Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Drank- en horecawet (25969).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Borst-Eilers:

Mijnheer de voorzitter! Het gebruik van alcohol is van alle tijden en komt in de meeste culturen voor. Aan de consumptie van deze psychotrope stof zijn onmiskenbaar positieve aspecten verbonden. Alcohol verschaft velen van ons ontspanning. Het brengt gezelligheid, een in Nederland zo hoog gewaardeerd begrip, en het verhoogt de feestvreugde als er iets te vieren valt. Bovendien staat het inmiddels vast dat een geringe wijnconsumptie vanaf de middelbare leeftijd goed is voor hart en bloedvaten. Op alcohol is dan ook bij uitstek de oproep van de branche van toepassing: "geniet, maar drink met mate".

Hier ligt een fundamenteel verschil met tabak, want daar is het volksgezondheidsbeleid gericht op non-gebruik. Iedere sigaret is er immers één te veel. Bij alcohol richt het beleid zich uitsluitend tegen misbruik en overmatig drinken, hetgeen de regelgeving een stuk ingewikkelder maakt. Er moet echter wel iets worden geregeld, want de maatschappelijke en de individuele problemen door overmatig alcoholgebruik nemen toe. Verschillende sprekers hebben daar vanochtend terecht op gewezen. Het regeerakkoord bevat dan ook de volgende passage: "Het beleid gericht op het terugdringen van overmatig alcoholgebruik wordt geïntensiveerd."

Met de aan de orde zijnde wijziging van de Drank- en horecawet geeft het kabinet invulling aan deze passage uit het regeerakkoord. Alvorens op de inbreng van de woordvoerders in te gaan, wil ik graag eerst een paar algemene opmerkingen maken.

In de afgelopen decennia zijn wij in Nederland veel meer gaan drinken. In 1960 dronken wij met z'n allen iets meer dan 2 miljard glazen, bier, wijn of gedistilleerd, per jaar. Nu nuttigen wij samen zo'n 10 miljard glazen. Het totale verbruik is de laatste jaren overigens vrij stabiel. Het ene jaar is er weer eens een kleine daling, het jaar erop een kleine stijging. De vervijfvoudiging van de consumptie, van 2 miljard naar 10 miljard glazen, is natuurlijk voor een deel te verklaren uit de bevolkingstoename, tussen 1969 en nu. Maar er is, per drinker, een verdrievoudiging van het gebruik. Bij volwassenen nam vooral de frequentie van het drinken toe. Wij drinken vaker – 17% van de drinkers drinkt dagelijks – op meer plaatsen, in meer situaties en op meer tijdstippen. De jeugd is vooral meer per keer gaan drinken. Uit een recente NIPO-enquête weten wij, dat jongeren van 15 tot en met 18 gemiddeld op een avond stappen ruim 9 glazen alcohol drinken. In de vakantie drinken sommigen nog meer. Wij kennen allemaal de tv-beelden uit sommige badplaatsen in de zomervakantie.

De heren Van Heukelum, Van Schijndel en Hessing hebben het algemene alcoholgebruik in de bevolking en het misbruik aan de orde gesteld. Uit diverse onderzoeken blijkt dat, naarmate er in de totale bevolking meer wordt gedronken er in het algemeen ook meer alcoholproblemen zijn. Het verbaast dan ook niet dat de zo sterk toegenomen alcoholconsumptie van de afgelopen decennia gepaard ging met steeds meer alcoholproblemen van allerlei aard: sociaal, medisch, in het verkeer, op het werk, voor de openbare orde etc. Alcoholproblemen komen op verschillende manieren tot uiting. Zij doen zich bijna overal voor. Het is een misvatting om te denken dat alcoholgerelateerde problemen beperkt zouden blijven tot de 600.000 zware drinkers in ons land. Integendeel, uit onderzoeken blijkt keer op keer dat het merendeel van de alcoholgerelateerde problemen juist wordt veroorzaakt door de soms of regelmatig te veel drinkende zogenaamde sociale drinker. Die sociale drinkers brengen met elkaar de meeste alcoholschade teweeg. Wij vernamen onlangs van het college van procureurs-generaal, dat ongeveer 80% van de geweldsdelicten van dit moment alcoholgerelateerd is. Men moet dan bijvoorbeeld denken aan het geweld op straat, waarvan wij van tijd tot tijd een slachtoffer moeten betreuren.

Er zijn natuurlijk ook belangrijke volksgezondheidsaspecten en aspecten van individuele gezondheid. De heer Van den Berg heeft zeer terecht nog eens de vinger gelegd bij het zo weinig bekende verschijnsel van het foetale alcoholsyndroom, een kind dat ernstig beschadigd ter wereld komt door het alcoholgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap. Dat is de belangrijkste oorzaak van aangeboren misvormingen. Kortom, mijnheer de voorzitter, drank maakt inderdaad meer kapot dan je lief is.

Nu is ook een ervaringsgegeven uit binnen- en buitenland dat alcoholbeleid alleen effectief is als er diverse beleidsinstrumenten tegelijk worden ingezet. Ons beleid bestaat dan ook uit zo'n samenhangende mix van instrumenten:

1. meer voorlichting en preventie, vooral gericht op jongeren;

2. betere hulpverlening aan probleemdrinkers en alcoholisten – de heer Van den Berg vroeg daar aandacht voor;

3. striktere wetgeving, onder meer op het punt van distributie – dat is vandaag ook aan de orde;

4. scherpere zelfregulering van reclame en promotie door de branche;

5. de inzet van het accijnsinstrument, omdat er wel degelijk sprake is van prijselasticiteit, zeker bij jonge mensen;

6. internationale samenwerking, vooral in het verband van de Europese Unie en dat van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het gaat om synergie van al dat soort maatregelen. Die synergie is nodig om werkelijk effect te sorteren. Dit belangrijke uitgangspunt, namelijk dat een meersporenbeleid het meest effectief is, is ook een uitdrukkelijke aanbeveling van de Wereldgezondheidsorganisatie.

De huidige Drank- en horecawet, die in 1967 in werking trad, is heden ten dage onvoldoende in staat om de distributie van alcohol op een verantwoorde manier te doen plaatsvinden. De wet bevat te weinig elementen om bestuurlijk invulling te kunnen geven aan een weloverwogen politiek van matiging en kanalisering van gebruik en zij bevat onvoldoende aangrijpingspunten om te komen tot een effectief terugdringen van misbruik. Dat is de voornaamste reden voor het indienen van deze wetswijziging.

Ik ben het helemaal eens met de heren Van Heukelum en Van Schijndel dat wij niet alle heil moeten verwachten van alleen dit wetsvoorstel. Het is immers maar één instrument in het meersporenbeleid. Maar het wetsvoorstel is naar de mening van het kabinet zeker niet zonder betekenis. In de nota naar aanleiding van het verslag ben ik in antwoord op vragen van de Kamer uitgebreid op dit punt ingegaan. Even kort samengevat komt het erop neer dat binnen het kabinet de overtuiging bestaat dat de voorgestelde wettelijke maatregelen nu nodig zijn, terwijl tegelijkertijd het besef aanwezig is dat deze alleen niet volstaan. Er zal ook steviger ingezet worden op de andere instrumenten, vooral in de sfeer van de preventie. In de toegezegde nieuwe alcoholnota zullen al die andere aspecten volop aandacht krijgen. Ook een zo goed mogelijke analyse op grond van de stand van de wetenschap van de oorzaken van het problematisch alcoholgebruik zal daar aan de orde zijn, zeg ik tegen de heer Van Heukelum.

De hoofdlijnen van het wetsvoorstel zijn de volgende. In de eerste plaats gaat het natuurlijk om alcoholmatiging in den brede en het tegengaan van alcoholschade in het algemeen. Dan gaat het om jeugdbescherming, verkeersveiligheid, preventie van bedrijfsongevallen en vraagstukken van openbare orde. Tegen de heer Van Schijndel zeg ik dat, als het erop aankomt, deze algemene belangen natuurlijk zwaarder wegen dan de belangen van de branche. Ten tweede is vereenvoudiging een belangrijk kenmerk van dit wetsvoorstel. De derde hoofdlijn is decentralisatie. De gemeenten krijgen in bepaalde opzichten meer en ruimere bevoegdheden om beleid te voeren tegen misbruik. In de vierde plaats is en blijft er een wezenlijke rol weggelegd voor zelfregulering door de betrokken sectoren. Ik ben dan ook heel blij met de bereikte overeenstemming over de code voor reclame en sponsoring.

Dit brengt mij bij de code zelf, dat wil zeggen de procedure en de inhoud. Ik begin met het aanbieden van excuus voor het feit dat de brief waarin de overeenstemming aan deze Kamer werd meegedeeld, en waarin de inhoud van de aanscherpte code aan de Kamer werd toegezonden, pas gisteren door ons verzonden is, waardoor vele leden de brief nog niet hadden kunnen lezen voor hun inbreng. Vrijdag was er nog een laatste gesprek met NOC/NSF over de code in relatie tot bijvoorbeeld de sportkantines. Pas vrijdagavond is het definitief afgekaart. Mijn ambtenaren hebben pas in het weekend de nieuwe code kunnen uitschrijven, samen met de branche, en zij hebben ook toen pas de aanbiedingsbrief kunnen maken. Het is vervelend dat verschillende leden niet op de hoogte waren van de inhoud van de code. Op verzoek zal ik straks de belangrijkste punten uit de code nog even kort samenvatten.

Er was een bestaande code voor alcoholreclame, en wel sinds 1990. De kritiek van het kabinet op die code was dat de sleet er echt in was gekomen. Het ging vooral om hoofdpunten van te veel sponsoring en reclame bij sportevenementen, alcoholreclame via jongerenmuziekzenders – zowel op de radio als op de televisie –, sponsoring en reclame bij jongerenevenementen, het te vaak in de reclame-uitingen leggen van een verband met sociaal of seksueel succes en natuurlijk de bekende happy hours. Het zogenoemde aangescherpte voorstel van de branche, dat zij vlak voor Kerstmis als kerstgeschenk bij mij neerlegde, schoot vooral te kort vanwege onvoldoende beperkingen in de reclame in jongerenmedia, onvoldoende beperking van sponsoring van jongerenevenementen en het niet willen verminderen van of het afzien van het inzetten van tv-spotjes op de popzenders. Wij hebben toen een lang traject van overleg gehad, met inderdaad wederzijdse irritaties. Ja, dat hoort er allemaal een beetje bij. Iedereen probeert het onderste uit zijn kan te halen, om dit toepasselijke gezegde maar eens te gebruiken. Ten langen leste heb ik vorige week dan toch met de alcoholbranche een akkoord bereikt over een aanscherping van de code. Vanaf dat moment kijken wij optimistisch naar de toekomst.

Naar mijn opvatting doet dit akkoord echt wel recht aan de gehanteerde uitgangspunten: jeugdbescherming, verantwoorde verstrekking en geen enkele relatie tussen alcohol en autoverkeer. Het is ook niet zonder betekenis dat wij zijn overeengekomen dat de alcoholbranche en de rijksoverheid meer gaan samenwerken bij de aanpak van de maatschappelijke alcoholproblematiek en de preventie van het misbruik.

Wat zijn, in het kort, de voornaamste afspraken en aanscherpingen? In de eerste plaats betreffen deze de fabrikanten, de makers van de producten. Alcoholmarketing mag qua inhoud en vorm niet gericht zijn op minderjarigen en mag geen doelgroepen bereiken die voor een kwart of meer bestaan uit minderjarigen. Zodra 25% of meer van de kijkers, luisteraars, lezers of bezoekers jonger is dan achttien jaar – in een doorsnee van de bevolking is dit 11% – zal er geen reclame worden gevoerd, geen promotie geschieden en ook geen sponsoring. Deze afspraak is van toepassing op alle vormen van commerciële communicatie in alle media (tv, radio, evenementen, tijdschriften en bioscopen). Ten tweede zal er helemaal geen alcoholreclame meer te zien of te horen zijn op muziekzenders voor jongeren, zoals MTV, TMF en Radio 538. Ten derde zullen geen affiches of billboards met alcoholreclame worden geplaatst langs de snelweg of buiten de bebouwde kom.

Dan de detailhandel. Daar gaat het om het niet meer adverteren met "gratis", het niet weggeven van drank en het niet uitstallen van drank buiten op straat. Het laatste mag trouwens toch al niet.

Met de horeca zijn afspraken gemaakt over de zogenaamde happy hours. Als ik goed geluisterd heb, komen deze alleen nog maar in Tilburg voor, maar dit is een belangrijke stad en dus is er goede reden om er iets aan te doen. De horeca zal de happy hours beperken, ze mogen niet langer georganiseerd worden kort voor sluitingstijd, ze mogen niet gericht worden op jongeren onder de achttien jaar en het is niet langer toegestaan, alleen alcohol goedkoper aan te bieden. Dus ook de niet-alcoholische dranken, de pinda's, de kaas en de worst moeten tijdens het happy hour in prijs naar beneden.

In reactie op de heer Hessing merk ik op dat er op nogal wat punten overeenstemming met de horecabranche is bereikt. Wat nog belangrijker is, is dat de horecabranche heeft toegezegd, actief zelf te willen handhaven. Zij juicht stevige sancties toe. In de volgende wetswijziging zullen wij komen met hogere sancties, hogere bestuurlijke boetes, maar ook maatregelen zoals tijdelijke intrekking van de vergunning. De horecabranche is daar zelf voor. Het gaat immers in zekere zin om een concurrentie-element.

De intensieve samenwerking die wij afgesproken hebben, zal onder meer betrekking hebben op gezamenlijke preventieprojecten, het tegengaan van het rijden onder invloed, adequate zelfregulering, voorlichting over de inhoud van de Drank- en horecawet in haar gewijzigde vorm, onder de veronderstelling dat deze in dit huis wordt aangenomen, het bevorderen van betere naleving van de wettelijke bepalingen en onderzoek naar het voorkomen van alcoholproblemen om naast het algemene beleid toegespitst beleid te kunnen voeren.

De heer Stekelenburg vroeg of de lobby waarover Intermediair inderdaad op een heel spannende manier bericht heeft, schadelijk of vervelend is. Mijn antwoord is dat wij dat lobbyen wel gewend zijn op VWS. Als wij maatregelen op het gebied van tabak, geneesmiddelen of wat dan ook voorbereiden, merken wij dat er, vooral bij genotmiddelen, buitengewoon sterke lobby's worden gehouden bij het parlement; dat hoort er allemaal bij.

Het commitment van de branche, dat uiteindelijk gebleken is uit het eens kunnen worden over de code, ging op het laatste moment niet meer tegen heug en meug. Men heeft op een gegeven moment op bepaalde punten zijn verlies genomen en toen ook gezegd: dan gaan we op die punten dan maar actief met u meedenken. Dat commitment is heel belangrijk, met name omdat op grond van het commitment van de branche, de branche nu ook een deel van de handhaving op zich neemt.

Dan, mijnheer de voorzitter, is het punt aan de orde gesteld of de grondslag voor een reclame-AMvB eigenlijk nog wel nodig is. Ik herinner me dat de heer Van Heukelum het daar onder meer over had. Hij zei dat er bij hem aarzeling bestaat over de voorgestelde grondslag voor het zonodig bij AMvB beperken van de reclame. Ik heb al aangegeven dat het gaat om een facultatieve grondslag en dat facultatief in dit verband moet worden begrepen als: zodra het naar het oordeel van de regering nodig is. Met andere woorden: zodra de zelfregulering wezenlijk is aangescherpt – dat gaat nu gebeuren dankzij dat akkoord – en zolang die ook goed functioneert, hoef ik geen besluit voor te dragen en ben ik dat ook niet van plan. We gaan dan met de branche samen verder op de weg van de zelfbeperking. Echter, je mag andere aflopen nooit uitsluiten. Als de code op enig moment naar het oordeel van de regering niet voldoende nageleefd zou worden, is er wel een besluit nodig om de alcoholreclame desondanks te beperken en dan bestaat daar ook de wettelijke bevoegdheid voor op dat moment. Dat is de ene reden voor de bepaling in het wetsvoorstel.

Maar er is nog een andere reden en dat is de Europese tv-richtlijn. Daar staat een artikel 15 in met bepalingen over de normering van de inhoud van alcoholreclame via de televisie. Die normen zijn destijds overgenomen in de code van de branche, maar Brussel gaat er wel van uit dat er ook is voorzien in een zogenaamd wettelijk vangnet. Dat is een tweede reden om deze bepaling toch zo in de wet op te nemen.

De heer Van Heukelum sprak over de vrijheid van commerciële communicatie. Voor alle duidelijkheid merk ik op – de heer Van Heukelum zei dat zelf al – dat handelsreclame in artikel 7 van de Grondwet uitdrukkelijk is uitgezonderd van de vrijheid van meningsuiting. Maar daar ging het niet zozeer om; het ging over artikel 10 van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens, want dat strekt zich in beginsel ook uit tot reclame, in tegenstelling tot onze Grondwet. Dat neemt niet weg dat reclameverboden en reclamebeperkingen wel een rechtvaardiging vinden, namelijk in de gronden zoals opgesomd in artikel 10, tweede lid, van het EVRM. Eén van die gronden is de bescherming van de gezondheid. Het is dus, bijvoorbeeld uit een oogpunt van volksgezondheid of ter bescherming van de jeugd, naar onze mening wel degelijk toegestaan dat er van overheidswege wordt ingegrepen in de reclame, maar dan moeten die belangen op dat moment duidelijk aantoonbaar aan de orde zijn. Er is een heel duidelijk voorbeeld van deze toepassing, namelijk het aanstaande verbod op tabaksreclame, conform de Europese richtlijn daarover.

Mijnheer de voorzitter! Een ander interessant punt, ook in relatie tot de prijselasticiteit, betreft het instrument van de accijnsverhoging. De heer Hessing heeft daar een vraag over gesteld; voor een daadwerkelijk effectief alcoholmatigingsbeleid, ter preventie van misbruik, zou ook de accijns op alcoholhoudende dranken hoger moeten zijn. Dat is ook mijn opvatting als minister van Volksgezondheid. Ik heb dat vorige week duidelijk naar buiten gebracht en ik ben hierover in gesprek getreden met mijn collega's van Financiën. De alcoholaccijnstarieven zijn achtergebleven bij de algemene prijs- en inkomensontwikkeling, zodat alcohol in termen van nettokoopkracht in de loop der jaren in feite steeds goedkoper is geworden. Verder is het zo dat de prijs van een biertje en een glas frisdrank eigenlijk niet meer van elkaar verschillen.

Nu zijn wij natuurlijk in het licht van het belastingplan voor de 21ste eeuw, met die belangrijke lastenverlichting, niet zo enthousiast als kabinet om daarnaast weer met algemene lastenverzwaringen te komen. Maar we zouden wel – dat is het punt dat ik met mijn collega's van Financiën nu aan de orde heb – binnen de hele accijnsheffing op dranken een schuif kunnen maken. Dat wil zeggen dat wij de alcoholhoudende dranken relatief duurder en de frisdranken relatief goedkoper maken. Van de uitkomst van dat beraad zult u ongetwijfeld in kennis worden gesteld.

De heer Van Heukelum en anderen vroegen naar de alcoholnota. Er is aangedrongen op snelheid. Ik ben het daarmee eens, want in de nieuwe nota zal de ernst en omvang van de alcoholproblematiek zo actueel mogelijk in kaart worden gebracht en zal aan de hand van de bevindingen per beleidsinstrument goed worden bekeken welke nadere maatregelen nodig, wenselijk of opportuun zijn. Daarbij zal ook aan de verslavingszorg aandacht worden geschonken. Ook de niet wettelijke maatregelen en alle instrumenten van dat samenhangende beleid zullen daarbij uitgebreid aan de orde komen. Ik heb ze net kort genoemd: preventie, voorlichting, hulpverlening, zorg, zelfregulering, accijns, onderzoek en internationale initiatieven. Wij zullen proberen een analyse van de oorzaken op tafel te brengen. Dat zal niet zo eenvoudig zijn. Het is inderdaad opvallend, terugkijkend naar de 20ste eeuw, dat het hoogste alcoholgebruik wordt gevonden in de tijden van de bitterste armoede en van de grootste welvaart. Dat zijn blijkbaar beide situaties waarin de mens gaat drinken: in de ene situatie om zijn ellende te vergeten, in de andere situatie misschien omdat hij zich verveelt en toch opwinding zoekt. Dat is natuurlijk niet meer dan borrelpraat. Wij zullen meer wetenschappelijke literatuur in die nota ten tonele voeren. Het is nog een hele klus om de nota af te maken, maar het is uitdrukkelijk de bedoeling dat die dit jaar gereed komt, als het enigszins kan voor de zomer.

Ik kom bij de gemeentelijke bevoegdheden en de rol van de VNG. Over de rol van de gemeentelijke overheid zijn vragen gesteld. Artikel 18 is cruciaal wat de gemeentelijke bevoegdheid betreft. Het is goed om ons te realiseren dat nu reeds op grond van de huidige wet de gemeenten om redenen van volksgezondheid vergunningsplichtige inrichtingen kunnen verbieden om sterke drank te schenken of het schenken van drank zelfs geheel kunnen verbieden, dus ook van zwak alcoholische dranken. Zo'n verbod kan de hele gemeente of een beperkt territorium betreffen. Het kan ook gaan om een tijdelijk verbod of om een bepaald type inrichting. Natuurlijk moet de gemeenteraad een dergelijke verordening goed motiveren. In de praktijk wordt dit instrument beperkt gebruikt, maar toch wel regelmatig.

Ook thans hebben de gemeenten mogelijkheden om de verstrekking uit alle inrichtingen te verbieden binnen een bepaald gebied, dat ook de hele gemeente kan omvatten. Geen enkele gemeente heeft echter een zo ver gaande verordening op dit moment. Algehele drooglegging kan een gemeente niet bewerkstelligen, omdat volgens de huidige redactie van artikel 18 het verstrekken van zwak alcoholische drank uit winkels buiten het bereik valt van de gemeentelijke bevoegdheid. Het voorgestelde artikel 18 beoogt te bewerkstelligen dat de gemeenten ook de mogelijkheid krijgen om tijdelijk de verstrekking van zwak alcoholische drank uit winkels te verbieden.

Ik wil even ingaan op de manier waarop het in de wet is geformuleerd. De heer Hessing sprak hierover. Het tweede lid is bedoeld om aan te geven dat de in het eerste lid opgenomen mogelijkheid van algehele drooglegging ten aanzien van de verkoop van zwak alcoholhoudende drank in winkels slechts een tijdelijk karakter kan dragen. Wat in het eerste lid staat, kan slechts tijdelijk zijn. Maar na hernieuwde lezing ben ik het met de heer Hessing eens dat die bedoeling duidelijker tot uitdrukking zou zijn gebracht, als de zinsnede die begint met "met dien verstande" aan het slot van het eerste lid was geplaatst. Ik heb dan ook na het aanhoren van de inbreng van de heer Hessing mij voorgenomen om bij een volgende wetswijziging dat punt mee te nemen onder dankzegging aan de heer Hessing, want het is inderdaad niet helemaal duidelijk geformuleerd. In het kader van de gehele wetsbehandeling, met de mondelinge behandeling in de Tweede en Eerste Kamer, is er niet echt een misverstand, maar het had beter gekund. Tijdelijk is in dit verband een in de verordening omschreven tijdsspanne die meestal zodanig zal worden geformuleerd, dat zij samenvalt met een bepaalde manifestatie. Wij kunnen dan denken aan omschrijvingen als "op dagen waarop jaarmarkten, braderieën en grote sportmanifestaties plaatsvinden", maar slechts een zeer beperkt aantal gemeenten heeft nu een verordening waarin de drankverstrekking vanuit de horeca en de slijterijen tijdelijk kan worden verboden. In de gevallen waarin de gemeentelijke verordening daarin voorziet, gaat het dan om drooglegging bij een beperkt aantal manifestaties. Dit artikel heeft een geschiedenis: het ging oorspronkelijk vooral om de kermissen.

De heer Stekelenburg vroeg, of artikel 18 nodig is voor de EK 2000 en de eventuele drooglegging die daarbij noodzakelijk zou kunnen zijn. Het nieuwe artikel 18 biedt de gemeente zoals ik al zei de mogelijkheid, ook supermarkten en snackbars droog te leggen gedurende bijvoorbeeld een risicovolle wedstrijd. Mijn ambtenaren hebben van diverse gemeentebesturen vernomen, dat men dit een bruikbaar instrument zou vinden bij het EK 2000, en ik kan artikel 18 vóór het EK 2000 in werking laten treden. Dat is mijn voornemen. Overigens treedt ook de nieuwe code voor het EK 2000 in werking, wat de ellende misschien kan voorkomen.

De heer Van den Berg vroeg, waarom de Drank- en horecawet geen bevoegdheden legt bij de burgemeester, in plaats van bij het college van B en W. Op dit punt hebben we de bestaande regeling inderdaad gehandhaafd. Waarom? Het college van B en W is van oudsher het orgaan, dat de bevoegdheden uit de Drank- en horecawet uitoefent. Daarvoor is destijds gekozen – dat geldt nog steeds – omdat de Drank- en horecawet geen openbareordewet is, maar een volksgezondheidswet, met overigens onmiskenbare effecten in de sfeer van de openbare orde. Ik vond eigenlijk geen aanleiding, de wet op dit punt te wijzigen.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom toe aan de scholen, de ziekenhuizen, de zwembaden en de stadions. Ik heb het dan over het voorgestelde artikel 17a. Dat bevat de mogelijkheid tot het nemen van maatregelen voor stadions van het betaald voetbal – dat is belangrijk – en ook de gezondheidszorgsector valt onder de werkingssfeer. Het aanwezig blijven van die mogelijkheid is raadzaam. Daarnaast gaat het over scholen, wat van belang is uit de optiek van jeugdbescherming. De details van al deze zaken komen natuurlijk pas aan de orde als er inderdaad een AMvB wordt voorgehangen. Dan zal daarover vermoedelijk nog een gesprek met de Tweede Kamer ontstaan.

De heren Van Schijndel en Pastoor hebben gesproken over het rechtsgelijkheidsbeginsel ten aanzien van instellingen, waarvoor wel een alcoholverbod kan worden ingesteld en die waarvoor dat niet kan. Is het rechtsgelijkheidsbeginsel nu echt in het geding? Ik meen toch van niet. Er is een keuze gemaakt tussen instellingen waarin alcoholgebruik tot problemen aanleiding kan geven, en type instellingen waar dat niet zo is. Daarmee is eigenlijk geen sprake meer van gelijke gevallen, omdat een bepaalde categorie een risico met zich brengt en een andere niet. Daarom denk ik dat het begrip "rechtsongelijkheid" toch geen rol speelt. Wat de zwembaden betreft – de heer Van Schijndel maakte daarover een opmerking – is gelukkig toch sprake van een misverstand. Ik denk er namelijk niet aan om alle kantines in zwembaden droog te leggen. Waar het om gaat – zo is het in de behandeling in de Tweede Kamer aan de orde geweest – zijn de natte bars, de bars waar drank wordt verstrekt, ook sterke drank, aan de rand van of zelfs in het zwembad. Daar ligt een heel duidelijke directe relatie. Men zit ook meestal aan die bar in zwemtenue. Daar is echt een verband tussen alcoholgebruik, eventueel overmatig alcoholgebruik, en zwemmen. Dat geeft risico's, waarbij slachtoffers zijn gevallen. Daarom is dat alleen de plek waar ik een verbod overweeg. Nogmaals, dat is nu natuurlijk nog niet van kracht, want de wet bevat geen rechtstreeks verbod, alleen de mogelijkheid om het verbod in het leven te roepen bij AMvB.

De heer Van Schijndel had het ook nog over het alcoholpromillage. Het ging over de beginnende rijders en de voornemens van mevrouw Netelenbos. Enige tijd terug heeft de ministerraad op voorstel van minister Netelenbos besloten, dat het maximale bloedalcoholgehalte voor beginnende bestuurders verlaagd moet worden van 0,5 naar 0,2 promille. Er is vooral op basis van technische redenen gekozen voor 0,2 in plaats van 0,0 promille. Er zijn mensen in dit land, onder andere patiënten met suikerziekte – er zijn nog andere voorbeelden – die een kleine hoeveelheid alcohol in hun lichaam aanmaken. Zij zouden bij een grens van 0,0 promille allemaal van de weg moeten worden gehaald, terwijl dat niet zinvol en niet nodig is.

De heer Van Schijndel (GroenLinks):

Voorzitter! Waarom is er niet voor gekozen die 0,2 promille voor eenieder te laten gelden? Ik begrijp dat mensen die pas beginnen in het algemeen jonger zijn en dan misschien meer drinken, maar wat is de achtergrond daarvan? Als dat een veiliger promillage is, dan zou dat voor iedereen moeten gelden.

Minister Borst-Eilers:

De overwegingen van minister Netelenbos zijn direct gerelateerd aan de risico-inschatting. Uit onderzoek schijnt naar voren te komen – dat heeft de minister uitvoerig bestudeerd – dat een beginnende rijder al een gevaar op de weg is met 0,2 promille in zijn bloed, terwijl dat voor een ervaren rijder pas geldt bij 0,5 promille.

Dan kom ik op de vraag of de wet voldoende mogelijkheden biedt om leidinggevenden te screenen en hoe het staat met het Besluit eisen zedelijk gedrag. Over dat onderwerp zijn vragen gesteld door de heren Stekelenburg, Van den Berg en Van Schijndel. Sinds 1 november jongstleden is een aangescherpt en uitgebreid Besluit eisen zedelijk gedrag in werking. Met de voorgestelde tekst wordt een groot aantal ondernemers leidinggevenden en dus toetsbaar aan die nieuwe eisen. Een stille vennoot blijft een probleem, zo lang hij zich niet met de bedrijfsvoering bemoeit. Als duidelijk wordt dat een stille vennoot niet langer stilzit, dan kan de vergunning worden ingetrokken, omdat de stille vennoot, niet meer stil zijnde, niet als leidinggevende vermeld staat.

Een ander instrument om leidinggevenden te screenen, biedt het wetsvoorstel-BIBOB. Dat is op het ogenblik in behandeling bij de Tweede Kamer. BIBOB staat voor bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur. Met die wet krijgen gemeenten meer mogelijkheden om leidinggevenden te toetsen. In het nieuwe Besluit eisen zedelijk gedrag is één van de gronden voor het af wijzen van een leidinggevende een veroordeling wegens serieuze misdrijven, waaronder discriminatie. Een discriminatiebepaling zit op die manier al in het vigerende Besluit eisen zedelijk gedrag.

Ik begrijp dat de heer Van Schijndel verder wil gaan door het verbieden van discriminatie bij de toegang van disco's. Ik ben het helemaal met hem eens dat dit bestreden en eigenlijk verboden moet worden, maar ik vind deze volksgezondheidswetgeving niet de plaats om dit te regelen. Eigenlijk is het op grond van artikel 1 van de Grondwet al een overtreding wanneer je iemand bij een disco-ingang weigert op grond van de kenmerken, zoals die in de Grondwet genoemd staan.

Bijna alle sprekers hebben aandacht gevraagd voor adequate handhaving, met name op het punt van de leeftijdsgrenzen, en voor de handhaving van andere bepalingen ter bescherming van de jeugd. Ik ben het met de Kamer eens dat een adequate handhaving van groot belang is voor het uiteindelijke effect. Het begint met de handhaving door de branche zelf, bijvoorbeeld bij het goed naleven van de bepalingen door de verkopers van alcohol. Ik onderschrijf de opvatting van de heer Hessing dat een gebrek aan voldoende spontane naleving door alcoholverkopers niet kan leiden tot bijstelling van de wettelijke norm. Dat was ook niet de beweegreden voor het kabinet om uiteindelijk toch te kiezen voor de status-quo, de grens van 16 jaar voor bier en wijn. Die achtergrond lag veel meer in de sfeer van het bewerkstelligen van commitment bij de alcoholbranche voor een goede spontane naleving. Het gaat niet om de naleving zelf. Wij hebben in gesprekken met de branche gemerkt dat men bereid is collega's, leden van de club, aan te spreken op slecht gedrag op dit punt. Dat is een belangrijk commitment. Dat commitment bij de branche was niet aanwezig voor de grens van 18 jaar. Ik denk dat hierbij een rol speelt de maatschappelijke acceptatie, waar het commitment van de branche een afgeleide van is. Dat iemand van 17 jaar geen glas wijn bij het eten zou mogen bestellen in een horecaonderneming of geen pils zou mogen bestellen op een terras, is iets waarvoor je de handen in de samenleving niet op elkaar krijgt, zo is mijn stellige indruk. Dat ligt toch weer wat anders bij de softdrugs. Matig alcoholgebruik is maatschappelijk meer geaccepteerd dan gebruik van drugs, zeker gebruik van drugs door jongeren. Vandaar dat ik het wel te verdedigen vind om voor wijn en bier de grens te stellen op 16 jaar en voor drugs op 18 jaar.

Aan het bevorderen van een hogere mate van naleving van de wettelijke bepalingen door de individuele ondernemers gaan wij samen met de sector werken. Nogmaals, men is bereid tot toezicht in eigen kring als het gaat om het handhaven van grenzen waar men zelf de redelijkheid en het belang van inziet.

Diverse sprekers hebben gewezen op het belang van een meer integrale aanpak. Daar ben ik het ook mee eens. Die aanpak zou uit de volgende componenten kunnen bestaan. Ten eerste denk ik dan aan het veel meer dan tot nu toe de verantwoordelijkheid voor naleving van de wettelijke bepalingen bij de sector zelf leggen en aan het binnen de branche hard laten aanpakken van overtreders. Men doet dat graag, zo heeft men mij gezegd, ook uit het oogpunt van concurrentievervalsing. In het verlengde daarvan zouden er nieuwe en scherpere sancties moeten komen. Ook daar is de horecabranche het mee eens. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het sluiten van een café gedurende een of meer weekends wanneer men echt de regels overtreden heeft. In het volgende voorstel tot wijziging van de Drank- en horecawet zal het nieuwe instrument van de bestuurlijke boeten worden geïntroduceerd.

Er is verder gezegd dat het mooier was geweest om de onderhavige wijziging, de volgende wijziging en de alcoholnota tegelijkertijd te behandelen. Ik kan de schoonheid ervan niet ontkennen, maar ik hoop toch dat door mijn toelichting op wat er in die nota en die nieuwe wijziging komt te staan, de Kamer een beeld heeft van het totale pakket.

Bij de volgende wijziging zal ik ook langer stilstaan bij de vraag welke andere effectieve sancties mogelijk zijn. Dan gaat het met name over tijdelijke sluiting, het sneller intrekken van een vergunning, het opleggen van hogere boetes, het aansprakelijk stellen van horecaondernemers en het mee laten betalen aan overlastbestrijding en toezicht.

Een ander element is dat lokale toezichthouders bij het toezicht op de naleving van de Drank- en horecawet een rol kunnen spelen. Ik ben daarover in overleg met mijn collega's van Justitie en Binnenlandse Zaken. Het gaat dan om de vraag of dat toezicht in het reguliere politiewerk geïntegreerd kan worden, daar waar dat voor de hand ligt en niet meteen de noodzaak oproept van heel veel meer blauw op straat. Ik verwacht derhalve de nodige initiatieven van de alcoholbranche om de mate van spontane naleving wezenlijk te verbeteren.

De gememoreerde branchecampagne loopt, naar ik aanneem, gewoon door. Mocht het naleven van de grens van 16 jaar inderdaad toch problematisch blijven, dan zal ik nog eens denken aan de suggestie van de heer Hessing om de grens van 18 jaar in beeld te brengen. Ik heb al gezegd dat het ontbreken van draagvlak daarbij wel een probleem is.

Bij handhaving behoort ook het onderwerp van de leeftijdskaart. Ik ben van mening dat er op dit moment geen aanleiding is om een speciale leeftijdskaart te introduceren. Er zijn voldoende documenten waarmee iemand zijn leeftijd desgevraagd kan aantonen. Essentieel is dat het een document is waar een foto en een geboortedatum op staan. Bruikbaar hiervoor zijn het paspoort, de gemeentelijke identiteitskaart, de OV-jaarkaart voor studenten en het brommerbewijs. Die documenten zijn al in de wet aangewezen of zullen bij besluit worden aangewezen. Het is niet de bedoeling om allerlei kaarten aan te wijzen die uit gemeentelijke initiatieven zijn ontstaan. Dat lijkt mij niet efficiënt. Ik ben het met de heer Pastoor eens dat er dan een soort lappendeken ontstaat. Mocht echter blijken dat het systeem met de bestaande documenten onvoldoende functioneert, dan zou door de sector of door de VNG onder bepaalde voorwaarden een speciale landelijk uniforme leeftijdskaart ontwikkeld kunnen worden.

De heer Van Heukelum vroeg waarom jonge kopers niet strafbaar worden gesteld. De reden daarvoor is dat wij de verstrekker verantwoordelijk maken voor het naleven van de leeftijdsgrenzen en niet de jongere zelf. De achtergrond daarvan is dat dit jonge gebruikers zou criminaliseren. Wij hebben de algemene lijn bij genotmiddelen – alcohol, tabak en softdrugs – dat wij niet de gebruiker criminaliseren, maar de verstrekker. Binnen dat algemene beeld past ook deze bepaling.

De heer Hessing heeft enkele opmerkingen gemaakt over het tappen van alcohol in wegrestaurants. Hij vindt het geen consequent beleid dat dit toegestaan wordt, terwijl de verkoop van alcohol in benzinestations verboden wordt. Daar ga ik graag nog op in. Voorgesteld wordt om de verkoop van alcohol in winkeltjes bij restaurants langs autowegen en autosnelwegen te verbieden net als bij benzinestations en in winkeltjes bij benzinestations. Maar de verstrekking van alcohol in de circa 100 wegrestaurants – overigens ken ik geen enkel restaurant dat niet aan een weg ligt – blijft wel mogelijk en de motivatie is inderdaad gelegen in het multifunctionele karakter van die restaurants. Ik noem de privé-bijeenkomst, zoals de bruiloft, in zaaltjes van wegrestaurants. Er is natuurlijk ook nog een andere overweging aan de orde. Die wegrestaurants worden ook vaak gebruikt om een maaltijd te nuttigen als men op reis is. Nu moet natuurlijk één van de inzittenden van de auto na de maaltijd achter het stuur en die moet zich beperken tot alcoholvrije dranken, maar de andere inzittenden van de auto mogen volgens het kabinet wel een glaasje wijn aan tafel drinken, bijvoorbeeld om het begin van de vakantie te vieren.

Ten slotte kom ik bij de evaluatie. Het wetsvoorstel bevat al een evaluatiebepaling die ertoe strekt, de voorgestelde maatregelen binnen een periode van drie jaar op hun functioneren in de praktijk te evalueren. Dat lijkt mij een zinvolle wettelijke verplichting.

Mijnheer de voorzitter! Hiermee heb ik op hoofdlijnen een reactie gegeven op de inbreng van de Kamer in eerste termijn.

De heer Pastoor (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor de zeer uitvoerige beantwoording. Ik ben vanmorgen begonnen met te zeggen dat het wetsontwerp een aantal lovenswaardige elementen bevat. Dat is een niet geringe kwalificatie. Daarnaast heb ik op het terrein van de tegenstelling tussen wetgeving via AMvB en klip en klare wetgeving een aantal bezwaarpunten naar voren gebracht. De minister heeft daarbij een aantal kanttekeningen geplaatst en ik moet zeggen dat mijn opmerkingen over de reclame voor een deel ondergraven zijn door het stuk over de zelfreguleringscode dat ons vandaag bereikte. Dat moet ik ruiterlijk toegeven. Het neemt echter niet weg dat ons bezwaar op het punt van die vorm van wetgeving overwegend overeind blijft. Vervolgens staan wij voor de vraag wat wij moeten doen als wij dientengevolge zeggen ons te verzetten tegen dit wetsvoorstel. Dat zou betekenen dat daarmee een aantal lovenswaardige uitgangspunten en elementen uit dit voorstel onze zegen niet krijgen. Tegen die achtergrond moet ik constateren dat wij ons niet tegen dit wetsvoorstel zullen verzetten.

De heer Stekelenburg (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ook ik wil de minister bedanken voor de beantwoording van de vragen. De minister heeft nog eens weergegeven wat volgens haar de hoofdlijnen van het wetsvoorstel zijn. Dat had zij zowel schriftelijk in de memories van toelichting en van antwoord als mondeling in de Tweede Kamer ook al gedaan. Ik heb derhalve geen behoefte om daar nu nog verder op te reageren.

Ik heb in ieder geval een aanvullende vraag naar aanleiding van het betoog van de minister. Zij heeft gezegd dat ook de horecabranche bereid is om te handhaven. Zij heeft op een later moment in haar antwoord ook gezegd: de branche neemt zelf een deel van de handhaving op zich. Hoe moet ik mij dat nu voorstellen? Ik ga even terug naar die happy hours, die dan blijkbaar alleen bij ons zouden worden gehouden. Die worden echter ook wel elders gehouden. Stel dat die op het verkeerde tijdstip plaatsvinden en dat er te lage prijzen worden gerekend voor alcohol. Komen dan de plaatselijke afdeling van de Koninklijke Horeca Nederland, het Centraal brouwerijkantoor, de Stiva of het Productschap voor gedestilleerd in actie? Of, om het nog iets concreter te maken, zullen de heren Wiegel, Kamminga en Gruijters dan optreden om die zelfregulering en de handhaving voor de branche vorm te geven? Kortom, hoe moet ik mij dat zo'n beetje voorstellen? Ik ben daar heel nieuwsgierig naar. Hoe gaat dat dan ook met boetes? Ik heb nog niet zo'n goed beeld van de praktische uitwerking.

Voorzitter! Ik vind artikel 18 in ieder geval een goede toevoeging om met name ook rond het EK 2000 op een bepaald moment een instrument in handen te hebben om te kunnen ingrijpen. Ik stel mij voor dat er 5000 supporters vanuit Rotterdam richting Eindhoven komen. Zij komen al een beetje lam van de boot af, zij reizen via Breda langs Tilburg, zij hebben vijf uur over en denken: laten wij eens in Tilburg neerstrijken. Dan wil ik eigenlijk wel in staat zijn om op zo'n moment een paar uur geen alcohol te verkopen. In dat opzicht lijkt het mij dus een goed middel. Ik hoop het overigens niet te hoeven gebruiken.

Voorzitter! Ik kom tot mijn conclusie. Onze fractie was op basis van datgene wat voorlag, al geneigd om met het wetsvoorstel in te stemmen. Nu ook overeenstemming in de branche is bereikt over zelfregulering van de reclame en de promotie, is voor ons nog helderder dat wij voor deze wet zullen stemmen. Ik herhaal wat ik vanmorgen al zei. Deze wet is niet dé oplossing om te veel alcoholgebruik te voorkomen, maar zij is een bijdrage aan de oplossing door preventie, voorlichting, vooral naar jongeren toe, een betere hulpverlening, een striktere wetgeving op het punt van de distributie, zelfregulering op het punt van reclame en promotie door de branche en de inzet van het accijnsinstrument. Om die reden zal mijn fractie steun geven aan dit wetsvoorstel.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik wil namens de fracties waarvoor ik het woord mocht voeren de minister hartelijk bedanken voor de heldere beantwoording. Ik heb al gezegd dat de fracties volledig achter de doelstelling staan. De minister heeft gezegd dat er tot een wat integralere aanpak zal moeten worden gekomen en dat al werkendeweg het een en ander zal worden ingevuld. Wij zien de nieuwe alcoholnota dan ook met belangstelling tegemoet.

Het is naar de mening van onze fracties niet alleen een stap in de goede richting, maar het is zelfs een vaste stap in de goede richting. Hiermee geven wij de steun aan dit wetsvoorstel.

De heer Van Heukelum (VVD):

Voorzitter! Ik wil eveneens beginnen met het uitspreken van dank voor de antwoorden van de minister. In tegenstelling tot de fractie van collega Stekelenburg was mijn fractie aanvankelijk buitengewoon sceptisch over het voorliggende wetsvoorstel, zelfs zodanig dat zij overwoog om daartegen te stemmen. Ik kan de minister nu al zeggen dat dat in ieder geval uit de lucht is, omdat wij de brief van de minister heel positief beoordelen.

Er lag bij ons een groot probleem met betrekking tot de samenwerking met de branche. Ik zeg dat niet, omdat wij nu de branche heilig willen verklaren. Wij willen ook het departement niet heilig verklaren. Wij zeggen wel dat de complexiteit van het alcoholmisbruik zo groot is dat wij dat niet alleen met wetgeving kunnen aanpakken. Het zal met vereende krachten moeten gebeuren. In dat verband ben ik buitengewoon blij met het feit dat de minister inmiddels met het bedrijfsleven een soort akkoord heeft gesloten. Zij is daar positief over; dat geeft ons hoop, maar ik wijs in dit verband op de beruchte algemene maatregel van bestuur uit artikel 2 van het wetsvoorstel. Ik heb in de schriftelijke voorbereiding al gezegd dat dat punt voor ons zwaar weegt. De minister zegt dat de AMvB facultatief is en dat zij niet van plan is om daar gebruik van te maken, tenzij... Er is dus toch enigszins sprake van een stok achter de deur, hoewel de minister dat redelijk relativeert. In dit verband vraag ik haar of zij voortdurend contact met de branche wil houden, zodat morgen niet als een donderslag bij heldere hemel toch een dergelijke algemene maatregel van bestuur uit de lucht komt vallen. Ik heb vanochtend al gezegd dat de branche er recht op heeft om te weten wat de overheid van haar vraagt, zodat zij morgen niet met andere voorschriften geconfronteerd wordt en moet gaan voetballen op een veld met schuivende doelpalen.

Wij kunnen nog heel lang over het reclameverhaal praten, maar mijn fractie heeft vanochtend al aangegeven dat voor haar het probleem niet zozeer bestaat uit de door de wetgever aan de reclame gestelde beperkingen; de wetgever mag immers aan elk aspect van de vrijheid van meningsuiting beperkingen stellen. Ons bezwaar is – daarbij voelen wij ons gesteund door een hele rij van prominente juristen – dat dit via een algemene maatregel van bestuur gebeurt. Ook commerciële vrijheid van meningsuiting is vrijheid van meningsuiting en die kun je alleen beperken bij wet. Wij wachten de hele discussie over artikel 7 van de Grondwet af. Waarschijnlijk zal dan blijken dat de AMvB in die zin moet vervallen dat hij moet worden vervangen door wetgeving.

Ik heb nog een opmerking over de jongeren. Wij hebben al aangegeven dat wij ons grote zorgen maken over het toenemende overmatige alcoholgebruik bij jongeren. Ik ben blij dat de minister daar met de branche een afspraak over heeft gemaakt, maar ik vraag haar toch om meer te doen, zeker bij het voorbereiden van de tweede alcoholnota. Er zijn veel ministeries betrokken bij het drankgebruik door jongeren: het heeft te maken met het grotestedenbeleid, Justitie, BZK, VWS en onderwijs. Ik vraag de minister of zij in nauwe samenwerking met haar collega's tot een integraal beleid wil komen; misschien gebeurt dat al. Dat is niet simpel. Ik heb vanmorgen gewezen op een pas uitgekomen boekje uit de SMO-reeks met de titel "Zelf beslissen over alcohol, tabak, drugs en kansspelen". Ik citeer daar opnieuw uit: "De jeugd in Nederland is op dit moment over het algemeen gelukkiger dan zij ooit is geweest, maar de jongeren die problemen hebben, kampen met een complexere problematiek dan voorheen. Problematisch gebruik van genotsmiddelen is daarvan één van de gevolgen." Het alcoholmisbruik is dus onderdeel van een veel complexere situatie. Ik hoop dat de minister daar in de alcoholnota op zal ingaan.

In het wetsvoorstel is voorzien in een evaluatie. Geldt die evaluatie ook voor de code die de minister met de branche heeft afgesproken? Is er een datum afgesproken of is er regulier overleg, waarbij dit besproken wordt?

Tot slot de verhoging van de accijns op alcoholhoudende drank. Ik wijs de minister op de financiële beschouwingen aan de overzijde in november 1999. Enkele fracties hebben daarbij gepleit voor afschaffing van de accijns op frisdrank. De minister van Financiën heeft gezegd dat hij daar niet voor voelt, niet omdat hij daar principiële problemen mee heeft, maar omdat hij daar dekking voor moet hebben. Het is misschien een goede suggestie om met die willige minister van Financiën in die zin zaken te doen dat hij de accijns op frisdrank afschaft in ruil voor verhoging van de accijns op alcohol; dat zou immers leiden tot een dubbele vermindering van het prijsverschil.

De heer Van Schijndel (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Ik bedank de minister voor haar beantwoording. Haar beantwoording was zeker geen borrelpraat, maar desalniettemin heb ik met haar toch nog enige "borrelnootjes te kraken".

De minister stelt dat een toename van het alcoholgebruik in het algemeen min of meer automatisch leidt tot grotere problemen en excessen. Deze stelling lijkt mij niet helemaal voldoende onderbouwd, maar misschien is die onderbouwing wel te vinden in de tweede alcoholnota. Bovendien is het probleem nu niet echt aan de orde, ook al wijst de minister op de toename van het gewone drankgebruik. Om die toename te onderbouwen gaat zij verder terug in de tijd dan ik heb gedaan. De laatste vijftien jaar is het alcoholgebruik namelijk zelfs iets afgenomen. Het gesteggel over cijfers is echter niet zo heel belangrijk. Dit voorstel richt zich immers met name op de risicogroepen en de risicovolle situaties.

De minister heeft een toelichting gegeven op de nieuwe code. Deze code hebben wij echter pas vanmorgen ontvangen en het was dan ook heel moeilijk om een vergelijking te maken tussen de nieuwe en de oude code. Zij heeft een aantal voorbeelden gegeven. Het voorbeeld dat mij goed is bijgebleven, is het verbod op reclame als het publiek uit meer dan 25% jongeren bestaat. Dat betekent dat popconcerten die voornamelijk door jongeren worden bezocht, niet langer gesponsord zouden mogen worden. Verder zal men bij het EK 2000 het aantal jongeren moeten gaan tellen om erachter te komen of het publiek uit meer dan 25% jongeren bestaat. De contracten hiervoor zijn overigens ook al getekend en het is onmogelijk om die alsnog te ontbinden. De Arena in Amsterdam wordt, als ik mij niet vergis, gesponsord door Carlsberg en dit bedrijf is daardoor een grote sponsor van het EK. Het lijkt mij al met al niet gemakkelijk om voor dit soort problemen een oplossing te vinden, maar het streven van de minister is in ieder geval wel loffelijk.

Ik ben zelf een actief zwemmer en ik kan het dan ook niet laten om nog een enkele opmerking te maken over de zwembaden. De minister heeft gelukkig mijn angst op dit punt grotendeels weggenomen. Zij noemde in dit verband een "natte bar" en ik vraag mij dan toch af wat er zou moeten gebeuren met een strandpaviljoen. Maar misschien zeur ik nu een beetje. Al met al ben ik grotendeels gerustgesteld door de toelichting van de minister. Weliswaar staat de uitleg van de minister zo niet letterlijk in betreffend wijzigingsvoorstel, maar haar toelichting is immers mede bepalend voor de toepassing van de wet.

De minister heeft ook nog iets gezegd over het antidiscriminatieartikel in de vergunning. Op dit moment kan een burgemeester inderdaad de vergunning voor de sluitingstijden intrekken als men constateert dat een discotheek discrimineert. Hiermee wordt wel vaker gedreigd en voormalig burgemeester Van Thijn heeft dit dreigement ook wel eens in daden omgezet. Ik heb voorgesteld om een dergelijk antidiscriminatieartikel op te nemen in dit wetsvoorstel. Men zou dan de drankvergunning kunnen intrekken van bars waar discriminatie plaatsvindt. Ik geef de minister toch in overweging om te laten onderzoeken of dit juridisch mogelijk is. Men kan natuurlijk ook aangifte doen. Het bezwaar daartegen is dat deze strafrechtelijke weg heel erg lang duurt. Mijn voorstel maakt het mogelijk om lik-op-stuk-beleid te voeren.

De minister heeft terecht aangeven dat het verhogen van de leeftijdsgrens naar 18 jaar ertoe zal leiden dat jongeren alcohol langs illegale weg zullen proberen te krijgen. Dit geldt echter ook voor softdrugs, want jongeren gaan ook daar het illegale circuit in om die softdrugs te kunnen kopen. Wellicht is het daarom goed om de leeftijdsgrens te zijner tijd op 16 jaar te bepalen.

Voorzitter! De maatregelen voor jongeren, weggebruikers en sportvoorzieningen worden door deze wetswijziging aangescherpt en dat is voor ons een reden om akkoord te gaan met dit wetsvoorstel.

De heer Hessing (D66):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de beantwoor ding en heb nog slechts een enkel puntje. Ik ben het met haar eens dat de leeftijdsgrens van 18 jaar voor zwak alcoholische dranken moeilijk is te handhaven. Misschien is zoiets inderdaad niet meer van deze tijd, maar uit het oogpunt van handhaving zitten er wel aantrekkelijke kanten aan. Als de minister wil aansturen op een uniforme leeftijdsgrens, dan zou zij eerder kunnen denken aan een verlaging. Inderdaad concentreren de problemen rond de verkoop van softdrugs zich vooral op de verkoop aan 16- en 17-jarigen, die voorheen wel in coffeeshops terecht konden. Hierop wordt streng gecontroleerd en dat is een goede zaak, maar het leidt er wel toe dat zij nu vooral van een grijs circuit gebruikmaken, waardoor de strenge scheiding van soft- en harddrugs in gevaar kan komen. Dit gegeven zou een argument kunnen zijn om bij een uniforme leeftijdsgrens de andere kant op te gaan, maar dat zou weer kunnen betekenen dat voor bijvoorbeeld gokken ook een grens van 16 jaar zou moeten worden gesteld. Ik denk niet dat wij dat zouden willen. Ik hoop dat het denken hierover niet stilstaat. Desondanks gaan wij met het onderscheid tussen 16 en 18 jaar akkoord.

In de uitleg van artikel 2 kan mijn fractie zich geheel vinden. Gelet op de bereikte overeenstemming met de branche is het op dit moment niet opportuun om te denken aan maatregelen, laat staan aan een ingrijpen met behulp van een algemene maatregel van bestuur. Toch weet je maar nooit en daarom lijkt het me een goede zaak om iets in de kast te hebben staan voor het geval dat het niet mocht lukken; die wetenschap kan alle partijen scherp houden.

Ik dank de minister voor haar antwoord op mijn vraag over artikel 18. Ik begrijp dat dit door de gemeenten wordt gebruikt en waardevol wordt gevonden. Wel blijft de vraag overeind staan of de ruime mogelijkheid voor gemeenten van een algemene, permanente drooglegging wenselijk is. De verruiming naar het tijdelijk droogleggen van winkels, naast die van horeca, is in het kader van Euro 2000 begrijpelijk. Dit feit geeft meteen aan dat een dergelijk ingrijpende maatregel alleen in heel bijzondere, bijna noodsituaties, moet gelden. Dan is het meer een vraag van wetsystematiek of deze bevoegdheid in deze Drank- en horecawet moet worden gelegd of in de Gemeentewet, waarin dergelijke noodbevoegdheden al bestaan. Er zijn gedachten om dergelijke bevoegdheden, die betrekking hebben op de openbare orde, te concentreren in een Wet openbare orde. In dat geval is het de vraag of de Gemeentewet niet eerder voor de ingrijpende bevoegdheid van een algemene en permanente drooglegging voor gemeenten in aanmerking komt dan de Drank- en horecawet. Als een wijziging eventueel nog aan de orde is, dan wil ik dit de minister toch in overweging geven. Uiteraard stemt mijn fractie graag in met dit wetsvoorstel.

De heer Ruers (SP):

Voorzitter! Ik bedank de minister voor haar uitvoerige beantwoording. Met name trof haar inleiding mij in positieve zin: zij gaf aan wat de stand van zaken omtrent het alcoholgebruik in Nederland is en wat de betekenis daarvan is. Zij citeerde het streven in het regeerakkoord van terugdringing van overmatig alcoholgebruik en illustreerde een en ander terecht met een aantal feitelijke situaties in den lande. De vervijfvoudiging in het gebruik is natuurlijk enorm. De stabilisering in de laatste jaren zegt niet zoveel, omdat die ook op een veel te hoog niveau kan plaatshebben, wat het geval is. Meer gebruik leidt inderdaad tot meer problemen. De eenvoudige verwijzing naar de aan alcohol gerelateerde misdrijven geeft de grootte van het probleem aan.

De minister heeft gezegd dat zij erg blij is met de nieuwe reclamecode waarover met de branche overeenstemming is bereikt. Daar ben ik niet zo blij mee. Ik vind haar onderbouwing niet erg sterk. Het heeft mij teleurgesteld dat zij met zo weinig weggekomen is. Ik was ook verbaasd. Ik heb gevraagd wat het verschil is tussen haar pittige kritiek van enkele maanden geleden, waarbij zij precies aangaf wat er mankeerde in de opstelling van de branche, en wat er nu is. Wat is er in de tussentijd veranderd? De minister geeft geen expliciet antwoord. Zij somt op wat bereikt is, maar ik snap nog steeds niet waarom zij twee maanden geleden zo'n pittige kritiek had en nu zo blij is met dit resultaat. Ik zie eigenlijk een matiging aan de kant van de minister, maar niet aan de kant van de branche. Zij spreekt over commitment van de branche en over het nemen van verlies. Ik vraag mij werkelijk af wie hier nu haar verlies genomen heeft. Ik denk dat juist de overheid haar verlies neemt en de branche nauwelijks. De vorige week stond een bericht in de Telegraaf waarmee de indruk werd gewekt, dat de minister met een geweldige overwinning was weggekomen. Volgens mij was dat zand in de ogen strooien. Ik denk dat het andersom is. De branche is uitstekend weggekomen. Zij heeft eigenlijk nauwelijks iets hoeven in te leveren, terwijl de minister een eind is teruggekomen op haar eerdere standpunt. Dat vind ik eerlijk gezegd heel jammer. Het voorstel dat er ligt is natuurlijk een verbetering ten opzichte van wat er was. Daar staan wij wel achter. Ik denk echter dat de minister veel meer had kunnen bereiken.

De minister komt ook steeds terug op de zelfregulering door de branche. In dit polderlandschap zijn wij altijd uit op poldermodellen en zelfregulering. Laten wij echter eens kijken wat de zelfregulering in de alcoholbranche ons de laatste tien jaar heeft opgeleverd. Dat is toch een zeer, zeer teleurstellend resultaat? De minister heeft dat zelf in haar berichten van het afgelopen half jaar al aangegeven. Welke reden is er dan nog om te zeggen, dat de zelfregulering in de komende jaren beter zal verlopen? Ik zie dat niet, in ieder geval niet met de aangepaste code die voorligt. Daar zitten vreselijk grote gaten in, waar men gemakkelijk met een alcoholwagen doorheen kan rijden. Dan kan men ook nog wegkomen met te zeggen, dat men conform de code handelt. Bovendien is het een rare situatie dat je de branche die moet verdienen aan de verkoop van alcohol verzoekt om minder te verkopen. Dat is toch een soort contradictio in terminis? Zelfregulering kan op dit gebied naar mijn mening niet.

In de voorlopige overeenkomst die er nu ligt is iets gezegd over terugdringing van de reclame, maar het is mondjesmaat en misschien nog minder dan dat. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat men het aantal muziekzenders voor jongeren gaat beperken of terugdringen. De meest populaire televisiezender in Nederland is, voor de jeugd tenminste, Veronica. Daar gebeurt niets. Dat gaat gewoon door. Iemand voor mij zei al dat het percentage van 25 in de praktijk natuurlijk absoluut niet te meten is. De handhaving op dit punt zal nihil zijn. De minister kan wel zeggen dat dit een vooruitgang is, maar zij laat zich blij maken met een dooie mus.

Hetzelfde geldt voor de happy hours. Naar mijn mening moeten zulke prijsacties gewoon verboden worden. Als zij niet meer kunnen, ben je van het onderzoek af, ook van het onderscheid tussen happy hours, een beetje of niet. Zoals het nu is afgesproken, stelt het niets voor. De afspraak is niet te handhaven en niet te controleren. Stop daar gewoon mee.

De eerste zin in de brief van de minister over toezicht en sanctionering is, dat de alcoholbranche zelf toezicht zal houden. Dat is weer zoiets. Wie houdt er nu toezicht op zichzelf in zo'n moeilijke materie? Als men de branche zichzelf laat controleren, komt er naar mijn mening helemaal niets van terecht. Gelukkig hebben wij nog de AMvB. Hoe gaat de minister de metingen uitvoeren? Wanneer laat zij ons weten of de zelfregulering heeft gewerkt en of zij meent nog verder te moeten optreden? Als het over een jaar of twee jaar niet blijkt te gaan, wie meet dat dan?

Dit brengt mij bij de brief van de heer Kamminga, die schrijft dat er een onafhankelijke commissie komt voor de naleving. Wie stelt de commissie samen? Doet de branche dat weer, bij wijze van zelfregulering of wordt het inderdaad een onafhankelijke commissie? Ik zou, zeker voor de controle, willen pleiten voor een van de branche onafhankelijke commissie. Ook de andere punten blijken boterzachte maatregelen te zijn, zo grijs dat er volgens mij voor de branche een heel goede regeling uit gekomen is, waarmee zij heel gemakkelijk wegkomt. Ik klink negatief; ik weet het. Mijn zorg is dat de maatregelen niet zullen werken zoals de minister verwacht.

Ten slotte. Aan het einde van de eerste termijn heb ik de minister een vraag gesteld over een mogelijk onderzoek naar de effecten van alcoholreclame op lange termijn. Wil de minister geld beschikbaar stellen om dat wetenschappelijk onderzoek te financieren? Het lijkt mij zeer nuttig om dat te doen. Graag hoor ik het antwoord van de minister.

Ik vat even samen. Wij zullen het voorstel steunen, maar wij hebben een zeer kritische ondertoon.

Minister Borst-Eilers:

Mijnheer de voorzitter! Ik spreek mijn erkentelijkheid uit jegens alle fracties, omdat zij allemaal hebben gezegd dat zij het wetsvoorstel zullen steunen. Misschien gaat de meeste waardering uit naar de fracties waarbij er een worsteling is voorafgegaan aan die steun. Onder anderen de heer Pastoor maakte daar gewag van. Ook de heer Ruers gaat vandaag niet echt gelukkig naar huis, heb ik begrepen.

De heer Stekelenburg heeft mij nog een aantal concrete vragen gesteld. Hij vroeg onder andere wie er optreedt als zich overtredingen voordoen, bijvoorbeeld als horeca-instellingen blijven doorschenken aan iemand die dronken is of als een horeca-instelling vlak voor sluitingstijd de prijzen naar beneden gooit in een happy hour. Ik denk dat de heren Wiegel, Kamminga en Gruijters op ieder moment bereid kunnen worden gevonden om een kroegentocht te maken met z'n drieën, maar ik denk toch dat het in de praktijk wat anders werkt. Het gaat er allereerst om wie de overtreding signaleert. Dat zullen vaak andere ondernemers zijn. Reken maar dat men op zo'n pleintje met vijf of zes cafés elkaar scherp in de gaten houdt. Deze ondernemers zullen hun collega daarop aanspreken en zij zullen het bestuur van de branchevereniging ervan op de hoogte stellen. Het bestuur kan overgaan tot royeren van het desbetreffende lid. Ik weet eigenlijk niet hoe erg dat is. Het is een voorbeeld van sancties in eigen kring. Verder zal er een 0900-nummer geopend worden, waar men overtredingen kan signaleren. Burgers kunnen dat doen, maar ook anderen kunnen dat doen. Dan gaat de toezichthouder erop af en dan komen er echte sancties. Zo zal het in de praktijk gaan, denk ik.

De heer Stekelenburg zei dat hij hoopt dat hij artikel 18 niet hoeft te gebruiken. Dat staat in relatie tot hetgeen de heer Hessing zei, namelijk dat hij de hele droogleggingsaffaire wel heel vergaand vindt. Hij hoorde net een burgemeester zeggen dat die het ook ziet als een echte noodmaatregel in een noodsituatie. Ik ben het met de heer Stekelenburg eens dat dit wetsvoorstel niet dé oplossing is, maar een bijdrage eraan.

Ik dank de heer Van den Berg voor zijn steun aan het wetsvoorstel.

De heer Van Heukelum stelde ook enkele concrete punten aan de orde. Hij was blij met de overeenkomst met de branche, omdat hij ons standpunt onderschrijft dat alleen met vereende krachten het probleem kan worden aangepakt en dat een situatie waarin de branche in alle opzichten verzet blijft plegen, terwijl er wel wettelijke regelingen zijn, een moeilijke situatie zou zijn geworden, waarbij je enorme hoeveelheden inspecteurs het land in moet sturen omdat zij te maken krijgen met een branche die probeert om op alle mogelijke manieren de zaak te ontduiken.

Artikel 2, over de reclame-AMvB, is facultatief. Over dat artikel zal er wel voortdurend contact met de branche zijn. Wij hebben besloten, op een aantal punten samen op te trekken. Wij zullen elkaar dus zeer regelmatig zien. Het is helemaal niet de bedoeling om de branche op een gegeven moment te overrompelen met de mededeling dat wij opeens hebben vastgesteld dat het niet werkt en dat er toch maar een AMvB geslagen moet worden. Van beide kanten moet oprecht met deze zaak worden omgegaan.

Dan het punt dat zo'n reclame-uiting eigenlijk niet verboden kan worden bij AMvB. Ik had in eerste termijn niet zo goed begrepen dat daarin het problematische punt schuilt. Ik begrijp echter de redenering. Vrijheid van meningsuiting beknotten kan alleen rechtstreeks in de wetgeving. Toch is de AMvB-constructie in de reclamebeperking wel gebruikelijk. Zij zit ook in de Tabakswet en in het Geneesmiddelenreclamebesluit. Het is ook wel praktisch, in verband met alle details die je regelt. Ik heb echter kennis genomen van de mededeling dat de VVD dit principieel liever anders had gezien.

Ik ben het er helemaal met de heer Van Heukelum over eens dat meer departementen op een of andere manier betrokken zijn bij de problemen die kunnen ontstaan door alcoholmisbruik door jongeren. Dit loopt van de coördinerende bewindspersoon voor de jeugd tot de minister voor Grote Stedenbeleid, de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken, en zo kan ik nog een poosje doorgaan. Het is dan ook mijn stellige voornemen, de uitwerking van de alcoholnota kabinetsbreed te maken, ook in de ambtelijke voorbereiding. Uiteraard wordt de nota een stuk van het kabinet in zijn geheel.

Ik ben het er ook met de heer Van Heukelum over eens dat het met de meeste jongeren in Nederland goed gaat; wij hebben het al vaker in andere stukken gezet. Met 85% is er niets aan de hand; 15% heeft min of meer ernstige problemen. Met de jongeren die ernstige problemen hebben, is ook echt veel aan de hand. Dan is alcoholmisbruik maar een van de dingen en misschien de uiting van diepere, onderliggende problemen. Daar moet je proberen een aangrijpingspunt voor je beleid te vinden.

De wettelijke evaluatiebepaling geldt niet voor de code. Wij hebben wel met de branche afgesproken, maar nog niet uitgewerkt, dat wij op gezette tijden het functioneren van de code zullen bekijken. Ik neem aan dat dit eens per jaar wordt.

De frisdrankaccijns kan alleen helemaal worden afgeschaft met een forse verhoging van de accijns op alcoholhoudende dranken. Het is precies deze schuif waarover ik met mijn collega's in gesprek ben.

Ik dank ook de heer Van Heukelum voor de door hem uitgesproken steun voor het wetsvoorstel.

De heer Van Schijndel stelde nog eens het punt aan de orde van de toename van alcoholgebruik en meer problemen. Het is eigenlijk een statistisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het gegeven dat in de landen waar het alcoholgebruik hoog is, ook de problemen groot zijn. Dan kun je er nog een wetenschappelijk debat over voeren of er een oorzakelijk verband is. Wij zullen in de alcoholnota hierop terugkomen.

Het gaat bij de code om zelfregulering, dus de branche zal zelf voor naleving moeten zorgen en zelf de criteria goed zwart op wit moeten zetten. Die 25% jongeren lijkt misschien niet veel, maar het is wel veel. Nogmaals, ervan uitgaande dat je heel jonge kinderen, baby's en kleuters kunt uitzonderen, kun je bij een normale vertegenwoordiging van de bevolking die naar het voetballen kijkt, op 11% onder de 18 jaar rekenen. Dan is meer dan 25% echt fors. Dit geldt ook voor televisieprogramma's, zeg ik alvast in de richting van de heer Ruers.

Als er sprake is van ernstige discriminatie in een horecabedrijf, bij de toegang of in het bedrijf zelf, kunnen burgemeester en wethouders nu al de vergunning intrekken. De redenering is dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar kan opleveren voor de openbare orde. Op grond van deze redenering hebben zij die bevoegdheid. Dit moeten zij dan natuurlijk wel aannemelijk kunnen maken.

Over de leeftijdsgrens van 16 of 18 jaar voor softdrugs sprak ook de heer Hessing. Ik zei zopas al dat er nu enige complicaties zichtbaar zijn met het verhogen van de grens naar 18 jaar voor de mogelijkheid om in een coffeeshop iets te kopen. Wij blijven heel alert op dit dossier en zien in Europa in diverse landen, zoals Frankrijk en sommige deelstaten van Duitsland, een verschuiving optreden in het standpunt dat het misschien zinvol is, eens wat anders naar cannabis te kijken, ook in vergelijking met alcohol en tabak op het punt van de gezondheidsschade, het aantal doden en al dat soort zaken. Naar onze stellige overtuiging kun je zo'n beweging het beste in Europees verband maken en moet je niet te veel op de troep vooruitlopen, omdat je dan een terugslag kunt krijgen. Verlaging van de minimumleeftijd voor coffeeshops naar 16 jaar kan een signaal afgeven dat snel verkeerd geïnterpreteerd wordt.

Naast dit punt sprak de heer Hessing over drooglegging. De heer Stekelenburg gaf al aan hoe burgemeesters daartegen aankijken: als een echte noodoplossing. Zou er inderdaad een noodbevoegdheid moeten komen voor een permanente of langdurige drooglegging in een gemeente, dan lijkt het mij heel goed, dit in het kader van de noodbevoegdheden vast te leggen in de Gemeentewet. Wanneer de Gemeentewet ook een bepaling gaat bevatten die eigenlijk gelijk is aan wat we nu hierin hebben staan, dan kan die bepaling bij een volgende wijziging uit deze wet verwijderd worden. Het is namelijk goed, zo denk ik, om het allemaal te zien onder de titel van noodbevoegdheden. Dan heb je ook een helder beeld van waar het om gaat en moet je de wet kiezen die daarvoor is aangewezen.

Tot slot kom ik bij de heer Ruers, mijnheer de voorzitter. Deze is eigenlijk het meest ongelukkig van iedereen, want hij zegt dat het allemaal niet veel voorstelt. Ik ben dat uiteraard niet met hem eens. Ik heb, dacht ik, wel degelijk aangegeven dat op de punten jeugdbescherming, verantwoorde verstrekking en geen relatie met verkeer, de branche aanzienlijk verder is gegaan met de code dan waar zij met Kerstmis waren. Aan de andere kant is het zo dat ik de stellige overtuiging heb, dat een Amstel Gold Race mensen niet zozeer tot dronkenschap beweegt. Vandaar dat ik op dat punt inderdaad gezegd heb dat je die sponsoring, omdat daar ook voordelen aan zitten voor de verschillende activiteiten, wel zou kunnen handhaven.

Wij hebben nog eens, om het eens te worden, van beide kanten gekeken wat nu wezenlijk is. Althans, ik heb van mijn kant bekeken wat wezenlijk is voor het doel: het tegengaan van misbruik, het niet uitlokken tot overmatig drinken en dronkenschap. Veruit de grootste stappen zijn naar mijn stellige overtuiging door de branche gezet. Dan zegt de heer Ruers: waarom zouden zij dat in 's hemelsnaam doen? Daar heb ik wel een antwoord op. Men maakt zich daar namelijk serieus zorgen over het imago van alcohol, vanwege al die alcoholgerelateerde zinloosgeweldsdelicten op straat van jongelui die elkaar maar doodtrappen of -steken. Met name in de horecabranche merkt men dat er vanuit de maatschappij een verwijtende blik in hun richting gaat. Zo'n proces leidt uiteindelijk tot nog minder verkoop. Ik denk dat dit hun afweging is.

Wat betreft de vraag van de heer Ruers inzake een onderzoek naar de effecten op lange termijn merk ik op dat wij heel wat onderzoeken hebben lopen, met name door het Trimbosinstituut en aanverwante wetenschappelijke instituten. Ik zal kijken of deze speciale vraag al in onderzoek is en zo dit niet het geval is, vind ik hem belangrijk genoeg om er mogelijkheden voor te zoeken.

Hoe gaan we het allemaal meten en wanneer en door wie? Nu, het is een kwestie van zelfregulering, maar het meten doen we op een gegeven moment wel weer samen. Daarbij moeten we wel even de tweede wetswijziging in de gaten houden. Pas als de sancties en bestuurlijke boetes flink zijn aangescherpt, is er een situatie waarin je kunt spreken van succes of mislukking. Wat er nu ligt, is nog net niet voldoende om te zeggen dat er een stevige doorbraak komt. Het is een belangrijke bijdrage en een stap in de goede richting, maar de tweede wetswijziging, met die sancties, moet er wel snel komen.

Ten slotte ben ik heel blij dat de heer Ruers, zij het dan met wat wel eens heet "gezonde tegenzin", toch zijn steun voor het wetsvoorstel heeft uitgesproken.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven