Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2004 (29200 VIII).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Van der Laan:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng. Ik feliciteer mevrouw Witteman met haar maidenspeech.

Voorzitter. Ik heb een geschenk voor uw Kamer. Gelet op de enorme behoefte van de Kamer soms een naslagwerk te raadplegen waarmee het debat kan worden verlevendigd en van een grotere culturele waarde kan worden voorzien, heb ik de tijd tussen de eerste termijn van de Kamer en mijn antwoord gebruikt voor de aanschaf van de verzamelde werken van de Nederlandse poëzie, of te wel "de dikke Komrij". De Kamer kan die wellicht nog tijdens dit debat gebruiken, maar anders wellicht in volgende debatten. Ik stel me voor dat dit het eerste exemplaar is van die fantastische culturele bibliotheek, waarvan ik begreep dat de Kamer die graag wil vullen.

De voorzitter:

De Kamer dankt de staatssecretaris van harte voor dit geschenk.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik wil daar graag bij aansluiten, voorzitter. Ik wil ook direct een voorstel doen over waar wij die boeken moeten neerzetten. In de bibliotheek staan ongelooflijk veel juridische boeken. Het zou een enorme aanvulling zijn als deze boeken ook op die plek terechtkomen, ook ter verstrooiing. Namens mijn collega's dank ik de staatssecretaris van harte.

Staatssecretaris Van der Laan:

Graag gedaan.

Daarmee kom ik op de kern van de zaak, namelijk cultuur en de waarde van cultuur. Mevrouw Witteman heeft daarover een gloedvol betoog gehouden. Ik begreep uit de reacties van de andere leden dat zij daardoor zijn uitgedaagd en ook hun accenten hebben willen leggen. Ik ga eerst in op de drie grotere thema's die in eerste termijn naar voren zijn gekomen.

Ik begin met de waarde van cultuur, zowel de financiële waarde, gelet op de bezuinigingen, als de intrinsieke waarde. Ik kreeg op dat punt overigens het gevoel dat mevrouw Witteman mij onderschatte. Ik heb de rode draad van cultuur echter altijd heel duidelijk aangegeven. Het komt ook naar voren in de beleidsbrief Meer dan de som. Die rode draad is dat cultuur geen kostenpost is, maar een investering. Dat is ook de basis van het thema cultuur en economie. De heer Woldring sprak in dat kader over de Cultuurnota 2005-2007, maar het gaat om de beleidsbrief cultuur 2004-2007. De Cultuurnota komt dit jaar.

Cultuur is een belangrijk element, zo niet het belangrijkste element in de samenleving, of wij dat nu merken of niet en of dat nu gebeurt in de vorm van toneel of beeldende kunst. Cultuur is niet iets dat je moet verdedigen of dat je moet voorzien. Cultuur is er, of dat je nu vorm geeft door het mecenaat van een paar eeuwen geleden, of door een meer nadrukkelijke rol van de overheid. Cultuur is van alle tijden. Het is er gewoon.

Daarmee kom ik op de rode draad van de beleidsbrief Meer dan de som. Er is gevraagd wat ik bedoel met cultureel zelfbewustzijn. Voor mij is dat niet zo maar een themaatje in de brief of in het cultuurbeleid. Het is voor mij de rode draad, waarlangs je heel veel kunt toetsen om te zien wat iets bijdraagt aan het culturele zelfbewustzijn van deze samenleving. In die zin kun je het ook omdraaien. De cultuur heeft geen verantwoordelijkheid voor de maatschappij. Natuurlijk vervult de cultuur een belangrijke factor in de maatschappij, maar de maatschappij draagt cultuur met zich. Wij zijn ons daarvan misschien te weinig bewust. In de beleidsbrief geven wij aan dat wij ervoor willen zorgen dat de maatschappij meer dan nu wordt doordrongen van het belang van cultuur en dat de maatschappij cultuur ziet als een vanzelfsprekend onderdeel van de algemene ontwikkeling van mens, kind en van iedereen die in de maatschappij fungeert. Op die manier kunnen wij voorkomen dat in de toekomst mensen of partijen cultuur gaan zien als een kostenpost. Daar houd ik mij verre van, al kost cultuur wel geld. Daar kom ik op terug.

In het kader van de rode draad en cultureel zelfbewustzijn is een vraag gesteld over de positie van de nieuwe Nederlanders. Ik begrijp dat heel goed. Ik ben zelf heel erg met die vraag bezig geweest. Diversiteit is een zeer actueel thema in een heel ander kader. Laten wij het brede en het smalle cultuurbegrip niet door elkaar halen. Je hebt het smalle cultuurbegrip in de zin van theater, toneel en beeldende kunst en je hebt het bredere cultuurbegrip. Ik ga niet over het brede cultuurbegrip in Nederland. De cultuur van Nederland is niet mijn verantwoordelijkheid, voor zover je in dat verband kunt spreken van verantwoordelijkheid. Cultuur dragen wij allemaal en de cultuur zijn wij ook allemaal. De cultuur is breder dan alleen de cultuur die wij subsidiëren. Dat onderscheid wil ik wel maken. Je hebt in Nederland gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde kunst of cultuur.

De kern van het diversiteitsbeleid in relatie tot cultuur is dat wij met respect en met cultureel zelfbewustzijn met die vraagstukken omgaan. Dat betekent niet dat je de ene cultuur boven de andere plaatst. Dat kan niet met cultuur, omdat cultuur autonoom is. Dat betekent wel dat nieuwe Nederlanders in de gelegenheid gesteld moeten worden of, liever nog, gestimuleerd moeten worden om kennis te nemen van uitingen van het smallere cultuurbegrip. Vooral het culturele erfgoed kan daarin een boeiende rol vervullen. Zij moeten daarmee geconfronteerd worden en van daaruit ook begrijpen waar de gewoontes in de Nederlandse samenleving uit voortkomen. Wij moeten niet onderschatten in hoeverre wij door de Franse Revolutie zijn beïnvloed of door Engelse puriteinse fases die men daar weer heeft meegemaakt. Wij dragen nog steeds een Europese cultuur mee en dat onderschatten wij wel eens. De Nederlandse cultuur is in de afgelopen eeuwen geen eiland geweest in het Europese veld en wij worden nog steeds beïnvloed door allerlei landen. Overigens vind ik dat prima. Het is van alle tijden en van alle eeuwen.

Zo zie ik ook het diversiteitsbeleid. Cultuur moet een volwaardige positie krijgen als fenomeen in de samenleving. Daar hoort bij dat nieuwe Nederlanders een plaats krijgen in de besturen. De vraag was of dit een oplossing was voor dat probleem. Ook is gevraagd waarom ik de 2%-regeling afschaf. Het afschaffen daarvan heeft niets te maken met de vraag of ik dat belangrijk vind. Integendeel, ik vind dat ontzettend belangrijk. Ik vind het niet goed om alle kunstinstellingen keurig een paragraaf diversiteitsbeleid te laten schrijven, omdat ze dan hun geld krijgen, om dan na vier jaar te constateren dat het niet echt effectief was. Het moet van binnenuit komen. De instellingen moeten graag willen. Zij moeten graag willen ontvangen van andere culturen en zij moeten onze eigen cultuur aan anderen willen geven. Het gaat ook om de verrijking die andere culturen kunnen brengen. Zo zie ik het diversiteitsbeleid. Integratie en de diversiteit van culturen is geen polarisatie. Je moet uitgaan van de kracht van je eigen cultuur en de kracht van andermans cultuur en met respect met elkaars cultuur omgaan.

In dat verband is gesproken over de afstand die ik neem van de heer Van der Ploeg. Ik kom nog even terug op de 2%-regeling. De methode van de 2%-regeling werkt dus niet, maar het diversiteitsbeleid is wel belangrijk. Ik vind de besturen daarin erg belangrijk. Wij weten allemaal dat onze beelden van de samenleving worden gevoed door de netwerken die wij om ons heen hebben. Als je in het verleden blanke autochtone netwerken hebt opgebouwd met dezelfde denkpatronen, dan vind ik dat jammer. Als ik praat over diversiteit, dan praat ik over jong en oud, vrouw en man, allochtoon en autochtoon. Ik vind het belangrijk voor het cultuurbeleid dat de invloeden op de cultuuruitingen en de kunstontwikkelingen zo divers mogelijk zijn. Ik vind het van belang dat je de diversiteit al in de top van de culturele instellingen, in de besturen, vorm geeft in de personele zin. Wij weten allemaal dat netwerken ontzettend belangrijk zijn voor alles wat er gebeurt in deze samenleving. Wij zijn een netwerksamenleving. Dat betekent dat allochtonen die een visie hebben op de culturele wereld en op de kunsten de ruimte moeten krijgen om invloed te hebben op die culturele instellingen. Wij kunnen veel doen, maar zolang de beslissers in die sector weinig gevoel hebben bij die manier van denken zullen wij een groot deel van de potentie op dat gebeid missen. Ik blijf er dus vierkant achter staan dat dit een heel belangrijke drager is van een meer diverse ontwikkeling in het kunstbeleid.

Daarnaast is de vraag gesteld hoe de geografische spreiding zich verhoudt tot de waarde en de kwaliteit van cultuur.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik heb het nog niet helemaal goed begrepen. Ik heb niet van u gehoord wat cultureel zelfbewustzijn voor de niet uit Nederland afkomstige Nederlander betekent, dat deze zich van zijn eigen cultuur bewust kan zijn en tegelijkertijd kennis moet nemen van het cultureel erfgoed, waardoor sociale cohesie kan ontstaan. Ik heb u dat niet horen zeggen, terwijl ik het tussen de woorden door wél vermoed.

Staatssecretaris Van der Laan:

Het lijkt mij nu wel belangrijk dat wij het begrip "cultuur" met elkaar definiëren. Ik heb het over cultuur in termen van kunst en in dat verband hebt u mij goed begrepen, in die zin dat ik de interkunstzinnige verrijking van de verschillende culturen, groepen en achtergronden positief vindt. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om Marokkaanse of Turkse verrijking, dan wel Amerikaanse, Zuid-Afrikaanse of Russische; wij moeten ons niet altijd zo fixeren op probleemgroepen. Juist het bewustzijn van onze nieuwe Nederlanders die de kunstzinnige kant van hun culturen met zich mee brengen, zou een waardevolle verrijking kunnen zijn van ons cultuurbeleid en onze culturele ontwikkelingen. Het gaat mij dus nu om het smalle cultuurbegrip. Ik begeef mij niet op het veld van de bredere vraagstukken van interculturele ontwikkelingen in het bredere verband van integratie.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Is dat omdat u zich daar niet aan wilt branden? Of is dat omdat u daar nog geen idee over hebt?

Staatssecretaris Van der Laan:

Het lijkt mij beter om over dat bredere thema met mevrouw Verdonk te debatteren.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Daar zit dus wel een probleemgebied.

Staatssecretaris Van der Laan:

Dat is een thema waar buitengemeen boeiende en belangrijke discussies over gevoerd kunnen worden, en waar het smalle cultuurbegrip zeker een rol in vervult. Daar heb ik over geschreven in mijn beleidsnota en daar wil ik graag met de Kamer over discussiëren. Het zou buiten dat terrein gaan als wij nu het bredere dossier van integratie en de multiculturele samenleving gaan behandelen. Daar voel ik mij ook minder in thuis en ik wil ook graag de ruimte laten aan mevrouw Verdonk.

De heer Woldring (CDA):

Het gaat naar mijn indruk om kunstuitingen die in verschillende gremia van onze samenleving naar voren komen. In die zin wordt in uw nota over diversiteit en over integratie gesproken. Dat heeft niets met de portefeuille van mevrouw Verdonk te maken, maar alles met de uwe. Daar heb ik vragen over gesteld en daar zult u nog aan toekomen, naar ik aanneem.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik kan er nu direct op ingaan. Interculturele verrijking op kunstzinnig gebied kan een bijdrage leveren aan het integratieproces. Ik vind niet – ik zeg dat ook zeer consistent in mijn nota – dat cultuur de verantwoordelijkheid heeft om voor integratie te zorgen, maar cultuur is wel een element in het maatschappelijk bewustzijn. Ik keer dus niet alsnog weer terug naar het vroegere beleid, dat ervan uitging dat cultuur een rol moet vervullen in het integratiebeleid. Ik zeg wel dat het een factor is die ik zeker niet ontken en waarbij ik het ook belangrijk vind dat die een zinvolle bijdrage levert aan een interculturele verrijking op het kunstzinnige vlak. Natuurlijk kan die ook een bijdrage leveren aan de integratie in onze samenleving.

De heer Woldring (CDA):

Of dat in uw stukken consistent naar voren komt, is nu juist de vraag. Dat moet uit argumenten blijken, niet uit de stelling. U spreekt over een multiculturele paradox, terwijl vervolgens die paradox eigenlijk wordt ontkend. Mijn opmerking is dan, dat uit uw beleid moet blijken dat die paradox kan worden overwonnen. Daar hebben wij argumenten voor nodig.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik denk dat de paradox waar het het kunstveld en het culturele veld betreft, kan worden overwonnen. Overwonnen zou overigens in dat verband niet mijn woordkeuze zijn. In het debat rondom de diversiteit vind ik het belangrijk dat culturen niet tegenover elkaar, maar in een verrijkend perspectief bij elkaar worden geplaatst. Juist vanuit het culturele veld heb je de mogelijkheid om zonder (maatschappelijke) waardeoordelen met elkaar in dialoog te zijn. Ik denk dat dit de toegevoegde waarde is van het fenomeen: de interculturele verrijking via de kunst en cultuur. Voor mij is het in de cultuurwereld geen paradox, maar een verrijkend, elkaar versterkend en ruimtegevend element.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik wil de staatssecretaris daarin wel bijvallen. Wij vergeten in deze discussie namelijk dat cultuur, culturele identiteit niet een statisch gegeven is. In de ontmoeting met andere culturen veranderen wij zelf. Ik heb veel met zwarte acteurs gewerkt en weet dan ook uit ervaring dat je elkaar juist door samen te werken in het kunstwerk, in dit geval een voorstelling, een stapje verder brengt op een andere weg, naar een nieuwe culturele identiteit van beide partijen. In die zin kom je tot die sociale cohesie. Wij vergeten dat wij zelf ook veranderen door de ontmoeting met de ander. Dat is een belangrijk gegeven.

Staatssecretaris Van der Laan:

Met dat laatste kan ik volledig instemmen.

Ik kom nu tot een aantal andere elementen die regelmatig aan de orde kwamen. Mevrouw Witteman sprak over de geografische spreiding in relatie tot de kwaliteit en de prioritering die dat met zich brengt. Ik vind het heel belangrijk om hier te melden dat de Raad voor cultuur de mate van kwaliteit bepaalt. Ook in wat ik noem de stedelijke dynamiek moeten twee dingen worden onderscheiden. De regionale spreiding is een vaste waarde in het cultuurbeleid. Het kan niet zo zijn dat de cultuur zich concentreert in één gebied in Nederland. Het is belangrijk dat alle mensen in Nederland in aanraking komen met een fatsoenlijk niveau van kunst en cultuur. De geografische spreiding ziet ook daarop toe. Dat neemt niet weg dat ik bij het accent dat ik heb gelegd in mijn beleid op regionale spreiding ook in de gesprekken met lokale en regionale bestuurders nadrukkelijk heb aangegeven dat kwaliteit voorop blijft staan. Eerst komt de kwaliteit en dan de afweging over waaraan prioriteit wordt gegeven.

Mevrouw Witteman vroeg: u gaat het toch niet beperken tot mode? Daarover hebben wij het niet, want dat betreft de stedelijke dynamiek. Wil je de kwaliteit waarborgen en investeringen zinvol doen, dan kun je het je juist met regionale spreiding niet permitteren dat in elke grotere stad in Nederland alles op een heel hoog niveau is. Dat kan niet, want ook de investeringsmogelijkheden van gemeenten en provincies zijn beperkt. Wij hebben zo'n klein landje. Je kunt zo'n beetje in anderhalf uur van de ene kant naar de andere kant. Ik zeg dan ook: laten wij met elkaar goed afstemmen dat steden die vlakbij elkaar liggen zich niet allebei op hetzelfde gaan concentreren. Dat vind ik zonde, want dan investeer je enorm veel in kwaliteit, maar als je het een beetje goed met elkaar afstemt, kun je investeren in bepaalde prioriteiten, ook al betekent dit dat men een half uur langer in de auto of de trein, liefst het laatste natuurlijk, moet zitten. Als ik roep "Arnhem is een modestad" dan betekent dit niet dat ik zeg: haal het geld maar weg bij de theaters; natuurlijk niet. Arnhem mag er heel trots op zijn dat het een modestad is. Stel dat Nijmegen voorstelt om ook modestad te worden, dan zeg ik in het overleg met landsdeel Oost dat dit niet aan de orde is. Daarover heb ik het.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Het gaat dus om de nieuwe ontwikkelingen. U gaat niet iets weghalen. Arnhem moet zich maar op mode concentreren, staat er letterlijk in een van uw interviews. Ik kan die uitspraak beschouwen als een vrije interpretatie van de journalist?

Staatssecretaris Van der Laan:

U weet dat interviews niet altijd letterlijk weergegeven teksten bevatten. In dat interview heb ik gezegd dat het erom gaat dat je prioriteert. Enschede wil muziekstad zijn, hartstikke mooi. Arnhem wil graag modestad zijn. Dat vind ik goed. Als men praat over ondersteuning door het Rijk voor die ambitie, dan verwacht ik van de stad zelf dat die duidelijke keuzes maakt, niet alleen maar om geld vraagt, maar daarbij een visie heeft. Het moet goed verspreid worden over Nederland. Daarmede kunnen profilering en stedelijke dynamiek worden gecreëerd.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Als bijvoorbeeld studenten in Utrecht een spannende modegroep oprichten en zij voelen zich daar thuis, hebben daar hun publiek en afnemers, wat zegt u dan?

Staatssecretaris Van der Laan:

Het Rijk, de provincies en de gemeenten hebben op dit punt verschillende verantwoordelijkheden. Van mij mag Utrecht modestad worden, maar ik ben niet verplicht om dat streven te ondersteunen. Vanuit de rijksverantwoordelijkheid vraag ik om heldere keuzen van steden. Daarover heb ik uitermate boeiende bestuurlijke overleggen met gemeenten en regio's. Ik wil daarbij het totale Nederlandse beeld in perspectief hebben. Het argument dat het zulke leuke mensen zijn die goed bezig zijn, is dan niet voldoende. Er moet echt een visie van een gemeente of regio achter zitten.

Mevrouw Witteman (PvdA):

In een van uw beleidsstukken las ik dat u een bepaalde instelling wilt handhaven – ook al gaat het wat minder – als stopzetten van de subsidie nadelig is voor de culturele infrastructuur in de desbetreffende regio. Daarop sloeg mijn opmerking.

Staatssecretaris Van der Laan:

Gezien de financiële situatie van dit moment acht ik de kans groot dat er te veel kwaliteit voor de beschikbare middelen is. In financieel moeilijke tijden is het moeilijk afwegen tussen ambitieuze instellingen van dezelfde kwaliteit. Ik verwacht niet dat ik in een situatie terecht kom waarin ik moet overgaan tot toewijzing terwijl er gebrek aan kwaliteit is. Het kwaliteitsoordeel van de Raad voor cultuur stel ik niet ter discussie. Als het oordeel volstrekt negatief is – als er dus sprake is van een hopeloos geval – heb je als staatssecretaris een duidelijke positie. In twijfelgevallen ga je het culturele klimaat in de desbetreffende stad of regio meewegen. Dan is de vraag aan de orde of het culturele klimaat wordt afgebroken als met een bepaalde voorziening wordt gestopt. Daarover ga je dan in gesprek met het betreffende provincie- of gemeentebestuur. Bij een hoge kwaliteit hoort altijd geld en het streven naar kwaliteit blijft bovenaan staan. Om een vicieuze cirkel te doorbreken, kan je natuurlijk een instelling nog één keer de kans geven om de kwaliteit op een hoger niveau te tillen. Als dat niet lukt, houdt het op.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik ondersteun de staatssecretaris van harte in haar opmerking over het regionale beleid. Niet overal kunnen alle bloemen bloeien. Overweegt zij in dat kader ook nog om de subsidiestromen van rijk, provincie en gemeente wat meer te differentiëren? Er kan toch veel meer worden overgelaten aan provincies en gemeenten waarbij het Rijk alleen de top voor zijn rekening neemt? Voor instellingen is het soms heel lastig om drie subsidiënten te hebben.

De heer Schouw (D66):

Ook ik steun de lijn van de staatssecretaris als het gaat om de regionale spreiding. Mij is echter niet duidelijk of ook de PvdA-fractie deze lijn steunt. Misschien hoor ik dat nog in tweede termijn.

Staatssecretaris Van der Laan:

De verhouding tussen Rijk, provincies en gemeenten is altijd een ingewikkelde. Als ik minder doe, worden provincies en gemeenten boos, omdat zij dan meer moeten doen. Dat is ook zo, maar als zij minder doen, komt de druk op mij te liggen. Het is eigenlijk een permanente dans om de bestedingen en investeringen waarover wij met elkaar in bespreking zijn. In de eerste maanden heb ik ook de nodige kritische vragen gesteld. Hoe werkt dat nu, is dat nu wel zo effectief, kunnen wij dat niet wat ontbureaucratiseren, hoe kunnen wij die drie partijen zo goed mogelijk in balans brengen? In deze procedure van de Cultuurnota zal ik dat gaan ervaren. In de bestuurlijke weging en ook in die van de Raad voor cultuur is het begrip "landelijke betekenis" opgenomen en dat heeft een iets andere klank en betekenis dan landelijk belang. Dat begrip zal dragend zijn voor de afweging en de prioritering op het niveau van het Rijk. Bij de bepaling of iets van landelijke betekenis is of niet, is er altijd een grijs gebied. Een bepaald voorzieningenniveau in een stad voor de regio heeft ook landelijke betekenis. Het is een lastig dilemma, maar het spreekt vanzelf dat ik bij de evaluatie die vraag heel nadrukkelijk wil stellen en wil proberen te beantwoorden. Is er aanleiding om op dat punt iets te veranderen, is het inherent aan het systeem dat wij hebben, kan het dus niet anders en moeten wij maar accepteren dat het zo werkt? Die vragen stel ik mij wel, maar wil en kan ik nog niet beantwoorden omdat wij de procedure nog hebben te gaan.

De wethouders van cultuur spreek ik heel veel en mijn ervaring is dat zij zeer betrokken zijn bij hun culturele aanbod. In veel steden worden enorme investeringen in de culturele infrastructuur gedaan, zoals in Enschede waar een fantastisch muziekcentrum komt. Grotere steden zijn zich heel goed bewust van het belang van cultuur in het economische klimaat en de maatschappelijke dynamiek van hun eigen stad en dan ook zeer bewust van het belang van culturele investeringen. Zij zien eveneens dat die stedelijke dynamiek en het prioriteren de weg is waarlangs zij met hun beperkte middelen toch een goed cultureel klimaat in stand kunnen houden en in sommige gevallen er zelfs nog een extra impuls aan kunnen geven.

Verschillende sprekers hebben vragen gesteld over het culturele erfgoed. Ik begrijp dat de Kamer verheugd is dat daarin wordt geïnvesteerd. In dit verband lijkt het mij leuk u te zeggen dat ik enkele maanden geleden in het Openluchtmuseum de Molukse barak heb geopend. Ik vind dat een mooi voorbeeld van respect voor andermans cultuur, voor een belevenis die zo verbonden is met hun cultuur en de onze, gelet op hun komst hier in het begin van de vijftiger jaren. Daar bestond in de Nederlandse samenleving eigenlijk heel weinig belangstelling voor. Op initiatief van het museum en in combinatie met particulier initiatief is daar waanzinnig veel energie in gestoken om die geschiedenis van zo kort geleden een goede plaats in onze cultuurhistorisch erfgoed te geven. Ik was daar ook niet voor niets bij, want ik vond dat een heel goed initiatief om elkaars cultuur en geschiedenis te beleven.

De heer Van Middelkoop heeft het gevoelige punt aan de orde gesteld van de politieke verantwoordelijkheid. Ik zal daar niet uitgebreid op ingaan, maar voel mij uitgedaagd genoeg om er wel iets over te zeggen. Natuurlijk hebben ik en de Kamer onze eigen verantwoordelijkheden voor onze beleidskeuzes en prioriteringen voor cultuur. Ik blijf echter af van een beoordeling van de kwaliteit op instellingsniveau. Als de raad iets een "8" waard vindt, dan is dat voor mij als staatssecretaris ook een "8", en geen "7". Uit de discussies over de verschillende cultuurnota's blijkt dat leden van de Kamers soms een betrokkenheid hebben bij een bepaalde instelling, waaruit een bepaald politiek oordeel volgt. Het blijft aan de Kamer om dergelijke keuzes te maken, maar als staatssecretaris houd ik me daar verre van, het oordeel van de raad is voor mij een gegeven. Dat neemt echter niet weg dat mijn bestuurlijke afwegingen hiervan kunnen afwijken. Dit wilde ik toch even helder hebben gemaakt.

Ik ga nu in op de specifieke vragen. De heer Woldring vroeg of ik kon aangeven wat voor mij de vaste waarden van het cultuurbeleid zijn. Sinds jaar en dag zijn dat een hoogwaardig cultureel aanbod, dat pluriform is en gespreid over zowel sociale als regionale kenmerken. Ik heb geen aanleiding gevonden om die te veranderen. Dat zijn onze vaste waarden, die ook een bestuurlijk gewicht hebben. Ook stelde een aantal leden, net zoals in het debat in de Tweede Kamer van 23 november jl., vragen naar concrete initiatieven. Over enkele weken zal ik een overzicht maken van alle concrete initiatieven die voortvloeien uit de beleidsbrief Meer dan de som. Die brief gaat volgende week de deur uit en zal ik ook aan de Eerste Kamer doen toekomen. Daarin komen alle concrete activiteiten aan bod, variërend van cultuur en economie tot diversiteit en dergelijke.

De heer Van der Lans stemde verder in met mijn accent op kenniseconomie en het ruimere cultuurbegrip, het in een breder maatschappelijk kader plaatsen van cultuur als verbindend element. Hij vroeg of ik afrekenbaar ben op de resultaten. Nu moet gezegd dat de meetbaarheid van het Nederlandse cultureel zelfbewustzijn een ietwat lastige zaak is. Waarschijnlijk heeft een dergelijke beweging nog enkele jaren nodig, maar ik zal niet met statistieken kunnen staven dat over drie jaar het cultureel zelfbewustzijn met factor zoveel is vergroot. Ik ben dus bang dat ik daarop op die manier niet kan worden afgerekend. Wel is belangrijk dat ik over drie jaar met concrete zaken wil aantonen welke initiatieven ik heb genomen. Over drie jaar zal ik uitgebreid kunnen vertellen welke accenten ik heb gelegd, welke initiatieven ik heb genomen en welke debatten ik heb geopend, die door anderen zijn opgepikt en die daardoor effect hebben gesorteerd. Exacte meting is dus niet mogelijk, maar ik zal wel proberen om het vergrote culturele zelfbewustzijn zo concreet mogelijk te maken.

De heer Van der Lans vroeg verder waarom ik, in zijn woorden, zo "gretig" was om afstand te nemen van het beleid van staatssecretaris Van der Ploeg. Welnu, dit had niet zozeer met gretigheid te maken, maar wel met het feit dat er een nieuwe fase is aangebroken. Ik heb mij nooit negatief uitgelaten over zijn inzet; integendeel, ik was daar zeer positief over. Hij heeft namelijk een aantal dingen laten gebeuren: hij heeft gezorgd voor een soort losschudden van het culturele veld en het aan de orde stellen van een aantal nieuwe thema's, wat daarvoor niet gebeurde. Dat waardeer ik. Ik borduur nu voort op dat losschudden – jongeren, allochtonen, maatschappelijk bewust, "de luiken open". Daar maak ik zelfs dankbaar gebruik van. Ik constateer dat ik eigenlijk voor een nieuwe fase sta. Het losschudden is nu gebeurd; nu gaan wij met een ander perspectief aan de slag. Wij gaan dat "geontbureaucratiseerd" doen. Ik heb de effectiviteit van de 2%-regeling onvoldoende kunnen zien. Er zijn andere mogelijkheden en instrumenten om dit te bevorderen. Nogmaals, ik neem geen afstand van de heer Van der Ploeg, maar ik leg wel een ander accent. Ik bouw voor een deel voort op zijn vroegere beleid en voor een deel leg ik nadrukkelijk een eigen accent.

De heer Woldring (CDA):

U stelt het mooier voor dan het in uw beleidsbrief staat. Daarin hebt u gezegd dat de 2%-regeling niet werkte. Ik vind het prima dat u het in een ander kader plaatst door te zeggen dat u de vruchten plukt van dat beleid en dat het een zeker effect heeft gehad, maar dat u er verder niet mee kunt werken. Dat is een andere toonzetting en een ander kader dan wat u nu zegt. In uw beleidsnota komen de woorden "het werkte niet" voor.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik maak onderscheid tussen het belang van het onderwerp en het gekozen instrument. Ik neem nadrukkelijk geen afstand van het belang van het onderwerp; ik borduur daar zelfs op voort. Ik heb helaas moeten constateren dat de effectiviteit van het instrument dat de heer Van der Ploeg vier jaar geleden heeft ingezet, niet in prachtige, tastbare statistieken is aan te tonen. Uit gesprekken met de sector heb ik gehoord dat gewoon wordt opgeschreven wat gedaan moest worden. Een groeiend aantal instellingen dat met diversiteit bezig is, laat weten geen 2%-regeling nodig te hebben. Zij zeggen dat het van binnenuit moet komen. De 2%-regeling is de vorige keer tot op bepaalde hoogte effectief geweest. Zij heeft in ieder geval als thematiek haar effectiviteit gehad. Ik zet vraagtekens bij de uitwerking, althans bij de vraag of alle middelen even zinvol zijn besteed. Ook in de brief heb ik daar inderdaad vraagtekens bij gezet. Ik ben op zoek naar een manier om datzelfde thema met andere instrumenten en met een andere focus te ondersteunen. Ik kan mij voorstellen dat het even verwarrend was.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik kan dat goed volgen. Het instrument dat iedereen aan de 2%-norm moet voldoen, werkt kennelijk niet. Het risico als het allemaal van onderen moet komen, is dat het ook niet meer kan worden gemeten. Die 2%-norm was duidelijk: daaraan moest je voldoen. Gaat u daar iets anders tegenoverstellen? Hoe kunt u over drie jaar zeggen dat u nog steeds met dezelfde intentie bezig bent omdat u ziet dat het veld in beweging is? Dan moet er toch achteraf iets kunnen worden onderzocht, gekwantificeerd of gemonitord? Ik geef toe dat het allemaal verschrikkelijke termen zijn. Gaat u dat volgen? Het is natuurlijk heel gemakkelijk om te zeggen dat het uit het veld zelf moet komen. Dat zou ik ook zeggen als ik "het veld" was, want ik houd helemaal niet van verplichtingen uit Den Haag. Welke druk kunt u uitoefenen? Het is natuurlijk wel belangrijk dat die beweging doorzet. Het doet er niet toe of dat nu via een 2%-norm gebeurt of op een andere manier, als het maar gebeurt. Die druk moet er blijven.

Staatssecretaris Van der Laan:

Zowel in de uitgangspuntenbrief als in de brief Meer dan de som heb ik geen dwangstrategie gehanteerd, maar een verleidingsstrategie. In de adviesaanvraag aan de Raad voor cultuur heb ik aangegeven dat plannen op het terrein van diversiteit in het bijzonder aandacht behoeven en dat de kwaliteit ervan dienovereenkomstig moet worden gewaardeerd door de Raad voor cultuur. Dat was een bewust gekozen formulering om te stimuleren dat instellingen een zinvol en kwalitatief goed diversiteitsbeleid opzetten. Daarmee kan straks in de toetsing van de plannen en het oordeel van de Raad voor cultuur extra aandacht worden besteed aan de financiële middelen die daarvoor nodig zijn. Ik heb in de uitgangspuntenbrief gezegd dat ik nu rust wil in het dossier, maar ik heb een uitzondering gemaakt voor diversiteit. Ik heb gezegd dat ik dat onderwerp in het bijzonder waardeer. Ik heb mondeling in de Tweede Kamer laten weten dat, als de kwaliteit van de plannen daartoe aanleiding geeft, ik overweeg om de 4 mln euro die daarvoor vroeger beschikbaar was te laten terugkomen, maar dan voor de kwaliteitsvolle plannen en onderdelen. Er wordt extra aandacht aan besteed. Dat neemt niet weg dat ook in de adviesaanvraag aan de Raad voor cultuur uitgebreid op dit punt is ingegaan. Dit is verhoudingsgewijs een van de weinige thema's waarop ik stuur.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik maak een filosofische opmerking. Ik wil het niet hebben over 2% en dat soort gedoe. Ik kijk even naar de geschiedenis. In de jaren tachtig waren vrouwen in de mode. Zij werden erkend als minderheidsgroep. Ik behoorde daartoe zelf. Ik heb daar veel plezier van gehad. Er stroomde veel subsidiegeld naar mij toe. Anders had ik hier ook niet gestaan. Daarna was het afgelopen en kwamen er andere groepen in de mode. In 1992, 1993 en 1994 kwamen de allochtonen in beeld. Ook zij zijn een tijdje in de mode geweest. Zij bloeiden en groeiden. Zij kregen allerlei subsidies. De positie van de vrouwen kalfde af. Er was geen vrouw meer te zien in de artistieke leiding. Zij zijn allemaal verdwenen. Zij mogen gewoon weer koffie zetten. Uiteindelijk heeft het niet zoveel effect gehad. Behalve bij een paar vrouwen. Ik wil met dit alles zeggen dat wanneer een groep niet aan bod komt in een bepaalde sector, het niet genoeg is om daaraan korte tijd aandacht te besteden. Die inspanning moet voortduren zolang de emancipatie van die groep niet voltooid is. Daarop doel ik bij zowel de vrouwen als de allochtonen. De wijze waarop dat moet gebeuren, is een andere vraag.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik ben het eens met mevrouw Witteman dat er sprake is van een langjarig proces. Dat geldt zeker voor de emancipatie van de vrouw. Die is, zo is ook mijn persoonlijke ervaring, nog niet volbracht of heeft althans nog niet het optimum bereikt. Hetzelfde geldt voor de allochtone groepen in onze samenleving. Die hebben ook een meerjarig perspectief nodig. Of de impulsen langjarig of kortjarig zijn is een ander verhaal. De analyse van mevrouw Witteman deel ik echter in algemene zin.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik deel die opvatting niet. Het is onzin dat de vrouwen in de jaren tachtig in de mode waren en dat het daarna de allochtonen waren. Dat slaat nergens op. Ik distantieer mij nadrukkelijk van die opmerkingen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik steun mevrouw Witteman als het gaat om de meerjarige aandacht. De passage over de mode laat ik aan mevrouw Witteman. Ik deel echter de opvatting dat dergelijke processen meerjarige aandacht vragen. Processen die in brede zin sterke culturele elementen kennen verdienen dat. Ik laat de mode in dit verband maar even. Ik ga immers niet over de mode.

Er zijn vragen gesteld over het Actieplan cultuurbereik. Moet aan het huidige actieplan met de steden iets veranderd worden in de komende periode? In overleg met de steden is gezegd dat continuering heel belangrijk is, te meer gelet op de bezuinigingsdruk bij gemeenten en provincies en de matchingconstructie. Dat laatste betekent dat zij matchen wat wij investeren. Dat is een belangrijke waarborg. Het is tevens een van de redenen waarom ik ervoor heb gekozen, bij de komende bezuinigingsronde hierop vooralsnog niet te bezuinigen.

Wat moet er veranderen? In overleg met het bestuurlijke veld is reeds veranderd dat er een meer integraal concept van het actieplan cultuurbereik komt. Er komt geen jaarlijkse maar een vierjaarlijkse rapportage. Dat gebeurt om de ruimte te geven. De ervaring met het vorige actieplan is immers dat dingen hun tijd nodig hebben. Jaarlijks rapporteren heeft een hoog bureaucratisch gehalte. Het belangrijkste is echter dat wij de zaak meer integraal willen benaderen. Een en ander was sterk op compartimenten binnen het cultuurbereik georiënteerd. Nu wordt dit onderwerp op verschillende wijzen aangevlogen. De verschillende interdisciplinaire mogelijkheden moeten de ruimte krijgen. Dat is het accentverschil met de afgelopen periode. Wij moeten ontbureaucratiseren. Ook moet er minder met sjablonen gewerkt worden en moeten de gemeenten meer ruimte krijgen voor een eigen, unieke invulling.

Er is een vraag gesteld over de Europese Unie. Hoe gaan wij met de uitbreiding van de Unie om in termen van cultuurbeleid? Geeft de Europese Unie wel voldoende aandacht aan cultuur, zo werd voorts gevraagd, want het staat onderaan de prioriteitenlijst. De lijn die ik inzet, zeker in het kader van het voorzitterschap maar ook voor de komende vier jaar, is het maken van keuzes in lijn met de toegevoegde waarde die het samenwerken op Europees niveau kan hebben. Het moet niet een cultureel beleid zijn om het culturele beleid, maar je moet zoeken naar wat Europees niveau heeft en waar je daar de toegevoegde waarde kunt vinden.

Het betekent concreet dat ik bijvoorbeeld in het kader van het voorzitterschap nadrukkelijk inzet op collectiemobiliteit. Dat is typisch een manier van kijken naar Europa waarbij je vaststelt dat het jammer is dat de grenzen in het huidige Europa nog steeds belemmerend zijn om collecties door Europa heen wat actiever en vaker beschikbaar te doen zijn voor burgers die er graag kennis van willen nemen. Een ander thema is de digitalisering en standaardisering van cultureel erfgoed. Het zijn allemaal thema's waarvan je zegt: daarbij moet je over de grenzen heen met elkaar aan de slag. Zo zie ik het beleid in het kader van de Europese Unie.

Natuurlijk is er ook een andere invalshoek, bijvoorbeeld in Unesco-verband, namelijk de discussie over culturele diversiteit. Dat is een actueel thema op dit moment op het Europese niveau en daarover lopen de meningen uiteen. Als ik kijk naar de Europese Unie dan doe ik dat in de zin dat elke culturele identiteit haar eigen waarde heeft binnen heel Europa. Ik zie dat niet als een bedreiging maar als een belangrijk element, namelijk dat je vanuit de kracht van je eigen cultuur in Europa staat.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik vraag mij af of het verstandig is om dit soort zaken – misschien weeg ik de woorden van de staatssecretaris echter te zwaar – te koppelen aan de Europese Unie. De Unie heeft sowieso al weinig bevoegdheden op dit punt en dat hebben wij ook altijd zo gewild. Waarom niet gewoon gesproken over internationale samenwerking? Een van de interessante ontwikkelingen van de laatste tijd, althans naar mijn oordeel, is het feit dat er in Amsterdam een filiaal van de Hermitage is geopend. Nu, Rusland zit niet in de Europese Unie. Ik zou daarom wat voorzichtiger zijn met het koppelen van het beleid aan de Europese Unie, want voordat je het weet, moet je voor je deze zaken naar Brussel om toestemming te krijgen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Dat laatste is niet de bedoeling. Ik leg het accent op de toegevoegde waarde en denk dat de Europese Unie daar de juiste eenheid voor is, omdat het wegnemen van barrières in het kader van het vrije verkeer van goederen en personen heel vanzelfsprekend is in de Europese Unie. Ten aanzien van cultuur doet zich echter de omstandigheid voor dat bijvoorbeeld acteurs of musici soms moeite hebben met belastingtechnische dingen. Welnu, wij proberen zoveel mogelijk die grenzen te slechten, hoe lastig en moeilijk dat vaak ook is. Het antwoord op de vraag wanneer de Europese Unie een toegevoegde waarde heeft, moet derhalve ook vanuit dat perspectief beantwoord worden. Wanneer is het zinvol om het in EU-verband te doen? Als het gewoon een algemeen internationaal probleem is en de Europese Unie als eenheid geen toegevoegde waarde heeft, dan moet je er langs die weg niet mee bezig zijn. Immers, dan is Rusland net zo belangrijk of net zo interessant om er internationaal mee samen te werken. Dat ben ik geheel met u eens.

Voorzitter. Wat betreft de prioriteitenlijst is het lastig om daar nu een antwoord op te geven. Wat ik erover kan zeggen, is dat de Raad voor cultuur zijn uiterste best doet om cultuur boven aan de agenda te krijgen, maar in het kader van het algemene politieke geweld, zo is onze ervaring, staat het niet in de top drie. Dat betreur ik. Het neemt niet weg dat wij in Europa met elkaar hebben afgesproken dat cultuur een sterk nationaal georiënteerde beleidsterrein is waarop het nationale beleid primair is en waarbij het Europese niveau een bescheiden positie inneemt.

Het voorgaande betreft de situatie ter zake van het cultuurdossier. Daarnaast zijn er vragen gesteld over het gebruik door de filmindustrie van Europese middelen en überhaupt over het gebruik van Europese middelen. Het blijkt dat Nederland relatief weinig gebruik maakt van de Europese middelen die beschikbaar zijn. Wij zijn op dit moment mede naar aanleiding van dit thema in overleg – ik heb er een debat over gehad in Amsterdam – om te kijken of de SICA, die daar een facilitaire functie in heeft, nog wat actiever kan zijn. Beoogd wordt dan dat de culturele instellingen actiever gebruik maken van de verschillende fondsen die er zijn. Daar zetten wij nadrukkelijk op in.

De heer Schouw (D66):

Ik heb gevraagd of de staatssecretaris misschien een kleine beschouwing zou kunnen geven over de sterke en de zwakke punten van Nederland in relatie tot Europa. Dat sluit volgens mij namelijk vrijwel naadloos aan bij haar verhaal over de regionale spreiding. Immers, in het land ga je ook geen dingen dubbel doen. Mijn buurman in deze zaal gaf bijvoorbeeld aan dat de acht gemeenten rondom zijn woonplaats alle acht een eigen biermuseum hebben. Nu, dat moeten wij zo niet willen. Datzelfde geldt volgens mij ook een beetje op Europese schaal en daarom had ik zo'n behoefte aan een dergelijke beschouwing die ik node miste in de beleidsbegroting.

Staatssecretaris Van der Laan:

Met die vraag zit ik een beetje in mijn maag. Ik ben daar heel eerlijk over. Ik kan namelijk niet zo snel de ronduit positieve en ronduit negatieve ontwikkelingen aangeven. Het gaat hierbij vaak om zeer subjectieve waarnemingen.

De heer Schouw (D66):

Dat lossen wij in dit huis heel eenvoudig op. Als de staatssecretaris het een interessante vraag vindt, kan zij ons toezeggen dit punt nader te bestuderen en later daarop terug te komen. Dan is het opgelost want dan krijgen wij toch wat meer inzicht in de internationale context.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik wil u graag een brief sturen waarin nader op deze vraag wordt ingegaan. Ik wil mij echter verre houden van een waardeoordeel over de kwaliteit van cultuur. Ik kan wel objectieve informatie geven over de Nederlandse positie met betrekking tot cultuurbeleid. Als u die informatie graag schriftelijk wilt hebben, kan ik dat toezeggen.

De heer Schouw (D66):

Graag.

Staatssecretaris Van der Laan:

Het artikel over het fonds podiumprogrammering en marketing neem ik niet voor mijn rekening. Het is een journalistiek artikel over de positie van het fonds. Ik krijg echter wel van verschillende zijden signalen over het bureaucratische gehalte van de aanvragen en met name het gebrek aan differentiatiemogelijkheden. Ook voor zeer kleine aanvragen moet heel veel worden ingevuld. Ik ben met het fonds in overleg. Ook bij de Cultuurnotaprocedure zal ik bekijken hoe een en ander wat minder bureaucratisch vormgegeven kan worden. Dit punt heeft zeker onze aandacht.

Mevrouw Van den Broek sprak over de administratieve lasten en noemde als voorbeelden het risico-inventarisatieplan, gehoorbescherming van musici, werknemers buiten de EU en de Arbeids- en rusttijdenwet. Mijn ambtenaren hebben enkele gesprekken gevoerd onder anderen met staatssecretaris Rutte over de wijze waarop de cultuursector op dit moment de consequenties draagt van de wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid. Ik heb onlangs voor mijzelf een eerste inventarisatie gemaakt. Ik kan die nog niet naar buiten brengen maar die wordt wel de basis voor een gesprek met Sociale Zaken. Er moeten natuurlijk afwegingen gemaakt worden, onder andere inzake de Arbo-wetgeving. Het is ingewikkeld om een balans te vinden. Wij willen niet allerlei maatwerkconstructietjes voor elke beroepsgroep. Al die punten komen aan de orde in onze gesprekken met Sociale Zaken.

Mevrouw Van den Broek stelde ook een vraag over de gehoorbescherming. Als iemand violist is en elke dag drie uur net voor de trompettisten zit, krijgt hij te maken met gehoorbeschadiging. Als hij dan oordopjes gebruikt, kan hij niet meer spelen. Dat is een reëel probleem. Het is algemeen bekend dat er bij musici gehoorbeschadiging optreedt.

Ik ben het er zeer mee eens dat het goed is om kunstenaars te betrekken bij cultuuronderwijs. Dat gebeurt nu al. Bij het project cultuur en school staat de samenwerking met kunstinstellingen centraal alsmede het belang van de desbetreffende docenten. Ook het project beroepskunstenaars in de klas voorziet daarin. In september 2004 zijn er 120 kunstenaars gecertificeerd om in het basisonderwijs als kunstonderwijzer c.q. als onderwijzer met nadrukkelijke aandacht voor kunst en cultuur aan de slag te gaan.

De heer Van Raak heeft vragen gesteld over cultuureducatie. Ik kan hem verzekeren dat elke leerling tijdens de schooltijd enkele musea bezoekt en kennismaakt met enkele vormen van podiumcultuur. Ik kan dat natuurlijk niet garanderen; ik controleer niet alle 5000 scholen in Nederland. Op middelbare scholen hebben wij de vouchers, die een belangrijk instrument zijn om te stimuleren dat daadwerkelijk bezoeken worden gebracht aan de verschillende uitingen. De "cultuur en school"-middelen willen wij met name inzetten om de docenten en de culturele instellingen, maar primair de docenten te stimuleren om allianties te sluiten met culturele instellingen. Van daaruit zal een veel vanzelfsprekender verbinding met het culturele veld in de lokale situatie worden bewerkstelligd. Het is belangrijk om te melden dat het mij er ook niet echt om gaat hoeveel keren een kind in een museum komt. Het is belangrijk dat dat één of twee keer gebeurt.

Samen met minister Van der Hoeven wil ik de financiële middelen inzetten om docenten, met name op de basisschool, duidelijk te maken dat zij bij taal, rekenen, geschiedenis en geografie hun onderwijs kunnen verfraaien en verrijken met culturele elementen. In het kader van geschiedenis kun je met de groep naar het plaatselijke achttiende-eeuwse kerkje gaan om te kijken naar de diverse stijlkenmerken. Op die manier kun je kinderen helpen om ze cultureel bewust te maken. Het moet niet alleen een vakje, een leerdoel worden, maar juist ook een vanzelfsprekend onderdeel van het hele onderwijs. Een enthousiaste docent maakt enthousiaste kinderen. Die overtuiging hebben minister Van der Hoeven en ik bij de inzet van deze middelen. Een enthousiaste docent zal kinderen vanzelfsprekend meenemen naar een museum of naar een poppentheater.

Het voorstel van een gratis museumjaarkaart vind ik charmant, maar de middelen ontbreken op dit moment om dergelijke initiatieven te honoreren. Het is belangrijk om te melden dat jongeren tot 25 jaar tegen een gereduceerd tarief een museumjaarkaart kunnen aanschaffen. Een bedrag van € 12,50 lijkt mij, gelet op het gemiddelde uitgavenpatroon van jonge mensen, een overkomelijke zaak.

De heer Van Raak (SP):

Het is een zeer overkomelijke zaak als de interesse gewekt is. Het systeem van de vouchers is voor specifieke leerlingen bedoeld. De lumpsumbekostiging geeft nogal wat bureaucratie; dat kost ook geld. Zouden die middelen niet ook gebruikt kunnen worden om juist zo'n gratis museumjaarkaart mogelijk te maken? In principe hoeft het niet zo heel erg duur te zijn.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik kan de precieze cijfers op dit moment niet geven. Het lijkt me niet goed om te werken met een beetje van dit en een beetje van dat. Het vouchersysteem zal worden geoptimaliseerd. Het gebruik moet van 60% naar 70% gaan. Dat is een flink percentage in termen van succes. Wij willen de ambitie echter neerzetten. Het vouchersysteem is een belangrijke impuls om naar diverse dingen te gaan. Juist de docenten kunnen ook een stimulerende factor zijn. Het in de bus krijgen van een gratis museumjaarkaart is ook geen garantie dat de kinderen zullen gaan. Dat zijn de relativeringen die ik wil aanbrengen, hoe charmant ik de gedachte ook vind. Wij moeten het in een breder kader beschouwen.

Er zijn veel diepgaande vragen gesteld over de archeologie en het Verdrag van Malta. Het gaat daarbij om de liberalisering van de archeologischeopgravingsmarkt. Ik ben het op dit punt niet eens met de heer Van Raak. Om het verdrag na invoering te kunnen effectueren, moet je de capaciteit van de uitvoering laten toenemen. De daarvoor bevoegde uitvoerders (ROB, universiteiten en gemeenten) kunnen niet aan die vraag voldoen. Als je een impuls wilt geven, heb je ook de markt nodig. Ik zie geen probleem als de markt hierin optreedt, onder een goed opdrachtgeverschap van de publieke zaak. Het gaat om deskundigheid en niet om een publieke taak. Staatssecretaris Nuis heeft de Kamer hierover in 1997 geïnformeerd. Gezien het belang van een groeiende aandacht voor archeologie, wilde hij ook ruimte scheppen voor private instellingen. Hij heeft toen voorgesteld de opgravingsmarkt te liberaliseren. Wanneer het wetsvoorstel van kracht is, kunnen private partijen verplicht worden tot het financieren van een opgraving. Het kan niet zo zijn dat private partijen, die vaak belang hebben bij snelheid en deskundigheid, voor het laten verrichten van opgravingen bij gebrek aan capaciteit in een wachtrij terechtkomen. Het is belangrijk dat er voldoende ruimte is, publiek of privaat, voor de archeologische taken die in het kader van het verdrag een impuls zullen krijgen.

Er zijn vragen gesteld over de wetenschappelijke waarborgen. Het formuleren van zinvolle onderzoeksvragen, oftewel het stellen van de diagnose, behoeft in het huidige systeem – ik wil dat zo laten – niet te worden getoetst door welke commissie dan ook. Betrokkenen moeten daar zelf toe in staat worden geacht aan de hand van de nationale onderzoeksagenda. De keuze voor een zelfregulerend systeem is een bewuste, het veld zelf heeft die agenda vastgesteld. Natuurlijk kan in sommige gevallen een second opinion worden gevraagd bij de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek. We moeten niet bureaucratiseren en gewoon die ruimte geven. Immers, op het moment dat er discussie ontstaat, kun je gewoon een second opinion vragen bij de genoemde gezaghebbende rijksdienst. Universiteiten hebben volgens artikel 49 van het wetsvoorstel een bijzondere positie gekregen. De waarborgen hebben de aandacht, zij het zonder al te veel grip vanuit de overheid. Zierikzee wil ik overigens in een ander perspectief plaatsen: dat had niets met liberalisering te maken, maar alles met de wijze waarop een bestuur zijn opdrachtgeverschap invult. Ondanks dat wordt ingespeeld op de resultaten van Malta, kan een en ander pas worden getoetst als het wordt ingevoerd. Een evaluatie op korte termijn is daarom niet zinvol. Eerst moet enige praktijkervaring worden opgedaan voordat we daarover een evaluatie kunnen uitbrengen. Ik denk dat we in 2008 de eerste evaluatie kunnen verwachten.

De heer Van Raak (SP):

Er was op een bepaald moment een grote opgravingsbehoefte, wat te maken had met allerlei infrastructurele projecten. Op dat moment zijn er verschillende keuzemogelijkheden. Men kan de opgravingcapaciteit bij universiteiten vergroten, maar er is door de verschillende staatssecretarissen voor gekozen om daar een markt te laten ontstaan. De toenmalige staatssecretaris Nuis heeft weliswaar in 1997 gemeld dat er een markt aan het ontstaan was, maar daarmee verwees hij naar een situatie waarover nooit een politiek besluit is genomen. Het lijkt alsof er niets anders dan een archeologische opgravingmarkt kon ontstaan. Bovendien wordt er een beroep gedaan op het Verdrag van Valletta, waarin niet wordt gerept van liberalisering. Ik ben gewaarschuwd door directeuren van particuliere opgravingbedrijven dat er niet alleen op de uitvoering, maar ook op het programma van eisen, op de wetenschappelijke vraagstelling wordt geconcurreerd. Dit hoort thuis bij wetenschappers.

Staatssecretaris Van der Laan:

De liberalisering heeft de ruimte gekregen omdat het bij de uitvoering van de taken om deskundigheid gaat die niet per se een publieke taak hoeft te zijn. Daarvoor bestaat ook in 2004 geen reden. Er is toen geen discussie over ontstaan, waarmee het politieke besluit is genomen dat wij er niets aan doen. Er is zeven jaar lang kennelijk van uitgegaan dat het een goede ontwikkeling was. Anders had in de afgelopen zeven jaar iemand aan de bel getrokken: moeten wij dat niet reguleren? U begint er nu over. Het is voor het eerst dat ik het hoor, maar ik zit er nog niet zo lang.

U spreekt over commerciële gemeenten. Daar neem ik toch afstand van. Archeologie is een lokale situatie. Ik spreek er het volste vertrouwen in uit dat de gemeenten hun bestuurlijke verantwoordelijkheid zullen nemen. Wanneer u spreekt over een wetenschappelijke commissie, is het alsof die gemeenten moeten worden gecontroleerd. Bij grootschalige woningbouw gaat het altijd om grondontwikkeling en is er sprake van vergunningensystemen van en controle door de gemeenten. De gemeente heeft de primaire verantwoordelijkheid om het goed te organiseren. Ik houd mij verre van de conclusie dat zij gaan marchanderen op wetenschappelijk niveau, zoals nu wordt geïmpliceerd door het contact dat u hebt. Over een dergelijke implicatie heb ik nog geen signalen gekregen. Ik kan mij er op dit moment dan ook helemaal niets bij voorstellen. Ik ga uit van een goed functionerend bestuur.

De heer Van Raak (SP):

Technisch zijn de opgravingen redelijk goed geregeld. Er zijn allerlei kwaliteitscontroles en dergelijke. Daarover kan de desbetreffende gemeenteambtenaar of het bevoegd gezag heel goed een oordeel vellen en wel door het vergelijken van de aanvraag met een groot aantal regels. Iets anders bij opgravingen is dat zo'n ambtenaar de wetenschappelijke vraagstelling en het programma van eisen niet kan beoordelen. Dat is een wetenschappelijke kwestie; het is een kwestie van kennis, creativiteit en dergelijke. Het gaat niet om een lijstje dat een ambtenaar naast dat programma van eisen kan leggen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Dat is kennelijk uw oordeel. Ik heb geen oordeel over de mate waarin een gemeenteambtenaar in staat is de juiste onderzoeksvraag te stellen. Daar treed ik niet in. Kennelijk hoort u dat, maar ik heb er geen signalen over ontvangen. Ook dan is het de verantwoordelijkheid van het bestuur om op gezette tijden ad hoc, dus niet via formele commissies waarbij je weer verplicht langs allerlei bureaucratische kanalen moet, te waarborgen dat de al dan niet wetenschappelijke vraag voldoende ruimte krijgt in het totale besluit en het proces rondom die grond en de archeologische vraagstelling. Ik blijf erbij dat het een bestuurlijke verantwoordelijkheid is en houd mij verre van een kwaliteitsoordeel over het functioneren van welke ambtenaar dan ook in dit veld.

Een ander thema dat een belangrijk historisch gehalte heeft is het archief. De heer Van Middelkoop vraagt of het kabinet zal voldoen aan de eisen van de Archiefwet en of op een later tijdstip door mij nog actie wordt ondernomen. Op dit moment heeft de problematiek zeer mijn aandacht. Mijn departement is daarover actief in overleg met andere overheden en andere departementen. Ik ben daarover in overleg met de minister van BZK, die dit onderwerp op dit moment in zijn portefeuille heeft. Ik wil het probleem van de archiefselectie voor de zomer agenderen in de ministerraad. Aan de orde is de vraag hoe wij, dat wil zeggen de departementen, ermee omgaan. De achterstanden zijn nog steeds zodanig dat ik mij er terecht zorgen over maak of wij de deadline zullen halen. Wij zullen extra inspanningen moeten leveren om die te halen. Daarover ben ik op dit moment in overleg en het heeft mijn grote aandacht.

Mevrouw Van den Broek heeft gevraagd naar het Catshuis. Naar aanleiding van de verschillende verhalen die de ronde doen over de inrichting van het Catshuis, los van de cultuurhistorische discussie, merk ik op dat over smaak niet valt te twisten. Daar treed ik niet in; er zijn verschillende oordelen over. In de periode 2001-2003 is over het renovatie-, verbouwings- en uitbreidingsplan van het Catshuis veelvuldig overleg gevoerd tussen de verschillende vertegenwoordigers. De beroemde eerste twee vergunningen zijn uitgebreid besproken tussen alle partijen. De Rijksgebouwendienst stelde daarbij een aanpak voor die teruggreep op de essentie van het zeventiende-eeuwse ontwerp van het Catshuis, te weten aankleding met wandkleden, houten plafonds en houten vloeren. Daarbij ging het ook om het verwijderen van de drie schouwen uit de zogenaamde damessalon, herenkamer en eetkamer. De reden daarvoor was dat de drie schouwen pas in 1963 in het Catshuis waren aangelegd. Doordat het zeventiende-eeuwse ontwerp als uitgangspunt werd genomen voor het renovatie-, verbouwings- en uitbreidingsplan, pasten de aanwezige schouwen er niet in. Immers, ze waren daar pas in 1963 aangebracht. Ze horen van oorsprong dus niet bij het Catshuis. Dat was ook de reden waarom de RDMZ ermee kon instemmen, want op die manier werd er consistent vanuit een zeventiende-eeuwse situatie gewerkt. Vanwege de totaalvisie van de Rijksgebouwendienst op het interieur moesten voorts allerlei betimmeringen en plafonds uit de dertiger jaren verdwijnen. Dat ontlokte de RDMZ de uitlating dat men dit niet erg gelukkig vond.

Wat het interieur betreft is nu gekozen voor een moderne, eigentijdse stijl. Voor zover ik dat kan beoordelen, is de RDMZ van mening dat het interieur ook anders had kunnen worden uitgevoerd. Als er meer overleg was geweest, dan had dat wellicht geleid tot een ander ontwerp. Dat overleg is er echter niet geweest. De RDMZ heeft aangegeven dat verschillende varianten mogelijk waren, maar er is gekozen voor de visie van de projectleider. Beide visies, die van de projectleider en die van de RDMZ, zijn echter altijd gericht geweest op een kwalitatief goed ontwerp.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

De staatssecretaris praat heel snel. De RDMZ is de Rijksdienst monumentenzorg, denk ik.

Staatssecretaris Van der Laan:

Dat klopt. De Rijksdienst voor de monumentenzorg. Ik zal iets langzamer spreken.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik begrijp uit de heel snelle beantwoording van de staatssecretaris dat de Rijksdienst monumentenzorg niet gelukkig was en is met de huidige inrichting.

Staatssecretaris Van der Laan:

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de inrichting van en het verwijderen van een aantal elementen uit het Catshuis.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik praat nu over de inrichting.

Staatssecretaris Van der Laan:

De consequentie van de huidige inrichting is geweest dat daardoor een aantal elementen uit het Catshuis is verwijderd. De Rijksdienst voor de monumentenzorg is daar weinig bij betrokken geweest, omdat de projectleiding in de veronderstelling verkeerde dat voor die fase van het ontwerpproces geen overleg meer nodig was. Men dacht dat daarover al overeenstemming was bereikt. De RDMZ is daar in die fase dus niet bij betrokken, maar zij vond wel dat andere oplossingen mogelijk waren.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Wie beslist daarover?

Staatssecretaris Van der Laan:

De gemeente Den Haag, want zij verleent de vergunningen. In dat kader worden ook verschillende controles uitgevoerd. De discussie is ontstaan over dat deel waarvoor achteraf een vergunning had moeten worden verstrekt. Door een misverstand is die vergunning echter niet aangevraagd. Die kwestie wordt nu gerepareerd. Er wordt een derde vergunning aangevraagd. Die wordt opnieuw beoordeeld door de gemeente Den Haag.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Wie had de vergunning moeten aanvragen?

Staatssecretaris Van der Laan:

De Rijksgebouwendienst. Deze kwestie heeft plaatsgevonden onder supervisie van de Rijksgebouwendienst.

De heer Schouw heeft een vraag gesteld over de positie van het bedrijfsleven in relatie tot de fondsen en de algemene bijdrage aan cultuur door het bedrijfsleven. Hij heeft voorts aangegeven dat hij het huidige systeem weinig visionair vindt en dat dit vastloopt op zijn eigen stroperigheid. Ik ga graag in discussie met de Kamer over de systematiek van de Cultuurnota, maar het lijkt mij beter om dat te doen aan de hand van de evaluatie van de huidige Cultuurnotaprocedure. Deze systematiek is bijna aan het hoogtepunt toe. Ik stel voor dat wij dat respecteren en aan de hand van de evaluatie verder gaan spreken over deze kwestie.

Er wordt momenteel vrij veel door het bedrijfsleven geïnvesteerd in cultuur. We hebben een aantal belangrijke particuliere, culturele fondsen, zoals het VSB-fonds, de Van den Enden-foundation en de Stichting Doen. Dat zijn heel belangrijke particuliere fondsen waar menig project en tentoonstelling van wordt gefinancierd. Op dit moment is het zelfs zo dat een museum uit zijn reguliere budget geen extra tentoonstellingen meer organiseert, maar dat het dit uitsluitend nog doet op basis van projectbudgetten uit verschillende fondsen of op basis van sponsorgelden. Wat betreft het beeld dat het bedrijfsleven te weinig zou doen, vind ik het lastig om in dit opzicht een waardeoordeel uit te spreken. Het zou natuurlijk fijn zijn als het bedrijfsleven nog meer deed, maar dat neemt niet weg dat ik met de Tweede Kamer van oordeel ben dat de artistieke inhoudelijke onafhankelijkheid van musea en instellingen die met sponsorgelden aan de slag gaan, onder alle omstandigheden overeind moet blijven. Dat is de balans die steeds bewaakt moet worden.

De heer Van der Lans heeft vragen gesteld over het Uniedroitverdrag. Sinds de totstandkoming van dat verdrag is er veel aandacht voor geweest. Het moge duidelijk zijn dat de Nederlandse regering voorstaat dat de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen veel aandacht verdient. Ik ben op dit moment met het ministerie van Justitie in gesprek hierover en ik heb reeds afspraken gemaakt over de voorbereiding van een gezamenlijk standpunt. Ik verwacht dat standpunt nog voor de zomer gereed te hebben en dat alsdan naar de Kamer te sturen. Tegelijkertijd komt er dan een kabinetsstandpunt over genoemd verdrag. Er is namelijk nog een onderzoek gaande naar de juridische consequenties van dat verdrag die buitengewoon ingewikkeld blijken te zijn.

Vervolgens zou ik willen ingaan op de opmerkingen die hier zijn gemaakt over het gebruik van Engelse termen. Er is een tijd geweest dat de geleerden in ons land spraken en schreven in het Latijn. In de 18de en 19de eeuw gebruikte men in deftige kringen zelfs Frans als voertaal. In de romances van Louis Couperus zijn bijvoorbeeld de sporen van deze voorkeur nog ruimschoots traceerbaar. Voor een deel is het Engels of Amerikaans duidelijk in zwang en aan de orde. Met elkaar moeten wij constateren dat levende talen permanent veranderen. Gelukkig is het Nederlands nog steeds een levende taal. Hoewel ik de aandacht voor dit thema zeer belangrijk vind, moet de rol van de rijksoverheid om dit te beïnvloeden niet worden overschat, dit nog los van de principiële vraag.

Zoals ik ook in mijn brief heb aangegeven, ben ik voorstander van een correct gesproken en geschreven Nederlands, ook als cultuurdrager. Dat betekent ook dat ik geen voorstander ben van onnodig en modieus gebruik van allerlei Engelse woorden. Ik moet bekennen dat ik mij er af en toe ook nog wel aan bezondig. De rol van de Nederlandse Taalunie, waarin de heer Woldring en ik beiden een rol vervullen, is hierbij zeker van belang. Ook langs die lijn wil ik een bijdrage leveren aan het behoud van het Nederlands. De Nederlandse Taalunie doet veel goed werk, maar uit een onlangs uitgevoerde evaluatie blijkt dat haar werk nog onvoldoende zichtbaar is. In het comité van ministers zal binnenkort worden gesproken over de vraag welke extra impulsen gegeven kunnen worden opdat de Taalunie zich meer gaat positioneren als een belangenbehartiger van de Nederlandse taal. Verder wijs ik erop dat ik met mijn Vlaamse collega, de heer Van Grembergen, in gesprek ben over de oprichting van een Vlaams-Nederlands huis voor Europa te Brussel. Het wordt een internationaal debatcentrum met zeker ook aandacht voor Nederland in Europees perspectief, waarvan taal en cultuur onderdeel zullen uitmaken. Daarnaast zal ik in de loop van dit jaar terugkomen op het punt van de leesbevordering, als instrument om de taalkwaliteit te bevorderen. Onlangs heb ik een adviesaanvraag aan de Raad voor cultuur gezonden. Dat advies verwacht ik voor de zomer. Vervolgens zal ik er later dit jaar nader op terugkomen.

De commissie-Rinnooy Kan zal tijdig, begin april rapporteren. Overigens wordt dit rapport niet in opdracht van de staatssecretaris geschreven, maar van de raad van toezicht. De heer Rinnooy Kan zal het rapport dan ook aan de raad van toezicht aanbieden, maar ik heb er het volste vertrouwen in dat het per ommegaande aan mij zal worden gezonden.

Het heeft geen zin om nu in te gaan op de verschillende meningen over de toekomstige ontwikkelingen van de publieke omroep. Over drie weken is het debat over de toekomst van de publieke omroep naar aanleiding van het visitatierapport.

Er zijn vragen gesteld over de mogelijkheid van een reclamevrij blok. Ik verwijs in dit verband naar de brief die ik de Tweede Kamer hierover heb doen toekomen. Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich inmiddels achter mijn argumentatielijn geschaard. Het is een moeilijke afweging. Ik ontken overigens niet dat reclame effect heeft op kinderen. Alleen over de mate waarin dit het geval is, verschillen wetenschappers van mening. De kern van de vraag is of het zinvol is om gedurende een uur een reclamevrij blok te introduceren. Ik denk dat de algemene invloed van reclame op kinderen zo groot is – ook gelet op het aantal commerciële omroepen – dat het maatschappelijk effect van een reclamevrij blok minimaal is. De financiële component is een bijkomende kwestie, maar de kern is dat ik de effectiviteit van de maatregel te mager acht.

De heer Van Raak (SP):

Op basis van die redenering is het heel moeilijk om een omroepbeleid te voeren. Een klein blokje heeft inderdaad weinig invloed, maar je moet toch ergens beginnen. Uw partijgenoot Bakker heeft aan de overzijde van het Binnenhof gezegd dat het wellicht goed is om een volledig reclamevrije zender in het leven te roepen. Mijn fractie steunt dat initiatief van uw partij van harte. Hoe staat u er als persoon tegenover?

Staatssecretaris Van der Laan:

Het is niet relevant hoe ik er als persoon tegenover sta. Als staatssecretaris stel ik voor om die discussie te voeren naar aanleiding van het rapport van de visitatiecommissie, want zij heeft onafhankelijk onderzoek verricht naar het functioneren van de publieke omroep. Dat lijkt mij de koninklijke weg.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

U zegt dat die vijf minuten reclame per uur op het geheel weinig uitmaakt. In de politiek gaat het vaak om symbolen. Het is een enorme ergernis dat de kinderen die het Klokhuis hebben gezien en naar het Jeugdjournaal willen kijken, soms langer dan vijf minuten reclame te zien krijgen. Waarom kan die publieke ruimte niet gezuiverd worden van allerlei commerciële oproepen? Als wij het belangrijk vinden dat kinderen naar die programma's kijken, dan moeten wij de reclame daartussen weghalen. Daarmee wordt ook heel veel ergernis weggenomen. De vraag of het effectief is, is eigenlijk niet aan de orde.

Staatssecretaris Van der Laan:

Wellicht hecht ik meer belang aan de daadwerkelijke effecten dan aan de symboliek. Ik begrijp heel goed dat het heel comfortabel is als er geen reclameblok is tussen het Klokhuis en het Jeugdjournaal. Dit levert een positieve bijdrage aan de beleving van dit totale blok televisie. Dat neemt niet weg dat ik vanuit een veel breder perspectief met andere overwegingen de totale effectiviteit van een dergelijke maatregel afzet tegen de consequenties. Ik weeg ook de financiële consequenties mee, ook al is dat secundair. Als het slechts een ton zou kosten, zou ik er heel anders tegenover staan dan wanneer het 15 mln euro kost. Dat betekent een korting op het budget, een kwaliteitsvermindering op het kinderblok. Ik maak deze afweging. Ik begrijp dat deze door een aantal leden niet wordt gedeeld. Ik vind effectiviteit veel belangrijker dan de symboliek van de vijf minuten. Dat is ook de uitkomst van het onderzoek dat hieraan ten grondslag heeft gelegen.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Dat is geen consequente redenering. Op zeer veel andere terreinen gaat het wel om de symboliek. U kunt daar de effectiviteit niet meten. U zegt daar dat cultuurbeleid richting geven, duwen, discussiëren, laten zien is. Op dit terrein komt u ineens met een effectiviteitsredenering. Dat is vreemd. U kunt ook besluiten om dat uur reclamevrij te maken, als een symbolische actie en om zeven uur de reclame weer in te zetten. Elke ouder kan daar dan praktisch in handelen. De redenering klopt niet. U moet in zijn algemeenheid zeggen dat u niet aan symboolpolitiek maar alleen aan effectiviteitsbeleid doet, maar het niet alleen op dit punt toepassen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Het is overigens uw interpretatie om dingen die niet meetbaar zijn meteen tot symboliek te bestempelen. Dat is niet mijn redenering. Ik zeg niet dat cultureel zelfbewustzijn een woord is met een hoge symbolische waarde. Het is voor mij een heel serieus begrip. Ik verwacht oprecht dat de maatregelen die ik neem meer zijn dan de som van de delen. Het is meerjarig. Ik kan het niet statistisch bewijzen. Het is voor mij een serieuze drager en absoluut geen symboliek. Ik wil daar afstand van nemen. De interpretatie dat symboliek een reden zou moeten zijn, omdat het altijd gebeurt, is aan u. Voor mij is symboliek niet de dragende factor om bezig te zijn met dit soort belangrijke zaken.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Als ik het goed begrijp, zegt de staatssecretaris dat er een visitatiecommissie is, die over een paar weken met een rapport komt en dat wij daarna een uitgebreide discussie voeren. Zij sluit niet uit dat een van de conclusies uit die discussie kan zijn dat er een publiek net komt dat reclamevrij is. Is dat een goede samenvatting van het antwoord dat zij heeft gegeven richting de heer Van Raak?

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik ken het rapport niet, dus ik kan ook niet zeggen in hoeverre deze optie op tafel komt. Als de optie op tafel komt, zou het mogelijk zijn. Ik heb geen idee wat de commissie gaat doen.

De heer Schouw (D66):

Ik bespeur bij u geen principiële bezwaren tegen een reclamevrij net. Dat was het punt waarover we het hadden.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik stel voor dat we hier niet de principiële discussie voeren over wel of geen reclame op een net. Ik stel voor om de discussie of iemand er voor- of tegenstander van is te voeren in het kader van de uitkomst van de visitatiecommissie rond de publieke omroep. Ik heb verder geen enkel oordeel over het wel of niet principieel voor- of tegenstander zijn van een reclamevrij net.

De heer Van Raak (SP):

Mevrouw de voorzitter!

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, zou de staatssecretaris mogen doorgaan met haar betoog? Er is nog een tweede termijn.

De heer Van Raak (SP):

Je kunt niet alles tot de tweede termijn laten rusten.

De voorzitter:

Ik kan ook niet alle interrupties toestaan. Sterker nog, ik beslis dat ik dat niet doe.

Staatssecretaris Van der Laan:

De heer Van Raak heeft ook vragen gesteld over de evenementenlijst. Wij hebben daarover een vrij uitgebreide brief gestuurd. Hij geeft aan dat hij nog steeds niet voldoende overtuigd is dat het publieke belang in voldoende mate is meegewogen. Ik kijk er anders tegenaan. Het publieke belang is meegewogen omdat we geen onderscheid maken bij het publieke belang van evenementen tussen commercieel en publiek. Het publieke belang is gewaarborgd op het moment dat je evenementen op een open net garandeert. Zo handelen we met de evenementenlijst. Dat heeft niets te maken met commercieel of niet-commercieel. Wij zorgen ervoor dat een aantal elementen niet achter een decoder kan komen, omdat deze van nationaal belang zijn. Wij vinden dat we het publieke belang in optima forma hebben meegewogen. Je kunt vervolgens nog twisten over welke evenementen precies op de lijst moeten staan, maar we hebben deze evenementen met elkaar vastgesteld. Het publieke belang heeft daar juist centraal gestaan door het open net als uitgangspunt te nemen.

De heer Van Raak (SP):

Mevrouw de voorzitter. Wij kunnen niet alles tot de tweede ronde bewaren. Dit is een nieuw onderwerp. Ik hoop dat u mij toestaat om een vraag te stellen.

Ik ben niet zo ontevreden over de lijst. De staatssecretaris zei zelf dat zij haar definities helder wil hebben. Het probleem is dat de definities niet geheel overeenkomen met de lijst. Erger is dat kijkcijfers een belangrijk criterium zijn om iets tot een evenement van algemeen belang te bombarderen. Ik zie dat verband niet meteen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Wij kunnen nu een inhoudelijke discussie voeren over het belang van kijkcijfers versus het gewicht wat door de samenleving wordt gehecht aan het uitzenden van een bepaald evenement, maar dat reikt wellicht wat ver. Het lijkt mij wel fair dat een substantieel aantal kijkers mee kan wegen in de evenementenlijst. Als maar 1000 of 2000 mensen het fantastisch vinden dat een bepaalde sport wordt uitgezonden, kun je je afvragen of dat van belang is voor het waarborgen van de zwaarte van het nationale element. De grootte van de doelgroep bepaalt vaak de mate waarin er aandacht aan wordt besteed. Voetbal heeft een overmatige aandacht op tv, waardoor andere sporten wat minder aandacht krijgen. Dan spreekt ook de macht van het grote getal, commercieel en publiek. Het is fijn om een grote groep in een keer te bedienen.

De heer Van Raak (SP):

Bij de reclamevrije blokken rond kinderprogramma's hecht de staatssecretaris veel belang aan het binnen te halen geld. Bij evenementen wordt een beroep gedaan op kijkcijfers. Kijkcijfers, sponsoring en reclame zijn belangrijke uitgangspunten in het mediabeleid van de staatssecretaris. Het opdringen van een commerciële moraal aan de publieke omroep wordt daardoor eerder versterkt dan verminderd.

Staatssecretaris Van der Laan:

Kijkcijfers in relatie tot de evenementenlijst hebben niets met de commerciële reclamebelangen te maken. Het is een indicatie van de mate waarin kijkers uitzending ervan belangrijk vinden. De evenementenlijst heeft de bedoeling om een grote groep in de samenleving de garantie te geven van een open toegang tot een uitzending, maar het is geen commercieel instrument. Wij vinden het prima als het wordt uitgezonden op RTL4, RTL5 of SBS6. De evenementenlijst zegt daar niets over. Ik heb er helemaal geen belang bij dat SBS6 eraan verdient.

Ik ben hiermee aan het eind van mijn betoog gekomen. Mocht ik wat hebben gemist, dan kan dat terugkomen in tweede termijn.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Mijn fractie bedankt de staatssecretaris voor haar rappe betoog en de vele antwoorden. Toch missen wij er nog enkele, mevrouw de staatssecretaris. Mevrouw de voorzitter, ik was vergeten om eerst u aan te roepen.

De voorzitter:

Dat is u voor deze keer vergeven, mevrouw Witteman.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Het is fijn dat u met uw ogen knippert, waardoor ik begrijp dat u een rol speelt.

De voorzitter:

Deze opmerking laat ik aan u. U mag voortgaan met uw betoog.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik heb de staatssecretaris drie dingen gevraagd. Ik heb gevraagd om een beleid waarin de samenleving ervan doordrongen wordt dat cultuur geen franje is. Ik besef dat dit een brede vraag is. Ik verwacht daar dan ook geen concreet antwoord op. Het vuur dat ik de staatssecretaris aanreikte via Prometheus heeft zij aangenomen. Ik neem althans aan dat de staatssecretaris het heeft aangenomen, want ik heb het niet terugontvangen. Gelet op wat wij nu hebben gehoord, hebben wij er het volste vertrouwen in dat zij zal uitgroeien tot de muze van onze samenleving. Ik zeg wel "uitgroeien". Dat houdt in dat wij nog niet zover zijn, maar ook de staatssecretaris moet de tijd krijgen om daar naartoe te werken.

Onze fractie is ervan doordrongen dat cultuur geen franje is, maar noodzaak is tot sociale cohesie. Ik heb in de beantwoording van de staatssecretaris de mogelijke functie van de kunsten voor het waarden-en normendebat gemist. Ik heb het in ieder geval niet goed op kunnen pakken. Het waarden-en-normendebat, voor zover dat mij althans via de media bereikt, wordt vooral gevoerd vanuit de negatieve invalshoek van de repressie, van alles wat slecht is in onze samenleving en van alles wat slecht is van de mensen die hier binnenkomen. Mijn partij heeft het liever over de dingen die goed zijn, over de nieuwe mogelijkheden en de nieuwe verten. Het nieuwe gebouw van OCW lijkt veel op een opening naar die verten. Ons bezoek aan dat gebouw heeft ons allen zeer geïnspireerd. De staatssecretaris was daar zelf bij. De kunsten kunnen uiteindelijk het vehikel zijn voor het zicht op nieuwe verten, op het tegengestelde van repressie, preventie, op andere culturen die op onze cultuur een goede invloed kunnen hebben, en voor het zicht op een discussie. Kan de staatssecretaris voor die kunsten niet de ruimte creëren om dat waarden-en-normendebat mede te leiden? De staatssecretaris heeft al bezuinigingen aangekondigd. Voor het creëren van die ruimte is het noodzakelijk dat de staatssecretaris niet die instellingen treft die dit debat over waarden en normen via de kunsten mede mogelijk maken. Ik denk hierbij aan een aantal instellingen. Vaak zijn zij in één stad gevestigd. Ik ben bang voor het criterium dat "niet te veel van hetzelfde" op één plek mag zitten. Deze instellingen hebben echter een heel goede invloed op het waarden-en-normendebat. Ik wil de staatssecretaris privé wel een aantal instellingen noemen. Ik vind niet dat wij in het openbaar reclame voor instellingen moeten maken; daar zijn wij hier niet voor.

Mijn tweede verzoek was beleid te maken dat de kwetsbare kunst blijft beschermen. Ik heb veel gehoord, maar ik heb de staatssecretaris niet expliciet horen zeggen dat zij van plan is om de bescherming van die nieuwe kunst een onderdeel te laten zijn van haar carrière als staatssecretaris. Het is misschien oneerbiedig tegenover de leden, maar uit de verhalen die ik in deze Kamer heb gehoord, heb ik begrepen dat men niet altijd doorheeft wat het verschil is tussen de kunst die al gemaakt is en de nieuwe kunst. Men weet dat natuurlijk wel, ik concludeer dit op basis van ons gesprek. Het cultureel erfgoed is belangrijk. Dat moet beschermd worden. Daar ben ik het helemaal mee eens. Het is heel goed voor de sociale cohesie als wij allemaal weten wat we gezamenlijk hebben. Echter, de nieuwe kunsten, die hun waarde nog niet hebben bewezen, worden vaak niet herkend. De staatssecretaris moet onze fractie ervan verzekeren dat zij ernaar blijft streven om deze kunsten te beschouwen als een "bemoeiartikel", zodat ze beschermd kunnen worden tegen het vrije spel van de markt. Ik verlaat deze Kamer niet voordat de staatssecretaris mij deze toezegging heeft gedaan.

Ik hoor dat in deze Kamer wordt gelachen. Een beetje vrolijkheid is altijd goed. Van vrolijkheid word je heel erg jong, mijnheer Van der Lans. Mijn moeder heet ook "Van der Lans". Daarom heb ik een speciale band met u.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Zo zijn we bijna allemaal familie van elkaar!

Ik ben een leek op het gebied van de kunsten. Het zou enorm verhelderend zijn als u kon uitleggen wat die nieuwe kunst dan is. Kennelijk is het niet het bestaande theater dat nieuwe producties maakt, of wel?

Mevrouw Witteman (PvdA):

Deze vraag is verhelderend. Ik begrijp daaruit dat dit onduidelijk is voor mensen die daarvan niet geheel doordrongen zijn.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

De vraag is of dat aan mij ligt of aan mevrouw Witteman.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik denk dat het aan de heer Van der Lans ligt. Nieuwe kunst kan ook een nieuwe voorstelling zijn. Nieuwe kunst is die kunst die nieuw is, al is het gemaakt met oud materiaal. Nieuwe kunst kan gemaakt zijn van een oud stuk: Shakespeare of de Grieken. Het stuk wordt dan nu gebracht, opnieuw geïnterpreteerd met de kennis van deze tijd. Met het oude verhaal wordt dan het nieuwe verhaal, over nu, verteld. Het verschil tussen dergelijke nieuwe kunst in het theater en een vrije productie is bekend. Een vrije productie kan zichzelf bedruipen. Die vertelt het bekende verhaal. Dat is het verhaal dat het publiek verwacht en waarvoor dat publiek blindelings geld neerlegt. De nieuwe kunst, ook avant-garde genoemd, is nog niet gekend. Die ontstaat nu. Het kan daarbij gaan om een schilderij, een"performance", een televisie-uitzending, een film, een documentaire. Het gaat om kunst die niet voldoet aan de verwachtingen. Het is kunst die verwachtingen en denkpatronen doorbreekt en bestaande beelden versplintert. Wij begrijpen allemaal dat mensen angstig worden als er iets nieuws wordt verkondigd, als vreemde dingen ons leven binnenkomen. Wij worden dan immers aangetast in ons eigen "zijn". "Is het dan niet goed zoals wij zijn?" vragen wij ons dan af.

De heer Schouw (D66):

Is dit niet een wat ouderwetse opvatting van kunst en cultuur? Is de laatste tijd niet meer de opvatting dat het meer diffuus is geworden en dat de wat meer toegankelijke en wat meer avant-gardistische kunst door elkaar lopen? Het onderscheid is in theorie te maken, maar is minder zichtbaar in de praktijk.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Dat het onderscheid diffuus is geworden, wil niet zeggen dat mijn opvatting ouderwets is. Het is overigens erg genoeg dat het onderscheid diffuus is. Dat heeft te maken met de economisering van de cultuur. Er zal altijd kunst zijn, in welke sector dan ook, die zo nieuw is dat die voor de tijd uitloopt en pas achteraf begrepen wordt. Over die kunst spreek ik. Belangrijk is dat er een Raad voor cultuur is en een staatssecretaris die deze kunsten kan herkennen. Dat is niet altijd even gemakkelijk. Daarom is de samenstelling van een Raad voor cultuur zeker belangrijk. Als die niet is toegespitst op het herkennen van nieuwe kunsten, die afwijken van de bestaande overdrachtsvormen zoals toneel, film, schilderijen en beelden en die neerkomen op een samenspel van en mengeling van nieuwe media met bijvoorbeeld verbale, visuele, auditieve en gustatieve tekens, doet de Raad voor cultuur zijn werk niet goed. Daar ligt een verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. Ik begrijp dat men geheel en al is overtuigd?

Onze fractie heeft gezegd dat het integratiedebat op een waardevol plan gebracht moet worden. De staatssecretaris is ingegaan op het cultureel zelfbewustzijn. De staatssecretaris doelde daarmee op het niveau van de kunsten en niet op het niveau van de cultuur. Dat laat zij over aan mevrouw Verdonk. Ik zal daar nu niet op ingaan. Het is echter veelzeggend dat de staatssecretaris hierop niet mag, wil of kan – volgens Freud zit dat in hetzelfde vakje – ingaan. Het is erg dat de staatssecretaris van Cultuur niet kan, mag of wil ingaan op het begrip cultuur dat nieuwe Nederlanders met zich brengen en waarmee de samenleving te maken krijgt. Graag verkrijg ik hierop nog een antwoord.

Voorzitter. Ik heb nog een paar kleine puntjes en dat betreft in de eerste plaats de regionale spreiding. Wat de staatssecretaris zei over de kwaliteit, heeft mij zeer gerustgesteld. Wel heb ik er een heel praktische vraag over. Het is niet mijn gewoonte om zo in details te treden, maar in dit geval doe ik dat wel. Ik weet dat de door het land reizende kunstenaars, zoals theatergezelschappen en musici, ongelooflijk veel last hebben van de files. Het is maar een eenvoudig punt. Heeft de staatssecretaris daaraan gedacht bij het maken van haar beleid? Deze groepen hebben nog steeds de opdracht van verspreiding van de kunsten door het hele land.

Een laatste opmerking betreft het Europese beleid van de staatssecretaris. Zij zet in op keuzes maken ter zake van toegevoegde waarde en wijst daarbij op collectiemobiliteit, digitalisering en standaardisering. Dat is allemaal heel mooi en doet denken aan Holland Promotion. Nu, dat moet ook gebeuren, maar heeft de staatssecretaris er wel eens aan gedacht dat zij ook kan inzetten op kunstenaarsbeleid, waardoor wij weer een ontmoetingsplaats kunnen zijn voor kunstenaars uit alle delen van de wereld en speciaal van Europa, zoals wij dat door de eeuwen heen zijn geweest? Als de staatssecretaris naar een verre plaats gaat, neemt zij misschien het Concertgebouworkest mee of het Nationaal Ballet. Echter, waarom neemt de staatssecretaris, naast het bedrijfsleven, geen kunstenaars mee die vervolgens de kunstenaars ter plaatse kunnen ontmoeten? Bijvoorbeeld toen zij onlangs in Rusland, St. Petersburg, was? Ik doel dan niet op het inzetten van wat wij al hebben, het culturele erfgoed – dit zeg ik in de richting van de heer Van der Lans en de heer Schouw – Ik doel hierbij in het bijzonder op datgene dat in ontwikkeling is en dat het tweede deel van de opdracht van de staatssecretaris uit de wet van 1993 betreft, een wet waaraan de staatssecretaris zich verder goed houdt in haar beleid. De wet gaat over het in stand houden, dat is het erfgoed, het ontwikkelen, dat laatste betreft de nieuwe kunst, en het verspreiden van kunst en cultuur onder de bevolking, door het hele land en in alle regio's.

De heer Woldring (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik zeg de staatssecretaris dank voor haar antwoorden. Er zijn nog twee kwesties die ik graag aan de orde wil stellen.

Als het mij niet ontgaan is, heb ik geen antwoord gekregen op mijn vraag inzake een toezegging betreffende het tegengaan van vervuiling in departementale stukken. Misschien is het wel gezegd, maar dan is het mij ontgaan. Ik hoor het antwoord dan graag opnieuw. Het argument van de staatssecretaris wil ik hier overigens wel even noemen. Ik vind het volstrekt niet ter zake doende om erop te wijzen dat er vroeger wel Latijn is gesproken of dat er in bepaalde kringen Frans werd gesproken, respectievelijk dat er in zakenmilieus en op internationale symposia Engels wordt gesproken en dat er ook masteropleidingen zijn waar Engels wordt gesproken. Het gaat om de Nederlandse taal, daar waar er in ons land, van links tot rechts en van hoog tot laag, Nederland wordt gesproken. Als je daarin slordig bent en Engelse of anderstalige uitdrukkingen gebruikt, dan ben je met taalvervuiling bezig. Dat is waar ik het over heb. Ik weet niet waar de staatssecretaris het argument van het Latijn vandaan heeft; ik heb het ook wel eens gelezen, maar het is nonsens.

Mevrouw de voorzitter. Ik deel via u mevrouw Van den Broek mee dat ik met mijn inwendige zending binnen de CDA-fractie ben begonnen. Echter, mevrouw Van den Broek weet ook dat het een christelijk werk is om heidenen te bekeren, maar een heidens werk om christenen te bekeren. De taak die zij mij gegeven heeft, is derhalve wel uitermate zwaar. Ik ga er echter mee voort.

Het tweede punt dat ik nog aan de orde wil stellen, is de constatering dat cultuur ook levensgevaarlijk is of althans levensgevaarlijk kán zijn. Ik heb zelf gezegd dat het grote risico's bevat en dat heeft bijvoorbeeld betrekking op de spanning tussen cultuur en de inherente waarde of de artistieke kwaliteit ervan, alsmede op de vereconomisering ervan. Misschien is mij dat ook ontgaan, maar ik meen dat ik evenals mevrouw Witteman eigenlijk geen antwoord heb gekregen op de vragen die ik daarover gesteld heb. Ik heb expliciet verwezen naar de formulering van de staatssecretaris zelf dat zij zoekt naar een beter evenwicht, naar een betere wisselwerking met de markt en gevraagd op welke beleidsmatige manier zij dit denkt te realiseren. Met alle erkenning voor groot economisch potentieel, economische effecten en de infrastructuur die ook economisch belangrijk is voor het vestigingsprimaat, het is allemaal prima, prima, prima, maar waarop het aankomt, is het feit dat de staatssecretaris beleidsmatig iets wil. Op mijn vraag hoe zij dit wil doen, heb ik geen antwoord gekregen. Dat zou ik alsnog graag willen ontvangen, dan ben ik zeer tevreden.

Ik ga zeker op tijd dit huis verlaten en misschien dat mevrouw Witteman dan hier nog zit!

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Wij hadden zojuist een kleine interruptie over het commercieblokje tussen het programma het Klokhuis en het jeugdjournaal. In mijn beleving is dat een voorbeeld van een ongewenste vorm van economisering van een cultureel terrein. De staatssecretaris zegt: het is klein, niet effectief en zij weet niet of zij het kan weghalen. Ik zou het heel aardig vinden om hierover uw standpunt te vernemen, mijnheer Woldring. Als wij spreken over normen en waarden, over commercie, over opvoeding en over jeugd, vindt u dan ook niet dat zo'n uurtje jeugdtelevisie gevrijwaard dient te zijn van commercie? Is dat nu zo'n slecht idee? En wat vindt u van de reactie van de staatssecretaris.

De heer Woldring (CDA):

Laat mij daarover onvoorbereid een korte opmerking maken. Ik heb bij de behandeling van diverse mediawetten of onderdelen daarover wel eens iets laten blijken. Geweld, ook economisch geweld of uitlokking van begeerten (en dat heeft voor mij niet altijd op seksualiteit betrekking) hoort voor mij wel in die rubriek thuis. Als wij daarover uitgebreider zouden komen te spreken en ik mij daarop kan voorbereiden, zou ik mij daarvoor sterk willen maken. Ik weet ook niet precies waar de competentiegrenzen liggen tussen de staatssecretaris van Cultuur en Hilversum voor de verdeling van de blokken. Uiteraard kan de staatssecretaris dit onderwerp aan de orde stellen als zij met de publieke omroep om de tafel zit en kijken in hoeverre men aan die wens tegemoet wil komen. Het gaat mij buitengewoon aan het hart als er ongelukken gebeuren die worden uitgelokt of gestimuleerd door de televisie. Dit is echter een dusdanig apart onderwerp dat ik daarvoor geen interruptiemicrofoon zou willen gebruiken. Dat is mijn bezwaar. Een interruptiemicrofoon is er om heel even te interrumperen en niet te doen alsof er een tweede ronde aan de orde is. Dit onderwerp is hiermee voor mij nu afgedaan, welke vraag u mij ook nog wilt stellen.

De heer Van Raak (SP):

Ik wil de heer Woldring graag een korte vraag van formele aard stellen over dit onderwerp. Misschien wil hij die beantwoorden?

De heer Woldring (CDA):

Uit hoffelijkheid.

De heer Van Raak (SP):

Ik wil u nergens toe dwingen, mijnheer Woldring, maar ik heb een formele vraag. Zeer binnenkort komen wij hier te spreken over het mediabeleid. Zullen wij nu afspreken dat wij in dat debat wat dieper zullen ingaan op de wijze waarop de staatssecretaris is omgegaan met de motie die in de Tweede Kamer is aangenomen om rondom kindertelevisie tot een reclamevrij blok te komen? Als wij dat nu afspreken, kunt u zich daarop voorbereiden en hoeft u daarover niet voor de vuist weg te spreken.

De heer Woldring (CDA):

De heer Van Raak stelt iets aan de orde wat naar mijn mening volstrekt buiten de orde is. Wij zullen op 30 maart spreken over de wet inzake de doorgifte en de programmaraden. Ik weet niet of het antwoord van het ministerie al bekend is over de publieke omroep en de continuïteit ervan. Als het antwoord bijtijds binnen is, wordt het ook op 30 maart besproken. Dan gaat het daarover. Dan plukken wij er niet allerlei onderwerpen bij omdat ze nu actueel zijn. Daar doe ik niet aan mee. Dat zou ik eerst met mijn fractie willen bespreken. Ik wil de onderwerpen bespreken wanneer ze goed voorbereid hier aan de orde worden gesteld zoals wij dat gewend zijn: via het College van Senioren, via de fracties etc. Ik laat mij niet dwingen in welk formaat ook. U heeft ook nu de interruptiemicrofoon ten onrechte gebruikt.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. Dit is gelukkig geen interruptiemicrofoon, dus ik kan die ook niet ten onrechte gebruiken, maar het is natuurlijk wel een beetje vreemd. De heer Woldring heeft hier een verhaal over economisering. Het is allemaal prachtig en ik kan hem er grotendeels in volgen. Als wij simpelweg vragen wat de consequenties daarvan zijn en of hij die willen trekken in deze chambre de reflection, dan kan hij best zeggen dat hij dat nu even niet wil. Dan moet hij niet zeggen dat die interruptie buiten de orde is. Als iemand hem heel rustig ondervraagt op de consequenties van zijn eigen verhaal, lijkt mij dat een heel logische manier van debatteren. Het aardige van deze Kamer is nu juist dat het niet allemaal eerst via het College van Senioren hoeft. Ik kan het hier rustig zeggen, want dit is geen interruptie. De heer Woldring kan ook rustig blijven zitten. Ik vind wel dat je, als je A zegt, de consequenties en eventueel ook B moet kunnen overwegen.

Ik had een beetje opgezien tegen deze begrotingsbehandeling. Sowieso ben ik niet een enorm voorstander van begrotingsbehandelingen in deze Kamer, omdat die begrotingen allang gaande zijn. Ik kan het niet van alle leden van dit kabinet zeggen, maar ik was toch behoorlijk vrolijk geworden van de aanstekelijkheid waarmee de staatssecretaris haar beleid hier heeft verdedigd. Het is jammer dat zij te weinig geld heeft. Je zou haar een ander kabinet gunnen. In mijn bijdrage had ik gesuggereerd dat er een enorme breuk was tussen die boef die de heer Van der Ploeg heette, die alles wilde en deze staatssecretaris. Dat is helemaal niet waar. Er is een enorme continuïteit. Dat kun je ook van andere delen van het kabinet niet zeggen, dus wij hebben hier een heel bijzondere uithoek van het kabinetsbeleid te pakken.

Daarom rende ik naar de interruptiemicrofoon toen de staatssecretaris enige koudwatervrees had in verband met inburgering. Zij zei: dat is het terrein van mijn collega Verdonk; daar kom ik niet aan. Dat vind ik een verkeerde insteek. Daarna hield zij een verhaal over interculturele versterking en versteviging. Toen geloofde ik er weer in. Nu wij in het nieuwe integratiebeleid van dit kabinet twee kanten kunnen onderscheiden met aan de ene kant een onmiskenbaar strengere dwangmatige aanpak, vind ik het zeer cruciaal dat de andere kant – de culturele kant, de culturele inburgering, de culturele versterking, de culturele ontmoeting, de culturele kennismaking – sterk in het integratiebeleid aanwezig is. Wat mij betreft, is de integratieportefeuille een gedeelde portefeuille, die zowel minister Verdonk als deze staatssecretaris aangaat. Ik hoop dat zij zich op dat terrein zal doen gelden. Het inburgeringsproces is, afgezien van allerlei economische en sociaal-economische aspecten, in hoge mate een cultureel proces van culturen die met elkaar botsen en conflicten hebben en die met elkaar verder moeten. Het is zeer interessant om een staatssecretaris te hebben die ambities op dat punt toont. Die ambities zitten wel degelijk in de nu nog wat vage woorden; ik hoop dat het in de toekomst concreter wordt. Ik wens de staatssecretaris dan ook toe dat zij doorgaat op die weg en er veel successen mee boekt.

Er staan ons wat brieven te wachten. Ik zal ze lezen. Het is op zichzelf jammer, want de verruiming van het cultuurbegrip vind ik interessant. De vraag is gerechtvaardigd wat het betekent. Wij krijgen er binnenkort een brief over. Misschien dat de staatssecretaris toch een paar dingen kan laten zien. Het is jammer als dat nu in het vage blijft.

Ik kom op de Unie Droit. Steeds wordt gezegd dat het er aankomt, dat het geregeld zal worden. Nu horen wij dat vóór de zomer een kabinetsstandpunt bekendgemaakt zal worden. Ik neem aan dat dat niet betekent dat de ratificatie dan nog nader onderzocht moet worden. Er wordt gesproken van een onderzoek naar de juridische consequenties. Is dat onderzoek al klaar? Hoe hard is de toezegging dat wij vóór de zomer kunnen beginnen met het proces dat tot ratificatie leidt? Anders moeten wij het misschien niet doen en dat zou een slag in het gezicht zijn van landen die zichzelf niet voldoende kunnen beschermen tegen kunstroof. Dan zouden wij moeten zeggen dat wij de consequenties van onze daad uit 1996 niet aankunnen, vanwege allerlei juridische problemen en ingewikkeldheden met ons rechtsstelsel. Wij moeten de participanten niet jaren aan het lijntje blijven houden. Ik ga hier niet weg totdat de staatssecretaris zegt dat zij dit heel serieus gaat aanpakken.

Ik maak een opmerking aan het adres van mevrouw Van den Broek. Ik heb de opmerking gestolen van de heer Van Middelkoop. Mevrouw Van den Broek vindt dat het een kil Catshuis is geworden. Ik zeg daarop: een kil kabinet verdient een kil Catshuis.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Voorzitter. Een beetje voorzichtig dank ik de staatssecretaris voor haar beantwoording. Ik heb haar geprezen om de invalshoek die zij heeft gekozen, de rode draad van het cultuurbeleid. Misschien gaat het zo dat je, als je iemand prijst, niet zo erg goed beantwoord wordt. Een flink aantal antwoorden heb ik gemist. Ik ga er niet verder op in, want dat heeft niet zoveel zin meer. Ik geef de staatssecretaris een advies: leg de cultuurnota nog een keer onder uw kussen. Er zijn een heleboel belemmeringen voor het cultuurveld die nog uitgewerkt moeten worden. Ik wijs op de administratievelastendruk en de bureaucratie. Het staat allemaal prachtig in Meer dan de som, maar de staatssecretaris heeft er vanmiddag heel mager over gesproken. Het zou een deel van de bevlogenheid van haar beleid moeten zijn om daar echt iets aan te gaan doen. Die bevlogenheid heb ik een beetje gemist.

Gemist heb ik ook een reactie op mijn vraag om het Maatschappelijk verantwoord ondernemen erbij te betrekken. Mogelijk kan bij de bestaande initiatieven worden aangeklopt. Cultuur hoort daarbij. Verder herinner ik aan het indemniteitsvraagstuk, de voorwerpen van onschatbare waarde die van het ene naar het andere land moeten worden vervoerd. Mijn vraag was heel duidelijk: kan de Nederlandse Staat nu niet garant staan voor die voorwerpen? Het hele probleem zou ermee opgelost kunnen zijn.

Ik heb wel een reactie gehad op de gehoorbeschermers, maar ik blijf het lachwekkend vinden. De staatssecretaris sprak over de violisten met daarnaast de trompettisten. Volgens mij zitten de houtblazers vlakbij de violen. Dat is al driehonderd jaar zo. Alle componisten hebben er stukken voor geschreven. En worden ze er nu opeens gehoorgestoord van?

Ik maak mij ernstig zorgen dat mevrouw Witteman hier vannacht nog zit. Ik kan het mij niet voorstellen dat de staatssecretaris de gevraagde toezegging over de nieuwe kunsten doet.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. In het recente debat in deze Kamer over de kenniseconomie deelde de minister van OCW mijn bezorgdheid over het behoud van academische waarden op de kennismarkt. Zij stemde toen onder meer in met mijn voorstel om een onafhankelijk meldpunt in het leven te roepen voor bezwaarde onderzoekers. Een van de redenen waarom ik vandaag zoveel aandacht aan die archeologiemarkt heb besteed, is dat steeds meer opgravers zien dat zij niet kunnen voldoen aan de wetenschappelijke kwaliteitsnorm. De staatssecretaris heeft mij niet gerustgesteld: zij kan niet aangeven wanneer die markt is ontstaan en wanneer daartoe is besloten. Zij verwijst naar een brief van staatssecretaris Nuis uit mei 1997, waarin staat dat hij wil anticiperen op een markt die naar verwachting zal ontstaan. Sindsdien is dat inderdaad gebeurd. Mij is nog steeds niet duidelijk wanneer dat politieke besluit is genomen en in hoeverre rekening is gehouden met het borgen van wetenschappelijke waarden.

Er is een nationale onderzoeksagenda, bestaande uit zo'n 800 pagina's, die dient als een soort wetenschappelijk kader voor het doen van opgravingen. Deze nationale onderzoeksagenda is de bron, waaraan het programma van eisen moet voldoen. Het probleem is nu dat er niemand is die op een wetenschappelijk verantwoorde manier dat programma van eisen kan toetsen aan de nationale onderzoeksagenda. Kan de staatssecretaris aangeven – wellicht kan dat schriftelijk – wanneer is gekozen voor de instelling van een markt en of daarbij is nagedacht over het borgen van wetenschappelijke waarden? Kan zij ingaan op mijn voorstel om een commissie in het leven te roepen, bijvoorbeeld in het kader van de Rijksdienst voor oudheidkundig bodemonderzoek, zodat er iemand is die die programma's van eisen kan toetsen aan de kaders, zoals vastgesteld in de nationale onderzoeksagenda? Dat kan volgens mij metéén fte worden bereikt.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar vlotte en heldere betoog.

Mijn fractie heeft er behoefte aan, het Nederlandse cultuurbeleid in een internationale context te plaatsen. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris op dit punt. Ik hoop dat de feitelijke analyse een doorvertaling naar het beleid krijgt.

Over het Kunstenplan en de Raad voor cultuur heb ik in eerste termijn een aantal indringende opmerkingen gemaakt, met als achtergrond dat het eigenlijk anders zou moeten. De staatssecretaris zegt dat een en ander op zijn hoogtepunt is, en daarbij moeten wij niet storen. Ik snap dat, en ik vind het ook buitengewoon diplomatiek. Maar het zou mij teleurstellen als er een matige tussentijdse evaluatie komt van al de bureaucratie die daar plaatsvindt. Er moeten forse veranderingen komen. Als de staatssecretaris onze fractie blij wil maken, hoop ik dat zij daarmee komt.

In het economiedebat heeft minister Brinkhorst gezegd, samen met de staatssecretaris met beleid op het gebied van economie en cultuur te komen. Het kan mij zijn ontgaan, maar ik heb daarop geen reactie gehad. Komt die er en zo ja, wanneer?

Volgens de staatssecretaris doet het bedrijfsleven het prima, wat ik met haar eens ben. Ik heb het idee dat het bedrijfsleven ontzettend veel doet, zeker in termen van de fondsen die beschikbaar zijn. Die fondsen bepalen voor een heel belangrijk deel de mogelijkheden voor grote tentoonstellingen in dit land. Ik heb echter gevraagd of het mogelijk is wat dit betreft een stapje verder te zetten, maar niet met de bedoeling dat het bedrijfsleven meer gaat doen. Ik bedoel het meer in termen van fiscaliteit. In een aantal andere landen zijn meer aftrekmogelijkheden aanwezig, niet alleen voor het bedrijfsleven, maar ook voor vermogende particulieren. In fiscale zin zou je dit aantrekkelijker kunnen maken. Ik ben benieuwd naar de visie van de staatssecretaris op dat punt.

Wij zullen de broedende kip van de commissie-Rinnooy Kan met haar rapport ook niet storen. Daarover is in eerste termijn ook al gesproken. De positie van D66, ook aan de overkant, als het gaat om het reclamevrije net is duidelijk. In de discussie over hoe wij verder gaan met de publieke omroep gaat de D66-fractie aan de overkant zich inzetten om te komen tot een reclamevrij net.

We hebben heel verheven over kunst en cultuur gesproken, maar in eerste termijn heb ik ook aandacht gevraagd voor het kleine van de cultuur, namelijk de amateurkunsten. Daar gebeurt ook ontzettend veel, ook qua schepping en creaties, niet alleen door mensen die ervoor hebben doorgeleerd, maar ook door gewone mensen in steden en dorpen. Vindt de staatssecretaris dat ook belangrijk? Zo ja, hoe wil zij dat verder stimuleren?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is een elementaire, menselijke behoefte dat het leven overzichtelijk blijft. Dat geldt ook voor de politiek. Als een bewindspersoon van D66-huize mij toespreekt, word ik altijd bevangen door een gezonde argwaan. Ik moet eerlijk zeggen dat die vooringenomenheid vandaag niet werd bevestigd. Dat is mijn manier om waardering uit te spreken voor het betoog van de staatssecretaris, al moet ik ook ietwat depolitiseren, zeg ik tegen mezelf. Ik spreek ook mijn waardering uit voor de rode draad die naar voren komt in het beleid van de staatssecretaris. Ik kan het niet anders dan met haar eens zijn. Ik zeg het zelfs royaler: ik vind het uitstekend als de staatssecretaris kunst en cultuur een bijdrage wil laten leveren aan het maatschappelijke zelfbewustzijn. Het voorbeeld dat de staatssecretaris later gaf, dat over de Molukse barak, sprak mij zeer aan. Dat zou je subcultureel zelfbewustzijn kunnen noemen, maar dat is een beetje jargon. We weten in elk geval waar wij het over hebben.

Ik vond het ook heel plezierig dat kunst en cultuur niet verantwoordelijk zijn voor welk maatschappelijk thema of verandering dan ook. Dat blijkt ook uit de stukken. Misschien is het goed als de staatssecretaris dat nog een keer tegen mevrouw Witteman zegt. Kunst en cultuur zijn dus ook niet verantwoordelijk voor het thema van de integratie. Dan overvraag je die sector in zekere zin, of je maakt die horig aan bepaalde maatschappelijke kwesties. Die zijn in zichzelf weliswaar valide, maar dit doet te kort aan de zelfstandigheid van kunst en cultuur.

De staatssecretaris weet toch nog een prioriteit in het debat te noemen, namelijk het opkomen voor de diversiteit. Ik spreek haar wat dat betreft niet tegen. Ik wacht wel af hoe dit landt, want ik begrijp het nog niet helemaal. Er is sprak van een natuurlijke diversiteit in allerlei sectoren. In dit land is de culinaire diversiteit op een gegeven moment enorm toegenomen. Door de globalisering is ook de culturele diversiteit toegenomen. Ik vraag mij af of de kunst en cultuur erop zitten te wachten dat die diversiteit wordt benoemd als prioriteit, maar misschien zie ik dat niet goed. Het is voor mij in ieder geval geen reden om ertegen te opponeren.

Ik krijg nog wel graag antwoord op mijn vraag over regionale fondsen. In het overleg met de Tweede Kamer zei de staatssecretaris dat zij nog niet helemaal was uitgedacht over die kwestie. Ik onderschrijf de scepsis die daarin doorklonk, maar ik ben wel nieuwsgierig of de staatssecretaris al verder is. Over de vraag of een bewindsman, in dit geval een staatssecretaris, al dan niet een kwaliteitsoordeel zou mogen uitspreken in dit kader, merkte de staatssecretaris interessante dingen op. Het is zeer verstandig om dat uit te besteden, in dit geval vaak aan de Raad voor cultuur. Op dat punt zijn wij het met elkaar eens, maar dat neemt niet weg dat daarmee de politieke verantwoordelijkheid niet helemaal is opgeheven. In zekere zin leverde de staatssecretaris het bewijs daarvoor zelf, toen zij met mevrouw Van den Broek discussieerde over de kwaliteit van het Catshuis. Ik constateerde met genoegen dat de staatssecretaris niet tegen mevrouw Van den Broek zei dat zij op dat punt niet competent was en dat mevrouw Van den Broek ergens anders moest zijn.

Ten slotte nog de kwestie van het reclameverbod aan het begin van de avond. Ik heb de hele beweging in de politiek op het punt van de reclame zelf meegemaakt. Laten wij eerlijk zijn, op dat punt heeft de cultuur uitsluitend nederlagen geleden. Het is geen nederlagenstrategie geweest. Er was helemaal geen strategie. Om het wat pathetisch te formuleren: het kapitaal heeft het voortdurend gewonnen van de cultuur. De reclame werd ingevoerd in het publieke bestel, eerst mondjesmaat en vervolgens werd het uitgebreid. Daarna kwam er ook reclame tussen de programma's. In de laatste plaats mocht cultuur nog in het begin van de avond, zo rond kinderbedtijd. Zou het dan niet aardig zijn als deze staatssecretaris ooit eens uit Hilversum terugkwam en ons kon melden dat er wat terreinwinst zou zijn geboekt voor de cultuur? Dat zou na zoveel capitulaties uit het verleden toch helemaal geen schande zijn?

Staatssecretaris Van der Laan:

Mevrouw de voorzitter. Onbedoeld door de veelheid van vragen heb ik in eerste termijn een aantal vragen overgeslagen, zodat ik zal proberen in mijn tweede termijn dat volledig goed te maken, in het bijzonder ten opzichte van mevrouw Van den Broek.

Mevrouw Witteman heeft gezegd dat ik geen aandacht heb besteed aan haar opmerkingen over de franje van cultuur. Ik leefde in de veronderstelling dat ik er wel op ben ingegaan. Ik heb nadrukkelijk in mijn betoog aangegeven dat de waarde van cultuur voor mij niet ter discussie staat. Ik heb het woord franje als zodanig niet in de mond genomen, maar ik heb wel de indruk dat ik de eerste vijftien minuten van mijn betoog duidelijk had gemaakt dat cultuur voor mij geen franje is maar dat die een duidelijk innerlijke en maatschappelijke waarde heeft. Vandaar het cultureel zelfbewustzijn. Je kunt maatschappelijke problemen niet oplossen met cultuur. Wel moet de maatschappij op alle fronten doordrongen zijn van het cultureel belang.

Mevrouw Witteman heeft terecht gezegd dat ik onvoldoende ben ingegaan op het aspect van waarden en normen. Overigens vond ik heel moeilijk te begrijpen wat nu precies de consequenties van haar redenering op dit punt zijn. Ik heb twee interpretaties. De eerste, waar ik zeer terughoudend over ben, is dat de kunsten een actieve rol zouden moeten vervullen in het normatieve debat over normen en waarden. De tweede interpretatie, waar ik veel meer in kan meegaan, is dat de kunsten als zodanig een invloed en impact hebben en per definitie waarden en normen ter discussie kunnen stellen en ook doen. Juist door de kunsten worden de eerste grenzen van wat in verleden betamelijk was als normaal beschouwd. Veertig jaar geleden was naakt bijvoorbeeld nog een schande, terwijl het nu volstrekt normaal is dat er op het podium naakte vrouwen en mannen rondlopen. Kunst heeft dus een functie in het proces van waarden en normen dat zich door de eeuwen heen evolueert en ontwikkelt. Als dat de uitleg is die mevrouw Witteman er aan wil geven, dan kan ik mij daarin volledig vinden. Als zij daaraan echter de conclusie zou verbinden dat ik dat ook als zodanig zou moeten honoreren, heb ik daar wel moeite mee. Het betreft hier een autonoom proces. Kunst en cultuur hebben een functie in deze maatschappij. Om er nu vanuit de overheid een actieve impuls aan te geven, daar voel ik niet veel voor.

Mevrouw Witteman (PvdA):

De kunsten zijn natuurlijk vrij. Zij hebben het debat over waarden en normen echter ook als domein. Eenieder die kunst maakt, doet dat binnen zijn eigen context, vanuit beleving van de samenleving. Daardoor kunnen ook dingen worden doorbroken. Die discussie is zojuist al gevoerd met de heren Van der Lans en Schouw.

Ik doelde echter op de dreigende bezuiniging op de instellingen die zelf geen kunst produceren. Deze instellingen houden wel vaak het debat over waarden en normen op gang. Ik noem de Rode Hoed, de Balie, het Nederlands Theaterinstituut en de Unie. Wij zeggen niet hoe die instellingen het debat op gang moeten houden, maar wij willen graag dat de overheid die instellingen de kans blijft geven het debat te voeren.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik begrijp dat uw vraag betrekking had op de bezuinigingen van 10% op de institutionele overhead. In mijn afwegingen ter zake heeft het thema "waarden en normen" overigens geen rol gespeeld. Het is echter vanzelfsprekend dat dit thema wel een rol speelt in de infrastructuur van cultuurminnend Nederland. Dat geldt ook voor de 90% die na de bezuinigingen overblijft. Ik blijf verre van de interpretatie dat de korting van 10% meteen gevolgen heeft voor de functie van de institutionele overhead voor het debat binnen de sector cultuur en kunst. Ik ga niet zo ver om bij de afweging een verband te leggen met waarden en normen.

Er is geopperd dat de nieuwe kunst beschermd moet worden tegen het vrije spel van de markt. Ik zie niet dat er op dit punt sprake is van een zekere vijandschap. De rijksoverheid geeft 675 mln uit aan culturele instellingen en dat is maar eenderde van het totaal dat de overheid aan kunst en cultuur uitgeeft. De gemeenten en de provincies nemen de overige tweederde voor hun rekening. Dan heb ik het nog niet over het bedrijfsleven dat ook ettelijke miljoenen in deze sector stopt, ook in de nieuwe kunst. Ik deel niet de vrees dat de nieuwe kunst door de ontwikkelingen van het vrije spel van de markt weggedrukt wordt. Met deze bijdragen wordt ervoor gezorgd dat vernieuwende, experimentele kunstenaars die niet kunnen leven van hun kunst, een basis hebben om te werken. Daar worden geen concessies aan gedaan, ook al hebben wij het over bezuinigingen.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

U zegt dat deze mensen niet van hun kunst kunnen leven. In Forum van gisteren, het blad van VNO/NCW, werden drie mensen opgevoerd die nieuwe kunst maken, maar daar uitstekend van kunnen leven. Wij moeten niet generaliseren.

Staatssecretaris Van der Laan:

Voor mij is er ook geen sprake van een tegenstelling. Alleen is de groep die van nieuwe kunstuitingen kan leven zo klein dat het nog steeds nodig is dat de overheid daar via subsidies een financiële basis voor biedt. Er is geen sprake van polarisatie, maar van complementaire ontwikkelingen. Het totale aanbod van kunst en cultuur is voor een deel commercieel en voor een deel gesubsidieerd. Als het goed is, wordt daarmee het volledige palet aan cultuurbehoeften gedekt en krijgt de maatschappij daarmee ook het volledige spectrum aan stimulansen. Ik begreep niet dat ik onvoldoende zou zijn ingegaan op het cultuurbrede begrip en de smalle cultuurfactor in het integratiedebat. Ik had de indruk dat we daarover, mede in het kader van de interrupties, uitspraken hebben gedaan. Het is lastig om daar nu opnieuw op in te gaan, maar ik zal het nog eens kort samenvatten om duidelijk te maken hoe ik hier tegenover sta. Cultuur, cultuurbeleving en kunst in het bijzonder kunnen factoren zijn in een proces van integratie. Maar het zijn geen actieve instrumenten voor integratie. Dat is de rode draad van mijn beleidsnota. Cultuur kan geen instrument zijn voor het oplossen van een maatschappelijk probleem. Cultuur is een dragende factor in de maatschappij en kan een maatschappelijk fenomeen– bijvoorbeeld economie, diversiteit of onderwijs – helpen om zich te versterken en te ontwikkelen. Het is een factor maar geen instrument waarlangs het allemaal moet gaan geschieden. Ik hoop dat dit duidelijk is geworden uit het debat dat deels via de interrupties is gevoerd.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik begrijp het. Ik begreep het al, maar ik wil hier graag nog een gedachte aan toevoegen. Als wij het bestuderen van andere culturen bevorderen, bijvoorbeeld in het onderwijs, helpt dat ons Hollanders andere culturen te begrijpen en niet zo snel af te voeren in onze gedachten. Ik wil graag een klein voorbeeld geven. Mag dat, mevrouw de voorzitter?

De voorzitter:

Buitengewoon kort, mevrouw Witteman.

Mevrouw Witteman (PvdA):

Ik wilde eigenlijk het hele Oude Testament doornemen, maar ik neem dan slechts een klein hoofdstukje. De kledingvoorschriften voor de joden, christenen en de islamieten zijn dezelfde. Zij komen alle uit het Oude Testament. Het Oude Testament ligt immers aan de wortels van het jodendom, het christendom en de islam. Wanneer wij dat als gemeenschap hadden geweten – ik denk dat men het hier in deze Kamer wel weet – waren wij misschien niet zo hysterisch geworden over hoofddoekjes en baarden. We hadden in de discussie dan misschien sneller op iets anders kunnen inzoomen. Dat bedoelde ik met de opmerking dat kennis van culturen een bijdrage kan leveren aan het integratiedebat. Ik wil nu toch graag nog een voorbeeld geven.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Witteman. Het is duidelijk, ook voor de staatssecretaris, neem ik aan. Ik vraag de staatssecretaris hierop desgewenst te reageren.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik interpreteer dit als een toelichting op uw vraag. U vraagt mij nu hierop te reageren, voorzitter. De toevoeging van mevrouw Witteman leidt ertoe dat we toch weer de grenzen gaan opzoeken van de bredere cultuur, van de cultuur van een land, een volk of een maatschappij. Ik trek mij dan toch in alle bescheidenheid terug op het fenomeen dat kunst en cultuur in een smaller perspectief een factor is waarmee je wederzijds begrip kunt creëren zonder dat je de bredere cultuur van die samenleving, die maatschappij of dat volk in de diepte bespreekt. Dat kan aan de hand van kunst en cultuur zeker plaatsvinden.

De concrete vraag is gesteld of ik de files heb meegewogen in de reisverplichtingen van gezelschappen. Ik moet in mijn antwoord helaas teleurstellen. Ik heb dat niet gedaan.

Mevrouw Witteman heeft verder een vraag gesteld over de plaats van kunstenaars in het bedrijfsleven en het meenemen van kunstenaars naar het buitenland als het gaat om uitwisseling. Ik heb het gevoel dat wij in binnenland en buitenland bijzonder mobiel zijn. Wij ontvangen veel studenten uit Europa en daarbuiten op onze opleidingen voor dans en muziek. Onze kunstsamenleving is buitengewoon open. Er komen ook veel buitenlandse gezelschappen naar Nederland. Ik heb geen aanleiding om daarop nog verder in te gaan.

De heer Woldring is teruggekomen op de taalvervuiling en slordig taalgebruik. Het spijt mij dat hij de Latijnse opmaat niet zo kon waarderen. Geheel tegen het gebruik in heb ik de correctheid van het taalgebruik in de brief Meer dan de som opgenomen. Het onderwerp betreft de portefeuille die ik samen met mevrouw Van der Hoeven beheer. Het is belangrijk dat met taal als cultuurdrager zorgvuldig wordt omgegaan. Taalvervuiling hoort daar niet bij. Mijn achterliggende gedachte om de passage in de brief Meer dan de som op te nemen, was vooral de slordigheid. Ik lig minder wakker van het gebruik van het Engels. Die ontwikkeling is gaande, al vraag ik mij af en toe af of het ook in normaal Nederlands kan. Een beleidsverantwoordelijkheid van de overheid vind ik echter het bestrijden van slordig taalgebruik en het streven naar het correct uitspreken van de Nederlandse taal. "Hun hebben" komt iets te vaak voor en dat is jammer. Het is belangrijk dat zorgvuldig met de taal wordt omgegaan.

In tweede termijn is gevraagd naar economie en marktevenwicht. Toen de tweede termijn gaande was, besefte ik dat ik het thema cultuur en economie oppervlakkig heb behandeld. Ik zal daar nu iets langer bij stilstaan. In Meer dan de som heb ik economie en cultuur nadrukkelijk geagendeerd, omdat het thema enorme potentie heeft in termen van verrijking voor de cultuur. Daarnaast zou er anno 2004 geen spanning moeten zijn tussen thema's zoals cultuur en economie. Zij zouden juist een verrijking moeten zijn.

In de discussie over cultuur en economie is het belangrijk dat onderscheid wordt gemaakt tussen de vier invalshoeken. Zij lopen vaak nogal door elkaar. Ik heb in deze Kamer nog een vijfde invalshoek gehoord, namelijk het reclamevrije blok als onderdeel van cultuur en economie. Voor mij valt dat niet onder die definitie. Ik beschouw een reclamevrij blok als mediabeleid. Economische belangen spelen bij verschillende afwegingen een rol, maar zijn daarmee nog geen thema van cultuur en economie.

Er zijn vier aanvliegroutes voor dit thema. Ik noem in de eerste plaats de creatieve industrie, waarbij het gaat om innovatie; het serieuzer nemen van de creatieve industrie als een belangrijke innovatiefactor in onze economie. In de tweede plaats noem ik het belang van de economische impact van cultuur op lokaal en regionaal niveau. Een museum genereert een enorme omzet in de lokale economie en is van belang voor het vestigingsklimaat en het woonklimaat. Vorige week vertelde een projectontwikkelaar mij dat hij er zelf bij de culturele sector op moest aandringen dat er in de woonwijk die hij samen met de gemeente aan het ontwikkelen was, culturele voorzieningen komen. Hij wist vanuit zijn verantwoordelijkheid als projectontwikkelaar hoe belangrijk het is dat er bij de verkoop of de verhuur van een huis goede voorzieningen zijn. Bewoners vinden dat belangrijk. Ook wordt daardoor verloedering van een wijk voorkomen. Voorkomen wordt dat een wijk saai wordt, niet levendig is.

Ik noem in de derde plaats de mondialisering en de verscheidenheid van het thema cultuur en economie. Het gaat hierbij om de impact van de mondiale economie op de culturele diversiteit en de mogelijke kans op verschraling van met name de kleinere regio's. Dit is een buitengewoon boeiend en ingewikkeld debat in internationaal verband.

In de vierde plaats noem ik de particuliere financiering, het mecenaat. Ik ben in eerste termijn ingegaan op de bijdrage van het bedrijfsleven. De heer Schouw heeft gevraagd naar de fiscalisering. Sinds 1 januari bestaat de regeling cultureel beleggen. Zij is pas een paar maanden van kracht en ik kan daarom nog niet aangeven hoe succesvol zij is. Dat moet nog bekend worden gemaakt. Daarover zullen wij op korte termijn actief gaan communiceren. Het stimuleren van particulier initiatief is heel belangrijk. Ik hoop dat ik hiermee op de desbetreffende vragen ben ingegaan.

Ik wil nog graag in algemene zin een opmerking maken over het marktevenwicht en de balans die ik heb aangegeven. Juist bij de vier thema's die ik net heb genoemd, gaat het om het zoeken naar een evenwicht. Dat geldt vooral voor de particuliere financiering en de mondialisering en de verscheidenheid. De markt – het beschikbaar stellen van geld – heeft invloed op het culturele beleid en het culturele aanbod, maar er mag geen onderlinge afhankelijkheid zijn. De kunst- en cultuursector mag niet volledig afhankelijk worden van het bedrijfsleven, maar ook niet van de overheid. Het gaat om de balans. Ik denk overigens dat er in Nederland een redelijke balans is. Wellicht kan er hier en daar wat meer van het bedrijfsleven komen. Dat zou mooi zijn, maar de artistiek-inhoudelijke onafhankelijkheid blijft van belang.

Ook bij de mondialisering en verscheidenheid zie je de enorme invloed van de mondiale economie op de culturele diversiteit en het behoud van cultuur. Andere landen maken zich daar buitengemeen bezorgd over. Ook Nederland is met dat thema aan de slag gegaan, mede omdat het een plaats inneemt op de internationale agenda. Bij dat soort thema's ben ik steeds op zoek naar het evenwicht: het belang van cultuur, de economie en de positieve verbinding daartussen.

De heer Van der Lans heeft nog enkele opmerkingen over de integratie gemaakt. Ik hoop dat ik daarop al voldoende ben ingegaan in mijn reactie op het betoog van mevrouw Witteman.

Negen maanden geleden trof ik het dossier over het Uniedroitverdrag aan. Ik begrijp de bezorgdheid over de lange tijd die het vergt om hierover uitsluitsel te krijgen. Ik voer daarover indringend overleg met mijn collega van Justitie. De discussie hierover heeft een sterk juridisch gehalte en daarom ben ik in bepaalde mate afhankelijk van mijn collega van Justitie. Het belang van deze zaak is ook mijn collega van Justitie duidelijk. Er zijn echter nogal wat juridische consequenties die principiële punten van ons privaatrechtelijk systeem raken. Het onderzoek dat wordt uitgevoerd, is bijna afgerond. Daarop wachten wij nu. Ik heb in de afgelopen negen maanden ook wel eens gevraagd of het niet wat sneller kan. Dat schijnt vanwege de ingewikkeldheid niet te kunnen. Ik hoop het echter waar te kunnen maken. In overleg met mijn collega van Justitie is een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin staat dat hierover een uitspraak gedaan kan worden voor de zomer. Ik begrijp echter het verdriet van de heer Van der Lans over de traagheid.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Is dat onderzoek openbaar?

Staatssecretaris Van der Laan:

De uitkomsten zijn nog niet beschikbaar. De uitkomsten zullen echter meegezonden worden met het standpunt van het kabinet.

Mevrouw Van den Broek aarzelde over mijn overtuigingskracht. Dat is jammer. Zij vond dat ik mager was ingegaan op de belemmeringen en de administratieve lasten. Zij miste daarbij de bevlogenheid. De analyse van mevrouw Van den Broek was dat de oorzaak wellicht is dat ik het met haar eens ben. Dat is inderdaad het geval. Het is voor mij een vanzelfsprekend onderwerp. Ik ben daar dan ook mee aan de slag. Ik dacht mijn oprechte interesse voor het onderwerp en het belang daarvan aangegeven te hebben door mijn intensieve gesprek met Sociale Zaken. Ik en mijn ambtenaren steken daar veel energie in. Het is een moeilijk en lastig onderwerp. Het gaat om brede thema's. Men staat overigens niet te wachten tot alle sectoren hun probleempjes komen vertellen. Het kost veel energie en het vraagt veel tijd. Ik ben er volop mee bezig. Alle punten die mevrouw Van den Broek noemt, zijn mij overigens bekend. De cultuursector heeft mij uitgebreid vertelt hoe lastig een en ander ligt. Ik ben daar serieus mee aan de slag. Ook in het perspectief van Meer dan de som vind ik het ontlasten van het culturele veld een punt. Ik ben ernaar op zoek hoe ik de bureaucratie terug kan brengen. Het is immers jammer dat het veld daarin energie of geld moeten steken. Daarbij horen waarborgen op het vlak van ziekteverzuim en dergelijke. Het onderwerp heeft mijn aandacht. Ik vind dat ik gedurende mijn periode op dit punt een grote slag moet maken. Dat vind ik belangrijk. Ik kan niet garanderen dat op alle details een oplossing wordt gevonden. Er moet echter een substantiële slag worden gemaakt naar een gezonde balans.

Er is terecht opgemerkt dat ik geen antwoord heb gegeven op de vraag over Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Economische, sociale en ecologische activiteiten vallen daaronder. Ik ben het met mevrouw Van den Broek eens. Ik had er nog niet eerder over nagedacht. Ik heb althans geen actieve rol gespeeld op dit vlak in de afgelopen negen maanden. Ik ben het echter geheel met haar eens. De relatie tussen cultuur en economie is ook aan de orde. Samen met Economische Zaken ga ik op pad om dit thema in een positieve combinatie tot stand te brengen. Ik heb daarover binnenkort een gesprek met een aantal min of meer prominente figuren uit de wereld van economie en cultuur. Daar zal dit punt naar aanleiding van het debat zeker aan de orde worden gesteld. Het gaat daarbij om een soort bewustwordingsproces. In dit geval speelt het in de hoek van het bedrijfsleven. Het is een interessant thema. Ik neem het mee in het gesprek van volgende week met de verschillende partijen. Het moet vanzelfsprekend zijn dat het culturele element daarin een rol speelt.

Ik ben tevens niet ingegaan op de indemniteitsregeling. Wij zijn op dit moment op nationaal niveau bezig met de indemniteitsproblematiek. Onlangs is een analyse uitgebracht van de verschillende mogelijkheden rondom die indemniteit. Wij verkennen op dit moment de opties. De financiële risico's moeten daarbij goed meegewogen worden. Wij zijn daarmee bezig. Op het moment dat wij daarover op nationaal niveau een duidelijk en nieuw standpunt hebben ingenomen, kunnen wij ook op het niveau van de Europese Unie een stap zetten. Het is een thema dat op dat niveau leeft. Men pakt het punt echter niet door. Het ligt erg moeilijk en het is erg ingewikkeld. Het is door de vele nationale wetgeving heel lastig. Ik wil het eerst op nationaal niveau goed uitdenken. Ik heb dan immers een beter verhaal in Europees verband. Dat komt dus later, over een jaar. Ik hoop de Kamer dan hierover te kunnen berichten.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

De staatssecretaris is er op nationaal niveau mee bezig. Daar doelde mijn vraag ook op. Als er op nationaal niveau sprake is van garantstelling kunnen er immers kunstvoorwerpen uit andere landen naar Nederland komen.

Staatssecretaris Van der Laan:

Zo zit dat niet. De collectiemobiliteit binnen Nederland kent ook een indemniteitselement, want daar heb je ook verzekeringen. Ook als het van Groningen naar Maastricht gaat, moet je nog steeds verzekeringen afsluiten. Ter zake van het nationale proces zijn wij bezig. Daarbij speelt mee de internationale component; dan gaat het om indemniteit voor stukken die vertrekken uit Nederland, respectievelijk stukken die komen naar Nederland. Dat heeft verzekeringstechnisch een andere complexiteit. Nu, dat wordt allemaal wel meegewogen en dat is internationaal. De volgende vraag is hoe je dit in EU-verband zou kunnen oplossen. Ik begrijp echter dat u in zijn algemeenheid de internationale context bedoelde. Welnu, daar zijn wij mee bezig.

Voorzitter. De heer Van Raak kwam terug op de archeologie en het borgen van wetenschappelijke waarden. Ik begrijp dat hij er zeer aan hecht, maar ik ben bang dat ik het gewoonweg niet met hem eens ben. Er komt, als het aan mij ligt, geen commissie; ik denk dat dit een bureaucratisch fenomeen is. Ik heb geen signalen ontvangen die aangeven dat op dit moment de wetenschappelijke waarden onvoldoende worden gekenmerkt of onvoldoende worden geborgd. De heer Van Raak heeft het over wetenschappelijke waarden. Dat is de norm die hij aanlegt op het terrein van de archeologie en het onderzoek, maar ik ga daar niet zomaar in mee. Ik gebruik liever het begrip "kwaliteit": de kwaliteit van het onderzoek en de kwaliteit van het proces, respectievelijk de mate waarin er waarborgen zijn gegeven dat er een zorgvuldig en weloverwogen proces is. Ik houd mij er even verre van in hoeverre je dat op wetenschappelijk niveau moet doen en dergelijke. Ik ben bang wij het op dit punt niet eens worden.

De heer Van Raak (SP):

Misschien kan het nog gezellig worden vanavond, als ik hier met mevrouw Witteman en de heer Van der Lans zou blijven, respectievelijk met mevrouw Witteman als de heer Van der Lans weggaat: misschien kunnen wij samen lezen uit het boek van Komrij dat wij van de staatssecretaris hebben gekregen! Archeologie is toch echt een wetenschap: bij het opgraven zit een wetenschappelijke vraagstelling voor. Er is een nationale agenda en er is een programma van eisen: die zaken moeten aan elkaar getoetst worden. Ik heb signalen gekregen dat dit niet goed gaat, maar de staatssecretaris heeft die signalen niet gekregen. Kunnen wij met elkaar afspreken dat als die signalen er wel komen, ik de staatssecretaris daarop kan aanspreken en dat de staatssecretaris dan bereid is om daar wat aan te gaan doen? Misschien kan de staatssecretaris zelf op zoek gaan?

Een tweede vraag die ik heb gesteld, is of de staatssecretaris, mondeling of op papier, kan aangeven hoe de besluitvorming tot invoering van een markt voor de opgravingen tot stand is gekomen en hoe het borgen van wetenschappelijke kwaliteit daarin een rol heeft gespeeld. Ik heb mij daar de laatste tijd wat in verdiept, ook in het bredere kader van de kennismarkt, en ik heb dat besluitvormingsmoment niet kunnen vinden.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik stel voor dat ik de Kamer op deze vrij specifieke vragen over hoe alles is gegaan, schriftelijk zal antwoorden. Daarbij zal ik op beide kanten ingaan. Ik zal erop ingaan hoe dat politieke momentum is geweest. In mijn beleving is dat in 1997 geweest, maar ik heb de heer Van Raak daar kennelijk niet van kunnen overtuigen. Ik zal proberen daar schriftelijk wat verdere argumenten en bewijzen voor aan te dragen, en ook de mate aangeven waarin daar toen de wetenschappelijke elementen van het archeologiebeleid hebben meegewogen. Kortom, ik zal daar schriftelijk op reageren.

De heer Van Raak (SP):

Ik ben blij dat ik naar huis kan. Dank u wel!

Staatssecretaris Van der Laan:

Nu, dan wordt het toch niet zo laat vanavond.

Voorzitter. De heer Schouw heeft vragen gesteld over een aantal zaken. Ik heb de indruk dat ik in de tussentijd een aantal daarvan heb beantwoord. Wat zijn vraag over de Raad voor cultuur betreft, begreep ik dat het door de heer Schouw aanvaard kan worden dat wij dit in het kader van de evaluatie doen. Ik kan toezeggen dat het daarbij wat mij betreft om een heel serieuze evaluatie gaat en dat het niet een plichtpleging is. Ik zal bij die evaluatie nadrukkelijk eigen thema's agenderen, thema's die onder andere op het terrein kunnen liggen van de thema's die hier zijn aangedragen. Dat wordt een serieuze evaluatie en geen verplicht nummer, zo kan ik toezeggen.

Ik ben ingegaan op bedrijfsleven en fiscaliteit en op cultureel beleggen. Ik heb voorts begrepen dat er over de publieke omroep geen verdere vragen zijn.

Over de amateurkunst kan ik het volgende zeggen. Kijkende naar de inbreng van de heer Schouw in eerste termijn, kan ik niet anders dan instemmen met zijn analyse dat amateurkunst belangrijk is en een belangrijk element vormt van de culturele kant van onze maatschappij. Ik denk wel dat wij een bepaalde relativering van de rol van de staatssecretaris van cultuur en media op het terrein van amateurkunst in acht moeten nemen. Het is vooral een lokaal georiënteerd beleid. Vanuit het landelijke systeem praat je alleen over de infrastructuur en die financieren wij op dit moment. Dat betreft de landelijke infrastructuur om de amateurkunst een bepaalde mate van ondersteuning te geven. Het jeugdtheater bijvoorbeeld heeft vorig jaar van mij een impuls van € 500.000 gekregen. Amateurkunst speelt ook een belangrijke rol in het actieplan cultuurbereik. Er kunnen financiële middelen aan amateurkunst gegeven worden, maar echt sturen op amateurkunst doen wij vanuit het Rijk beduidend minder. Ik heb al gezegd dat wij overeenstemming bereikt hebben met provincies en gemeenten over het vervolg van het actieplan cultuurbereik.

Ik dank de heer Van Middelkoop voor de aardige woorden die hij heeft uitgesproken. Ik denk dat ik het punt van de diversiteit voldoende behandeld heb.

Ik ben inderdaad nog niet ingegaan op de regionale fondsen. In de huidige ingewikkelde verhoudingen tussen Rijk, provincie en gemeenten komt het thema regionale fondsen ook aan de orde. Twee landsdelen hebben een concreet voorstel ingediend om impulsen te geven aan vernieuwing: het landsdeel noord en het landsdeel zuid. Het is een van de voorstellen die op dit moment op tafel liggen. Wij spreken daarover met die landsdelen op het moment dat de Raad voor cultuur met zijn advies is gekomen. Op basis van dat advies beoordelen wij of het nodig is om prioriteiten te stellen bij de regionale fondsen of dat er andere afwegingen aan de orde zijn bij de afspraken die gemaakt worden tussen Rijk, provincie en gemeente over wie waarin investeert. Dat is altijd een puzzel. De regionale fondsen vormen daarbij één van de opties. De optie ligt op tafel. Ik heb die niet afgewezen. Ik zeg ook niet bij voorbaat dat wij dat zo zullen doen. Een en ander hangt sterk af van het advies van de Raad voor cultuur en van de voorstellen die concreet ter instemming liggen bij provincies en gemeenten.

Er is en passant nog gesproken over de cultuurreclame en media, het reclameblok van vijf minuten etc. Ik ga niet zo heel ver mee met hetgeen daarover gewisseld. Het wordt mij allemaal iets te snel op één hoop gelegd. Reclame is uitdrukkelijk een onderdeel van cultuur en mediabeleid. Natuurlijk hebben de kinderprogramma's een belangrijke culturele functie in het totale mediabeleid. Ik vind het niet goed om kinderprogramma's en cultuur meteen op één hoop te gooien en daaraan consequenties te verbinden over het wel of niet toestaan van reclameblokken. Ik wil die discussie via het mediabeleid voeren. Wij komen daarop zeker terug als wij hier over de verschillende wetsvoorstellen spreken. Het spreekt vanzelf dat de media een rol hebben in het cultuurgebeuren. Het fenomeen reclameblok heeft daarin een ander accent. Ik zou nog wel willen zeggen dat ik in relatie tot onder andere de discussie over de kijkwijzer natuurlijk wel heel secuur zal kijken of er in reclameblokken rondom kinderprogramma's sprake is van gewelddadigheden. Het kan niet zo zijn dat kinderen dan alsnog met geweld worden geconfronteerd terwijl wij daarop bij films en dergelijke heel streng zijn. Ik deel de mening van de Kamer dat er zeer zorgvuldig gekeken moet worden naar het element geweld. In die zin heeft dit onderwerp zeker mijn aandacht.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik was niet van plan nog iets te zeggen, maar ik vind de laatste opmerkingen van de staatssecretaris toch een beetje vreemd. De staatssecretaris neemt er één onderdeel uit dat zij belangrijk acht maar gaat niet op de hele zaak in. Zij pakt wel het gewelddadige element uit een reclameblok maar niet al die andere aspecten; alsof het gewelddadige aspect heel afkeurenswaardig is maar het seksuele en commerciële aspect of het verleiden tot consumptie niet. Dat is een beetje selectief winkelen. Waarom kijkt de staatssecretaris daar wel naar en niet naar het hele mediablok? Dat zou toch logischer zijn? Ik vind het een beetje goedkoop. Pak het dan helemaal en wees bereid om ernaar te kijken. De heer Van Middelkoop doet niet voor niets zijn verhaal. Het is een sluipend proces dat al tien jaar aan de gang is. Zouden wij niet eindelijk, zoals heel veel mensen willen, een zone maken voor kinderen, die wij niet overleveren aan al die krachten van de commercie, of het nu om het seksuele gaat of om snoepfabrikanten? Dat heeft alles te maken met cultuurpolitiek, met cultuurbeleid en met cultuurvisie. Waarom is die stap te ver en kan de andere stap wel?

Staatssecretaris Van der Laan:

Wij verschillen van mening over de mate waarin je het woord "cultuur" kunt plakken op het fenomeen reclameblokken tijdens kinderprogramma's. Voor mij is het belang van kinderen en het aanbod dat kinderen op hun tijden krijgen terecht een onderdeel van het mediabeleid. Daarvoor hebben wij maatregelen met tijdstippen, de kijkwijzer en dergelijke. Daarbij heb ik het woord "cultuur" niet voor ogen. Het gaat om het mediabeleid en de positie van kinderen daarin. Ik blijf toch met u van mening verschillen over uw woordgebruik. Ik vind het thema geweld in reclamespots belangrijk in relatie tot de kijkwijzer. Er is op dit moment bijvoorbeeld een vrij agressieve reclame van Chocomel. Om kwart voor zeven zit ik naast mijn kinderen op de bank. Wij gaan door naar het Jeugdjournaal en opeens komt die reclame voorbij. Dan let ik op: hé, wat vind ik daar als moeder van? Daarover heb ik het dan. Ik ga niet zover dat, omdat ik dat een keertje tegenkom om kwart voor zeven, de reclame ter discussie moet worden gesteld. Ik spreek wel uit dat geweld in een reclamespot ook kan worden meegewogen in het kader van de kijkwijzer en de bescherming van jeugdigen in het mediabeleid. Dat zuivere onderscheid wil ik maken.

De heer Van der Raak (SP):

Als staatssecretaris en als moeder gaat het geweld op tv de staatssecretaris aan het hart. Dat is haar persoonlijke politieke afweging. Aan de overkant was het algemene gevoel dat er überhaupt geen reclame moest zijn en werd een motie aangenomen over zo'n blok. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat cultuur en media niet helemaal hetzelfde is. Maar liefst vier fracties in deze Kamer konden het echter toch niet laten om er iets over te zeggen. Ik hoop snel met de staatssecretaris van gedachten te kunnen wisselen over de vraag waarom zij die motie naast zich neer heeft gelegd. Aan mijn collega's vraag ik om bij de eerstvolgende gelegenheid dit thema weer ter sprake te brengen. Misschien kunnen wij bij die gelegenheid de staatssecretaris nog een keer bij motie of op een andere wijze vragen om dit voorstel uit te voeren.

Staatssecretaris Van der Laan:

De motie is indertijd door een meerderheid van de Kamer aangenomen. Ik heb aangegeven dat ik ervoor koos om niet over te gaan tot uitvoering van die motie, wat door een meerderheid van de Tweede Kamer is gerespecteerd. Dat is in de chronologie de stand van zaken op dit moment.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor haar reactie in tweede termijn en kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Ook bij dit wetsvoorstel is sprake van de zogenoemde administratieve behandeling van dit begrotingswetsvoorstel. Dit begrotingshoofdstuk moet ook voor 1 mei a.s. door de Kamer worden goedgekeurd. Nu besloten is de behandeling van de rest van dit begrotingsvoorstel niet voor 1 mei a.s. te houden, stel ik voor dit wetsvoorstel zonder verdere beraadslaging af te doen, onder het voorbehoud dat de regering bereid zal blijken te zijn op een later tijdstip deel te nemen aan een met de Kamer te houden debat over andere met dit begrotingsvoorstel samenhangende onderwerpen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat op 15 januari jl. het verslag is ontvangen van de JBZ-raad van 27 en 28 november 2003. De Eerste Kamer heeft op 20 januari jl. instemming onthouden aan onder meer het Koninkrijk bindende ontwerpbesluit geagendeerd onder nummer B8. Het betreft het ontwerpkaderbesluit betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel. Inmiddels is dit ontwerpkaderbesluit meer dan zes weken openbaar. De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad heeft zich beraden over dit ontwerpkaderbesluit en adviseert de Kamer in te stemmen. Ik stel de Kamer voor, dit advies te volgen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 18.49 uur

Naar boven