd. Uiteraard zullen ook andere organisaties die zich betrokken voelen bij dit onderwerp campagne moeten voeren. Het zal duidelijk zijn dat deze activiteiten door de betreffende organisaties moeten worden bekostigd.

De heer Kox (SP):

Mag de regering middelen van ons allemaal inzetten om haar visie naar buiten te brengen? Wij krijgen dan erg ongelijke, ik zou bijna zeggen onliberale, verhoudingen.

De heer Hoekzema (VVD):

Ik denk het niet. De regering is in feite de hoeder van het algemeen belang en zal als zodanig deze activiteiten kunnen bekostigen uit de algemene middelen. Voor de partijen ligt dat tegenwoordig iets anders sinds deze worden gesubsidieerd, maar ten principale is natuurlijk de opvatting van de VVD-fractie dat een eigen bekostiging hiervoor aan de orde is.

De heer Kox (SP):

Het luistert natuurlijk nauw. Daarom noemde ik het ook in mijn termijn. Wij kijken graag hoe dingen in andere landen gebeuren en of deze wel democratisch genoeg gebeuren. Een referendum is voor ons iets nieuws, maar wordt in andere landen nogal eens gehouden, bijvoorbeeld in de Oekraïne. Wij zeggen vanuit Nederland: je kunt niet als regering of minister zeggen welke kant het precies op moet, maar je moet free and fair een keuze voorleggen. Nederland heeft er geen ervaring mee. Ik denk dat wij serieus moeten nadenken over de vraag hoe wij ervoor zorgen dat een referendum free and fair wordt, want een referendum is iets anders dan een verkiezing. Als u zegt dat de overheid algemene middelen mag gebruiken voor haar campagne, dan denk ik dat men in de Oekraïne zegt: jullie doen nu iets wat jullie ons hebben verweten. Volgens mij was dat verwijt niet ten onrechte.

De heer Hoekzema (VVD):

De regering en de meeste politieke partijen steunen deze activiteit zeer om tot een Europese Unie te komen. Dat is een zaak die ook in het belang is van Nederland in de totaliteit van de Europese Unie. Ik zie niet in waarom de regering die campagne niet uit de algemene middelen zou kunnen betalen.

De heer Kox (SP):

Volgens mij dacht de regering van de Oekraïne er ook zo over en zei die, net als in Wit-Rusland bij het referendum gebeurde, dat wat er werd voorgesteld in het belang was van het hele volk. Gelukkig waren er onafhankelijke opiniepeilers die zeiden dat het volk er iets anders over dacht en gelukkig waren er waarnemers van de Raad van Europa en de OVSE om er te kijken en vast te stellen dat het zo niet ging. Waarom verwijten wij die landen iets dat wij ons zelf wel zouden toestaan? Dat politieke partijen het erover eens zijn, ontslaat ons niet van de verplichting om een free and fair referendum te organiseren.

De heer Hoekzema (VVD):

Wij hebben er met ons allen voor gekozen om in een Europese Unie verder te leven en te wonen. Daartoe willen wij een grondwettelijk verdrag hebben. Ik zou die situatie niet willen vergelijken met de situatie die wij in de Oekraïne hebben meegemaakt en nog meemaken.

Ik kom bij de verdere uitbreiding van de Europese Unie. Op 6 oktober jl. verschenen de voortgangsrapporten van de Europese Commissie over respectievelijk Bulgarije, Roemenië en Turkije, een issues paper over Turkije en het strategiedocument van de Commissie met het traditionele overzicht van het uitbreidingsproces. Verder kwam er een voorstel van de Commissie voor een onderhandelingskader en een preaccessiestrategie voor Kroatië. Mijn fractie is van mening dat op basis van de voortgangsrapportages niet kan worden geconcludeerd dat de toetreding in 2007 van Bulgarije en Roemenië een uitgemaakte zaak is. Bovendien loopt Roemenië nog weer achter bij Bulgarije. In de brief van de regering wordt ingegaan op deze uitbreidingen. Wij lezen daarin dat wij ons er met name ten aanzien van Roemenië zorgen over moeten maken of er voldoende wordt geïmplementeerd inzake het aanpakken van de corruptie. Wij lezen bijvoorbeeld ook dat het personeelsbestand en de opleidingscapaciteit dienen te worden vergroot om aandacht te kunnen besteden aan de voltooiing van de overname van het JBZ-acquis alsmede aan het implementeren van het herziene wettelijke kader en het verder versterken van de bestuurlijke capaciteit. Nog meer zorgen baart dat er een aanzienlijk tekort is aan implementatiecapaciteit op de terreinen van juridische samenwerking, bestrijding van georganiseerde misdaad en grensmanagement. Verder moet ik constateren dat de situatie van minderheden en zwakke groepen, zoals weeskinderen, psychiatrische patiënten en de Roma, op zichzelf wel is verbeterd, maar dat er nog schrijnende situaties blijven bestaan. Het minderhedenbeleid zal de voortdurende aandacht van de Roemeense regering vergen. Dat zijn termen waarvan mijn fractie vindt dat je er een beetje "doorheen moet kijken". Wij vinden dan ook dat wij niet de situatie moeten krijgen, zoals bij de laatste tien toetreders het geval was, dat van te voren moet vaststaan dat beide staten gelijktijdig toetreden. Dus geen koppeling. Het jaar van toetreding voor beide staten zal afzonderlijk afhankelijk moeten worden gesteld van het daadwerkelijk voldoen aan de Kopenhagen-criteria. Zoals het er nu naar uitziet, zal Roemenië er harder aan moeten trekken om de nodige hervormingen in te voeren en te implementeren om zicht te krijgen op toetreding. Gaarne een reactie van de regering op dit punt.

Wat Kroatië betreft stelt mijn fractie volledige medewerking aan het Joegoslavië-tribunaal als voorwaarde voor het openen van de toetredingsonderhandelingen. Ook op dit punt gaarne de mening van de regering.

Met betrekking tot Turkije ligt de situatie ingewikkelder. Bij de oprichting van de voorlopers van de EU – EGKS, EEG en EURATOM – is bepaald dat lidmaatschap van deze organisaties openstaat voor alle landen van Europa. In 1963 is de EEG een associatieverdrag aangegaan met Turkije, dat is uitgemond in de douane-unie van 1966. Hiermee is onomkeerbaar besloten dat Turkije een Europees land is. In 1999 heeft de Europese Raad van regeringsleiders Turkije de status van kandidaat-lid gegeven. Hiermee heeft Turkije het recht om tot de EU toe te treden als het voldoet aan de Kopenhagen-criteria. Dat betekent, als Turkije een democratische rechtsstaat is met een functionerende vrije markteconomie, die de Europese regelgeving, het zogenaamde aquis communautair, niet alleen ingevoerd heeft, maar ook toepast. De VVD heeft lidmaatschap van de EU nimmer afhankelijk gesteld van de religie, waartoe een meerderheid van de bevolking zich bekent. Gegeven de geboekte vooruitgang op politiek, economisch en juridisch gebied is er geen reden om Turkije zijn status van kandidaat-lid te ontnemen. De VVD-fractie heeft geen principiële bezwaren tegen een lidmaatschap van Turkije, maar zal streng, kritisch, doch rechtvaardig zijn ten aanzien van de eventuele toetreding. Voor mijn fractie geldt dan ook de vraag of Turkije op het gebied van de democratische rechtsstaat voldoende vooruitgang heeft geboekt. Vanuit deze positie benaderen wij het rapport van de Europese Commissie over het openen van de toetredingsonderhandelingen. De Commissie blijkt in haar rapport in het algemeen gematigd positief over Turkije en kiest voor een behoedzame benadering. De aanbeveling aan de Europese Raad om op 17 december a.s. het besluit te nemen de onderhandelingen eventueel te starten is geclausuleerd. Zo raadt de Commissie de lidstaten aan de houdbaarheid en de onomkeerbaarheid van de hervormingen nauwkeurig te volgen en daarover jaarlijks te laten rapporteren met de mogelijkheid van opschorting van de onderhandelingen indien er de komende jaren sprake zou zijn van een "serieuze en persistente inbreuk" op de principes van vrijheid, democratie, respect voor de mensenrechten, fundamentele vrijheden en de rechtsstaat. Ook worden lange overgangsperioden voorzien voor het vrije verkeer van werknemers. De Commissie is van mening dat, als besloten wordt onderhandelingen te beginnen, deze mede zullen dienen om het proces van hervormingen zeker te stellen, lang zullen duren en moeten worden aangegaan zonder te voren vaststaand resultaat of datum van afronding. Van belang in dezen is ook dat de mensenrechtenorganisaties in Turkije unaniem stellen dat het openen van de onderhandelingen zal bijdragen aan verbetering van de mensenrechten, waaronder de rechten van vrouwen en minderheden.

De andere kant van de medaille is dat de EU er ook klaar voor moet zijn om het nog arme Turkije met over tien jaar meer dan 80 miljoen inwoners, met veel werkloosheid en een grote zwak georganiseerde landbouwsector financieel op te kunnen nemen. Immers, bij ongewijzigd gemeenschappelijke landbouw- en structuurbeleid dat nu al kostbaar is zal dit – zo las ik in Elsevier Magazine van 2 oktober jl. – binnen de Europese Unie 14 mld euro extra per jaar gaan kosten en voor Nederland als contributieland 1,6 mld extra. Het zal duidelijk zijn dat dit het draagvlak in de EU niet zal vergroten. De (financiële) absorptiecapaciteit heeft zijn grenzen. Dus het kostbare landbouw- en structuurbeleid zal drastisch gesaneerd moeten worden! Het is duidelijk een zaak met twee kanten: Turkije doet zijn best om te voldoen aan de Europese waarden, Europa zal het in de totaliteit van de Europese Unie mogelijk moeten maken om Turkije op te nemen.

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie vraagt de regering om in de Europese Raad van 17 december vast te leggen dat de Europese Unie Turkije alleen als lidstaat toelaat, indien de Unie over voldoende financiële absorptievermogen beschikt om Turkije op te nemen. Dat betekent wat eenvoudiger gezegd dat de Unie haar landbouw- en structuurbeleid drastisch hervormd dient te hebben.

Het Commissie-rapport spreekt nu slechts van de mogelijkheid om vrij personenverkeer uit te sluiten. Mijn fractie vraagt de regering te bevorderen dat vastgelegd gaat worden dat bij daadwerkelijke toetreding van Turkije na de toetredingsonderhandelingen een expliciet besluit wordt genomen over het vrije personenverkeer tussen Turkije en de Europese Unie. Dat expliciete besluit zal op basis van de sociaal-economische situatie in Turkije én de Europese Unie van dat moment het vrije verkeer aan overgangstermijnen dienen te binden. De eventuele risico's mogen het absorptievermogen van de EU niet te boven gaan.

De heer Platvoet (GroenLinks):

In navolging van de Europese Commissie laat de regering ook de mogelijkheid open voor een permanente vrijwaringsclausule. Volgens mij kan dat ook een permanente beperking van dat vrije personenverkeer inhouden. Bent u het eens met die mogelijkheid?

De heer Hoekzema (VVD):

Mijn fractie is het daar niet mee eens. Ik heb heel duidelijk gesteld dat het moet worden gekoppeld aan de situaties in beide gebieden. U kunt daar niet uit opmaken dat het een permanente beperking zou kunnen zijn.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik niet, maar de regering noemt die mogelijkheid wel in haar brief!

De heer Hoekzema (VVD):

Ja!

Mevrouw de voorzitter. Onze derde vraag handelt over een passage in de brief van de regering aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 8 november jl., waarin zij schrijft: "Zij – de regering dus – koestert de gerechtvaardigde verwachting dat voorafgaand aan de daadwerkelijke start van de onderhandelingen in Turkije nog een zestal wetten in werking treedt, waardoor Turkije in voldoende mate beantwoordt aan de politieke Kopenhagen-criteria." Mijn fractie vraagt de regering om welke wetten het hier gaat en wat dat betekent voor het moment waarop de toetredingsonderhandelingen kunnen beginnen. Betekent dit dat het nog onzeker is of die in de tweede helft van 2005, zoals de minister van Buitenlandse Zaken verwachtte, kunnen starten?

Ik kom tot een wezenlijk punt dat ik maar aanduid met: Na verbreding nu verdieping. Een wezenlijke vraag bij de ontwikkeling van de Europese Unie is in hoeverre de lidstaten willen integreren en in welk tempo. Een Europese Unie van 25 en meer lidstaten zal zich noodgedwongen moeten hervormen. Dat betekent minder regelgeving vanuit Brussel (subsidiariteit), minder gedetailleerde regelgeving uit Brussel (proportionaliteit), sanering van het gemeenschappelijk landbouw- en structuurbeleid en meer aandacht voor echte prioriteiten, zoals veiligheidsbeleid – bestrijding van internationaal terrorisme, grensbewaking, gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid, GBVB/EVDB in nauwe samenwerking met Verenigde Staten en de NAVO – en niet te vergeten de Lissabon-agenda. Ik kom hier later nog op terug.

Van wezenlijk belang is het besef dat de Europese Unie een unie van de burgers moet zijn. Na een periode van grote uitbreidingen zal nu een periode moeten aanbreken dat de lidstaten met elkaar aan de slag gaan om de instellingen en de besluitvorming zodanig in te richten dat het te volgen is voor de burgers, dat zij zich betrokken voelen. Mijn fractie is van mening dat de Europese Unie zich kritisch zal moeten bezinnen op wat werkelijk op Europees niveau geregeld moet worden en wat dichtbij de burgers in de nationale staten geregeld kan worden. Minister Bot heeft in zijn rede op de Humboldt Universität gesproken van zelfbeperking, waarbij hij het voorstel heeft gedaan "om in de toekomst niet alleen bepaalde beleidsterreinen te reserveren voor het nationale niveau, maar ook om via het proces van zelfreflectie te onderzoeken of sommige beleidsterreinen niet beter van het Europese niveau zouden kunnen worden teruggeheveld naar het nationale niveau." Mijn fractie vraagt de minister: Wordt dit in het nog te ratificeren constitutioneel verdrag voldoende geregeld via de subsidiariteitstoets en de rol van de nationale parlementen daarbij, of is daar in zijn ogen meer voor nodig?

In dit verband vraagt mijn fractie ook aan de regering of zij het eens is met de stelling van de heer Bolkestein dat de Europese Unie een "Vielvölkerunion" is, waarbij het gevaar bestaat dat te veel landen te snel toelaten neerkomt op het importeren van instabiliteit en dat daarom bij ieder voorgenomen besluit over nieuwe toetreders moet worden nagegaan of binnen de Europese Unie voldoende draagvlak en solidariteit aanwezig is om de toegenomen instabiliteit te kunnen opvangen.

De heer Jurgens (PvdA):

De heer Hoekzema stelt een vraag aan de regering en ik zou die graag aan hem willen voorleggen. Wat vindt zijn fractie van die opmerking van Bolkestein? Wellicht wordt het dan voor de regering wat gemakkelijker om die vraag te beantwoorden.

De heer Hoekzema (VVD):

Ik kom daar nog op!

Mevrouw de voorzitter. Deze stelling komt uit een toespraak van de heer Bolkestein op 6 september aan de Universiteit van Leiden. Namens mijn fractie wil ik de regering nog vragen of dan ook de consequentie dat Wit Rusland, Oekraïne en Moldavië voorlopig buiten beeld moeten blijven en of dit dan ook niet geldt voor de West-Balkan-staten Bosnië, Servië-Montenegro, Albanië en Macedonië.

De gedachte van de Vielvölkerunion is overgenomen van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie en is een gedachte waaraan naar onze mening toch wel enige analogie is te ontlenen. Het wordt van het grootste belang om de burgers meer bij de verdere ontwikkeling van de Europese Unie te betrekken, om niet van bovenaf allerlei regels op te leggen waarvan de burger het gevoel heeft dat die zijn vrijheid beknotten. Ik zie ook een nadrukkelijke samenhang met hetgeen de minister in zijn Humboldt-rede heeft gezegd, namelijk dat het van het grootste belang is om vooral meer op nationaal niveau te gaan doen wat op nationaal niveau kan worden gedaan, dat de burgers niet het gevoel moet worden gegeven dat zelfs culturele zaken, onderwijszaken, enz. vanuit Brussel moeten worden aangedragen. Dat zou een volstrekt verkeerde benadering zijn en zou de burgers in hun vrijheidsgevoel beknotten. Ik denk dat wij daar goed op moeten letten.

De heer Jurgens (PvdA):

Voorzitter. De heer Hoekzema noemt de Vielvölkerunion om een voorbeeld te geven van een systeem waarmee men niet van bovenaf iets oplegt, maar waarmee men de burgers zelf laat beslissen.

De heer Hoekzema (VVD):

Juist niet.

De heer Jurgens (PvdA):

Wat is dan uw bedoeling met het voorbeeld van de Vielvölkerunion?

De heer Hoekzema (VVD):

Het feit dat gesproken wordt over de Vielvölkerunion is in wezen de waarschuwing dat men niet alles van bovenaf moet opleggen. Dat blijkt uit het functioneren van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. Die heeft geleerd dat het dan echt fout gaat.

De heer Jurgens (PvdA):

U legt de opmerking van de heer Bolkestein zo uit dat hij waarschuwde tegen iets als een Donaumonarchie. Zo heb ik zijn toespraak niet gelezen.

De heer Hoekzema (VVD):

Ik wel. Ik heb die nadrukkelijk zo gelezen dat een voorbeeld wordt gegeven van het feit dat als je buitengewoon snel verschillende volkeren tot één geheel maakt en dat van bovenaf voortdurend verder ontwikkelt, je in feite het vrijheidsgevoel van de burger zodanig aantast dat dit een gevaar wordt voor die union.

De heer Jurgens (PvdA):

Wij krijgen nu een interessante discussie met interpretaties van de toespraak van de heer Bolkestein, voorzitter. Ik zal die discussie maar niet voortzetten. Ik meen evenwel dat nu niet is gesproken in de geest van de heer Bolkestein.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik vroeg mij ook af wat dit verhaal te maken heeft met de situatie in de Habsburgse monarchie. Dat was geen Vielvölkerunion, maar een Vielvölkerstaat, waarin een aantal naties gedwongen was om samen te leven, terwijl zij geen enkele kans hadden op inspraak. Hier spreken wij echter over een Union waar men zich vrijwillig bij kan aansluiten en over volken die hun rechtssysteem behouden en alles wat daarbij hoort. Dan kunnen wij over die Union toch niet op deze manier spreken.

De heer Hoekzema (VVD):

Ik wijs er wel op dat de ontwikkeling van de Europese Unie in het verleden aantoont dat die Unie door een elite is gevormd. Daarvoor hadden zij buitengewoon goede motieven. Ik was zelf destijds zeer bevlogen en ik ben dat nog steeds. Echter, de vorming van de Unie gebeurde grotendeels buiten de burgers om. Nu krijgen wij echter een andere situatie en door beide heren wordt nadrukkelijk gezegd: ga bij de komende ontwikkelingen meer rekening houden met de burger. Betrek die meer bij het beleid.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik kan het niet nalaten in te gaan op de het exposé van de heer Hoekzema. Hij spreekt over situaties die een voorbeeld voor ons kunnen betekenen. Wil hij ook eens het Ottomaanse Rijk in aanmerking nemen? Dat was eigenlijk een Europese Unie die eeuwenlang bestond als veelvolkerenstaat en die het blijkbaar erg lang kon uithouden. Waaraan geeft de heer Hoekzema de voorkeur, aan dat liberale Ottomaanse Rijk of aan de gedegen Donaumonarchie?

De heer Hoekzema (VVD):

Ik geef de voorkeur aan de Europese Unie die zich nu zou moeten ontwikkelen. Ik meen dat wij het systeem van beiden staten niet moeten overnemen, maar daarvan moeten leren.

Mevrouw de voorzitter. Het is interessant om in verband met de Europese integratie een blik te werpen op het Sociaal en cultureel rapport 2004. Onder de kop "Groei civil society blijft achter bij bestuurlijke en economische integratie" zegt het rapport dat een verdere intensivering van de samenwerking binnen de EU wel in de rede lijkt te liggen. Er staat: "Dat vergroot het risico van negatieve effecten van de EU op de nationale democratie en van de democratische gebreken op EU-niveau. Naast institutionele hervormingen zijn versterking van de betrokkenheid van de burgers bij Europa en een sterke oriëntatie van maatschappelijke organisaties op Europa van belang. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat in de periode tot 2020 de Europese politiek voor de gemiddelde burger echt gaat leven. Ook de groei van een transnationale publieke sfeer lijkt achter te blijven bij de bestuurlijke en economische integratie." De vraag van mijn fractie op grond van de gevoelens geuit in dit rapport is: hoe denkt de regering bovenop de verbeteringen in het Grondwettelijk Verdrag de burger meer te betrekken bij het integratieproces in Europa? Om met de woorden van minister Bot uit zijn Humboldt Universitätsrede te spreken: is een sociaal contract rond 2020 te bereiken en wat is daarvoor nodig?

Ik kom op de punten die ik zojuist al heb genoemd. Het eerste is de bestrijding van het internationale terrorisme. Nu wij in ons land door de moord op Theo van Gogh hard geconfronteerd zijn met de dreiging van terrorisme, wil ik een aantal opmerkingen maken over de bestrijding van het internationale terrorisme. In juni van dit jaar heeft de antiterrorisme-coördinator Gijs de Vries aan de Europese Raad een werkprogramma aangeboden dat is vastgesteld. De geweldige inzet van de heer De Vries wordt niet erg beloond met sprekende resultaten. De gegevensuitwisseling, onder andere via Europol, loopt niet. Nauwere samenwerking tussen nationale politiekorpsen bestaat alleen op papier. Welke acties neemt Nederland als voorzitter van de EU om die situatie te verbeteren?

De heer Kox (SP):

U zegt dat wij met het terrorisme zijn geconfronteerd door de moord op Theo van Gogh.

De heer Hoekzema (VVD):

Met de dreiging van terrorisme.

De heer Kox (SP):

Ja, ik ben het daar helemaal mee eens. Ik denk evenwel dat het zuiverder is om vanaf nu te zeggen dat wij daarmee geconfronteerd zijn door de moord op Theo van Gogh en het bombardement van een islamitische school in Eindhoven. Daarmee kunnen wij duidelijk maken dat wij geen voorkeuren of extra afkeuren hebben.

De heer Hoekzema (VVD):

Ik neem dat onmiddellijk over en voeg daar nog aan toe: en alle nare, extreme situaties die daarop kunnen volgen.

Ik kom op het gemeenschappelijke asiel- en immigratiebeleid. Mijn fractie complimenteert de regering dat onder haar voorzitterschap de Europese Unie het asielbeleid gaat coördineren. Daarbij is besloten dat in 2010 een gemeenschappelijk asielbeleid tot stand moet zijn gebracht. De Unie zal vanaf 1 april bij gekwalificeerde meerderheid gaan over asiel, illegale immigratie en grensbewaking.

Mijn fractie wil het in dit Europadebat ook hebben over de parlementaire dimensie van het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Het EVDB heeft een intergouvernementeel karakter. Dus de uitoefening van parlementaire controle op het EVDB is een verantwoordelijkheid van de nationale parlementen. Het Europees Parlement wordt periodiek geïnformeerd en geconsulteerd over de ontwikkelingen op het gebied van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, inclusief het EVDB. Het Europees Parlement kan tevens vragen en aanbevelingen tot de Raad richten en keurt de GBVB-begroting goed. Het EVDB wordt grotendeels gefinancierd uit de nationale begrotingen, met uitzondering van de civiele missies. Mijn fractie is van mening dat, aangezien de nationale ministers het GBVB en het EVDB in de Raad formuleren, de parlementaire controle vooraf dient te geschieden middels de gebruikelijke controle op de inbreng van de nationale regeringen. Met de goedkeuring van de GBVB-begroting door het Europees Parlement is er op dat niveau geen controle achteraf van het EVDB. Er is dus sprake van een gebrekkige democratische controle van het EVDB. Dit vraagt om een praktische oplossing, waarbij nationale parlementariërs en europarlementariërs zijn betrokken. In COSAC-verband zou periodiek, bijvoorbeeld één keer per kwartaal, interparlementair overleg moeten worden georganiseerd. Gaarne hoor ik hierop een reactie van de regering en de collega's.

Volgens de afspraken op de EU-Top van 2000 in Lissabon moet de Europese Unie de meest concurrerende economie ter wereld worden met volledige werkgelegenheid en behoud van sociale cohesie. Halverwege de rit constateert mijn fractie dat dit een totale mislukking is geworden. De zaak zit in het slop en ingrijpen is noodzakelijk. Er is dan ook een werkgroep onder leiding van oud-minister-president Wim Kok ingesteld met de opdracht om met aanbevelingen tot verbetering van de aanpak te komen. Het rapport van deze high level group is op 4 november jongstleden gepresenteerd aan de Europese Raad. Het bevat de volgende hoofdpunten: nadruk op economische groei en werkgelegenheid; iedere lidstaat moet tweejaarlijkse actieplannen opstellen, inclusief tijdpaden; de Europese Commissie moet jaarlijks rapporteren over de voortgang en achterblijvers publiek kapittelen.

Mijn fractie vindt het realistisch dat in het rapport prioriteit wordt gelegd bij groei en werkgelegenheid en dat het proces in handen wordt gelegd van de lidstaten middels nationale actieplannen, waarbij de Commissie jaarlijks bijhoudt hoe ver zij daarmee zijn gevorderd. Op deze manier zullen de vrijblijvende wensen in de huidige strategie worden omgezet in een meer dwingende aanpak, met tijdpaden, benchmarking en peer pressure.

De VVD-fractie is van mening dat het bewaken van de voortgang van de vernieuwde Lissabon-stategie en het aanjagen ervan een speerpunt moeten zijn voor de nieuwe Europese Commissie. De Europese Unie wordt nu eenmaal breed herkend en gevolgd door grote projecten. Wat het project van de interne markt, gericht op 1992, was voor de Commissie-Delors, moet het Lissabon-project zijn voor de Commissie-Barroso. Het moet een plan zijn met concreet omschreven doelen, met een heldere omschrijving van iedere te nemen maatregel, met een duidelijke aanduiding wie ervoor verantwoordelijk is, met een tijdpad en nauwkeurig monitoren, zodat vertragingen snel en openlijk worden gesignaleerd. Dat is wat mijn fractie voorstaat. Gaarne hoor ik de reactie van de regering hierop. Op welke wijze gaat Nederland, als voorzitter, deze aanpak daadwerkelijk introduceren?

Het is duidelijk dat het succes van de vernieuwde Lissabon-strategie staat of valt met een stringente toepassing van de regels van het Stabiliteits- en groeipact. Daarin past niet het oprekken van de regels zoals Frankrijk en Duitsland willen, door de uitgaven voor defensie respectievelijk de uitgaven voor Oost-Duitsland buiten het begrotingsbeeld te houden. Ook de voorstellen van de Commissie-Prodi tot versoepeling van het Pact om meer mogelijkheden te creëren om straffeloos excessieve tekorten te laten bestaan zijn zonder meer slecht voor de geloofwaardigheid en dus voor het vertrouwen in de Economische en Monetaire Unie en de euro.

Voor een land met een open economie als Nederland ligt in de voorstellen van de Commissie-Prodi geen gunstig compromis besloten tussen economische deugdelijkheid en politiek realisme. Ook voor de vernieuwde Lissabon-strategie is dit geen goede zaak. Er is veel geld voor onderwijs en innovatieontwikkeling nodig, naast de gevolgen van de sterke vergrijzing in de eurolanden. Ik hoor gaarne de visie van de regering hierop, en dan niet als voorzitter van de Europese Unie, want besluitvorming tussen de lidstaten is voorzien in de eerste helft van 2005.

In samenhang met datgene wat ik namens mijn fractie heb gezegd over verdieping versus verbreding, wil de VVD-fractie dat de Europese Unie zich nu eerst concentreert op het integreren van de tien nieuwe lidstaten en het opnemen van de vier kandidaat-lidstaten. Dat betekent dat de Balkanstaten, Bosnië, Servië-Montenegro, Albanië en Macedonië, zich eerst ontwikkelen naar politieke stabiliteit om politieke en economische groei in de richting van de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie mogelijk te maken. Hetzelfde geldt voor Oekraïne, Wit-Rusland en Moldavië.

De VVD-fractie is voorstander van goede nabuurschap met de landen rond de Middellandse Zee en in de Kaukasus zonder toetredingsperspectief. Wel moeten aan de Associatieverdragen strengere voorwaarden worden gesteld, zoals medewerking bij de bestrijding van het internationaal terrorisme, terugkeer- en overnameregelingen afgewezen asielzoekers, democratisering en respect voor de mensenrechten.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Hoor ik de heer Hoekzema nu zeggen dat Wit-Rusland en de Oekraïne perspectief op toelating hebben wanneer ze tot stabiliteit zijn gekomen en de Kaukasische staten niet?

De heer Hoekzema (VVD):

Die conclusie kunt u niet uit mijn woorden trekken. Van het allergrootste belang is dat wij er eerst helderheid over krijgen hoe deze staten zich ontwikkelen, of deze een zodanige stabiliteit hebben dat zij er zicht op krijgen enigszins te kunnen gaan in de richting van de Kopenhagen-criteria. In mijn verhaal staat al dat de Europese Unie staat voor Europese staten. In het geval van de Kaukasus-landen is geen sprake van Europese landen.

Tot slot de impasse rond de nieuwe Europese Commissie. Op 1 november had de nieuwe Europese Commissie moeten aantreden. Zoals wij allen weten, heeft het Europees Parlement geen goedkeuring aan de samenstelling van de nieuwe Commissie willen geven. Hier heeft het Europees Parlement zijn rol versterkt. Barosso zei bij het intrekken van zijn voorstel in het Europees Parlement dat de laatste dagen hebben bewezen dat het parlement een vitale rol in het bestuur van Europa speelt. Dit is democratische winst in de Europese Unie; een stap naar verkleining van het democratisch tekort in de Unie. De Nederlandse regering heeft als voorzitter druk op de zaak gehouden, opdat Barosso zo snel mogelijk uit de impasse zou komen. Dat is een goede zaak, want er moet veel gebeuren.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Het is nu eenmaal een feit in het leven dat iemand de laatste moet zijn. Dat ben ik deze keer. Ik zal mij namens de fractie van GroenLinks naar eer en geweten van mijn taak als laatste spreker kwijten. Ik wil aandacht besteden aan drie thema's: de internationale positie van de Europese Unie, de uitbreiding van de Unie en de euroscepsis.

Ik begin met een relevant onderdeel dat eigenlijk nog niet zo in het debat aan de orde is geweest: de internationale positie van de Europese Unie. Want de keuze van de meerderheid van de Amerikaanse kiezers voor Bush – ik kan niet nalaten even te melden dat er eigenlijk geen sprake kan zijn van herverkiezing, omdat vier jaar geleden de meerderheid van de kiezers voor een ander (Gore) koos – maakt de internationale politiek er niet gemakkelijker op. Bush negeert de Verenigde Naties, maakt het Internationaal Strafhof in Den Haag belachelijk, ziet als Texaanse olieboer niets in het Kyoto-verdrag en negeert de Geneefse oorlogsconventie. Om nog maar te zwijgen van internationale verdragen over het terugdringen van allerlei wapentuig, waarbij Bush meent dat hij elke afspraak kan schenden. De oorlog in Irak van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en enkele meelopers, waaronder Nederland, was en blijft een splijtzwam in de Europese Unie. De oorlog tegen terrorisme heeft, zo zou je kunnen zeggen, alleen maar het terrorisme aangewakkerd: in Irak is het speelveld voor islamitisch terrorisme ruimer dan ooit, terwijl Bin Laden vanuit zijn grot ongestoord videobrieven de wereld in kan blijven sturen.

Wat is de positie van de Europese Unie in deze internationale situatie, die je wat apocalyptisch als een internationale puinhoop kunt schetsen? Het antwoord is pijnlijk voor de believers in de Europese Unie: die positie is er niet. De EU is tot op het bot verdeeld en naar mijn waarneming heeft ook het Nederlandse voorzitterschap daaraan helemaal niets kunnen veranderen. Dat is ook niet zo verwonderlijk, want Nederland is onderdeel van de coalitie in Irak; de coalitie waarnaar Bush in zijn verkiezingscampagne zo graag verwees als bewijs voor zijn internationale steun. Je kunt nu eenmaal onmogelijk tegelijkertijd deel van het probleem én van de oplossing willen zijn. Toch blijf ik nieuwsgierig naar de feitelijke inspanningen die Nederland zich als voorzitter van de Europese Unie heeft getroost om de verdeelde Europese Unie in de Irak-kwestie meer op één lijn te krijgen, welke lijn dat dan zou zijn, wat er is gedaan met bijvoorbeeld initiatieven om de civiele wederopbouw na eerlijke en vrije verkiezingen in Irak – zo die er ooit mogen komen – te kunnen realiseren en wat er is gedaan om de Alleingang van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk te stoppen. Ik zou hier graag wat concrete informatie over krijgen.

De oorlog tussen Israël en Palestina is een van de belangrijkste oorzaken van de internationale spanningen. Dat wordt door Jan en alleman erkend, maar ook dit conflict heeft de Amerikaanse president niet dichter bij een oplossing gebracht, integendeel. Israël gaat zijn gang en danst nu al op het graf van Arafat. Wat houdt "de solidariteit met het Palestijnse volk" concreet in, die minister Bot verleden week volgens Engelse kranten schijnt te hebben uitgesproken op de Europese Top? Houdt die solidariteit bijvoorbeeld ook in dat Nederland er bij Israël aandringt om enig respect op te brengen voor de gerechtvaardigde wens met betrekking tot de plek van het graf van Arafat als hij eenmaal overleden zou zijn? Wat is er terecht gekomen van de agenda voor het brede Midden-Oosten, een van de onderwerpen die in het voornemen van Nederland als voorzitter staat? Welke initiatieven heeft Nederland genomen om vanuit de Europese Unie meer initiatief tentoon te spreiden om in het Midden-Oosten tot een begin van een oplossing te komen?

Over de uitbreiding van de Europese Unie is al het een en ander gezegd. Die blijft de gemoederen bezighouden, niet alleen in de oude lidstaten, maar ook in lidstaten die er wellicht aan komen, zoals Roemenië. Staatssecretaris Nicolaï, in het buitenland minister van Europese Zaken, was enkele weken geleden in Roemenië op bezoek en kwam vrij positief terug, al lijkt op cruciale onderdelen dat er behoorlijk wat moet veranderen, vooral met betrekking tot de afhankelijkheid van de rechterlijke macht, het intimideren van journalisten, het gebruik van geweld op politiebureaus en de ver doorgewoekerde corruptie. Het jaarrapport van Amnesty International liegt er niet om. De Europese Commissie heeft op 6 oktober een strategy paper gepubliceerd, waarin de verdere strategie met betrekking tot de toetreding van Bulgarije en Roemenië wordt uiteengezet. Ook dit rapport is kritisch, maar ziet een voortdurende verbetering van de situatie in Roemenië. Spoort dit met de bevindingen en conclusies van de staatssecretaris na zijn bezoek?

Het rapport van de Commissie gaat ook uit van een zo vroeg mogelijke ondertekening van een toetredingsverdrag in 2005 en een lidmaatschap in 2007. Wat is de opstelling van de regering als dit in december tijdens de Europese Top aan de orde komt?

Ook over Turkije is al veel gezegd. De algemene opvatting is dat de Turken nog veel obstakels hebben te overwinnen. De Duitse minister van Buitenlandse Zaken Fischer heeft daarover de interessante uitspraak gedaan dat toetreding van Turkije niet mogelijk is zonder een grondwet van de Europese Unie. Deelt onze minister van Buitenlandse Zaken deze stellige opvatting?

De erkenning van het historische feit van een massamoord op de Armenen en – voeg ik eraan toe – een waarheidsvinding van de strijd tegen de Koerden is voor ons noodzakelijk voor een meer ontspannen omgang met de eigen Turkse geschiedenis en natuurlijk ook voor een goede relatie met een buurland en een deel van de eigen bevolking. Is de regering bereid deze elementen in te brengen in de onderhandelingen die er gaan komen?

In de brief van de regering aan de Staten-Generaal blijkt dat zij het rapport van de Europese Commissie inzake Turkije steunt en gaat zij expliciet in op de mogelijkheid van een overgangsregeling c.q. een permanente vrijwaringsclausule waarbij als enige voorbeeld wordt genoemd het vrije verkeer van personen. In interruptiedebatjes met twee collega's heb ik hierover al gesproken. Toen het ging om Polen hebben wij deze discussie ook gevoerd. Wij vinden dat het hanteren van permanente vrijwaringsclausules indruist tegen alles wat in de propagandataal over en door de Europese Unie wordt geroepen. Als de Nederlandse regering echt zou menen dat het opnemen van permanente vrijwaringsclausules in de rede ligt om zo de veronderstelde instroom van Turkse arbeidsmigranten te kunnen stoppen, moet zij eigenlijk ook tegen toetreding van Turkije tot de Europese Unie zijn. Misschien kan de regering deze opvatting nuanceren. Dat hoop ik dan maar.

Het publieke en daarmee het politieke debat over de toetreding van Turkije heeft zich natuurlijk verplaatst naar de vraag of Turkije, dat weliswaar een seculiere staat is maar waar de bevolking voornamelijk de islam aanhangt, wel deel kan uitmaken van de Europese Unie. De tienduizenden pagina's aan acquis en Kopenhagencriteria kunnen in zekere zin niet tegen die discussie op. Zij geven op dit punt namelijk geen uitsluitsel.

De opstelling van GroenLinks in dezen is helder. Wie gelooft in de dialoog, in wederzijdse beïnvloeding en in multicultureliteit – dat doen wij – met inachtneming van de onwrikbare kaders van de democratische rechtsstaat, de democratie en de mensenrechten, kan ja zeggen tegen het Turks lidmaatschap. Dat doen wij dus ook, uiteraard op voorwaarde dat aan alle criteria wordt voldaan. Het voorbeeld dat Turkije als gesecuraliseerde democratie kan geven aan de rest van de islamitische wereld is voor ons van grote waarde. Laat ik duidelijk stellen: zover is het nog niet. Wij kunnen dan ook de lijn die de Commissie voorstelt, volgen.

Over Kroatië is weinig gezegd. Wij zijn niet overtuigd van de duurzaamheid van de democratie, het handhaven van de mensenrechten en de rechtsstaat daar. Daarvoor ligt de periode-Tudjman nog niet lang genoeg achter ons. De Commissie stelt een pretoetredingsstrategie voor. Die is zo voorzichtig geformuleerd dat wij daar wel mee kunnen leven.

De heer Van der Linden heeft gesproken over de Top Europese Unie-Rusland. Die Top is afgelast las ik in de krant. Daarmee is opnieuw een streep gezet door het ambitieuze programma van Nederland als voorzitter van de EU. Graag krijg ik hierover meer informatie. Ik ben benieuwd naar de opvatting van de regering over het voornemen van Rusland, Wit Rusland en de Oekraïne om tot een soort samenwerkingsverband te komen. Wat vindt de regering hiervan?

De Top van de Raad van Europa komt eraan. Rusland is geen lid van de Europese Unie, maar wel lid van de Raad van Europa. Wat wil de regering op Europees niveau doen om de relatie met Rusland te verbeteren?

Vervolgens wil ik iets zeggen over de euroscepsis. Die blijft natuurlijk bestaan, al was er terechte en positieve opwinding over de rol van het Europees Parlement bij het samenstellen van de nieuwe Commissie. De naderende val van Buttiglione deed wel even de stoel van commissaris Kroes wankelen, maar uiteindelijk mocht zij blijven. Wij vonden het wel jammer dat Balkenende zijn grote vriend Berlusconi niet een handje hielp door Kroes in de aanbieding te doen. Zo leert men in de nood zijn vrienden kennen. Toch menen wij dat haar positie verzwakt is en haar geloofwaardigheid, ook buiten de kringen van GroenLinks, verder is aangetast. Minister Van Ardenne had gelijk met haar bewering dat de Italiaan ongeschikt is voor de positie van Eurocommissaris. Zij kreeg voor de opmerking indirect een schrobbering. Deelt de minister van Buitenlandse Zaken deze beoordeling nu ook of vindt hij dat Barosso in het Europees Parlement zijn rug recht had moeten houden?

Ik verbaas mij overigens over de positie van de heer Middelkoop. Ik meen dat zijn politieke beweging zegt dat je datgene wat je vindt politiek moet vertalen. Dat is een consequente opstellen een daarmee handelt men ook logisch. Zijn beweging vindt dat het verkeerd is om privé iets anders te zeggen dan je politiek naar voren brengt. Als je dat wel doet en daarmee doorgaat, zou je rijp zijn voor de psychiatrie. Mijnheer Middelkoop, dat wens ik niemand toe.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Misschien kunt u de heer Platvoet nog eens uitleggen dat mijn naam Van Middelkoop is.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dat kunt u ook uitleggen. Ik heb het begrepen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Daarvoor ben ik echter niet naar de interruptiemicrofoon gekomen. Ik wil even kort reageren op uw interessante vraag. Ik ben zelf ook ongelukkig met die merkwaardige cesuur tussen privé-opvattingen en politieke opvattingen. Dat is heel ongezond. U hebt er ook helemaal gelijk in dat het geestelijk ongezond is, als je dat lang moet volhouden. Het gaat erom dat je bepaalde opvattingen hebt – het doet er helemaal niet toe of die privé of publiek zijn – dat je die vervolgens tot gelding wilt brengen en dat je je ten slotte hebt neer te leggen bij de geldende parlementaire regels, te weten de meerderheidsregels. Onze fracties hebben zich destijds met kracht verzet tegen de introductie van het homohuwelijk, maar niemand heeft ons verweten dat wij verkeerde persoonlijke opvattingen zouden hebben. Iedereen heeft heel goed begrepen dat het een volkomen legitiem politiek debat was en dat wij met elkaar gemeen hadden dat wij ons bij de meerderheidsregel hadden neer te leggen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ja, maar u bent parlementariër. Wij hebben het hier over een commissaris, laten wij zeggen een minister, die geacht wordt om beleid uit te voeren waar hij het principieel en consequent niet mee eens kan zijn. Volgens mij is dat geen goede zaak. Dat is niet geloofwaardig en dat is ook niet goed voor zijn eigen geestelijke gezondheid.

De heer Van Middelkoop (Christen Unie):

Nu gaat u alweer een stapje terug. Ik waardeer dat, zeker gezien het optreden van uw collega Buitenweg in het Europees Parlement. U zegt nu: het is niet zo verstandig geweest om zo'n uitgesproken figuur op die portefeuille te zetten. Daar kan ik mij wel iets bij voorstellen. Dan blijven wij evenwel uit de buurt van het schervengericht, het niet accepteren van iemand omdat hij bepaalde persoonlijke opvattingen zou hebben. Dat vind ik zelf het meest wezenlijke punt. Als ik u zo ver weet te krijgen, is mijn dag goed.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Daar denk ik even over na.

De heer Van der Linden (CDA):

Normaal bent u heel snel met uw oordeel.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dat ligt eraan hoe intelligent de interruptie is.

De heer Van der Linden (CDA):

Het was dus een goede interruptie.

Ik wil u vragen of u de tekst van het Europees Parlement hebt gelezen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik heb de Engelse tekst van de hoorzitting gelezen. Doelt u daarop?

De heer Van der Linden (CDA):

Ja. Als een kandidaat-commissaris expliciet verklaart dat het enige uitgangspunt voor hem wordt gevormd door de rechtsregels van de Europese Unie en nadrukkelijk nog een keer zegt dat hij staat voor het schragen van de fundamentele rechten die in de constitutie zijn opgenomen, wat blijft er dan nog over?

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dan blijft over dat zijn particuliere opvatting een principieel en substantieel andere is. Ik vind dat je het iemand dan niet kan aandoen om op die post te gaan zitten.

De heer Van der Linden (CDA):

Als dat zo is, vind ik dat ik er recht op heb om in de toekomst de privé-opvattingen te kennen van een persoon die ik kandideer. Anders loop ik namelijk het risico dat ik voor de gek gehouden word en dat ik achteraf merk dat betrokkene een privé-opvatting heeft die de mijne niet is en die ik ook niet kan delen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Het gaat niet om privé-opvattingen over allerlei curiosa of trivialiteiten. Het gaat om een privé-opvatting over iets wat in zijn portefeuille een centraal element had moeten vormen.

De heer Van der Linden (CDA):

Dan kom ik terug op wat ik zojuist zei. Dan wil ik, als er een nieuwe minister van Justitie komt, van te voren weten of hij of zij voorstander is van het zelfbeschikkingsrecht van personen bij euthanasie en abortus, hetgeen in strijd is met het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Hij of zij kan zich er dan niet van afmaken door te zeggen dat zijn of haar privé-opvatting daarover zijn of haar eigen zaak is. U toetst een commissaris nu niet op zijn politieke verantwoordelijkheid, maar op zijn persoonlijke gewetensopvatting, terwijl hij die strikt persoonlijke opvatting zegt te zullen scheiden van wet- en regelgeving en aangeeft dat hij zich in de politieke praktijk zal houden aan wetten en verdragen, zoals die goedgekeurd zijn.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Als de methode die nu in het Europees Parlement wordt gehanteerd, namelijk een soort hoorzitting, in Nederland zou worden toegepast – wij zijn daar voorstander van, maar tot nog toe is het niet gebeurd dat een Nederlandse regeringsploeg daarvoor een gang naar de Tweede Kamer maakt – dan zou een kandidaat-minister van de ChristenUnie op de post van Justitie in een kabinet van PvdA, GroenLinks, SP en ChristenUnie moeten aangeven dat hij ten aanzien van bijvoorbeeld het abortusdossier permanent een andere opvatting zal innemen. Ik denk niet dat dit een realistische en wenselijke situatie is. Ik blijf er dus bij dat het niet zo maar een privé-opvatting is, maar dat het gaat om een wezenlijk bestanddeel van de portefeuille die de kandidaat-commissaris had moeten innemen.

Nu maakt Nederland zich als voorzitter zorgen over het imago van de Europese Unie. Dat lijkt mij terecht. Hierover is vorige maand een conferentie georganiseerd in Amsterdam. De heer Nicolaï was daarbij. Het was ook geagendeerd voor de Europese top van de afgelopen week, maar ik heb niets gehoord over wat het resultaat was op dit punt. Kunnen wij hierover geïnformeerd worden?

GroenLinks pleit voor een realistische benadering van het project dat Europese Unie heet. Of het nu een individu, een partij of een staat is, in iedereen huizen twee zielen; van de scepticus en van de optimist. De optimist zegt: vrede en welvaart binnen de grenzen van de Europese Unie zijn in historisch perspectief ontegenzeggelijke verworvenheden. Dat zeg ik de heer Schuyer helemaal na, ook al ben ik van een latere generatie, schat ik in.

Voor mij is dit ook het doorslaggevende argument om voorstander te zijn van de Europese Unie: nooit meer oorlog binnen de grenzen van de Europese Unie, en hopelijk ook daarbuiten, maar daar moet aan gewerkt worden. De scepticus zal er onmiddellijk aan toevoegen dat armoede en oorlog over de grenzen van de Europese Unie daar wel degelijk iets mee te maken kunnen hebben. De optimist wijst op de verworvenheden van de democratie en mensenrechten bij de nieuwe toetreders, van Spanje, Portugal en Griekenland twintig jaar geleden, tot Slowakije en Hongarije. De scepticus ziet dat de overwinning van de vrijemarkteconomie op een andere manier slachtoffers maakt.

Ik zou zeggen: laten wij stoppen met het gezwollen taalgebruik waarvan de preambule bij de grondwet wel het meest uitgesproken voorbeeld is. Geen technocratie, maar politiek, daar ben ik het wel mee eens. Het gaat dan om politiek met bevlogenheid en idealen, maar ook met een realistische benadering, die aansluit bij het beeld dat de bevolking terecht heeft van de Europese Unie. Het is een ingewikkeld, maar vreedzaam strijdtoneel, met botsende ideologische, nationale, politieke, economische en culturele belangen. Dat is fantastisch, zolang het is ingekaderd door de rechtsstaat, de democratie en de mensenrechten.

De beraadslaging wordt geschorst.

Minister Bot:

Voorzitter. De beraadslaging heeft drie kwartier langer geduurd dan voorzien was. Ik moet dadelijk naar de Tweede Kamer en ik moet de beantwoording van de vragen nog even netjes op een rij krijgen. Ik begreep dat u van plan bent om te schorsten tot half vier. Mag ik vragen om enige clementie en om er een half uurtje aan vast te plakken?

De voorzitter:

Ik schors de beraadslaging over dit onderwerp tot vier uur. De plenaire hervatting voor het interpellatiedebat zal zijn om twee uur. Het College van senioren zal aanvangen om kwart voor twee, dus over ongeveer vijf minuten.

De vergadering wordt van 13.40 uur tot 14.00 uur geschorst.

Naar boven