Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Nieuwe bepalingen inzake het financieringsbeleid van openbare lichamen (Wet financiering decentrale overheden) (26906).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor de antwoorden die wij hebben gekregen in het kader van de schriftelijke voorbereiding van deze behandeling. Die antwoorden waren bepaald goed en op veel punten overtuigend, zij het niet op álle punten. Voorts wil ik graag een compliment geven aan de ambtelijke ondersteuning van de minister. Het is immers duidelijk dat de hierbij betrokken ambtenaar er plezier in had om hierop even zijn of haar best te doen. Het is dan voor ons heel aangenaam om dergelijke antwoorden te lezen.

Het gaat om een wetsvoorstel met betrekking tot de financieringstransacties van decentrale overheden, voorzover althans opgesomd onder artikel 1. Op dit punt kom ik straks nog terug. Het wetsvoorstel vervangt de huidige Wet Filo, maar het blijft bij hondennamen. Immers, in plaats van Filo krijgen wij Fido terwijl wij ook een Bello hadden, het Besluit leningvoorwaarden lagere overheden. Het is ons opgevallen dat bij de nieuwe nadere regelgeving de naam Bello direct is weggevallen en vervangen is door Bllo. Dat is wat jammer. Ik geef de minister in overweging, ooit een nieuwe wet in te dienen die géén hondennaam draagt. Daarmee kan immers iets worden gesuggereerd dat blijkens de schriftelijke beantwoording niet is bedoeld. Ik lees nog even voor de eventuele luisteraars voor wat Financiën heeft gesteld in antwoord op de vraag, of dit duidt op een bepaalde houding tegenover lagere overheden. Men heeft geantwoord: Neen, dit duidt meer op de instelling "trouw als een hond". Dat vind ik een leuke grap.

Voorzitter! Dit wetsvoorstel was al in voorbereiding maar heeft een extra impuls gekregen door de Ceteco-affaire in Zuid-Holland. In dat kader heb ik indertijd, met een andere pet op, aanbevolen om te komen tot de instelling van een financieringsstatuut. Eén van de grote verbeteringen die dit wetsvoorstel oplevert, is inderdaad de bepaling dat de aangewezen decentrale overheden een financieringsstatuut moeten hebben.

De Wet Kpl en de Wet Filo hadden drie doelstellingen: een conjuncturele, een monetaire en een bedrijfseconomische. De conjuncturele was gericht op het tegengaan van overmatig beroep op de kapitaalmarkt. Dit doel verdwijnt en in plaats daarvan komt de EMU-stabilisatiedoelstelling. Op dit punt had mijn fractie de vraag gesteld of het toch niet verstandig zou kunnen zijn om een soort slapend regime voor de conjuncturele doelstelling te hanteren. Eén zin in het schriftelijke antwoord van de minister vinden wij zeer overtuigend: "Van de mogelijkheid tot ingrijpen onder het uitzonderingsregime is tot op heden nooit gebruikgemaakt." Inderdaad is dit een overbodige bepaling en dus: weg ermee. De fractie van het CDA stemt daar van harte mee in.

De monetaire doelstelling, gericht op beperking van de monetaire financiering, komt eveneens te vervallen. Zij was al niet actueel meer omdat DNB een andere definitie van geldschepping hanteert. Zeker binnen het Eurogebied lijkt dit overbodig. De bedrijfseconomische doelstelling daarentegen wordt niet alleen geactualiseerd met nieuwe ontwikkelingen en nieuwe instrumenten, maar ook versterkt. Daarover gaan de opmerkingen die nu volgen. Over het algemeen genomen zijn wij met dit nieuwe voorstel zeer blij.

Nieuw is – overigens na een nota van wijziging – dat de Gemeentewet, de Provinciewet en aanpalende wetten worden gewijzigd en dat voorzien moet worden in een financieringsstatuut waarin moet worden aangegeven wat zoal de ruimte is voor de financiële sleutelfiguren. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan grotere transparantie; het laatste woord is een van de sleutelwoorden van dit wetsvoorstel. Die transparantie wordt óók gediend door in de verschillende comptabele voorschriften op te nemen dat begroting en rekening een financieringsparagraaf moeten bevatten waarin plannen en feiten worden geconfronteerd met het statuut.

In de Wet KPL en de Wet Filo stonden of staan voorschriften over de vaste schuld die inderdaad al te stringent zijn. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld, de grens te leggen bij één jaar, vanwege de afstemming van de kortetermijnfinanciering op de begroting. Dit is een argument, een zinvol argument, maar het is bekend dat in geldkringen het onderscheid tussen kort en lang wordt gelegd bij twee jaar. Wij vinden dit niet bepaald een gelukkige verbetering, maar in het budgetproces is de keuze te verantwoorden.

Vroeger werd de regel gehanteerd dat de rente tien jaar moest vastliggen. Nu wordt via een technisch wat ingewikkeld verhaal een renterisiconorm geïntroduceerd. Deze fungeert als referentie voor het renterisico dat wordt gelopen over de totale schuld langer dan een jaar. Tijdens een door mij voorgezeten conferentie werd hierop geen kritiek gehoord, en ook in de vakpers hebben wij instemming gelezen. Wij hebben nog wel schriftelijk gevraagd of er een simpelere benadering mogelijk is. Het antwoord was kundig en bevredigend; ook op dit punt zijn wij dus overtuigd.

Met het oog op solide financiering en het tegengaan van renterisico's en vanwege de monetaire doelstelling werd in de vorige wet een begrenzing gesteld aan de korte financiering. Hiertoe bestaat de kasgeldnorm. In het wetsvoorstel Fido wordt ook een kasgeldnorm gehanteerd, maar niet meer vanwege de monetaire doelstelling. Er wordt nu een flexibilisering voorgesteld: geen beoordeling meer per maand, maar per kwartaal. Dit is wederom een verbetering voor de decentrale overheden. In de huidige wet wordt de omvang van de korte gelden gerelateerd aan de balansomvang. Ook dit is in een vorig regime nog anders geweest. Het verandert eigenlijk bij elk wettelijk regime. Thans wordt voorgesteld, het aan de begrotingsomvang te relateren. Ook dit lijkt ons een verbetering.

In de Wet Filo zijn geen bepalingen omtrent de financiële activa, leningen aan derden (denk aan woningbouwcorporaties) en beleggingen (denk aan de Ceteco-affaire). Nu is er de bepaling dat het aantrekken en uitzetten van middelen uitsluitend mag in het kader van de publieke taak. Bankachtige activiteiten zijn niet langer toegestaan. Hiermee zijn wij het volstrekt eens, maar wij komen dan langzamerhand bij een wat moeilijker onderdeel, namelijk de vraag wat de publieke taak is. De minister weet dat dit ook in de Tweede Kamer aan de orde is geweest. Het zal worden omschreven in nadere regelgeving, die wij afwachten. Daarin zit natuurlijk wel het probleem: wat is nu precies die publieke taak?

In dit verband heeft de commissie de vraag gesteld of de toezichthoudende organen voldoende deskundigheid hebben op het gebied van treasury om het toezicht goed te kunnen uitoefenen. Kunnen de provincies wel het juiste toezicht uitoefenen op de gemeenten? Kan de Staat der Nederlanden wel het juiste toezicht uitoefenen op de provincies? Met de derivaten hebben wij het indertijd fout zien gaan bij een aantal woningbouwcorporaties en een enkele gemeente. Met het bankieren hebben wij het fout zien gaan bij de provincie Zuid-Holland en een enkel politiekorps. Voortdurend blijkt dat je ingehaald wordt door nieuwe ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt, die buitengewoon snel gaan.

Er bestond bij de hele commissie twijfel over of de door mij genoemde toezichthoudende organen voldoende deskundigheid hebben. De vraag is opgeworpen of het kan worden uitbesteed. Het antwoord hierop is niet geheel bevredigend. Er wordt gezegd dat het toezicht niet kan worden uitbesteed aan een financiële instelling. Hiermee is de fractie van het CDA het eens: natuurlijk, je bent en blijft verantwoordelijk, bijvoorbeeld als minister van Binnenlandse Zaken voor het toezicht op de provincies. Dit wil echter niet zeggen dat je geen enkele welomschreven toezichtopdracht kunt geven aan een deskundige instelling. Overigens zijn de woningcorporaties indertijd over die derivaten geadviseerd door een zogenaamde deskundige instelling. Die is naar mijn mening later niet voldoende achtervolgd door de toezichthoudende organen; zij is nog steeds werkzaam. Ik vind het antwoord dus niet bevredigend en dring bij de minister erop aan dat er zeker de eerste jaren voldoende deskundigheid wordt ingehuurd. Deze mogelijkheid wordt al in de schriftelijke beantwoording geopperd, maar ik wil onderstrepen dat dit ook moet gebeuren. Er is voldoende deskundigheid bij de departementen en bij de provincies terzake van traditionele onderwerpen als budgetteren en kostprijscalculatie – cost accounting in ruime zin – maar op het gebied van de treasury is weinig deskundigheid aanwezig met uitzondering van het departement van Financiën.

Bij uitzettingen of derivaten dient sprake te zijn van prudent beheer. Dat is niet nader omschreven en dat zou nader gereguleerd worden.

Nu kom ik bij een aantal problemen. Een van de problemen die ons zijn geworden onder andere van de zijde van het IPO betreft de zogenaamde nazorgfondsen welke zijn ingesteld op grond van de Leemtewet 1997. De provincies wijzen erop dat voor de taak opgedragen in de Leemtewet fondsen zijn ingesteld waarbij belegd is in aandelenfondsen. Dat zou strijdig zijn met de nadere regelgeving welke in ontwikkeling is. Volgens die nadere regelgeving zou belegging namelijk moeten plaatsvinden in producten waarbij de hoofdsom intact blijft alsmede vastrentende waarden. Die producten mogen alleen maar afgesloten worden bij financiële instellingen met minimaal een A-rating dan wel een overheidsinstelling als tegenpartij en – zo vul ik aan – ook enkele financiële instellingen zonder rating die algemeen bekend zijn als van zeer goede huize, bijvoorbeeld het ABP.

Voorzitter! Hier zit een probleem. Ik wil eerst eens ingaan op die nazorgfondsen. Immers in artikel 1.a wordt opgesomd welke openbare lichamen vallen onder de werkingssfeer van de wet. Ik zal de opsomming niet geven. Ik wijs alleen naar nr. 6. Ik citeer: "door Onze Ministers aan te wijzen andere bij wet ingestelde lichamen en organen;". De vraag is nu, of de nazorgfondsen bij wet zijn ingesteld of niet. Naar het oordeel van de fractie van het CDA is dat niet het geval. Zouden zij namelijk bij wet zijn ingesteld, dan zou de minister mij eens moeten aangeven bij welke wet dat geweest is en dan ligt het voor de hand dat er 12 provinciale nazorgfondsen zouden zijn. Maar zij zijn niet bij de wet ingesteld. De Leemtewet zegt alleen dat, indien een provincie een fonds instelt, dat dan een bepaalde status heeft. Wij komen nu bij een juridische fijnzinnigheid. Wat is "bij de wet"? Naar ons gevoel zijn de nazorgfondsen krachtens de Leemtewet ingesteld maar niet bij de wet, dus vallen zij niet onder de werkingssfeer van de wet.

Daarnaast wijzen wij erop dat de provincies nadrukkelijk gekozen hebben voor een vrij zorgvuldige financiering. Als het mag, voorzitter, lees ik even een stukje voor uit een brief van een gedeputeerde van de provincie Drenthe die schrijft: "Het verwachte rendement van aandelen is veel hoger dan van vastrentende waarden." (Dat is bekend, zo voeg ik toe.) "Op lange termijn is het risico van aandelen, obligaties en liquiditeiten vrijwel gelijk." (Dat is bekend.) Vervolgens stelt hij: "Een scheut aandelen in een obligatieportefeuille betekent extra tussentijdse risicodemping ten opzichte van een 100% obligatieportefeuille omdat het koersverloop van obligaties en aandelen meestal tegengesteld is." (Dat onderstreep ik.)

Voorzitter! Ik verwacht eigenlijk dat de minister het volmondig met mij eens is en dan zou ik graag zien dat hij toezegt dat deze wat bijzondere organen die een zeer lange looptijd hebben niet zullen vallen onder de werkingssfeer van deze wet en dat daarvoor een uitzonderingsregiem zal worden bepaald. Ik kan de minister vertellen dat ik een rondgang in dit huis heb gemaakt bij de collegae en dat bijna alle fracties een eventueel in te dienen motie zullen ondersteunen. Ik hoop echter de minister te overtuigen.

Mijnheer de voorzitter! Dan kom ik op een punt waar ik niet uitkom. Ik heb dus enige uitleg van de minister nodig. Misschien zal dat moeilijk zijn en breng ik de minister in verwarring. Dat hoop ik natuurlijk, want het is altijd leuk als dat lukt. Niettemin zullen wij onze steun aan het wetsvoorstel geven, want het is duidelijk een sterke verbetering van de huidige situatie. Ik heb een probleem met artikel 2, lid 1, waarin staat dat leningen worden verstrekt uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak. Lid 2 zegt: in afwijking daarvan eventueel andere taken. De laatste zin van lid 2 is: terzake van de uitvoering van dit lid worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld. Welke regels zijn dat precies? Bijvoorbeeld dat je alleen maar mag beleggen bij financiële instellingen met een rating A en alleen maar in financiële producten waarvan de hoofdsom veilig is gesteld? Tenminste, dat neem ik aan op grond van het schriftelijk antwoord. Maar dan kom ik nu bij lid 3, waarin staat dat openbare lichamen geldleningen kunnen aangaan en verstrekken – dus uitzettingen – indien zij voldoen aan de daarvoor bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Wat is nu het verschil tussen die regels in lid 2 en lid 3. Misschien is het dommigheid van mij dat ik dit niet begrijp, maar de memorie van toelichting maakt het mij niet diets. Uit de antwoorden en de stukken die ik heb gelezen wordt het mij ook niet duidelijk. Ook een conferentie die ik heb mogen voorzitten, heeft het mij niet duidelijk gemaakt. Ik hoop dat de minister straks in zijn veel grotere kennis van dit soort zaken het mij wel duidelijk kan maken.

Voorzitter! Tot slot nog het volgende. De minister wil bij nadere regelgeving bepalen dat uitzettingen alleen mogen worden gedaan als het gaat om uitzettingen niet voor publieke taken en alleen maar in producten waarvan de hoofdsom gegarandeerd is. Ik vind het schriftelijke antwoord op een vraag van ons op dit punt niet zo duidelijk. Er wordt gezegd dat het, bijvoorbeeld als het gaat om een deelneming in een woningbouwcorporatie, volstrekt duidelijk is dat het gaat om een uitzetting in het kader van de publieke taak. In het schriftelijk antwoord staat dat het eerste lid betrekking heeft op uitzettingen die direct voortvloeien uit de uitoefening van de publieke taak. Dan gaat het om een deelneming bijvoorbeeld in een PPS-constructie. Dan zou het bij het tweede lid gaan om middelen die op enig moment niet direct voor uitoefening van de publieke taak worden aangewend. Stel nu dat er een gemeente is die over drie jaar een nieuw stadhuis wil bouwen en daarvoor een actieve reserve vormt. Dat geld moet drie jaar worden belegd. Als ik nu afga op de redenering die wordt gegeven, zou het dan niet gaan om een belegging voor de publieke taak. Ik denk dat de minister eigenlijk drie casus had moeten onderscheiden. De eerste casus moet een belegging betreffen bijvoorbeeld in een PPS-constructie, die overigens veel riskanter kan zijn dan alle andere uitzettingen. De tweede casus moet een actieve belegging betreffen die gedaan wordt voor een bepaald doel, omdat de gemeente dat geld over drie jaar wil aanwenden voor de bouw van het nieuwe stadhuis. De derde casus moet gaan over vrije beleggingen, omdat de gemeente tijdelijk geld over heeft, daar geen bestemming voor heeft en daar een goede aanwending voor zoekt. Ik vind dat de indieners van het wetsvoorstel deze drie casus hadden moeten onderscheiden. Het maakt nogal wat uit. De tweede casus vloeit bijvoorbeeld direct voort uit de uitoefening van de publieke taak. Maar als ik de tekst lees van de minister zou dit niet het geval zijn, omdat het om overtollig geld zou gaan. Het is niet overtollig.

Mijnheer de voorzitter! Ik meen dat ik hiermee heb aangegeven dat wij de wet in belangrijke mate een verduidelijking en een verbetering van de huidige situatie vinden, maar dat er onduidelijkheid ontstaat naar aanleiding van artikel 2, vooral als het gaat om de leden 2 en 3. Wij zouden graag zien dat de nazorgfondsen niet vallen onder de werkingssfeer van de vandaag aan te nemen wet.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter! Laat ik beginnen met de opmerking dat ook voor GroenLinks geldt dat zij de modernisering van het financieringsbeleid van openbare lichamen ondersteunt. Dus mocht er al enige spanning in dit debat bestaan wat de levenskansen van deze wet betreft, dan zijn die bij dezen weggenomen. Toch maak ik een paar opmerkingen. Ik ben mij ervan bewust dat deze een ander karakter hebben dan die van de heer Boorsma, maar ik hoop dat ze even relevant zijn. Misschien had beter de minister van Binnenlandse Zaken achter de regeringstafel kunnen zitten, maar de regering is collegiaal en spreekt met één mond. Ik zal daarom met grote belangstelling naar de antwoorden van de heer Zalm luisteren.

Eerst wil ik ingaan op de commerciële kredietverlening door gemeentelijke kredietbanken. Daarover is in de Tweede Kamer vrij uitgebreid gediscussieerd. Deze discussie heeft nog een open eind omdat nog overleg zal plaatsvinden tussen gemeentelijke kredietbanken en de VNG. Het gaat mij om de vraag wat commerciële kredietverlening is. Wij weten natuurlijk allemaal dat de gemeentelijke kredietbanken een bepaalde taak hebben en voor een bepaalde doelgroep werken, maar moeten zij daarom per definitie verliesgevend zijn? Zijn ze commercieel als het winst oplevert of niet? Dat soort vragen moet toch beantwoord worden. Ik zeg dit omdat mijn oog viel op een tekst in de nota van wijziging. Daarin staat: het maken van winst is voor overheidsorganisaties geen doel. Dat vond ik toch een merkwaardige zin. Of moet ik lezen "geen doel op zichzelf"? Het kan natuurlijk wel het gevolg zijn van het bedrijfsmatig handelen van overheidsorganisaties. In Amsterdam is bijvoorbeeld een zeer rendabel grondbedrijf. In 1993 is 500 mln. van de reserves van dit grondbedrijf overgeheveld naar de algemene dienst. Hierover is de motie-Platvoet aangenomen. De minister kan dat navragen bij zijn ambtgenoot De Grave. Daardoor werd voorkomen dat de gemeente Amsterdam een artikel 12-gemeente zou worden. In de gemeente Amsterdam boekt ook de dienst parkeerbeheer elk jaar vele miljoenen winst. Dat geld wordt vervolgens ingezet, bijvoorbeeld om de negatieve gevolgen van het autogebruik in de stad tegen te gaan. Is dat niet goed? Is dat verboden? Moet ik die zin zo opvatten dat dit soort winstgevende activiteiten niet meer kan? Dat lijkt mij nogal sterk.

Het is goed dat het financieringsstatuut er komt. In de wet wordt een aantal zaken genoemd waaraan het financieringsstatuut moet voldoen, maar de relatie raad - college van B&W ontbreekt. Dat is een zwakte. In de beantwoording wordt verwezen naar het modelfinancieringsstatuut. Ik heb dat even snel bekeken – ik kon het op een internetsite vinden – maar ik heb geen duidelijke regels kunnen vinden die ervoor zorgen dat de gemeenteraad bij de totstandkoming van dit financieringsstatuut een duidelijke positie inneemt. Dat vind ik toch wel van groot belang. Erop vertrouwen dat dit vanzelfsprekend wordt geregeld, vind ik onvoldoende. Ik wijs nog even op de wetsvoorstellen die zullen worden ingediend naar aanleiding van het advies van de staatscommissie-Elzinga. Daarin wordt nu eindelijk een aantal bevoegdheden van de gemeenteraad vastgelegd. In principe waren deze er wel, maar zolang ze niet wettelijk zijn vastgelegd, worden ze niet door alle gemeenteraden benut. Ik vind het nodig dat de positie van de raad bij het financieringsstatuut helder wordt voorgeschreven. Dat gebeurt niet en dat vind ik jammer.

Wij hebben ook een vraag gesteld over de PPS-constructies. De minister heeft geantwoord dat wij ons daarover geen zorgen hoeven te maken omdat in artikel 155 van de Gemeentewet is geregeld dat gemeenteraden daarover beslissen. De raad heeft daarbij dus een vinger aan de pols. In het voorontwerp van de wijziging van de Gemeentewet, dat mede naar aanleiding van het rapport van de commissie-Elzinga is opgesteld, wordt nu juist dat punt uit handen van de gemeenteraad geslagen. Het zal dan het college van B&W zijn dat beslist over de PPS-constructies. Er komt wel een voorhangprocedure, dus de gemeenteraad kan er iets over zeggen, maar de uiteindelijke besluitvorming vindt plaats bij B&W. Dat vind ik toch wat strijdig met de wijze waarop de discussie over dit punt in de Tweede Kamer is verlopen. Daarin werd met name de positie van de gemeenteraad van belang geacht. Ik zie de minister nu zuchten. Ik begrijp ook waarom hij dat doet. Ik zal dit debat immers vooral moeten voeren bij de behandeling van het ontwerp van de Gemeentewet. Dat begrijp ik, maar ik wil wel even signaleren dat er wat spanning zit tussen de opvatting die de regering destijds naar voren heeft gebracht over de relatie tussen de gemeenteraad en PPS-constructies, en datgene wat nu in het voorontwerp is terechtgekomen.

Ik kom ten slotte te spreken over de nazorgfondsen. De heer Boorsma heeft gezegd dat deze niet bij wet zouden zijn opgericht. Als dat zo is, dan heeft hij gelijk. Ik heb de brief van het IPO ook gelezen en ben niet erg ondersteboven van de argumenten die daarin worden gedebiteerd. Elke gemeente zou immers zo'n verhaal kunnen ophangen. Elke gemeente is er natuurlijk van overtuigd dat zij een heel verantwoord pakket heeft, met mengvormen. Als de provincie Zuid-Holland vier jaar geleden om een reactie over hun treasury-beleid was gevraagd, dan had zij ook zo'n brief geschreven. De wet is er nu juist voor bedoeld om dat prudente beleggen te bereiken. Dat geldt voor overheidslichamen en dat zou naar mijn mening eigenlijk ook voor die nazorgfondsen moeten gelden. Alleen, als je het puur op de juridische merites bekijkt en ze zijn niet bij wet aangesteld, dan is er ruimte voor de opvatting van de heer Boorsma.

Minister Zalm:

Voorzitter! Ik dank de woordvoerders voor hun commentaren. Ik ben de heer Boorsma er erkentelijk voor dat hij een wel zeer evenwichtig betoog heeft neergezet, zeker als je er rekening mee houdt dat hij van de oppositie is. Hij heeft de verbeteringen die de nieuwe wet met zich brengt, uitvoerig geschetst en hij is de veranderingen ten opzichte van de oude wet heel systematisch langsgelopen.

Dat wij de hondennamen een beetje kwijt zijn gemaakt, althans in ieder geval één, dat komt omdat wij het oude begrip "lagere overheid" inmiddels hebben veranderd in "decentrale overheid". Daardoor is de afkorting veranderd van Filo in Fido. Misschien gaan wij ooit weer eens terug naar het oude begrip "lagere overheid", maar dat schijnt toch een beetje ouderwets te zijn. Wij spreken liever over "mede-overheden" of "decentrale overheden" en dat soort begrippen. Dat schijnt modern te zijn. Maar goed, dat is een van de nadelige gevolgen van de modernisering: dat er een hondennaam is gesneuveld.

Er is een aantal kritische kanttekeningen geplaatst. Er is allereerst gevraagd wat een publieke taak is. Dat is een belangrijk vraagstuk. Het vervelende is dat wij vaak wel makkelijk kunnen zeggen wat geen publieke taak is, maar dat wij moeilijk kunnen aangeven wat wel een publieke taak is. Daarover lopen de meningen binnen de politiek nogal eens uiteen. Is het bijvoorbeeld een publieke taak van een gemeente om ervoor te zorgen dat er een fatsoenlijk voetbalstadion is. Sommige partijen vinden dat dit geen publieke taak is, terwijl andere zeggen dat het wel een publieke taak is. Dat is dus een grijs gebied. Een ander voorbeeld is het financieren van woningbouwcorporaties. Moet een gemeente dat nu wel of niet doen? Daarover wordt ook verschillend gedacht. Er is echter wel overeenstemming over een groot gebied dat in ieder geval geen publieke taak is. Het beleggen in Unilever-aandelen is geen publieke taak. Dat geldt ook voor het beleggen in Ceteco-aandelen of het lenen aan een bedrijf als Albert Heijn. Er moet een zekere discretie zijn voor de gemeenten en de provincies om eigen keuzes in dat grijze gebied te maken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de financiering van een voetbalstadion, een nutsbedrijf of een woningbouwcorporatie. Als men dat wil, kan men dat rekenen tot de publieke taak. Het gaat vooral om die zaken waarvan het evident is dat geen enkele politieke stroming die tot het publieke domein rekent. Daar leggen wij dan ook beperkingen aan op. De beperkingen worden niet zozeer opgelegd aan uitzettingen met een publiek karakter. Vandaar het eerste lid van artikel 2. Daarin wordt uiteengezet dat uitzetten, lenen en doorlenen in het kader van de publieke taak is toegestaan.

Wat wij niet willen, is ook helder. Daarom dat voor de overtollige middelen in artikel 2 nadere beperkingen worden gesteld, erop neerkomend dat men niet als een winstnajagende belegger mag opereren met het overtollige geld. Men moet dat prudent en voorzichtig beleggen, vertaald in de regel dat de hoofdsom intact moet blijven.

Ik behandel het voorbeeld van de drie groepen van de heer Boorsma, die liever een driedeling dan een tweedeling ziet. Ik denk dat de tweedeling volstaat. Ik probeer aan te geven waarom. Het is inderdaad juist dat in het kader van een publieke taak er riskantere uitzettingen kunnen plaatsvinden dan die in het kader van het beleggen op de beurs. Dat moet echter gezien worden in het kader van een publieke taak. Als men deelneemt in een stadion dat vervolgens niet echt rendabel blijkt te zijn, is dat jammer, zeker als men erop gerekend had dat het wel rendabel zou zijn. Het is echter in het kader van een publieke taak gebeurd. Hetzelfde geldt voor deelname in een nutsbedrijf. Daarmee kan men soms heel veel geld verdienen. Dat is recentelijk gebleken bij de verkoop van nutsbedrijven door een aantal provincies en gemeenten. Uitgangspunt is echter dat die deelneming plaatsvindt in het kader van een publieke taak.

Vervolgens kan er sprake zijn van overtollige middelen, waarbij de heer Boorsma een nuance aanbrengt door erop te wijzen dat men soms bewust geld kan overhouden in het kader van het sparen voor een aanschaf. Dat kan alleen een rol spelen bij, bijvoorbeeld, de nazorgfondsen. Ik denk dat de heer Boorsma daar een punt heeft. Ik behandel eerst de nazorgfondsen, zodat ik vervolgens het verschil met bijvoorbeeld een gemeentehuis in dit verband wellicht duidelijk kan krijgen.

Vallen de nazorgfondsen wel of niet onder de wet Fido? De heer Boorsma wijst erop dat zij niet bij wet, maar krachtens de wet worden opgericht. In dat punt kan hij inderdaad een verdediging vinden. Ik wijs er echter op dat de provincie middels de wet onder het regime daarvan is gebracht. Het creëren van de nazorgfondsen en het garant staan voor het geld, de heffing op zich, zijn allemaal provinciale activiteiten. Middels de aansprakelijkheid van de provincie voor de nazorgfondsen hebben wij dus de facto deze fondsen onder de werking van de wet gebracht.

Wij hebben overleg gehad naar aanleiding van een wens van de Tweede Kamer, die nog twee grote problemen zag. Ik doel op de nazorgfondsen en de gemeentelijke kredietbanken. Ik heb toegezegd over beide punten nader te overleggen, volgens goede, "polderse" wijze. Dat is gebeurd. Een nader regime voor de nazorgfondsen acht ik mogelijk, omdat volgens de Moderne Portefeuille Theorie een combinatie van obligaties en aandelen op de lange termijn tot een prudente risicorendementsafweging kan leiden. De nazorgfondsen zijn een bijzonder geval, omdat het gaat om beleggingen op de lange termijn voor een wettelijk ingekaderd doel. Wij hebben de neiging om een nadere formule en een nadere uitzondering voor die nazorgfondsen na te streven, maar daar komen wij nog op terug. Ik moet nog verder overleg voeren met mijn collega van Binnenlandse Zaken, die hier natuurlijk ook verantwoordelijkheid voor draagt. Ik denk dat het materiële punt daarmee geregeld is. Het formele aspect waar wij net over spraken, namelijk of ze wel of niet onder de wet vallen, wordt dan ook minder belangrijk omdat ze toch een uitzonderingsbenadering krijgen. Wat dat betreft is het theologische of juridische punt dan ook in één keer opgelost.

Dat ligt bij het stadhuis toch anders. Er is een algemeen idee dat er over drie jaar een stadhuis wordt gebouwd, maar dat wil niet zeggen dat de gemeenteraad niet op een ander idee kan komen. De termijn is ook kort. Het is toch iets dat je apart hebt gezet. Ik heb niet de neiging om daarvoor een aandelenfondsconstructie toe te staan. Als je voor drie jaar iets vastzet, kun je banken ook nog wel om aanbiedingen vragen met een minimumrendement en een zeker risicodragend element. Je kunt bijvoorbeeld van de bank een offerte vragen voor een gegarandeerd rendement van 2% en dan vragen wat de winstdeling kan zijn. Dat soort constructies is ook voor een gemeentehuis mogelijk, maar de hoofdsomgarantie moet er wel zijn. Dan kom je dus in producten van financiële instellingen terecht.

Ik verwijs in dit verband naar wat de politie in Amsterdam heeft gedaan, even los van het feit of dat een gezonde zaak is. Ik heb mij wel eens laten vertellen dat de politie van Amsterdam een contract heeft afgesloten dat de hoofdsom garandeert, maar waarbij wordt gespeculeerd met de rentebaten via opties. Dat valt nog net binnen de formule, maar dat staat los van de vraag of er überhaupt vermogen beheerd moet worden door een politiekorps. Dat is een discussie die wij nog zullen voeren in het kader van de vraag over het geïntegreerd middelenbeheer of schatkistbankieren, zoals het ook wel genoemd wordt.

Ik heb dus de neiging om geen uitzondering te maken voor zo'n gemeentehuisconstructie, omdat je dan al heel snel een doelredenering krijgt bij de gemeenten en provincies die het wel grappig vinden om een beetje te speculeren. Zij noemen dan een bepaald doel voor over drie of vier jaar en dan zijn ze weer ontheven van alle verplichtingen die de wet stelt. Ik denk dat dit niet goed is. Zoals ik al zei, zijn er ook mogelijkheden in de markt om bij een gegarandeerde hoofdsom toch iets risicodragends te doen voor degenen die dat willen, maar veel beperkter dan de particulier zich kan veroorloven als hij het grappig vindt om in World Online te beleggen.

Dan kom ik bij de vragen van de heer Platvoet. Hij heeft de gemeentelijke kredietbanken genoemd en hij vroeg wat commerciële kredietverlening is. Waar wij dan op doelen, is kredietverlening die niet voortvloeit uit de eigenlijke taak van de gemeentelijke kredietbank, maar die ook door particuliere banken kan worden verricht en die louter bedoeld is om een zekere winst te geven. Wij hebben inmiddels overleg gevoerd met de gemeentelijke kredietbanken en de VNG en er is overeenstemming bereikt over de vraag wat de doelgroep van de gemeentelijke kredietbanken zal moeten zijn. Dat is dan wel iets ruimer getrokken dan alleen maar mensen op het sociaal minimum, mensen in de bijstand of mensen met minimumloon. Er is afgesproken dat de afbakening moet liggen bij 130% van het minimumloon. Het gaat dus om de onderkant van het loongebouw. Die groep mensen heeft minder makkelijk toegang tot de reguliere kredietverlening en die groep zou tot de doelgroep van de gemeentelijke kredietbanken kunnen worden gerekend. Daarnaast moet er een overgangsregime komen om de commerciële portefeuille die men nu heeft af te bouwen. Daar is enige financiële compensatie dan ook gepast. Daarmee heb je wel de zuiverheid terug. Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke kredietbank zich gaat oriënteren op het verschaffen van kredieten aan ministers en Kamerleden. Het gaat om de groep die niet goed kan worden bediend door de particuliere markt. Ik denk dat wij daar dus wel uitkomen met die instellingen.

Ik ben het met de heer Platvoet eens dat het maken van winst kan voorkomen, ook als het op zichzelf geen doel is. Ik denk niet dat provincies en gemeenten de waterleidingbedrijven hebben opgericht om er lekker veel geld mee te verdienen, maar toevallig is het wel zo. Ik hoop dat het doel van het grondbedrijf niet is om winst te maken via het speculeren in grond door gemeenten, want dat zou ook ten nadele van de burgers uitpakken, althans van de burgers die grond kopen bij de gemeente. Het kan natuurlijk wel voorkomen.

Parkeerbeheer is een heel andere doelstelling, namelijk een verkeersdoelstelling. Die doelstelling wordt nagestreefd via een heffing, respectievelijk het parkeertarief en levert geld voor de gemeente op. Dit is verder niet bezwaarlijk, maar het is geen eigen zelfstandig oogmerk.

De heer Platvoet is van mening dat de rol van de gemeenteraad in het financieringsstatuut en PPS-constructies van rijkswege moet worden voorgeschreven. Ik vind dat wij al redelijk ver gaan met het voorschrijven van het statuut. Hoe daarin de rol van en de rolverdeling tussen het college en de gemeenteraad moeten worden geregeld, moet mijns inziens door de lokale democratie worden beoordeeld. Ik ben het er overigens wel mee eens dat het gepast zou zijn om in zo'n statuut duidelijkheid te verschaffen over de informatie waarover de gemeenteraad kan beschikken en over de verhouding tussen gemeenteraad en college.

Bij de PPS-constructies dacht ik ook aan de dualisering die wordt beoogd met "Elzinga". Daardoor kan de taakverdeling tussen het college en de gemeenteraad wellicht zodanig veranderen dat er iets meer analogie met het rijk ontstaat. Nu is het zo dat wij voor PPS-constructies niet vooraf toestemming vragen aan de Staten-Generaal. Daarom aarzelde ik om onmiddellijk te zeggen dat dit een ongewenste verhouding zou zijn en dat B&W nieuwe stijl een PPS-constructie zou kunnen accorderen zonder dat in de wet is vastgelegd dat men vooraf toestemming van de gemeenteraad moet blijven vragen. Maar zoals de heer Platvoet al zei: deze discussie komt ongetwijfeld opnieuw aan de orde bij de behandeling van de Gemeentewet. Of dit aspect van de dualisering al of niet gewenst wordt geacht, zal op grond van de voorstellen die dan worden ingediend, nog moeten worden beoordeeld.

De heer Boorsma sprak over het onderscheid tussen lid 2 en lid 3. Lid 2 heeft betrekking op overtollige middelen, respectievelijk op middelen die op dat moment niet nodig zijn voor de publieke taak. Als ik het zo formuleer, heb ik het stadhuis van de heer Boorsma hierbij ook nog inbegrepen. Lid 3 heeft betrekking op de leningen en wel op alle leningen, zowel uit hoofde van lid 1 als van lid 2. Dit is dus de leningenkant van de begroting. Lid 2 heeft betrekking op de uitzettingenkant. Voor die leningen geldt onder andere het voorschrift dat er geen leningen in vreemde valuta mogen worden gesloten en geen indexleningen. Lid 2 en 3 zijn wat dit betreft goed te onderscheiden.

De heer Boorsma heeft ook gewezen op de deskundigheid van het toezicht. Ik ben het met hem eens dat dit heel belangrijk is. Er loopt een aantal acties. Wij zijn bezig om minimumbeleidskaders af te spreken met de toezichthouders, dat wil zeggen tussen de ministeries van BZK en Financiën enerzijds en de toezichthouders anderzijds. Er worden ook cursussen georganiseerd voor de toezichthouders. In het kapitaalmarktoverleg voeren alle spelers op het veld, dat wil zeggen De Nederlandsche Bank, BNG, maar ook de toezichthouders, overleg over de vraag hoe de toezichtorganisatie moet functioneren. Wij denken er verder over een deskundigengroep op te richten die geconsulteerd kan worden door de toezichthouders, een soort kenniscentrum op het gebied van het toezicht waarin financiële deskundigen van banken, uit de universitaire wereld en accountants zitting kunnen nemen. Dit heeft dus onze aandacht, want je kunt wel iets in de wet regelen, maar het moet ook worden toegepast, zo leert de ervaring.

Voorzitter! De idee achter de keuze om korte financiering te beperken tot een periode van één jaar terwijl twee jaar in de financiële markten gebruikelijk is, is dat korte financiering louter en alleen moet dienen om fluctuaties binnen het jaar op te vangen. Een en ander is te vergelijken met de DTC's die bij het rijk worden gehanteerd en die bedoeld zijn om het schatkistsaldo te stabiliseren. Als er een financieringsbehoefte is die de periode van een jaar overstijgt, dient te worden gekozen voor een langere financiering. De reden waarom voor een periode van één jaar als criterium is gekozen, is dat deze financiering is bedoeld voor het opvangen van fluctuaties en asynchrone bewegingen binnen het jaar. Al met al is het een voor de hand liggend maximum. Ik begreep uit de woorden van de heer Boorsma dat het voor hem geen zwaar punt is, maar ik probeer toch maar te beargumenteren waarom het een goede verandering is.

Voorzitter! Ik hoop dat ik door deze beantwoording nog meer enthousiasme heb losgemaakt voor dit wetsvoorstel.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Staat u mij toe dat ik iets over mijn verleden vertel. Toen ik student-assistent bij de de minister welbekende prof. De Roos was, mocht ik namens zijn economische faculteit een bijeenkomst bijwonen waar door prof. Goedhart werd gesproken over de gemeentefinanciën. Deze liet zich toen kritisch uit over het heersende rentegamma. Hij bepleitte toen een verandering die later heeft geleid tot de invoering van de wet KPL. U begrijpt dus met welke historische vreugde ik dit soort voorstellen behandel.

Voorzitter! Ondanks al mijn enthousiasme moet ik de minister toch op een enkel punt teleurstellen. Ik houd namelijk een probleem met de hondennamen, nu er definitief lijkt te worden gekozen voor Fido in plaats van voor Filo. Al met al kan ik zijn mening hierover niet onderschrijven.

Ik heb al aangegeven dat ik de redengeving voor de keuze voor het criterium van één jaar zeer wel begrijp. Ik vind het zelfs een goede keuze, omdat hiermee wordt aangesloten op de financieringsproblematiek die verbonden kan zijn met een begroting. Dat is een sterk argument dat echter niet wegneemt dat men te maken kan krijgen met andere actoren die een andere taal spreken. Zo kan een actor van de provincie of de gemeente die een kapitaalmarkttransactie wil aangaan voor een tweejarige lening, met de terminologie van dit wetsvoorstel in het achterhoofd denken dat dit een lange termijn is, terwijl de man van de bank of de geldmarkt een dergelijke lening een geldmarkttransactie vindt. Dit is een overkomelijk probleem, maar het is een ongelukkige situatie dat de door de betrokken partijen gehanteerde terminologie niet dezelfde is.

Ik zal niet uitgebreid ingaan op de publieke taken. Het is een uitermate boeiend onderwerp, maar het is niet aan dit huis om nu hierover te discussiëren. Ik zal de omschrijvingen van de minister afwachten. Ik ben het echter wel met hem eens dat binnen de publieke taken veel riskantere zaken aan de orde kunnen zijn dan het uitzetten van een driejarige belegging om een nieuw stadhuis te financieren. Zo is de bouw van een stadion een veel gevaarlijkere onderneming. Het moet mij wel van het hart dat het wetsvoorstel op dit punt enigszins onevenwichtig is. De Staat der Nederlanden vindt het namelijk kennelijk best dat decentrale overheden zich storten in tal van zeer riskante PPS-constructies. De boodschap is eigenlijk dat zij het zelf maar moeten uitzoeken, ook al is er nog wel het repressieve en soms preventieve toezicht van de hogere overheid. Het is al met al wel wonderlijk dat op voorhand veel minder riskante beleggingen wel in de wetgeving worden ondervangen.

Voorzitter! In eerste termijn vergat ik in te gaan op de gemeentelijke kredietbanken. In de schriftelijke ronde hebben wij met kracht duidelijk gemaakt dat wij het eens zijn met het streven van de regering om de commerciële kredietverlening te beëindigen. In een andere functie en met een andere pet op heb ik eens, samen met twee collega's, een gemeentelijke kredietbank van een provinciehoofdstad onderzocht. Wij gedrieën troffen bij de commerciële kredietverlening van die bank werkelijk schrikbarende praktijken aan. Zo vonden wij een wisselfaciliteit met valuta die niet viel onder de werkingssfeer van de MOT. Overigens is dat later veranderd, nadat ik hierover contact heb gehad met het ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank. Wij vonden daar een commercieel krediet dat verleend was aan een zaak van minder allooi. Ik zal de aard van dit huis niet nader duiden. Er was een commercieel krediet verleend en er werden hypotheken verstrekt zonder dat er hypotheken werden ingeschreven. Het was nogal stuntelig opgezet. Ons dringende advies is om de commerciële kredietverlening te beëindigen.

Ik heb nog een vraag over de regelgeving. Ik volg de minister niet met betrekking tot artikel 2, tweede en derde lid. Als ik hem goed begrepen heb, regelt lid 2 de uitzettingen en regelt lid 3 de leningen die aangegaan worden bij derden. Misschien kan de minister mijn interpretatie bevestigen, dan wel ontkennen.

Minister Zalm:

Lid 3 regelt alle leningen, zowel leningen ten behoeve van lid 1 – dat zijn de publieke doelen – als leningen ten behoeve van de algemene begroting. Lid 2 heeft betrekking op de uitzettingen van overtollige middelen, respectievelijk middelen die geen directe aanwending behoeven.

De heer Boorsma (CDA):

Dat hoorde ik inderdaad, maar ik blijf in verwarring. In lid 3 staat dat openbare lichamen geldleningen slechts kunnen aangaan – dat wil de minister – en verstrekken. Verstrekken is een geldlening aan derden geven; dat zijn uitzettingen. Maar volgens de minister zijn die uitzettingen geregeld in lid 2. Op dit punt blijf ik dus in verwarring. Overigens vind ik het best als dit punt blijft liggen, want het is een technische aangelegenheid. Ik heb nog steeds het gevoel dat hier een foutje in de wet zit. Ik vraag de minister daar nog eens rustig op te studeren. Het doet er niet zo erg toe, maar ik zou graag een novelle zien waarmee dit gewijzigd wordt. Het is een technische reparatie, die mij echt nodig lijkt. Ik zou het in ieder geval op prijs stellen als de minister zich hier eens rustig op bezint en mij laat weten of ik nu wel of niet gelijk heb. Het kan mij niet zoveel schelen, maar ik blijf met die verwarring zitten. Als ik de minister goed beluister, is hij zelf ook in de war geraakt. Nogmaals, in lid 3 gaat het over beide, het aangaan en verstrekken van leningen. In lid 2 gaat het over regels voor de uitzettingen, terwijl het in lid 3 gaat over regels voor uitzettingen en voor leningen die aangegaan worden. Dat is dus twee keer regelgeving en dat kan toch niet goed zijn. Ik heb van meet af aan gemeend dat hier een foutje in de wet zit en die mening is nu versterkt.

Voorzitter! Een dringender punt in de eerste termijn betrof de nazorgfondsen. De minister was geneigd om toe te geven – zo begreep ik hem althans – dat er een verschil is tussen "bij" en "krachtens", maar hij wil daar geen punt van maken, omdat er sowieso gestreefd wordt naar een apart regime. Hij wil dit nog nader bespreken met de minister van Binnenlandse Zaken. Als hij aanstonds wil zeggen dat hij inderdaad een sterke neiging heeft om een apart regime op te zetten, zal ik de motie niet indienen. Eigenlijk vind ik dat de minister het mooi geformuleerd heeft door te spreken van een mooie mengvorm van obligaties aan de ene kant en verstandige aandelen aan de andere kant. Hij sprak over bepaalde financieringsinstrumenten. Ik probeer geen reclame te maken, maar er zijn natuurlijk clickfondsen. In clickfondsen kan de nominale waarde wel degelijk veiliggesteld worden. Op zich vind ik het goed dat er toezicht is op die nazorgfondsen; ik ben dat eens met mijn collega van GroenLinks.

De provincies vallen natuurlijk onder deze wet; zij worden daarin opgesomd. Maar ik weet niet of de redenering juist is dat alles waar de provincie voor verantwoordelijk is, eronder valt. De minister nam zelfs het woord "garanties" in de mond, dacht ik, toen hij het over aansprakelijkheid had. De provincie kan zich garant stellen voor een lening aan een of andere instelling voor welzijnszorg, maar dat wil niet zeggen dat daarmee de instelling voor welzijnszorg onder de werkingssfeer van de wet valt. Op dat punt aarzel ik, maar in verband met de tijd hoef ik daar van de minister geen uitvoerig verhaal over te krijgen. Als hij zeer duidelijk stelt dat het zijn streven is om voor die nazorgfondsen een nieuw regime te creëren, waarin niet de hele beleggingsportefeuille op korte termijn overhoop gehaald wordt – ook niet op lange termijn trouwens – en als hij zegt dat er, eventueel in overleg tussen Binnenlandse Zaken en Financiën, bekeken wordt hoe daarvoor een nette tussenoplossing gevonden kan worden, hebben de CDA-fractie en de medeondertekenaars van deze nog niet ingediende motie daar vrede mee. Het financiële regime zal dan aanstonds aanzienlijk verbeterd worden.

De voorzitter:

U had het over een novelle. Ik hoop dat u dat niet bedoelt. Dan zouden wij niet tot stemming kunnen overgaan. U zult reparatiewetgeving hebben bedoeld.

Minister Zalm:

Mijnheer de voorzitter! Ik zal de Kamer schriftelijk rapporteren over de leden 2 en 3. Ik heb hier een nieuw briefje van mijn ambtenaren. De heer Boorsma is zeer goed in de materie thuis. Voordat ik weer door hem op een ander been wordt gezet, is het beter dat ik het schriftelijk probeer af te handelen. Mijn deskundigen houden vol dat het in orde is. Er is geen novelle of reparatiewetgeving nodig.

Ik dank de heer Boorsma voor zijn reactie in tweede termijn. Voor de nazorgfondsen komen wij met een nader regime. In tegenstelling tot het aangaan van een garantie ten behoeve van een sportvereniging of iets dergelijks: als een nazorgfonds zijn verplichtingen niet na kan komen, dan is krachtens de wet de provincie aansprakelijk. Er is geen vrije keuze. Het feit, dat Gedeputeerde Staten garant moeten staan voor de oprichting, de heffing en het nakomen van de verplichtingen van het fonds geeft al aan dat via provincieaanwijzing in de wet een lijn is vastgelegd. Wij hoeven daar niet al te zwaar over te doen. Wij komen met een apart regime. Eventuele onhelderheid op dit punt is dan verdwenen.

Wat de gemeentelijke kredietbank betreft, ben ik de heer Boorsma erkentelijk voor zijn voorbeelden. Hieruit blijkt dat het niet goed is om een organisatie die een bepaald sociaal doel heeft in het wild te laten omgaan met allerlei commerciële zaken. Men is daarvoor niet opgericht en niet ervaren. Vaak ontbreekt het deskundig toezicht.

Ik ben het eens met de heer Boorsma dat er een risico kan zitten in PPS-constructies. De teneur van de wet is dat risico's mogen worden genomen als je direct een publiek doel behartigt. Ook publiek bestuur is niet zonder risico's. Hetzelfde geldt voor een bestuur van een onderneming. Wat wij niet willen is dat men risico's loopt met overheidsmiddelen zonder dat het iets te maken heeft met het rechtstreeks behartigen van de publieke taak. De ROM's nemen heel bewust risico's ten behoeve van het publieke doel van de economische ontwikkeling. Het is niet de bedoeling dat een politiekorps, dat geld over heeft, leuk gaat speculeren op de beurs en het geld kwijtraakt. Het risico lopen in het kader van de publieke doelstellingen is iets anders dan het risico lopen buiten de publieke doelstelling.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Voorzitter: Boorsma

Naar boven