Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Drank- en horecawet (25969).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Pastoor (CDA):

Voorzitter! Het wetsvoorstel tot Wijziging van de Drank- en horecawet heeft als uitgangspunt de matiging van het alcoholgebruik en het voorkomen van misbruik in specifieke risicosituaties en door bepaalde kwetsbare groepen. Een lovenswaardige beginselverklaring, waar de fractie van het CDA zich volledig achter kan scharen. Dat heldere uitgangspunt vinden wij uitgewerkt terug in onderwerpen als verplichte vaststelling van de vereiste leeftijd en het verbod op het verstrekken van zwakalcoholische dranken in benzinestations en de daaraan verbonden winkels, en in winkels in een restaurant gelegen langs een autoweg of autosnelweg. Minder tevreden zijn wij – en dan formuleer ik het uitermate voorzichtig – over de uitwerking van een drietal (deels) andere onderwerpen, waar met name ons zorgen baart het kiezen voor een eventueel latere AMvB in plaats van klip en klare wetgeving voor dit moment. Die keuze bemoeilijkt in een enkel geval ook de handhaving van de wet. Wij noemen als eerste de controlemogelijkheden van de leeftijdsgrenzen van 16 en 18 jaar. Ik zei het al: het per definitie strafbaar stellen van verkoop beneden die leeftijdsgrenzen is alleen maar toe te juichen. Maar hoe dat te controleren? De wet verwijst in artikel 16, lid 4, naar een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht of een bij krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen document. Wij menen dat artikel 16 zijn kracht voor een deel verliest door een mogelijk toekomstige AMvB aan te kondigen voor een leeftijdsdocument in plaats van het document direct verplicht te stellen. In onder meer het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden heeft men voor dat laatste – naar tevredenheid – gekozen. Het moge duidelijk zijn dat de minister heeft geaarzeld. Ik citeer haar uit de nota naar aanleiding van het verslag – TK 25969, nr. 6 – dat ze vooralsnog niet denkt aan een apart document, maar dat in dit stadium ook niet ten principale van de hand wijst. In de memorie van antwoord op het voorlopig verslag voor de Eerste Kamer wordt in dit verband uitgesproken dat het kabinet gemeenten, het belanghebbende bedrijfsleven of betrokken maatschappelijke organisaties niet zou willen tegenhouden als men met een gezamenlijk initiatief tot introductie van een landelijke leeftijdspas zou komen.

Wij menen dat in de praktijk de omgekeerde redenering opgeld kan en zal doen: nu de wet geen goed handhaafbaar voorstel doet, rest gemeenten en anderen niet anders dan zelf regelingen te treffen voor een leeftijdspas. Het gevolg is een lappendeken van regelingen. Zo sloten bijvoorbeeld op 30 november 1999 de gemeente Texel, de politie Den Helder/Texel, het openbaar ministerie en de Koninklijke Horeca Nederland afdeling Texel een convenant met de overweging om een Texels pasjessysteem te introduceren voor 16-jarigen. Neemt men daarnaast ook in overweging dat een rapportage van de Wereldgezondheidsorganisatie meldt dat in een vijftal Europese landen, waaronder Nederland het toezicht op dit punt onvoldoende is en dat blijkens het zogenaamde handhavingsplan – TK 25984 – het College van procureurs-generaal heeft aangegeven dat een deugdelijke controle vooraf en ter plaatse een conditio sine qua non is voor een effectieve handhaving, dan hadden die twee kritische geluiden alleen al reden moeten zijn voor een effectievere controlemogelijkheid dan artikel 16 aangeeft.

Ik kom bij het tweede punt van kritiek. De minister schrijft in de memorie van toelichting – ik citeer en zeg er meteen bij dat onze fractie daarmee instemt – "alcohol hoort mijns inziens niet op scholen en in ziekenhuizen". In latere stukken wordt ons inziens terecht een uitzondering gemaakt voor wooninstellingen binnen de gezondheidszorg. De stelling van de minister is helder, niet voor misverstand vatbaar. Kijken we dan vervolgens naar de wettekst, dan is daar de trefzekerheid van het door de minister geformuleerde uitgangspunt niet terug te vinden. Artikel 17 immers creëert slechts de mogelijkheid om eventueel en later een AMvB uit te vaardigen met een drankverbod voor instellingen op het terrein van de gezondheidszorg, het onderwijs en in zwembaden. Op onze schriftelijke vraag aan de minister op dit punt zegt zij dat de regering niet direct heeft willen kiezen voor een rechtstreeks werkende wettelijke beperking, maar primair voor eigen verantwoordelijkheid van besturen van accommodaties. Ook onze fractie heeft deze vorm van zelfregulering hoog in het vaandel, maar ons zijn niet of nauwelijks zelfreguleringsinitiatieven of -voornemens terzake bekend. Een wettelijk verbod op dit moment lijkt ons daarom meer in de rede te liggen.

Anders ligt dat met de mogelijke AMvB-regeling voor sportaccommodaties en stadions. Omdat de zelfregulering zich daar wel heeft gemanifesteerd, achten wij daar een stok-achter-de-deur-regeling vooreerst voldoende. Overigens lijkt ons de vraag relevant of na wijziging van de wet via amendementen in de Tweede Kamer het gelijkheidsbeginsel voldoende recht wordt gedaan, nu de wet een drietal soorten instellingen – overigens zonder exacte argumentatie – benoemt nadat een aantal vergelijkbare instellingen zijn geschrapt.

Het derde onderwerp waarover wij met de minister van gedachten willen wisselen en waarover wij onze bedenkingen willen uiten, is de regeling aangaande de reclame voor alcoholproducten. Speciaal voor dit onderwerp zou het van belang geweest zijn over alcoholnota II te beschikken om nader inzicht te kunnen verwerven in de gevolgen van drankreclame en nauwkeurig kennis te kunnen nemen van de aangescherpte code, aangenomen al dat deze dan zou bestaan. Nu is slechts te constateren dat vaststaat dat reclame alcoholgebruik bevordert. De minister zelf heeft in de Tweede Kamer laten weten dat in landen met een verbod op televisiereclame voor gedistilleerd het alcoholgebruik inderdaad lager ligt dan in landen zonder zo'n verbod, namelijk zo'n 16%. Zo heeft Frankrijk sinds 1993 een volledig verbod op televisiereclame voor gedistilleerd en wijn. Daarnaast kennen we nog 13 andere Europese landen met restrictieve bepalingen.

Ik maak eerst een aantal opmerkingen over de zelfreguleringscode. De nota naar aanleiding van het verslag laat weten dat de code tot medio jaren negentig redelijk heeft gewerkt, maar dat er de laatste jaren de sleet in gekomen is. Bovendien is in 1997 de Vereniging van Nederlandse slijters en wijnhandelaren uit de zelfregulering gestapt, omdat men niet langer kon instemmen met de slechte – spontane – naleving van de code. Onze fractie heeft, zoals ik al eerder heb gezegd, zelfregulering hoog in het vaandel. In 1986-1987 heeft het toenmalig CDA-Kamerlid mevrouw Janmaat-Abee in een motie er al op aangedrongen dat het bedrijfsleven de reclamecode zou aanscherpen en in afwachting daarvan eerst zou afzien van een reclameverbod. Of nu sprake is van een aanscherping van de geldende code is na de jongste berichten niet geheel duidelijk, ondanks het feit dat de minister recent nog een deadline heeft gesteld. De minister zegt niet mis te verstaan in haar nadere memorie van antwoord van 9 februari 2000 dat het door de sector ter tafel gebrachte voorstel onvolledig, niet adequaat en qua inhoud volstrekt ontoereikend is. De minister moppert in haar recente nadere memorie slechts op de sector en de sector moppert in brieven aan Kamerleden over het departement. Intussen heeft de minister op 31 maart jongstleden aan de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer laten weten dat zij op 4 april opnieuw met de alcoholbranche zou spreken over een wezenlijk aangescherpte zelfreguleringscode. Kan de minister ons informeren wat de stand van zaken van dit moment is?

Naar ons oordeel was de meest voor de hand liggende constructie geweest een wettelijke verankering van bepalingen die gebaseerd zijn op een zelfreguleringscode in aangescherpte vorm. De nu gecreëerde wetsbepaling met een eventueel toekomstige actie via een AMvB achten wij in het licht van het eerder uitgesprokene niet voldoende effectvol in het kader van het uitgangspunt van de wet.

Resumerend menen wij dat het zo onomwonden en ongeclausuleerd omschreven uitgangspunt in wetsontwerp en memorie van toelichting "matiging van het alcoholgebruik in het algemeen en het voorkomen van misbruik in specifieke risicosituaties en door bepaalde kwetsbare groepen" geen recht wordt gedaan door met name de inhoud van de drie wetsartikelen, die ik hiervoor aangaf. Daar komt bij dat de inhoud van de wet, zoals deze luidt, op een enkel punt niet adequaat handhaafbaar is.

Wij wachten het antwoord van de minister met belangstelling af.

De heer Stekelenburg (PvdA):

Voorzitter! Toen de griffier mij enkele weken geleden vroeg hoeveel spreektijd ik in eerste termijn nodig zou hebben om over de Drank- en horecawet te spreken, heb ik vijftien minuten opgegeven. Er was toen nog veel onzekerheid over gesprekken die plaatsvonden tussen de minister en de alcoholbranche. De verwijten vlogen over en weer en er werd heel fanatiek, ook door Tweede-Kamerleden die zich vertolker maakten van de branche, op de minister "ingepraat". Vanochtend hadden wij bij de post de brief die naar de Kamer is gestuurd, waarin de reclamecode wordt weergegeven met een uitvoerige bijlage. Nu dat geregeld is, kan ik er wat korter over zijn. Er kan in een week heel veel gebeuren. Je kunt zeggen dat de "staalharde" opstelling van de minister die van geen wijken wilde weten, ertoe heeft geleid dat de alcoholbranche bereid was om alsnog de reclamecode dusdanig aan te passen dat er nu een voorstel op tafel ligt waardoor een van de springende punten uit het wetsvoorstel is opgelost op een manier die in onze ogen heel bevredigend is. Dat geldt ook voor de afspraken over de happy hours. Ze zijn niet echt teruggedrongen, maar er is in ieder geval een zekere regulering in aangebracht. Ik kom daar zo nog even op terug.

De Partij van de Arbeid en vooral haar voorganger de SDAP hadden grote groepen geheelonthouders in hun midden. Aan het begin van de vorige eeuw vluchtten mensen in de alcohol om de armoede te vergeten. Vooral aan de linkerkant van het politieke spectrum ontstond toen een soort tegenbeweging – de blauwe knoop, de blauwe jeugd, de blauwe beweging – die probeerde duidelijk te maken dat alcoholgebruik heel slecht was. Met het toenemen van de welvaart is het alcoholgebruik ook in onze kringen meer geaccepteerd. Het is nu de gewoonste zaak van de wereld dat een opening gevierd wordt met een glas champagne of dat na een spannende politieke nacht in deze Kamer gezegd wordt: nu eerst een borrel of een biertje. Of dat we afscheid nemen van een collega met een biertje en niet alleen omdat hij voorzitter is van het Centraal Brouwerijkantoor.

Dat laat onverlet dat alcoholmisbruik nog steeds een maatschappelijk kwaad is dat krachtig moet worden bestreden, omdat het leidt tot verslaving, tot schadelijke effecten voor betrokkene en zijn of haar omgeving en de samenleving in totaliteit. Ook de maatschappelijke kosten van alcoholmisbruik zijn groot. Ik denk even aan de rol van alcohol in het verkeer en alle risico's die dat met zich meebrengt. Hoewel er geen oorzakelijk verband is met het aantal doden in het verkeer – dit weekend weer negen – zou je toch graag willen weten wat bij de ongelukken die hebben plaatsgevonden de relatie met alcohol is.

Iedereen draagt een verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan matiging. Dat geldt voor de overheid, de producenten, de verkopers en voor ieder individu. De vraag die voorligt, is of de wet die wij behandelen bijdraagt aan het vermijden van overlast ten gevolge van drankmisbruik voor de maatschappij. Het gaat daarbij om de effecten die beoogd worden en de daadwerkelijke handhavingsmogelijkheden. Door het aannemen van de wet zal niet plotseling het percentage van het alcoholgebruik enorm dalen. Dat hangt vooral samen met de zeer moeilijke handhaving die bij deze wet aan de orde is. De wet levert een bijdrage aan het verminderen van het alcoholprobleem, maar is niet dé oplossing ervan.

Ik zei net al dat het nodig blijft dat iedereen zijn of haar verantwoorde lijkheid neemt om indien dit nodig en noodzakelijk is, zich te matigen. Daarbij is een goede mix tussen wetgeving en zelfregulering van groot belang. Deze wetgeving dient met name gericht te zijn op jongeren als het gaat om reële zorg voor de negatieve effecten van alcoholmisbruik en er moet ook geen wetgeving komen die niet of nauwelijks bijdraagt aan beoogde maatschappelijke effecten en moeilijk te handhaven is.

Daarom wil ik eerst iets meer zeggen over de wet. Ik ga eerst terug naar de reclamecode. Er bestond een code. Iedereen kent de teksten daaruit: drank maakt meer kapot dan je lief is; glaasje op, laat je rijden; ik ben zat... En wie ben jij? – de nieuwe campagne van de studentencorpora – kortom, allerlei teksten die gebruikt worden om een zekere nuancering aan te brengen bij alle alcoholreclames die we regelmatig zien. Over die code was veel discussie en die zal er nog wel enigszins blijven. We zijn de afgelopen maanden bestookt met allerlei positieve en negatieve ervaringen over de code. In de wet is een algemene maatregel van bestuur opgenomen als een stok achter de deur, indien de zelfregulering bij de beperking van de reclame onvoldoende werkt. De Tweede Kamer heeft hier een voorhangprocedure aan verbonden. Mijn fractie is het ermee eens dat een algemene maatregel van bestuur achter de hand wordt gehouden. In mijn tekst stond: en dringt aan op intensief overleg met de branche, zodat de algemene maatregel van bestuur in de kast kan blijven. Ik heb de indruk dat het overleg dat er geweest is, een aanvaardbaar compromis heeft opgeleverd. Ik denk dat zo'n aanvaardbaar compromis er ook gekomen is omdat die wet met de mogelijkheid tot die algemene maatregel van bestuur er lag. In dat opzicht heeft dit heel nadrukkelijk gewerkt om partijen willig te maken. Het was een intensieve discussie. De verwijten vlogen over en weer. De heer Pastoor had het daar ook al over. De minister zegt zelf in de nadere memorie van antwoord dat het voorstel van de branche onvoldoende was en reageerde woedend. Overleggen worden afgezegd. Daarover vinden ook weer verwijten plaats. Er verschijnt een rapport van de Stichting alcoholpreventie en het Nationaal instituut voor gezondheids- en ziektepreventie over drankreclame. Dat is een soort zwartboek. Daar wordt ook op gereageerd op een manier alsof er plotseling allerlei onheil over het land is gekomen. Kamerlid Udo beschuldigt de minister van een hetze tegen de alcoholindustrie, kwalificaties die behoorlijk stevig waren. Kortom, het ging nogal tekeer op dat veld. Het verdient daarom alle complimenten dat er nu ondanks die vechtpartijen overeenstemming is bereikt en dat er nu witte rook is, een ander genotsmiddel.

Wij zijn het eens met de kritiek van de regering op allerlei uitingsvormen die beogen om drankgebruik te stimuleren. De happy hours zijn daar een duidelijk voorbeeld van. Een situatie waarbij jongeren in studentensteden op vrijdagmiddag vaak door een goed op de computer uitgekiend systeem van kroeg naar kroeg trekken en zich tegen heel weinig geld vol kunnen laten lopen met alle gevolgen van dien, behoort aangepakt te worden. In de brief die de minister vanochtend stuurde, wordt gezegd dat in ieder geval de horeca duidelijk zal meewerken om te proberen het aantal happy hours terug te brengen en te reguleren. Overleg met kroegbazen in mijn eigen gemeente heeft in bepaalde situaties al tot aanpassingen geleid, waardoor de range van alle kroegen afgaan en daar goedkoop drank nuttigen, voorkomen is. Ik denk dat een verdere stimulans op dat terrein heel goed zou zijn.

Ook de maatregelen gericht op het instellen van een leeftijdsgrens bij verkoop en toegang tot discotheken hebben onze steun, waarbij ik met de heer Pastoor van mening ben dat het niet zo makkelijk is om dat te handhaven. Als je echter zo'n maatregel neemt, dan is er ook een mogelijkheid om in te grijpen als zich bepaalde zaken voordoen. Er is veel te zeggen, zoals aan de overkant ook is gebeurd, over het toelatingsbeleid en de controle erop. Systemen zullen heus niet waterdicht zijn, maar toch is het signaal goed en kunnen zaaleigenaren aangesproken worden op het handhaven van de leeftijdsgrens. Al met al heeft de algemene maatregel van bestuur zijn nut al bewezen. Wat ons betreft is het prima om deze in de wet te handhaven.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb er geen behoefte aan om het debat in de Tweede Kamer over te doen. Bovendien zijn in de schriftelijke voorbereiding al zeer vele vragen beantwoord. Ik volsta daarom met de volgende vragen en opmerkingen.

In artikel 1 wordt gesproken over leidinggevenden. Dat is op zichzelf een verbetering ten opzichte van vroegere teksten over eigenaren, want dat zijn er niet zo erg veel. Toch heb ik aarzelingen of de eisen die gesteld worden aan leidinggevenden in de horecabedrijven en de eisen die in artikel 5 worden gesteld, voldoende garantie bieden dat de invloed van criminelen in de horecabranche daarmee beperkt kan worden. De rechtsvorm commanditaire vennootschap komt veel meer in trek en omdat de vennoten onbekend mogen blijven, is dat een risico. Mijn vraag is of de minister in de alcoholnota wellicht het aspect hoe je leidinggevenden of eigenaren enigszins kunt screenen in relatie tot toenemende criminaliteit in de horeca, onder ogen wil zien en daarop adequate maatregelen wil voorbereiden.

In artikel 18 krijgen gemeenten de mogelijkheid om de verkoop van alcohol te verbieden. Is er een relatie tussen het moment van aannemen van deze wet en het EK 2000 dat in juni begint? Met andere woorden, hebben we artikel 18 uit de wet nodig om adequate maatregelen te kunnen nemen in het kader van alcoholverkoop rond EK 2000?

Ik wil de minister vragen om in alcoholnota II nog eens stevig in te gaan op de rol van anderen dan horeca-exploitanten en de branche bij het ontmoedigingsbeleid. De horeca-exploitanten en de branche hebben nu eenmaal belang bij grote verkopen. Wie en wat kan in dit verband voor de countervailing power zorgen?

Ik heb met veel interesse een artikel in Intermediair van 23 maart gelezen onder de titel: vechten om bier. Daar wordt uitvoerig verslag gedaan van de lobby met oog op de wet die wij nu behandelen. Ik kan het artikel in uw belangstelling aanbevelen. Mijn vraag aan de minister is of deze harde en professioneel overigens goed uitgevoerde lobby op haar departement als schadelijk of vervelend wordt gezien. Of vindt men het horen bij de manier waarop belangen behartigd kunnen en mogen worden? Overigens heb ik uit mijn vorige beroepsleven geleerd dat onder druk alles vloeibaar wordt en dat past een beetje bij deze wet en de opstelling van de minister. In dat opzicht is het nogmaals goed dat die reclamecode gekomen is.

Graag zie ik de reactie van de minister tegemoet.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Alcohol is niet alleen de meest bekende en de meest gebruikte drug, maar is ook al zo oud als mensenheugenis. Het gerstebier, de wijn, ze hebben al een lange geschiedenis achter de rug. Op oude wandtekeningen in bijvoorbeeld grafkelders zijn taferelen aangetroffen die duiden op het (vaak overmatig) gebruik van alcoholhoudende drank. Al in de Griekse oudheid behoorde de wijn tot het dagelijks voedsel. In de Middeleeuwen werd het een onderdeel van het dagelijks voedsel, het was normaal om bij het ontbijt een bord biersoep te verorberen. Rond het einde van de 15de eeuw werd het distillaat brandewijn als genotmiddel populair. Aanvankelijk was brandewijn alleen op recept verkrijgbaar; het werd onder meer gebruikt om pest en jicht te bestrijden. Later ontstond het inwendig gebruik. Dit gebruik werd echter onderworpen aan strenge controle. Voorzover ik het heb kunnen nagaan, was dit het eerste alcoholmatigingsbeleid in ons land.

Hoewel in diverse landen straffen werden opgelegd aan diegenen die dronken in het openbaar werden aangetroffen, won de alcohol steeds meer terrein, ofschoon de overheid, de kerken en maatschappelijke organisaties felle tegenstand boden. Toen het niet lukte alcohol te verbieden, kwam het tot legalisering en het heffen van accijns. Inmiddels weten wij veel beter dan vroeger wat de schadelijke effecten zijn van alcoholmisbruik, zowel maatschappelijk als voor de gezondheid van mensen. Het is bekend dat het sterftecijfer onder alcoholisten veel hoger is dan onder matige of niet-drinkers. Zo is vroegtijdige sterfte van alcoholisten, opgenomen in klinieken, twee- à driemaal zo hoog als onder de bevolking in het algemeen. Bij personen onder de veertig jaar is de sterfte zelfs negen keer zo hoog. Nog een ander voorbeeld. Voor zwangere vrouwen levert het gebruik van alcohol onverantwoorde risico's op voor het ongeboren kind. Tijdens de zwangerschap drinken, zo blijkt uit onderzoek, twee op de drie vrouwen meestal kleine hoeveelheden alcohol. En hoewel dit al schadelijk kan zijn, zijn de gevolgen bij alcoholmisbruik, waarbij het ongeboren kind in de baarmoeder al wordt blootgesteld aan alcohol, heel ernstig. Het intellectueel en motorisch functioneren kan bij kinderen worden beschadigd. En er worden ook nogal eens afwijkingen aan hart, skelet, nieren en geslachtsorganen geconstateerd. Bij zware FAS (foetaal alcohol syndroom) ondervindt het kind blijvend nadelige effecten op het gebied van de lichamelijke ontwikkeling, de ontwikkeling van motorische vaardigheden, de verstandelijke, de emotionele en de sociale ontwikkeling. Het FAS is samen met het syndroom van Down één van de belangrijkste oorzaken van mentale achterstand bij kinderen in de westerse wereld. En wat te denken van de naar schatting in ons land 250.000 kinderen die dagelijks geconfronteerd worden met alcoholproblemen van de ouders waarbij, zo leert ons, deze kinderen nauwelijks in beeld komen, tot hun – vaak blijvende – schade?

Alcohol is maatschappelijk geaccepteerd en wordt kennelijk niet als een probleem gezien. Over de gevolgen in het verkeer ten gevolge van drank behoeven wij verder niet uit te wijden. Hulpverlening aan verslaafden vinden onze fracties – want ik spreek ook namens de fracties van RPF en GPV – dan ook uitermate belangrijk. Deze hulpverlening aan verslaafden heeft naar onze mening alles te maken met levensbeschouwing en levensdoel. Om deze reden is de levensbeschouwelijke hulpverlening aan verslaafden uiterst belangrijk en dient zij door de overheid volwaardig te worden behandeld en ook voldoende te worden gesubsidieerd.

Voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat de centrale doelstelling alcoholmatigingsbeleid onze instemming heeft. Wel hebben wij nog een aantal vragen als het gaat om de handhaving. Willen wij de horecagelegenheden goed controleren, vooral als het om leeftijdsgrenzen gaat, iets wat wij uiterst belangrijk vinden, dan is een daadwerkelijke intensivering van de handhaving in bredere zin vereist. En, voorzitter, daar ligt naar de mening van onze fracties een probleem. Natuurlijk hebben wij geconstateerd dat door de voorliggende wetswijziging de Drank- en horecawet in belangrijke mate wordt gemoderniseerd en vereenvoudigd. Dat is dus een pluspunt, maar wij vragen ons af of de stap vooruit toch niet te klein is. Er zou veel meer sprake moeten zijn van integrale benadering van de aspecten van openbare orde en volksgezondheid, niet alleen op het terrein van de alcohol, maar ook op aanpalende terreinen zoals prostitutie en gokken. Wij hebben begrepen dat ten aanzien van de integrale aanpak een deelproject zal worden opgestart en wij wachten met belangstelling de uitkomsten hiervan af.

Zoals al gesteld, vinden wij de intensivering van de handhaving met betrekking tot de consumentenleeftijdsgrenzen erg belangrijk. Dit geldt ten aanzien van de horecagelegenheden alsook ten aanzien van de slijterijen. Wij kennen de geweldige problemen bij manifestaties waarbij alcoholgebruik vrijwel altijd aan de orde is, maar ook zal er veel meer handhaving moeten zijn rond de horecavestigingen. Kan de minister meedelen of hier voldoende politiecapaciteit voor kan worden vrijgemaakt? Dat is vaak de zorg, zoals blijkt als je je oor te luisteren legt bij de mensen die het in de praktijk moeten doen.

Wij willen nog een keer benadrukken dat naar onze mening het voor de hand zou liggen dat de rol van de burgemeester nadrukkelijker in beeld zou komen. Op basis van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester immers belast met het toezicht op onder meer horecabedrijven. In de meeste gemeenten wordt daarom het beleid ten aanzien van de horeca ook door de burgemeester uitgevoerd. Wij vinden dat om die reden de bevoegdheden in de Drank- en horecawet ook bij de burgemeester moeten worden neergelegd. Waarom, zo vragen wij, is hiervoor niet gekozen? Nu de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) in werking is getreden, zijn er ook bepalingen over toezichthouders aan de AWB toegevoegd. Daarom dient in bijzondere wetten uitdrukkelijk de bevoegdheid te zijn opgenomen om toezichthouders aan te wijzen. Is het dan niet vanzelfsprekend dat er op lokaal niveau toezichthouders moeten kunnen worden aangewezen? Waarom is er dan geen formele grondslag voor in de wet opgenomen?

Ten slotte, voorzitter, wijzen wij erop dat reeds geruime tijd het voornemen bestaat om het Besluit eisen zedelijk gedrag op basis van artikel 5, derde lid, aan te passen. Mogen wij van de minister vernemen wanneer deze wijziging tot stand gekomen is of wordt gebracht?

Voorzitter! Met belangstelling wachten wij de beantwoording af.

De heer Van Heukelum (VVD):

Mijnheer de voorzitter! In de eerste decennia van deze eeuw – en dan bedoel ik dezelfde eeuw als de heer Stekelenburg deed; alleen moet die eeuw in mijn ogen nog eindigen; dat gebeurt dan aan het eind van 2000 zeg ik in overeenstemming met de stellingname van onze voorzitter – was op meerdere plaatsen in ons land het drankmisbruik hoog. Al tijdens mijn schooljaren werd verteld dat in mijn woonomgeving – ik heb het dan over Noord-Nederland, maar dat zal elders wel niet veel anders zijn geweest – land- en veenarbeiders veelvuldig gebruik zo men wil misbruik maakten van in die tijd vooral jenever. De oorzaken hiervan waren gelegen in allerbelabberdste economische en sociale omstandigheden. Armoede en ellende doen veel mensen blijkbaar vergetelheid zoeken in drank.

Nu, anno 2000, is Nederland een welvarende natie. Het gaat ons grosso modo beter dan ooit. En wat zien wij, voorzitter? Het alcoholmisbruik neemt eerder toe dan af! De Telegraaf van 30 oktober 1999 vermeldt met vette letters: "Drankmisbruik jongeren zorgelijk". In de memorie van antwoord bij het voorliggende wetsvoorstel gaat de minister in een uitgebreide analyse in op de toegenomen en toenemende problematiek van het alcoholmisbruik. En die analyse stemt niet tot vreugde.

Armoede en ellende, voorzitter, hebben veelal alcoholmisbruik tot gevolg, maar welvaart blijkbaar ook. Het geeft aan dat wij te maken hebben met een buitengewoon moeilijk te bestrijden fenomeen. Alcoholmisbruik komt blijkbaar op alle plaatsen, onder alle omstandigheden en in alle tijden voor. De vraag die mijn fractie in hoge mate intrigeert, is wat de huidige oorzaken van het drankmisbruik zijn. Uit de crisisjaren is dit bekend: ellende en armoede. En daar kon aan gewerkt worden. Maar nu? In hoeverre is hiernaar onderzoek gedaan? Dat zal ongetwijfeld gebeurd zijn, zoals naar alles in dit land. Is de minister met ons van mening dat bestrijding van alcoholmisbruik alleen echt effectief kan zijn als zij zich richt op de oorzaken ervan en dat, als dit niet gebeurt, wij ons voornamelijk bezighouden met symptoombestrijding? Dat wil zeggen: veel wet- en regelgeving en veel voorlichting en preventie, maar geen aanpak van de wezenlijke oorzaken.

In dit verband is het merkwaardig te constateren dat sedert de laatste 10 à 15 jaar de totale alcoholconsumptie in ons land afneemt. Heeft de minister hiervoor een verklaring? Tevens valt te constateren dat sinds een jaar of tien, vijftien en misschien nog wel meer het gebruik van gedistilleerd afneemt, het gebruik van bier zich min of meer stabiliseert en het gebruik van wijn enorm is gestegen. Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat alcoholmisbruik zich meer voordoet bij gebruikers van bier en gedistilleerd dan bij gebruikers van wijn. Kan de minister dit bevestigen en zo ja hoe verklaart zij dan het dalend gebruik van bier en gedistilleerd in relatie tot het toegenomen alcoholmisbruik?

Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie hecht grote waarde aan een adequate, zo u wilt harde aanpak van het overmatig alcoholgebruik. In de memorie van antwoord geeft de minister aan dat zij ervan overtuigd is dat het voorliggende wetsvoorstel een bijdrage zal leveren aan matiging en aan preventie van misbruik. Mijn fractie heeft hier echter de nodige twijfel over. In de nadere memorie van antwoord geeft de minister ook aan dat wij van dit wetsvoorstel geen al te hoge verwachtingen moeten hebben. Maar is dit wetsvoorstel dan geen gemiste kans? Het wetsvoorstel beoogt aanscherping van de huidige regelgeving, maar wij moeten constateren dat de naleving van de huidige wet – ik heb daar in de schriftelijke voorbereiding ook al op gewezen – in veel opzichten al niet werkt. Wat geeft de minister dan de overtuiging dat aangescherpte regelgeving wel zal werken?

De minister heeft aangegeven dat zij binnenkort met een nieuwe alcoholnota zal komen, op basis waarvan adequate maatregelen ter bestrijding van drankmisbruik kunnen worden genomen. Kan de minister meedelen wanneer deze nota komt? Kan zij aangeven of deze nota ook een analyse van de oorzaken van drankmisbruik zal bevatten?

Voorzitter! Mijn fractie heeft bij de schriftelijke voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel gesteld dat naar haar mening de minister met dit wetsvoorstel eerder het totale gebruik van alcohol wil beperken dan het misbruik bestrijden. De minister geeft aan dat naar haar mening een daling van het totale gebruik van alcohol zal leiden tot vermindering van het misbruik. Waarop baseert de minister dit? Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking drinkt niet of minder dan drie glazen per dag. Als dat bijvoorbeeld met de helft vermindert dan is daarmee nog geen halt toegeroepen aan het alcoholmisbruik.

De minister legt een zware claim op het desbetreffende bedrijfsleven, mee te werken aan een bestrijding van overmatig drankgebruik en misbruik. Mijn fractie onderschrijft de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven in dezen. In dit verband bevreemdt het ons echter dat de minister niet de gebruiker – beter gezegd de misbruiker – aanpakt. Auto's kunnen hard rijden, maar wij hebben wettelijk vastgelegd dat er in dit land maximumsnelheden gelden. Als iemand die overschrijdt, wordt hij/zij gestraft. Daarbij geldt: hoe groter de overschrijding, des te hoger de straf. Wij zeggen echter niet tegen de autofabrikanten dat zij gestraft worden omdat hun auto's te snel zijn. Waarom gebeurt zoiets niet bij gebruikers van alcohol? De alcoholbranche mag niet verkopen aan jongeren, maar het is minderjarigen niet verboden alcohol te kopen. Die logica ontgaat ons ten enenmale. Wij spreken jongeren op hun gedrag aan, en terecht, maar waarom worden misdragingen van jongeren, in dit geval de aankoop van alcoholische dranken, niet bestraft?

Voorzitter! Uit de pers hebben wij begrepen dat de minister inmiddels een akkoord heeft bereikt met de alcoholbranche over een nieuwe, aangescherpte code. Van collega Stekelenburg hoorde ik dat er vanmorgen een brief bij de post lag. Ik heb die nog niet gezien. Mijn fractie is met deze ontwikkeling blij. Willen wij iets doen aan het overmatig alcoholgebruik en aan alcoholmisbruik dan is een gezamenlijke inspanning noodzakelijk. Als overheid en bedrijfsleven elkaar continu in de haren zitten over passende maatregelen, zoals gebeurd is in de afgelopen periode, dan gebeurt er in ieder geval niets. In dit verband wil mijn fractie graag van de minister vernemen hoe zij de aangepaste code van het bedrijfsleven beoordeelt. Nog onlangs bestempelde de minister de aangescherpte code als volstrekt onvoldoende. Wat is er sindsdien veranderd dat tot een aanvaardbaar compromis heeft geleid?

Voorzitter! Zoals gezegd, heeft de alcoholbranche naar de mening van mijn fractie zeker een eigen verantwoordelijkheid in dezen. Maar het bedrijfsleven heeft ook recht op duidelijkheid van de kant van de overheid. Weet de branche wat de minister van haar verlangt en komt dat in de huidige code voldoende tot uiting? Het kan naar onze mening niet zo zijn dat er morgen of overmorgen nieuwe regels van de zijde van de overheid gesteld worden. Dat zou neerkomen op voetballen op een veld met schuivende doelpalen. Hoe is de voortgang van de code geregeld? Zijn er afspraken gemaakt over een evaluatie en, zo ja, op welke termijn zal deze plaatsvinden? Wij vernemen graag de mening van de minister hierover.

In dit verband willen wij aandacht vragen voor de in artikel 2 van het wetsvoorstel voorgestelde algemene maatregel van bestuur. De minister heeft aangegeven dat dit artikel min of meer als een stok achter de deur fungeert voor de alcoholbranche. In hoeverre is deze mogelijke AMvB nog nodig nu de minister een akkoord met de branche heeft bereikt over een aangescherpte code? Bij de schriftelijke voorbereiding, voorzitter, heeft mijn fractie aangegeven grote moeite te hebben met deze in artikel 2 genoemde AMvB.

Met mijn fractie constateert de minister dat artikel 7, lid 4, van de Grondwet, handelsreclame uitsluit van de in Nederland heersende vrijheid van meningsuiting. Daarover dus geen misverstand. Maar de minister gaat een stap verder als zij in de memorie van antwoord stelt "dat de vrijheid van meningsuiting niet voor commerciële communicatie geldt, hetgeen uit allerhande bestaande reclamebeperkingen zou blijken". Uit een onderzoek van prof. mr. Dommering uit 1998 blijkt dat uit jurisprudentie van de Raad van State, de Hoge Raad en de lagere rechters blijkt dat artikel 7, lid 4, van de Grondwet vaak ontweken wordt door kwesties te toetsten aan artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Met betrekking tot artikel 10 van het EVRM stelt de minister "dat de regering geenszins van oordeel is dat artikel 10 EVRM het recht op de vrijheid van commerciële meningsuiting beschermt". Hoe kan de minister dit standpunt volhouden als met betrekking tot dit artikel door het Europees Hof expliciet is gesteld dat "information of a commercial nature" onder de bescherming van artikel 10 EVRM valt?

Maar ook over artikel 7, lid 4, van de Grondwet valt nog wel het een en ander op te merken. Door de minister van Binnenlandse Zaken is in maart 1999 de commissie "Grondrechten in het digitale tijdperk" geïnstalleerd. In de opdracht van deze commissie vraagt de regering onder meer om concrete voorstellen tot wijziging van artikel 7 van de Grondwet. De commissie heeft voorzover ik weet nog niet gerapporteerd, zodat wij dus nog even moeten afwachten, maar voor mijn fractie is het zeer de vraag hoe in het huidige digitale tijdperk, met onder meer internet en internationaal opererende media, artikel 7, lid 4, van de Grondwet handhaafbaar is.

In dit verband is het interessant kennis te nemen van een preadvies van een commissie van de Vereniging voor media en communicatierecht inzake een nieuwe tekst voor artikel 7 van de Grondwet. In dit preadvies is lid 4 van artikel 7 geschrapt. De commissie schrijft daarover onder meer: "In de laatste plaats kent het vierde lid een moeilijk te verdedigen uitzondering voor handelsreclame." De commissie is weliswaar van mening dat beperking van vrijheid van meningsuiting mogelijk is doch dat dit in zijn algemeenheid geldt en "bij of krachtens wet" moet worden vastgesteld. Dit spoort precies met de mening van mijn fractie: beperking van de vrijheid van meningsuiting, ook van commerciële meningsuiting, is zo ingrijpend en zo fundamenteel dat dit naar onze mening niet bij AMvB dient te geschieden. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister in dezen.

Voorzitter! Ik rond af. Mijn fractie heeft bij de schriftelijke voorbereiding aangegeven de nodige twijfel te hebben bij de handhaafbaarheid en de effectiviteit van meerdere onderdelen van dit wetsvoorstel. Ik ben daar nu niet weer op ingegaan. Het zou, vrees ik, alleen leiden tot een herhaling van zetten. Een in november jongstleden verschenen studie in de ons allen denk ik wel bekende SMO-reeks onder de titel "Zelf beslissen over alcohol, tabak, drugs en kansspelen", sterkt ons in onze overtuiging dat de voorliggende wetswijziging niet of nauwelijks zal bijdragen aan vermindering van overmatig alcoholgebruik en van misbruik. Daarvoor is meer, veel meer nodig. Een intensieve samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven is daarbij, volgens genoemde studie, een conditio sine qua non. Dit laat onverlet dat wij kunnen instemmen met een aantal preventieve en repressieve maatregelen, opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel. Wij betreuren het echter dat de minister niet met meer adequate maatregelen ter bestrijding van alcoholmisbruik komt. Met meer dan gewone belangstelling zien wij dan ook nadere maatregelen terzake, mogelijkerwijs in de alcoholnota, tegemoet.

Ernstige bezwaren heeft mijn fractie, zoals gesteld, tegen de in artikel 2 voorgestelde AMvB. In dit verband herhaal ik onze vraag aan de minister, in hoeverre deze AMvB nog nodig is nu zij met de alcoholbranche overeenstemming heeft bereikt over een aangescherpte code. Is artikel 2 daardoor niet min of meer overbodig geworden?

Tot slot zouden wij de minister in overweging willen geven om te zijner tijd naast een evaluatie van de code ook een evaluatie van de huidige wet te laten plaatsvinden.

Mijn fractie wacht met belangstelling het antwoord van de minister af.

De heer Van Schijndel (GroenLinks):

Voorzitter! Als ik de berichten mag geloven zal een zeppelin, volledig gesponsord door biergigant Carlsberg en uitgerust met politiecamera's en reclame, tijdens het EK 2000 boven een deels drooggelegd Rotterdam zweven. Ziehier het recente besluit van de Rotterdamse burgemeester.

De heer Hessing (D66):

De zeppelin komt er, maar wordt gesponsord door Fuji en niet door Carlsberg.

De heer Van Schijndel (GroenLinks):

Eerdere berichten wezen op Carlsberg, maar dit doet mij deugd. Eén argument blijft dan nog overeind, waarschijnlijk dus niet dat dit voornemen in strijd kan komen met de nieuwe code, maar wel dat het politiewerk hiermee afhankelijk wordt van een commerciële sponsor. Dit is een punt dat wij misschien bij de politiebegroting aan de orde moeten stellen. De camera's zijn wel degelijk nodig om de boel in de gaten te houden.

Het gaat er ook bij het EK 2000 om, sport en drank gescheiden te houden, maar wat te doen met het feit dat bierbrouwers één van de grootste sportsponsors zijn? Dit geeft de spanning weer waarbinnen de overheid de dialoog voert en samenwerkt met de alcoholbranche. Die spanning is niet zo verwonderlijk. Het gaat immers om grote economische belangen van deze sector tegenover het maatschappelijk belang van jeugdbescherming, veiligheid en openbare orde, preventie van rijden onder invloed, voorkoming van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, bestrijding van geweld op straat, etc. Zo formuleert de minister zelf dit spanningsveld in haar antwoorden aan de Tweede Kamer in het schriftelijk verslag van 7 april 1999. Wij delen haar analyse. Als beide belangen gelijk oplopen, is er niets aan de hand, maar waar de belangen botsen zou de overheid nadrukkelijk voor het laatste, het maatschappelijk belang moeten kiezen. Deelt de minister dit uitgangspunt? Overigens, de eerlijkheid gebiedt te vermelden dat de landelijke overheid ook een financieel belang heeft bij de accijnsopbrengsten.

Voorzitter! De voorgelegde wetswijzigingen nodigen uit tot principiële discussies over voor- en nadelen van publiekprivate samenwerking en over de eigen verantwoordelijkheid van burgers versus de verantwoordelijkheid van de overheid als het gaat om individuele gedragsbeperking, ingegeven door het bredere belang van volksgezondheid en veiligheid. Het zoeken van een evenwicht tussen laisser faire en overheidsbetutteling is daarbij nadrukkelijk aan de orde. De minister maakt het echter niet makkelijk om één van de taakopvattingen van de Eerste Kamer, namelijk het voeren van een debat op hoofdlijnen, te verwerkelijken als zij ons telkenmale deeltjes van een totaalbeleid voorschotelt. Het ware ons liever geweest deze voorstellen te behandelen binnen het gehele kader van het voorgenomen beleid ten aanzien van alcoholgebruik en -misbruik. Nu krijgen wij alleen maar de brokjes en lijkt er sprake van ad-hocbeleid. Immers, ons staan nog meer wetsvoorstellen te wachten, bijvoorbeeld over de mogelijkheid van bestuurlijke boetes (wetsvoorstel intensivering terugdringing overmatig alcoholgebruik) en over verdere aanscherping van de intrekkings- en weigeringsgronden van vergunningen. Bovendien is de alcoholnota II aangekondigd.

Voorzitter! Ik kom nu tot de inhoud van de voorliggende voorstellen. In zijn algemeenheid kun je stellen dat wetswijzigingen dienen plaats te vinden als bestaande wetgeving niet meer voldoet, doordat zich bijvoorbeeld nieuwe maatschappelijke problemen voordoen. De minister formuleert de doelen van de voorgestelde wetswijzigingen in de memorie van toelichting als volgt: "zowel matiging van alcoholgebruik in het algemeen als het voorkomen van misbruik in specifieke risicosituaties en door bepaalde groepen, zoals bijvoorbeeld jongeren". Hoewel de minister anders doet voorkomen, valt de doelstelling eigenlijk in tweeën uiteen: zowel alcoholmatiging in het algemeen als het voorkomen van misbruik in specifieke risicosituaties door kwetsbare groepen.

Wat de eerste doelstelling betreft, vragen wij ons af welke actuele maatschappelijke ontwikkelingen daaraan nu precies ten grondslag liggen. Is er bijvoorbeeld sprake van een verontrustende algemene toename van het alcoholgebruik? De minister zelf stelt dat er in totaal in de laatste vijftien jaar een lichte daling van het alcoholgebruik is opgetreden. Wijngebruik laat een lichte stijging zien, het gebruik van sterke drank is beduidend afgenomen, terwijl het biergebruik licht is afgenomen. Anderen hebben daar ook al op gewezen. Overigens, matige drinkers vormen geen probleem. Dat vindt ook de minister. In sommige gevallen is enig alcoholgebruik zelfs gunstig voor de gezondheid. Wij hebben dan ook moeite met de eerste doelstelling die zich richt op algemene terugdringing van alcoholgebruik. Wel een probleem, voor zichzelf en hun omgeving, vormen overmatige gebruikers van alcohol. Echter dit is geen nieuw probleem en deze groep neemt de laatste jaren niet schrikbarend toe als ik afga op de cijfers in het Vademecum gezondheidsstatistiek Nederland van 1999. De tabel op blz. 55 geeft aan dat het aantal zware drinkers onder de mannen tussen 1990 en 1998 licht is gedaald en het aantal onder de vrouwen licht is gestegen. Onder zware drinkers worden personen verstaan die minstens 1 keer per week 6 of meer glazen alcohol op één dag drinken.

Wat wij beslist wel onderschrijven, is het tweede doel van de wetswijzigingen, namelijk het voorkomen van alcoholmisbruik in specifieke risicosituaties en door bepaalde kwetsbare groepen. Voor het terugdringen daarvan ligt een belangrijke taak bij de overheid. Het is immers verontrustend dat het alcoholmisbruik onder jongeren sterk toeneemt, mede gestimuleerd door op hen gerichte reclame. Hun drankgedrag kenmerkt zich vooral door het innemen van grote hoeveelheden alcohol in korte tijd en het gebruik van mixdranken. Evenzeer is overmatig alcoholgebruik onacceptabel als medeoorzaak van zinloos geweld tegen burgers of als factor bij ernstige verstoringen van de openbare orde. Wij ondersteunen derhalve die wetswijzigingen die wellicht kunnen bijdragen aan preventie van alcoholmisbruik dat mede verantwoordelijk is voor dergelijke excessen. Hetzelfde geldt voor strikte maatregelen tegen alcoholgebruik bij verkeersdeelname en even vanzelfsprekend zijn maatregelen tegen gebruik van alcohol tijdens werk, onderwijs en sport.

Uitgaande van de eerste doelstelling van de minister om tot matiging van alcoholgebruik in het algemeen te komen valt op, dat het verwachte effect minimaal is. Wel is al één effect zichtbaar nu collega Wiegel ons verlaten heeft, maar of dit nu leidt tot een noemenswaardige terugdringing van het alcoholgebruik in dit gebouw staat nog te bezien. In de nota voor de Tweede Kamer naar aanleiding van het verslag, gedateerd 14 januari 1999, vermeldt de minister eerlijk dat geen wonderen verwacht mogen worden van deze wetswijziging en dat we geen overspannen verwachtingen van de voorgestelde maatregelen mogen koesteren. De minister spreekt ook van een signaalfunctie. De regering schat, dat de voorgestelde maatregelen een daling van 0,3% van de totale alcoholomzet tot gevolg zullen hebben, bij 100% naleving. Over omzetdaling hoeft de alcoholbranche zich dus nauwelijks druk te maken.

Voorzitter! Op enkele voorgestelde wettelijke maatregelen zal ik nader ingaan. Wij hadden grote twijfels aan de handhaving van deze aangescherpte wetgeving, ook al omdat handhaving nu juist een nauwelijks opgelost probleem is bij de bestaande wetgeving. De uitgebreide schriftelijke beantwoording in de memorie van antwoord van 14 december 1999, waarvoor onze dank, hebben deze twijfels voor een belangrijk deel weggenomen. Echter, op één punt niet en wel bij het punt van betere handhaving van de leeftijdgrenzen. Handhaving daarvan was en is een probleem, want hoe is immers de ware leeftijd van gebruikers vast te stellen? De minister denkt aan een verplichte identiteitscontrole en zij overweegt om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen welke documenten daartoe gelden. Hoe staat het met dit voornemen? Overigens zijn wij het eens met de stelling van de minister, dat strafbaarstelling van gebruikers onder de 16 jaar, zoals het CDA in de Tweede Kamer en de VVD in deze Kamer willen, ongewenst is omdat dit tot criminalisering van deze groep jongeren leidt. Maar hoe verklaart de minister het verschil in leeftijdsgrens voor het consumeren van bier – niet onder de 16 – en voor het gebruik van softdrugs, niet onder 18 jaar? Is een ladderzatte 16-jarige meer acceptabel dan een 16-jarige die stoned is? De feiten lijken eerder voor het omgekeerde te pleiten.

Voorzitter! Een verdere inperking van verkooppunten van alcohol langs verkeerswegen onderschrijven wij van harte. Hoewel het aantal rijders onder invloed de laatste jaren, wellicht door voorlichtingscampagnes en wegcontroles, is afgenomen leidt alcohol in het verkeer jaarlijks helaas nog tot tussen de 200 en 250 doden en tot ruim 2000 zwaargewonden. Het toegestane alcoholpromillage voor bestuurders is nu 0, 5 en voor jongeren is dit onlangs op 0,2 gesteld. Dat zou voor iedereen moeten gelden en naar onze opvatting zou dit promillage zelfs op 0 gesteld dienen te worden. Nooit met drank achter het stuur! Is het juist dat minister Netelenbos van Verkeer en Waterstaat het toegestane promillage niet verder wil verlagen en hoe rijmt deze minister dit standpunt met de doelstelling van de hier voorliggende wetswijziging? Wat ik overigens niet begrijp, is dat alcoholverstrekking alleen in bars en restaurants van zwembaden wordt verboden. Waarom geldt dit verbod niet in andere sportgelegenheden, bijvoorbeeld op de tennisvelden waar de alcohol na afloop rijkelijk vloeit? De gekunstelde verwijzing naar incidenten in tropische zwembaden acht ik een volstrekt onvoldoende onderbouwing. Dit bij amendement door de Tweede Kamer aangenomen voornemen leidt tot ongelijke behandeling van de verschillende sportgelegenheden. En wat zijn de financiële gevolgen voor de 730 zwembaden in ons land en welke gevolgen heeft dit voor noodlijdende zwemverengingen? Ik vraag de minister bij haar staatssecretaris na te gaan of het financiële verlies daardoor door de overheid gecompenseerd kan worden. Wij kunnen niet één sportinstelling een deel van haar inkomsten ontnemen; daar moet iets tegenover staan.

Voorzitter! De discussie over deze wetswijzigingen heeft zich afgelopen maanden toegespitst op de vraag of een wettelijke grondslag voor een algemene maatregel van bestuur inzake beperking van de reclame voor het geval de zelfregulering naar het oordeel van de regering op enig moment niet voldoende functioneert, noodzakelijk is. Acht de minister het nut van deze stok achter de deur bewezen nu er een nieuwe code voor de alcoholhoudende dranken ligt? De minister heeft ons op de hoogte gesteld van haar irritatie ten aanzien van de opstelling van de branche tijdens het overleg. Hoe kijkt zij nu terug op dit proces, dat zich voortsleepte van het ene naar het andere uitstel? Waarom heeft het resultaat zolang op zich laten wachten? Is het resultaat happy hour of is het een kater voor de minister? Aan welke criteria heeft de minister de overeenkomst dan wel getoetst? De stok achter de deur lijkt ons een goed instrument maar onduidelijk is wanneer deze wel en wanneer deze niet achter die deur vandaan komt. Voorzitter! Wij staan niet principieel afwijzend tegenover afspraken en samenwerking tussen overheden en de alcoholbranche betreffende activiteiten ter preventie van drankmisbruik, ook al blijven we sceptisch. Wij zijn er zeker voor als het gaat om beteugeling van geweld na overmatig drankgebruik in het uitgaansleven. Waar we echter grote huiver voor hebben, is om de branche als belangenorganisatie, alleen of als partner van de overheid, objectieve voorlichting over preventie van alcoholmisbruik in handen te geven. Deelt de minister onze huiver? Er is toch een verschil tussen reclame en voorlichting?

Voorzitter! Ik heb begrepen, dat de minister een Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en horecawet voorbereidt en dat daarin de weigerings- en intrekkingsgronden van de vergunning voor gemeenten verruimd worden. Ik vraag de minister daarin een antidiscriminatiebepaling op te nemen waarvan overtreding als grond voor weigering en intrekking van de vergunning geldt. Het toenemend aantal klachten over discriminatie bij de toegang van discotheken noopt daartoe. Een dergelijke bepaling is een toevoeging aan de reeds bestaande wettelijke middelen om diverse vormen van discriminatie in deze sector te bestrijden. Kan de minister toezeggen, deze suggestie mee te nemen bij de voorbereiding van dit besluit?

Samenvattend: GroenLinks hecht aan een heerlijk, helder onderscheid tussen alcoholgebruik en alcoholmisbruik. Zij rekent matiging van gebruik tot de eigen verantwoordelijkheid van de objectief voorgelichte burger. Wat alcoholmisbruik betreft, is indringende overheidsbemoeienis noodzakelijk en wenselijk. Het gaat daarbij allereerst om preventieve maatregelen gericht op risicovolle situaties op risicovolle tijdstippen en ten aanzien van risicovolle groepen. De voorliggende wetwijzigingen zetten een bescheiden stapje in deze richting. De stok van de algemene maatregel van bestuur achter de deur moet daar blijven om wettelijk te kunnen ingrijpen op bepaalde reclame-uitingen, maar dan wel aan de hand van tevoren vastgestelde heldere toetsingscriteria.

De heer Hessing (D66):

Voorzitter! In het blad Intermediair van 23 maart jongstleden is op smakelijke wijze verslag gedaan van wat heet "de keiharde lobby rond de nieuwe drankwet". Boven het artikel staat aangegeven, dat de Drank- en horecawet moest leiden tot een verbod op alcoholreclame. Minister Borst beet zich stuk op de volhardende lobby van de drankindustrie.

Dat zijn stevige woorden en het valt nog maar te bezien in hoeverre deze berichtgeving recht doet aan de koele feiten en de letterlijke tekst van de wet. In ieder geval wordt uit het artikel duidelijk dat de lobby vooral op de Tweede Kamer gericht is geweest. En dat betekent dat wij hier en nu in ieder geval redelijk rustig, vrijuit en zonder ruggespraak over het wetsvoorstel kunnen spreken.

Als gevolg van bovenmatig alcoholgebruik wordt in de maatschappij per saldo veel schade aangericht. Mijn fractie acht zich ontslagen van de plicht om hier en nu de schadelijke effecten daarvan aan te tonen. Niettemin wil ik toch nog even de aandacht vestigen op de niet zelden desastreuze effecten van de combinatie van voetbal en alcohol. Eén van de constateringen van het Crisisonderzoeksteam naar aanleiding van de rellen en plunderingen bij de huldiging van Feyenoord op 25 april 1999 te Rotterdam is de volgende: "Bovenmatig alcoholgebruik is en blijft de belangrijkste ontremmende factor bij voetbalongeregeldheden." De staat waarin de supporters zich op 25 april 1999 bevonden was zodanig bedreigend, dat toen in allerijl de zogenaamde "platte petten" – de gewone agenten – van straat gehaald moesten worden. Dus degenen die onder normale omstandigheden juist als eerste geroepen zijn om de orde te handhaven moesten nu voor hun eigen veiligheid worden teruggetrokken. Wie dat bizarre feit op zich laat inwerken, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat de uitwerking van alcohol – overigens vaak ook in de combinatie met drugs – afschrikwekkend kan zijn. De feiten en ervaringen gedurende de afgelopen jaren geven helaas geen aanleiding om deze constatering aan te vechten. Integendeel! De massieve voorbereidingen bijvoorbeeld met het oog op het EK 2000, en niet het minst de op stapel staande gelegenheidswetgeving als onder meer bestuurlijk ophouden, zijn in belangrijke mate aan dit ervaringsgegeven gerelateerd. Het is derhalve onvermijdelijk, dat rekening gehouden wordt met ongeregeldheden en rellen tussen bijvoorbeeld Engelse en Duitse supporters, die voor een deel zijn terug te voeren op bovenmatig alcoholgebruik. De op te stellen scenario's en maatregelen zouden er echt heel anders uitzien wanneer uitgegaan zou kunnen worden van broodnuchtere supporters. Dan zijn het nog geen doetjes maar de wereld ziet er dan toch wel anders uit. Hoe dan ook, naar het oordeel van mijn fractie is er ampel aanleiding om alle aspecten die toeleiden naar alcoholgerelateerde problemen kritisch tegen het licht te houden. De tekst van de voorliggende wet vormt van deze exercitie de neerslag. In ieder geval is het te gemakkelijk om de forse problemen die zich rond alcoholgebruik voordoen te verengen tot een kwestie van louter alcoholmisbruik. De scheidslijn tussen alcoholgebruik en alcoholmisbruik is daarvoor te dun en te diffuus om daar louter het beleid en dus de Drank- en horecawet op te kunnen enten. Ik wijs bijvoorbeeld op het alcoholgebruik in het verkeer; daar is alcoholgebruik bijna al per definitie alcoholmisbruik. Vanuit de gedachte, dat elk alcoholmisbruik begint met alcoholgebruik, is er aanleiding om te bezien hoe het alcoholgebruik als zodanig kan worden gematigd om daarmee een bijdrage te leveren aan het voorkomen van alcoholmisbruik. Mijn fractie onderschrijft dan ook de stelling van de minister uit de nadere memorie van antwoord, dat hoe meer er gedronken wordt des temeer problemen zich voordoen, terwijl bij een lagere consumptie de problematiek vermindert. Zo simpel ligt het. In die zin vormt alcoholmatiging één van de middelen die daarbij ingezet kunnen worden. Mijn fractie acht het een goede zaak, dat ook langs deze weg een bijdrage geleverd kan worden. Nogmaals, niet de enige, maar wel een belangrijke bijdrage. In de alcoholnota van de minister zullen we andere maatregelen aantreffen die bijdragen aan het voorkomen van de problemen door alcoholmisbruik.

Het wetsvoorstel bevat op enkele punten de mogelijkheid om met behulp van algemene maatregelen van bestuur de touwtjes aan te trekken. Het meest pregnant daarbij is de discussie over de drankreclame. In dit verband heeft de regering gekozen voor continuering van de zelfregulering door de branche, vanuit de gedachte dat de verantwoordelijkheid primair moet worden neergelegd daar waar die thuishoort. De verwachting daarbij was wel dat de branche zou komen met een nadrukkelijk aangescherpte code. Op dit punt leek het er sterk op dat een patstelling was bereikt. Over de aanscherping van de code heeft een moeizame discussie met het departement plaatsgevonden. Gedurende geruime tijd is het overleg – althans volgens de nadere memorie van antwoord – zelfs door de coördinator van het Overlegplatform Drank- en horecawet eenzijdig opgezegd. Dat schiet natuurlijk niet op. Onder druk is – onder druk is alles vloeibaar – desalniettemin vlak voor de Kerst een nieuwe code gepresenteerd die echter door de minister onder de maat is bevonden. Kan de minister nog eens ingaan op de vraag op welke punten nu precies die voorzet tekortschoot? Met voldoening maar ook enigszins met verbazing heeft mijn fractie kennis genomen van het feit dat er inmiddels de nodige voortgang is geboekt met een nieuwe code. Voldoening, omdat het eindelijk gelukt is zaken te doen en verbazing dat het zo lang heeft geduurd en er nu plotseling toch beweging is gekomen in het overleg. Het lijkt er haast op, dat de behandeling van de behandeling van de nieuwe Drank- en horecawet in deze Kamer de zaken in een stroomversnelling heeft gebracht, maar dat is wellicht te veel eer. Hoe dan ook, het is een goede zaak dat het gelukt is om tot werkbare afspraken met de sector te komen. Dat scheelt een slok op een borrel! Was dat niet het geval geweest, dan zou inderdaad de vraag gesteld kunnen worden of niet het moment dichterbij was gekomen waarop de minister zou moeten ingrijpen. Dat het zover niet behoeft te komen is uiteraard winst, want de beste resultaten kunnen toch uiteindelijk in samenwerking met de branche worden bereikt. Voor een begin van een serieuze handhaving van de voorliggende wet is medewerking van de branche immers van doorslaggevend belang. Aan de andere kant realiseert mijn fractie zich zeer wel, dat het noodzakelijk is dat de zelfregulering meer body krijgt dan thans het geval is, en voorts dat wij uiteraard hier niet willen aansturen op het maken van een papieren tijger. Het creëren van een wettelijke mogelijkheid – ingrijpen met behulp van een algemene maatregel van bestuur – impliceert immers de mogelijkheid, dat daaraan ook daadwerkelijk toepassing gegeven wordt. Als op voorhand al vast zou staan dat toepassing in de praktijk eigenlijk onvoorstelbaar is, deugt de wetgeving niet. Gelet echter op de resultaten van het overleg met de branche ziet het ernaar uit, dat de nieuwe Drank- en horecawet op dit punt al haar schaduw vooruit heeft geworpen. De mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur in te grijpen, heeft klaarblijkelijk de nodige druk opgeleverd en wel zodanig, dat er nu resultaten liggen. Is de minister van mening, dat het eventueel toepassen van een algemene maatregel van bestuur op dit punt nog noodzakelijk is, gelet op de huidige resultaten? Kan de minister een beeld geven van de gemaakte afspraken en aangeven in hoeverre de nieuwe afspraken recht doen aan de uitgangspunten zij op dit vlak heeft gehanteerd? Wij hebben daar vanochtend een brief over ontvangen, maar ik heb de hoofdlijnen daarvan nog niet tot mij kunnen nemen. Uit krantenberichten heeft mijn fractie wel het een en ander kunnen opmaken, maar het beeld is nog niet compleet. In ieder geval krijgt mijn fractie de indruk dat de reclame-uitingen richting jongeren drastisch worden beperkt. Mensen onder de 25 jaar mogen niet meer in reclames optreden en de jongerenzenders TMF en MTV mogen tot negen uur 's avonds geen drankreclame uitzenden. Verder mogen drankjes met alcohol er niet uitzien alsof het om frisdrank of limonade gaat.

Ook over de happy hours is inmiddels overeenstemming bereikt, zo valt althans uit de kranten op te maken. De horeca mag niet vlak voor sluitingstijd happy hours organiseren, mag ze niet richten op jongeren onder de 18 jaar en mag niet alleen alcoholische dranken goedkoper aanbieden. Ook mag de alcohol niet minder dan de helft van de gewone prijs kosten. Op die manier is het fenomeen happy hour inderdaad redelijk ingeperkt, al blijft mijn fractie daar geen voorstander van. Kan de minister aangeven op welke punten partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt en of zij verwacht daaruit te kunnen komen met de branche? Of is er nu een totaalakkoord bereikt?

Voorzitter! Mijn fractie hecht sterk aan de complete scheiding van verkeer en alcohol. Op dit uitgangspunt dient niet te worden ingeleverd. Om die reden kan mijn fractie zich vinden in het verbod op verkoop van alcoholhoudende drank bij benzinestations en dan gaat het dus voornamelijk om winkels bij benzinestations in steden en dorpen. Inderdaad worden juist daar op zondagen door voetballiefhebbers de kratten pils weggesleept omdat Albert Heijn dan dicht is. Het is goed, dat dit aan banden wordt gelegd. Helaas wordt deze consequente lijn geweld aangedaan door de verkoop van alcohol bestemd voor directe consumptie in wegrestaurants langs de snelweg, wél toe te staan. Dat lijkt toch een beetje de kat op het spek binden, want juist vanaf die gelegenheden zullen velen na gebruik van alcohol zich in het verkeer begeven. Dat is toch vaak de praktijk. En het gegeven dat het bij wegrestaurants om multifunctionele gebouwen gaat waar ook privé-bijeenkomsten, bijvoorbeeld trouwerijen, worden gehouden, is toch niet echt een sterk argument om het principiële uitgangspunt van scheiding tussen alcohol en verkeer op te heffen. Uit het verslag van een schriftelijk overleg over de voorliggende wet van 7 april 1999 maak ik op, dat het per saldo gaat om 100 ondernemers, dus de gevolgen zijn te overzien. Het wordt dan misschien allemaal een stuk minder gezellig langs de snelweg maar wellicht wel veiliger. Ik zou haast zeggen: leuker kunnen we het hier niet maken, wel veiliger. Kan de minister nog eens op deze uitzondering ingaan?

In het wetsvoorstel wordt een ruime bevoegdheid gegeven aan gemeenten om de verkoop van alcoholhoudende drank aan banden te leggen. De bevoegdheid is zelfs zodanig ruim geformuleerd, dat de algehele verkoop van drank bij gemeentelijke verordening kan worden verboden. Artikel 18, lid 1, geeft dit zonder nadere clausulering aan. In lid 2 van dat artikel staat, dat bij zodanige verordening kan worden bepaald – en de nadruk ligt op "kan" – dat het verbod slechts geldt voor inrichtingen van een bij de verordening aangewezen aard of slechts voor een deel van de gemeente, of gedurende een bepaalde tijd. Dat kan allemaal in de verordening worden opgenomen, maar dat hoeft dus niet! Betekent dat nu dat gemeenten zouden kunnen besluiten tot een algehele en permanente drooglegging? De tekst van de wet suggereert dat sterk. Maar hoe moet dan het tweede deel van de volzin bij artikel 18 worden geduid? In een en dezelfde zin wordt namelijk aangegeven, dat wanneer de gemeente eenmaal heeft besloten om het drankverbod van lid 1 met behulp van lid 2 in te perken – hetgeen dus niet hoeft maar wel kan – een verbod op het verstrekken van zwakalcoholische drank – anders dan in een inrichting – slechts betrekking heeft op een beperkte tijdsruimte. Wanneer het de bedoeling is geweest om onder alle omstandigheden aan te geven, dat een verbod op de verstrekking van zwakalcoholische drank anders dan in inrichtingen slechts gedurende een beperkte tijd kan geschieden, had die inperking toch expliciet opgenomen moeten zijn in lid I? Anders gezegd: wat verhindert een gemeente om op basis van artikel 18, lid 1, bij verordening te bepalen dat voor het gehele grondgebied van de gemeente een algeheel verbod op het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende drank geldt, dus zonder enige beperking in de tijd? Kortom, wanneer gemeenten geen gebruikmaken van de mogelijkheid van lid 2, in hoeverre geldt dan het tweede deel van dat lid?

Kijkend overigens naar de huidige redactie van artikel 18, lid 2, lijkt de bedoeling te zijn dat gemeenten inderdaad de ruimte hebben om te besluiten tot een algehele permanente drooglegging, want daar staat: "Bij zodanige verordening kan worden bepaald dat het verbod slechts geldt voor een bij of krachtens die verordening aangewezen tijdsruimte." Vooralsnog gaat mijn fractie ervan uit dat een ongeclausuleerde algehele drooglegging tot de mogelijkheden behoort. Ik krijg graag een reactie van de minister op dit punt. En dan nog, voorzover bedoeld is een gemeentelijk verbod op de verstrekking van zwak alcoholische drank inderdaad steeds te koppelen aan een bepaalde tijdsperiode, rijst de vraag hoelang de "beperkte tijdsruimte" kan zijn. Kan dat bijvoorbeeld een jaar zijn? Voorzitter! Het is bekend dat er niets zo blijvend is als een tijdelijke belasting en niets zo lang als een beperkte tijd. Kan de minister hier een verduidelijking geven? In ieder geval is duidelijk dat de gemeenten kunnen besluiten tot een permanent en algeheel verbod tot de verkoop van sterke drank. Er wordt in het artikel geen enkele relatie gelegd met de zorg voor bijvoorbeeld de openbare orde of de volksgezondheid, om maar eens iets te noemen. Gemeenten kunnen dus in principe – en misschien zelfs op principiële gronden – besluiten om de verkoop van drank aan banden te leggen. Het is de vraag of het noodzakelijk en wenselijk is om standaard zo'n ruime bevoegdheid toe te kennen aan gemeenten. Hoe vaak is overigens van de bestaande minder verregaande mogelijkheden op dit vlak gebruikgemaakt? Mijn fractie heeft daar geen beeld van maar de indruk bestaat, dat hier slechts op zijn best sporadisch gebruik van is gemaakt. Het opnemen van een dode letter in de wet is op zichzelf al een weinig fraaie figuur. Was het derhalve niet verstandig geweest deze bevoegdheid gewoon uit de wet te schrappen? De enkele keer dat in een gemeente een zodanige noodsituatie zich aandient dat een gehele of gedeeltelijke tijdelijke drooglegging geboden is, kan de burgemeester met het ruime arsenaal aan noodbevoegdheden prima uit de voeten. De drooglegging vorig jaar tijdens Koninginnedag in Rotterdam bijvoorbeeld is gebaseerd geweest op artikel 174, lid 2, van de Gemeentewet. Op die manier wordt in ieder geval duidelijk dat voor een drooglegging een uitzonderlijke situatie – een noodsituatie – aan de orde moet zijn en dan kan gebruik worden gemaakt van het daarvoor bestemde noodinstrumentarium. Kan de minister dus al met al nog eens aangeven om welke redenen het noodzakelijk is, dat gemeenten deze ruime bevoegdheid hebben behouden en zelfs uitgebreid hebben zien worden?

Voorzitter! Ter afsluiting wil ik nog een enkele opmerking over het aspect handhaving maken. Handhaving is onbetwist het kwetsbare onderdeel van dit wetsvoorstel. Er is geen aanleiding om op dit punt enthousiast te worden. Een belangrijk onderdeel van de handhaving betreft de vaststelling van de vereiste leeftijden van 16 en 18 jaar. Uit een oogpunt van wat heet "spontane naleving" van de alcoholverstrekkers is ervoor gekozen om geen uniforme leeftijdsgrens van 18 jaar aan te houden maar voor de verkoop van zwakalcoholische dranken de leeftijd van 16 jaar aan te houden. Dat is op zichzelf een argument, maar of het overtuigend is, is de vraag. Chargerend gesteld, zou dan bijvoorbeeld ook het stoppen voor rood licht door fietsers ter discussie kunnen worden gesteld, gelet op het gegeven dat ook daar de "spontane naleving" te wensen overlaat. Of het legaliseren van de verkoop van XTC-pillen, omdat in het uitgaanscircuit de "spontane naleving" van het verbod op verkoop te wensen overlaat. Kortom, een gebrek aan "spontane naleving" geeft eerder aanleiding te overwegen of gedogen mogelijk en wenselijk is dan tot het bijstellen van de wettelijke norm. Deelt de minister deze opvatting? En de vraag is of er voldoende argumenten zijn om maar toe te geven aan de overweging dat het anders onbegonnen werk wordt om te handhaven, want er zijn zeker argumenten aanwezig om wél te kiezen voor één leeftijdsgrens. Onder meer is dan eenzelfde leeftijdsgrens geïntroduceerd voor zowel tabak, gokken, soft drugs en alcohol. Dat zou, voor de toezichthouders de zaak bepaald eenvoudiger hebben gemaakt en ook wat betreft de identificatie, de leeftijdscontrole. Niet onbelangrijk is verder dat een dergelijke maatregel tot een substantiële vermindering van het gebruik van alcohol zou leiden en dan met name bij jongeren. Dat zou dus dubbele winst hebben betekend. Aan deze voordelen kan toch niet licht voorbijgegaan worden.

In het eerder genoemde verslag van een schriftelijk overleg geeft de minister aan, dat met het achterwege laten van het optrekken van de leeftijdsgrens van 16 jaar een belangrijke concessie aan de alcoholbranche is gedaan. De minister voegt daaraan toe, dat het kabinet dan ook een gelijkwaardige tegenprestatie van de branche verwacht in de vorm van een zodanige inspanning dat de spontane naleving van leeftijdsgrenzen, die momenteel erbarmelijk is, aanzienlijk verbetert. Kan de minister aangeven welke initiatieven zij op dit vlak van de branche verwacht? In ieder geval streeft de minister naar een gezamenlijke campagne met de alcoholbranche rondom het nieuwe thema "leeftijdsvaststelling". Hoe staat het daarmee? In de memorie van antwoord aan deze Kamer geeft zij aan, dat de alcoholbranche op 12 april 1999 een voorzichtige start heeft gemaakt met de gewenste inspanningen en wel met de start van de campagne "Drank kopen kent zijn leeftijd". Echter, dit is volgens de minister nog lang niet genoeg. De sector zal zich veel meer moeten gaan inspannen. En kan het zo zijn dat de minister alsnog in overweging neemt om van de 16 jaar 18 jaar te maken wanneer mocht blijken dat ofwel de inspanningen van de branche tegenvallen of dat de spontane naleving als zodanig achterblijft bij de verwachtingen? Dat zou een logische consequentie zijn nu de minister nadrukkelijk hier de bal op het speelveld van de branche heeft gelegd.

Voorzitter! Mijn laatste opmerking betreft de hogere accijns op alcohol. Mijn fractie acht die zeker wenselijk. Het kan toch niet zo zijn, dat alcohol per saldo goedkoper is dan frisdrank! Het streven om een zekere gelijktrekking te bewerkstelligen, wil mijn fractie dan ook graag steunen. Wij zien de reactie van de minister met belangstelling tegemoet.

De heer Ruers (SP):

Mijnheer de voorzitter! Het overlegplatform Drank- en horecawet schrijft in zijn brief van 27 maart aan de vaste Kamercommissie voor VWS in de Tweede Kamer: "De minister richt zich op het terugdringen van alcoholconsumptie in het algemeen, terwijl het bedrijfsleven het bestrijden van misbruik centraal stelt." Ik vraag mij af of daarmee de problematiek en de standpunten van de partijen, met enerzijds de minister en anderzijds het Productschap Wijn, het Productschap voor Gedistilleerde Dranken, het Centraal Brouwerijkantoor onder leiding van voorzitter H. Wiegel, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel en Koninklijk Horeca Nederland, juist en volledig zijn weergegeven. In de bijlagen van genoemde brief betoogt de drankhandel hoezeer men begaan is met het bestrijden van de alcoholproblematiek in de samenleving en wijst men onder andere op de code voor de commerciële communicatie voor alcoholhoudende drank. Volgens deze code is deze communicatie onderworpen aan de Bijzondere Reclamecode. En aan het slot van de brief vermeldt de handel een aantal voorbeelden van zelfregulering.

Anderzijds hebben wij recent kennis genomen van het Zwartboek Alcoholreclame en -promotie in Nederland, met de fraaie titel "Some things only happen after dark" van de Stichting Alcoholpreventie (STAP) en het NIGZ, van maart 2000. Dat geeft een heel ander beeld. Het zwartboek leert ons dat per jaar in ons land, bij een totale alcoholjaaromzet van 10 mld. minstens 600 mln. besteed wordt aan alcoholreclame. Tegelijk bedraagt de gezamenlijke jaarbegroting van alle alcoholpreventieactiviteiten in Nederland 7 mln. In feite zijn dit al veelzeggende cijfers als wij spreken over reclame en preventie. Maar ook de ontwikkelingen in de tijd zijn leerzaam. De uitgaven voor alcoholreclame stegen in de afgelopen tien jaar met 270%. Dat kan men moeilijk duiden als een terughoudende opstelling van de alcoholhandel. Evenmin kan ik het zien als een vorm van zelfregulering.

In de brief van 27 maart verwijst de handel ook naar de Reclamecode en de Reclamecodecommissie. De commissie kan, aldus de toelichting, onderhandse en openbare aanbevelingen doen, in geval van overtreding van de code een boete opleggen van maximaal ƒ 100.000 en indien de commissie over een reclame-uiting een aanbeveling doet, houdt dit in dat de uitzending of publicatie moet worden gestaakt. Het klinkt indrukwekkend, maar het zwartboek concludeert dat de code voor alcoholhoudende dranken slecht wordt nageleefd en dat het indienen van klachten niet helpt om het aantal overtredingen van de code terug te dringen. "Afgezien van de enkeling die hardop zegt zich niets aan te trekken van de uitspraken van de commissie, is er het feit dat dezelfde overtredingen weer opnieuw worden gemaakt", aldus het zwartboek. Ook blijkt dat veel reclame-uitingen zich op de grens van het toelaatbare bevinden. In ieder geval is duidelijk dat de branche steeds op zoek is naar die grenzen. Het zwartboek: "Vooral in de categorie sport wringt men zich in alle bochten om ondanks het verbod toch de suggestie van actieve sportbeoefening te wekken. Voor de categorie erotiek geldt dit nog sterker: op vaak helemaal niet zo indirecte wijze wordt ingespeeld op mannelijke seksuele wensdromen. Dit roept uiteraard vragen op over de oprechtheid van de alcoholbranche. De code, zeker in zijn huidige vorm, biedt onvoldoende mogelijkheden om ontoelaatbare vormen van alcoholreclame te bestrijden."

Samenvattend zijn wij van mening dat de ervaringen tot nu toe leren dat de vrijwillige reclamebeperking, de zelfregulering door de alcoholbranche niet werkt. De maatschappelijke maar ook persoonlijke gevolgen van het langdurig en overmatig alcoholgebruik zijn zeer groot en diep ingrijpend. Centraal dient derhalve naar de mening van de SP-fractie te staan de vraag welke keuze de overheid in dezen maakt. Wat moet zwaarder wegen: de financiële belangen van de drankhandel of de maatschappelijke gevolgen van het drankmisbruik die zich vooral uiten in sociale ellende en volksgezondheidsproblemen? Ik geef even een paar cijfers waaruit blijkt hoe ernstig het is: 9% van de bevolking drinkt te veel of is riskant alcoholgebruiker; oftewel ons land kent 1 miljoen probleemdrinkers en 300.000 alcoholverslaafden.

Net als bij tabaksgebruik vormen ook hier de jongeren een essentiële doelgroep. Veel reclame richt zich dan ook op jongeren, code of geen code. De gevolgen zijn dagelijks merkbaar. Niet zelden begaan dronken jongeren ernstige delicten en het is bepaald niet onlogisch om een verband te leggen tussen het overmatige drankgebruik van talrijke jongeren en het steeds meer voorkomen van geweldpleging in het openbaar. Wie roept om maatregelen tegen zinloos geweld – en wie doet dat niet? – kan niet voorbijgaan aan de factor alcohol. Ik wijs in dit verband op het recente misdrijf op het station Vlaardingen dat leidde tot doodslag van een jongeman. Ik begrijp uit de kranten dat dit misdrijf is gepleegd door drie jonge mensen die dronken waren. Dergelijke voorbeelden geven aan hoe ernstig het drankmisbruik bij jongeren is.

Met instemming heeft de SP-fractie gezien dat de regering tegenover de Tweede Kamer toezeggingen heeft gedaan over mogelijke wettelijke maatregelen zoals inperking van reclame, het stellen van leeftijdsgrenzen en beperking van het aantal verkooppunten. Teleurstellend echter vinden wij dat de regering niet nu reeds direct besloten heeft tot het uitvaardigen van bedoelde AMvB's, met name met betrekking tot reclame. De praktijk heeft immers meer dan voldoende aangetoond dat de beloften van de handel loos zijn en de goede bedoelingen minder fraai dan ze lijken. De tijd van zelfregulering en particulier initiatief op dit terrein is naar onze mening voorbij. Ons geduld is op, er moeten zo spoedig mogelijk maatregelen genomen worden, te beginnen bij de preventie. Een reclameverbod zou daarbij een belangrijke stap in de goede richting zijn. Het is daarom bijzonder jammer dat de regering niet verdergaat dan de mogelijkheid van reclamebeperking via een AMvB. Ik wijs erop dat we al meer dan 15 jaar praten over een wettelijk verbod op alcoholreclame op radio en televisie. Intussen zijn alcoholgebruik en alcoholmisbruik enorm toegenomen, hebben alle mooie beloften van de alcoholbranche tot zelfregulering niets uitgehaald en zijn de uitgaven aan reclame vele malen over de kop gegaan. Ik vraag de regering dus met nadruk: Waar wacht u op?

Natuurlijk begrijp ik best dat besluitvorming door de regering het resultaat is van een belangenafweging in dezen, maar ik begrijp niet dat die afweging zo terughoudend en gematigd is en tot dit zo beperkte resultaat moet leiden.

De regering stelt in de memorie van antwoord op pagina 6 dat de code de laatste jaren niet goed meer werkt en "er volop alcoholpromotie bij sport en alcoholreclame richting minderjarigen plaatsvindt, vooral op tv via muziekzenders voor jongeren". Waarop is dan de verwachting van de regering gebaseerd dat de alcoholhandel nu ineens zijn leven zou beteren? Graag hoor ik de reactie van de regering daarop. Wij zijn daarover bijzonder sceptisch en somber.

Dat brengt mij bij de berichten in de media van afgelopen week, dat de regering overeenstemming zou hebben bereikt met de alcoholbranche over een nieuwe, aangescherpte code. Andere woordvoerders hebben daarover ook gesproken. Allereerst merk ik hierbij op dat ik het met het oog op de behandeling van het wetsvoorstel vandaag, op prijs zou hebben gesteld indien de regering ons daarover eerder had geïnformeerd. Ik vond de desbetreffende brief vanmorgen pas. Dat klemt temeer nu de regering in de memorie van antwoord van 9 februari 2000 stelt: "De leden van de fractie van D66 memoreren geheel terecht dat een voorstel van de branche voor de noodzakelijke aanscherping van de zelfregulering van de alcoholmarketing er al lang had moeten liggen. De draagtijd van een voorstel van de branche is inmiddels aanzienlijk te noemen. Dat ben ik helemaal met deze leden eens." En de bewindsvrouwe voegt daaraan toe: "Nu is het wel zo dat de sector onder druk van de Tweede Kamer en mijzelf vlak voor de Kerst een voorstel heeft gedaan. Dit is helaas echter onvolledig, niet adequaat en qua inhoud volstrekt ontoereikend." Ik herhaal: volstrekt ontoereikend! "Het komt bij verre na niet tegemoet aan de hiervoor gememoreerde uitgangspunten en voorwaarden van het kabinet en evenmin aan de daaraan toegevoegde uitkomsten van de openbare behandeling in de Tweede Kamer."

Verderop zegt de regering, na een overzicht te hebben gegeven van de moeizame en langdurige, maar niet succesvolle onderhandelingen, dat zij nog steeds erop vertrouwt – "zij het dat dit vertrouwen tanende is", zo stelt zij – dat de alcoholbranche binnenkort wel een adequaat voorstel zal doen dat tegemoetkomt aan de uitgangspunten en voorwaarden van de regering en bovendien in overeenstemming is met de uitkomsten van de openbare behandeling in de Tweede Kamer. Dat schreef de regering twee maanden geleden aan deze Kamer. Kennelijk is er, als ik de media mag geloven, inmiddels iets bereikt. Het moge duidelijk zijn, dat ik, gezien deze historie en forse kritiek van de regering op de laatste voorstellen van de branche, erg nieuwsgierig ben naar de uitkomsten van het jongste overleg tussen regering en branche. Ik vraag mij inderdaad af, wat er de laatste weken is bereikt.

Voorzitter! Ik heb deze tekst opgesteld voordat ik kennisgenomen had van de brief. Ik heb de brief gauw even gelezen en mij verbaasd over het feit dat andere fracties spreken over een interessant compromis. De brief laat erg weinig zien van een compromis. De brief is vaag, onduidelijk en bevat veel loze beloften. Er wordt gezegd dat men het gaat proberen dat de fabrikanten iets gaan doen op de televisie, maar over belangrijke terreinen zoals bijvoorbeeld de sport wordt weinig of niets gezegd. Ik hoor ook niets over manifestaties. Belangrijke kritiekpunten van de regering op de branche komen helemaal niet terug in de brief. Ik vraag mij dan ook af, wat de regering positief acht in dit compromis.

Om een ander puntje te noemen: de horeca spreekt over terugdringen van het happy hour. Toevallig weet ik van de branche zelf dat dit een reeds lang achterhaald fenomeen is. Het stelt al niets meer voor. Als men dan zegt dat er iets bereikt wordt omdat die happy hours zullen worden teruggedrongen, maakt men zichzelf maar iets wijs, denk ik. Ik ben dan ook zeer somber over hetgeen nu voorligt. Als dit het bereikte resultaat is, kan naar mijn mening de conclusie gehandhaafd blijven dat het voorstel van de branche verre van toereikend is. Ik nodig de regering uit, de AMvB uit de kast te halen en zelf op te treden.

Ik verwijs in dit verband ook naar de brief van 29 februari van de regering aan de Tweede Kamer over beperking van alcoholreclame. Zover ik kan nagaan, heeft die brief ons niet bereikt. Ik zou het waarderen indien de minister in haar antwoord op deze brief wil ingaan, omdat de inhoud daarvan naar mijn mening relevant is.

Samenvattend, voorzitter, met bepaalde lijnen van dit wetsvoorstel zijn wij zeer gelukkig. Wij zullen het dan ook zeker steunen. Wij vinden echter dat terzake van het matigingsbeleid de regering zichzelf te veel gematigd heeft. Het is te weinig. Naar ons idee is er sprake van een gemiste kans.

Ten slotte vraag ik nog de aandacht van de regering voor het volgende. In het eerdergenoemde zwartboek wordt gesteld dat het van belang is te onderzoeken wat de effecten van alcoholreclame zijn op langere termijn. Dergelijke wetenschappelijke onderzoeken blijken bepaald schaars te zijn. Toch zijn die naar onze mening heel relevant. Een goed oordeel over alcoholreclame en de effecten daarvan moet wetenschappelijk onderbouwd zijn. Is de regering bereid om aan die lacune aandacht te besteden en extra middelen beschikbaar te stellen om dergelijke nuttige en noodzakelijke onderzoeken te laten verrichten?

De beraadslaging wordt geschorst.

Naar boven