Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van Rwanda, en van Rwandese burgers aansprakelijk voor genocide en andere van dergelijke schendingen, begaan op het grondgebied van buurlanden, tussen 1 januari 1994 en 31 december 1994 (24818).

(Zie vergadering van 9 december 1997.)

De beraadslaging wordt hervat.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Wij hebben vanochtend pas het antwoord gekregen van de minister van Justitie op de vragen die de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor haar had meegenomen. Het antwoord is op de twee punten die wij de vorige week aan de orde hadden gesteld niet bevredigend. Dat geldt helaas zowel voor de uitleg die wordt gegeven aan artikel 103 van het Handvest voor de Verenigde Naties als voor de kwestie van de teruggave van tegoeden en zaken. In het antwoord wordt er ten onrechte van uitgegaan, dat de tenuitvoerlegging van een daartoe strekkende uitspraak van een van de tribunalen beperkt zou moeten zijn tot de grondgebieden waar de tribunalen zich primair mee bezighouden. Het antwoord gaat er dus aan voorbij, dat dit soort vermogensbestanddelen zeer wel verplaatst kan zijn naar andere landen, zodat de vragen die wij de vorige week aan de orde hebben gesteld zich in volle omvang voordoen.

Het heeft echter geen zin om de discussie over dit onderwerp op dit moment voort te zetten. Wij wilden de twee punten nogmaals onder de aandacht brengen, in het bijzonder van de minister van Buitenlandse Zaken. Het wetsvoorstel is belangrijk. Het tribunaal voor de misdrijven begaan in Rwanda heeft onze volle steun. Vandaar ook de gedachtewisseling met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van de vorige week, die wij zeer op prijs hebben gesteld. Onze fractie zal dus, ondanks het onbevredigende van het antwoord dat wij schriftelijk hebben gekregen, haar steun graag aan dit wetsvoorstel geven.

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik stel het op prijs dat de geachte afgevaardigde de heer Hirsch Ballin, hoewel hij het antwoord op de twee vragen, die ook door ons de vorige week gekwalificeerd werden als relevant, maar niet doorslaggevend, niet bevredigend acht, zijn stem niet wenst te onthouden aan dit uitermate belangrijke wetsontwerp. Daarmee wordt de Nederlandse medewerking aan het desbetreffende tribunaal gegarandeerd.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven