Aan de orde zijn:

de algemene financiële beschouwingen over het in 1997 te voeren beleid (25000), en de behandeling van de wetsvoorstellen:

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 1997 (25000 IXA);

Wijziging van de Wet van 12 december 1991 tot wijziging van het fiscale regime voor onderhoudsvoorzieningen en spaarvormen alsmede van het fiscale regime voor verzekeraars en directiepensioenlichamen (24677);

Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur (24696);

Wijziging van enige belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting) (24761);

Aanpassing van de loon- en inkomstenbelasting c.a., met het oog op vereenvoudiging van de wetgeving en vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven (Wet aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997) (25051);

Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1997) (25052);

Wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk in verband met maatregelen met het oog op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik alsmede in verband met technische aanpassingen (24583, R1564).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Iedereen had ongetwijfeld verwacht dat er nu een zeer lange discussie zou volgen over begrotingshoofdstuk IXB, maar tot onze spijt moeten wij constateren dat dit hoofdstuk niet op de agenda staat omdat het aan de overzijde nog niet in stemming is gebracht. Het is op zichzelf hoogst merkwaardig dat wij nu wel praten over hoofdstuk IXA en niet over hoofdstuk IXB.

De staatssecretaris heeft eerder beloofd, iets te doen aan de programmering van zijn fiscale wetsvoorstellen. Als wij kijken naar de enorme hobbel waarmee wij wat dit betreft nu worden geconfronteerd en als wij ons realiseren dat wij vanmiddag nog een procedurevergadering hebben in verband met nog eens vier fiscale wetsvoorstellen, moeten wij toch constateren dat de staatssecretaris deze programmering niet echt heeft verbeterd.

Voorzitter! Wikkend en wegend is het moeilijk om tot een eindoordeel over de Miljoenennota 1997 te komen. Gelukkig behoeft dit pas bij het einde van mijn betoog te gebeuren, maar hiermee heb ik impliciet al een oordeel gegeven. Het is duidelijk dat vele zaken tamelijk goed gaan. Het vorige jaar en het jaar daarvoor hebben wij het macrobudgettaire beleid al geprezen, maar voor het evenwicht in mijn betoog wil ik dit wel herhalen. De minister van financiën handhaaft de tucht en heeft dankzij het structurele uitgavenkader rust in de budgettaire tent gebracht. Dat is prima.

Nog meer zaken gaan goed. De volumegroei van het nationale inkomen is goed. De werkgelegenheid neemt toe. Het aantal uitkeringsgerechtigden neemt af. Het beleidsrelevante tekort daalt. Het zogenaamde EMU-tekort komt dik onder de norm uit. Ook de EMU-schuld daalt.

Ik ga eerst in op die EMU. Duidelijk is dat Nederland als een van de weinige landen zal voldoen aan de criteria voor toetreding tot de EMU. Nederland staat sterk waar het gaat om tekort en lange rente. Het zwakke punt bij uitstek, de schuld, toont verbetering. Echter, ten aanzien van een ander criterium, waarop Nederland enkele jaren geleden nog zeer sterk stond, namelijk de inflatie, doet Nederland het nu, gemiddeld genomen, wat minder goed. De inflatie lijkt omhoog te kruipen. Voor allerlei noemereffecten is dat natuurlijk mooi, maar uiteindelijk is een hoge inflatie toch slecht voor de economie.

In de Miljoenennota wordt terecht veel aandacht gegeven aan de EMU. In dit stuk wordt ook veel interessante informatie gegeven, onder meer over de verschillende werkgroepen en over het stabiliteitspact. Wat het laatste betreft zou ik de minister willen vragen om ons te informeren over de stand van zaken, vooral waar het gaat om de uitwerking van de artikelen 103 en 104 van het Verdrag van Maastricht. Omdat ik er de vorige week niet was, vond ik gisteren het laatste Kamerstuk over de derde fase van de EMU. Ik heb dat stuk helaas niet kunnen lezen, maar graag zou ik over de stand van zaken worden ingelicht.

Afgaande op de pers zou de minister van Financiën niet op één lijn staan met de Duitsers waar het gaat om het doel voor het financieringstekort van de EMU-lidstaten en waar het gaat om een sanctie bij een opwaartse afwijking. De heer Van Baar wijst er in de Volkskrant van 18 november 1996 op dat Nederland en Duitsland met hun harde valuta bij een mislukkende EMU, met te weinig discipline, het meest te verliezen hebben. Daarom zou Nederland de strikte opstelling van de Duitse Bundesbank moeten volgen. Graag verkrijgen wij een commentaar hierop.

Volgens een ander bericht in de Volkskrant, van 16 november 1996, gaat de EMU de centrale bank van Duitsland erg veel kosten, maar ook voor De Nederlandsche Bank gaat het om een paar honderd miljoen, in de vorm van een lagere winstafdracht. De Franse centrale bank zou juist veel extra gaan ontvangen. Waaraan ligt dit? Zijn de eventuele verdeelmaatstaven niet anders op te stellen?

In de pers wordt veel geschreven over het feit dat de kandidaat-lidstaten alles op alles zetten om in 1997 te voldoen aan de criteria en daarbij uiteraard trucs, waaronder niet-structurele maatregelen, niet zullen schuwen. Zou het, zoals de oud-directeur van De Nederlandsche Bank, de heer Szasz, in de NRC van 16 november 1996 schrijft, niet beter zijn om maar met een kleine groep landen te beginnen, dus zonder het Verenigd Koninkrijk en de Zuid-Europese landen? Bij het laatste Europadebat in dit huis heeft de woordvoerder van het CDA, collega Hirsch Ballin, dit ook gesuggereerd. De EMU begint dan met een homogeen gezelschap van landen met voldoende budgetdiscipline. Als wij landen toelaten die zich dankzij trucs kwalificeren, komt de EMU snel onder druk te staan, aldus ook de heer Van Baar.

Een laatste opmerking nog over de EMU. Ook tijdens dat laatste Europadebat is er door de CDA-fractie op aangedrongen om tijdig de Nederlandse burgers heldere informatie te verschaffen over de gevolgen van de introductie van de euro. Ik heb al mijn waardering uitgesproken over de interessante informatie in de Miljoenennota en ik weet dat er een werkgroep gaande is, maar is het juist dat Financiën niet meer dan 1 mln. heeft uitgetrokken voor voorlichting? Ik hoorde dat een keer en hoor graag dat dit onjuist is.

Mijnheer de voorzitter! Alom wordt erkend dat het kabinet het goed doet, op vele punten. Ik onderschrijf dat. Maar al wie de wetten der retorica kent, weet dat er nu een "maar" volgt. De minister zat er op te wachten. Alom wordt dan ook erkend dat het kabinet het tij wel mee heeft zitten: redelijke economische groei, flinke groei van de wereldhandel en lage rente, en alom wordt ook erkend dat het kabinet kan profiteren van enkele structurele veranderingen, welke door vorige kabinetten zijn aangebracht. Maar het "maar" gaat verder. Vele commentatoren van zeer verschillende huize verwijten het kabinet zelfgenoegzaamheid. Te veel wordt vooruitgeschoven naar een volgend kabinet. Ik noem de commentaren van: De Kam, toch geen geheim lid van het CDA; Wintzen, Bergsma, van AKZO; Verberk, tot voor kort topambtenaar bij EZ, en Maas, tot voor kort topambtenaar bij Financiën.

Daarmee is dan toch al een soort eindoordeel gegeven: dank voor het goede, maar het is niet genoeg; ook al wil ik niet zover gaan als Heertje, een PvdA-econoom, die in ESB van 18 september schreef: "Maar onder deze zonnige macro-economische oppervlakte is sprake van een micro-economische puinhoop." Dat is sterk overdreven, mijnheer de voorzitter.

Doet het kabinet wel genoeg? Daalt de schuld wel voldoende? Wordt voldoende geïnvesteerd in infrastructuur en research & development? Gisteren las ik in een van de krantenknipsels dat ook de CEC heeft aangegeven, dat er miljarden moeten worden omgebogen voor een versterking van de infrastructuur. Dat zal dan, vrees ik, in de toekomst moeten gebeuren. Herinnert de minister van Financiën zich onze kritiek op het budgettaire beleid van de vorige minister van Financiën, tijdens de twee laatste jaren van het vorige kabinet, toen om conjuncturele en, zo voeg ik daaraan toe, electorale redenen gekozen werd voor "een tandje lager"? Had de huidige minister van Financiën destijds niet dezelfde kritiek als wij hier hadden? Als we de redenering van destijds doortrekken, was er dan geen mogelijkheid om eens te kiezen voor een tandje hoger? De CDA-fractie zou graag zien, dat deze vraag ook wordt voorgelegd aan de minister-president.

Laat ik eens afdalen naar enkele concrete punten. Kijkend naar de budgetdiscipline, valt op dat voor het onderdeel "zorg" de ijklijn wordt overschreden, ondanks een eenmalige verhoging. Nu verwacht de minister van Financiën misschien dat ik de overschrijding aanvecht. Nee, bij de behandeling van de begroting 1996 voor Volksgezondheid heeft de CDA-fractie aangegeven, dat de afspraken voor de zorguitgaven te krap zijn en blijk geven van een soort struisvogelpolitiek. Iedereen wist dat de betreffende afspraken in het regeerakkoord eigenlijk onhoudbaar zijn. Het feit dat de overschrijding meevalt, wordt gemaskeerd door indicatiestellingen en groeiende wachtlijsten.

De aflossingen op de staatsschuld zijn in 1997 erg laag vergeleken met die in vorige jaren door de samenstelling van de portefeuille. De financieringsbehoefte valt daardoor mee: ruim 7 mld. minder aan aflossingen dan in het lopende jaar 1996. Maar de vraag dringt zich dan weer op waarom Financiën niet zou profiteren, méér profiteren, van de historisch zeer lage rente.

Eerder is door mij in dit huis gevraagd, waarom Financiën geen gebruik zou maken van de zogenaamde Wijchen-constructie. Het toen, door de vorige minister van Financiën, gegeven antwoord was onbevredigend. Hij zei dat er sprake was van speculeren en dat toepassing door de staat de rentestructuur zou beïnvloeden. Het eerste argument is domweg onjuist. Het tweede argument lijkt me correct, doch de vraag is hoe zwaar dat weegt. Wil de minister eens aangeven hoeveel er in de toekomst extra aan rentelasten kan worden bespaard door toepassing van de Wijchen-constructie tot een zodanig niveau, dat bijvoorbeeld in 1997 evenveel wordt geleend als in de lopende jaren? Kortom, waarom doet de staat niet wat meer aan modern rentemanagement? Het is toch wonderlijk: Financiën heeft in de afgelopen jaren verschillende nieuwe figuren in het kapitaalmarktbeleid geïntroduceerd en is creatief geweest, doch verzet zich tegen een wat moderner rentemanagement.

De minister is het ongetwijfeld eens met de CDA-fractie, dat verdere lastenverlichting gewenst is voor de economie. Ook de laatste – de huidige nog, zo dacht ik – thesaurier-generaal Brouwer heeft het hard gesteld. Ik citeer de Staatscourant van 18 september, die hem als volgt weergeeft: "Er is geen enkele grond voor tevredenheid, gezien de mate van sociale en economische inactiviteit in ons land. Daarom is een verdere beperking van de druk van belastingen en sociale premies nodig." Maar het kabinet heeft in het begin al het nodige kruit verschoten. Ik heb, sprekend over dat nodige kruit, over de vorige lastenverlichtingen uit de eerste helft van de kabinetsperiode nog een vraag. Kunnen de bewindslieden nog eens aangeven wat, achteraf gezien, de werkelijke lastenverlichting is geweest over 1995 en 1996? Voor het komende jaar wordt slechts 1 mld. uitgetrokken voor lastenverlichting. Is de minister het eens met Brouwer dat een verdere verlaging nodig was, juist om de werkgelegenheid te bevorderen? Als het antwoord bevestigend is, waarom gebeurt dit dan niet?

Nu ik het toch over lastenverlichting heb, collega Stevens zal het dekkingsplan en de fiscale voorstellen bespreken. Ik beperk me daarom tot een enkele opmerking over de fiscale kanten van het kabinetsbeleid. Ik begin met een opmerking over de verhoging van de accijnzen op benzine, LPG en diesel. De gedachte daarachter is of was een variabilisatie van de autolasten. De fractie van het CDA stemt in principe met de gedachte in. Die beleidslijn is in het vorige kabinet in gang gezet. Maar nadrukkelijk vragen wij aandacht voor de mensen op het platteland. In grote delen van het land is het openbaar vervoer qua frequentie slecht en zijn de mensen aangewezen op de auto. Van variabilisatie kan dan geen sprake zijn. Voorts herinneren de bewindslieden zich misschien dat een keer in dit huis, nog niet zoveel jaar geleden, een toezegging is gedaan om een eventueel voorstel te honoreren, dat ik zou maken samen met de branche, voor inkomenscompensatie voor pomphouders aan de grens. Het voorstel is gemaakt en besproken met Financiën, maar de afwijzing heeft mij nooit geheel bevredigd. Ik heb begrepen dat thans wel iets in de maak is. In elk geval is het een reden te meer om nu echt werk te maken van uitspraken dat dergelijke accijnsverhogingen moeten worden afgestemd met Duitsland en België. De verhoging van de accijnzen wordt gemotiveerd vanuit de problematiek van de verkeersmobiliteit en de congestieproblemen. Ik wil daar nog twee kanttekeningen bij maken.

Als men de lastenverzwaring wil compenseren via de motorrijtuigenbelasting voor het volle bedrag, wordt dan niet impliciet verondersteld dat er geen gedragseffect is? Voorts heeft Rietveld in ESB van 18 september een zeer interessante beschouwing gewijd aan diezelfde variabilisatie. Zijn conclusie is: "voor files is een scherper middel gewenst". Dat is dan spitsheffing die groepen met een laag inkomen en veel vrije tijd uit de spits zal verdrijven, hetgeen tijdwinst zal opleveren voor degenen die wel in de spits blijven en heffing betalen. Tegenover de heffing staat dan de tijdwinst. Graag krijg ik hierop het commentaar van de minister.

De tweede kanttekening is dat de bewindslieden ongetwijfeld tijdens de laatste algemene politieke beschouwingen in dit huis van de voorzitter van de CDA-fractie, collega L. van Leeuwen hebben gehoord, dat onze fractie had kunnen instemmen met de kabinetsvoorstellen tot verhoging van de tabaksaccijns. De CDA-fractie is ook voor dat ontmoedigingsinstrument.

Het kabinet maximeert de premie AOW en vult het AOW-fonds aan vanuit de algemene middelen. Wij hebben er begrip voor, maar wij signaleren de verdere fiscalisering van de sociale zekerheid, waar de CDA-fractie altijd moeite meer heeft gehad, evenals de VVD-fractie dat in het recente verleden had. Ik ben eigenlijk benieuwd naar de mening van de minister op dat punt. Ook zou ik willen weten wat zijn mening is over het voorstel dat door de fractie van de PvdA aan de overzijde is gedaan om te komen tot een fonds. Bij de recente algemene politieke beschouwingen in dit huis heeft onze fractievoorzitter al laten weten dat het CDA eerder een dergelijk voorstel heeft gedaan. Van der Zaag heeft in het Financieele Dagblad van 16 november jongstleden een interessant stuk geschreven. Hij stelt dat het in een tijd van hoogconjunctuur goed te doen is om extra belastinginkomsten in zo'n fonds weg te zetten en zo de AOW een voorkeursbehandeling te geven, doch dat het in een tijd van laagconjunctuur niet zal lukken om de geringe budgettaire ruimte dan geheel in het fonds te storten. De afdracht en daarmee de toekomst van de AOW zou dan toch weer een punt van discussie vormen. Ook stelt hij terecht dat de correctie op de EMU-schuldpositie ook maar tijdelijk is. Zodra in de toekomst het fonds staatsobligaties moet verkopen om aan de AOW-betalingsverplichtingen te voldoen, stijgt de nettoschuldpositie weer. De indieners van het plan aan de overkant zullen dan zeggen dat tegen die tijd de schuldpositie in procenten van het brutobinnenlandsproduct voldoende zal zijn gedaald. De conclusie van Van der Zaag is eigenlijk conform die van de Miljoenennota. Door de extra tekortreductie naar 1% of 0% dalen de rentelasten zo sterk, dat daardoor forse bedragen in de meerjarenramingen vrij vallen, oplopend tot 18 mld. in 2010. Kalshoven vergelijkt in de Volkskrant het voorstel van Van Zijl met "balletje-balletje". Martin Visser beoordeelt het plan in Elsevier als "een truc". Wij horen graag een reactie van de minister op de beschouwingen over het AOW-fonds.

De Miljoenennota geeft veel aandacht aan de infrastructuur en terecht. Maar het is niet voor het eerst dat zoiets gebeurt. Kent de minister van Financiën de discussies die met zijn ambtsvoorganger in dit huis zijn gevoerd over deze prioriteit? Deze schreef eerder dat de uitgaven voor infrastructuur een stijgende tendens vertoonden, maar dat bleek niet uit de eigen Miljoenennota. Kijken wij nu naar de cijfers, dan zien wij dat de investeringen van de totale overheid in de periode 1982-1984 gemiddeld 3% van het BBP bedroegen. Over de periode 1987-1997 was dit gemiddeld 2,7% à 2,8%; verrassend stabiel, dus niks hogere prioriteit. Indien het kabinet zo'n hoge prioriteit geeft aan infrastructuur, waaruit blijkt dat dan?

Wil minister Zalm eens aangeven hoeveel er vanuit de rijksbegroting, inclusief de speciale fondsen, is uitgegeven aan infrastructurele werken sinds 1990 en hoeveel er zal worden uitgegeven in de komende twee jaren? Er is natuurlijk wel veel gedaan, maar gebeurt dat conform de gedane uitspraken? Wij betwijfelen dat.

Wij zien wederom een Miljoenennota vol analyses over bereikbaarheid, over traagheid in de besluitvorming en dergelijke. Afgaande op de analyses van het huidige kabinet en op de daar tegenover staande daden, vragen wij de minister van Financiën of het kabinet genoeg doet of dat zaken worden uitgesteld naar een volgende periode. Ook hier een tandje lager?

Uiteraard heeft de minister kennisgenomen van de gezamenlijke reactie van enkele organisaties, waaronder MKB, BOVAG en RAI, waarin gepleit wordt om jaarlijks 0,5 mld. uit te trekken voor transport. Er wordt een interessante redenering voorgeschoteld. Het bedrag zou in zoverre noodzakelijk zijn, omdat het de budgettaire vertaling zou zijn van de extra mobiliteit welke het gevolg is van de economische groei die het kabinet en ook wij willen. Wat is er volgens de minister verkeerd aan die redenering? In elk geval herhaal ik de kritiek: het kabinet doet op dit punt niet genoeg en schuift voor zich uit.

Voorzitter! Nog een laatste opmerking in dit verband. De afgelopen jaren werd op papier gegoocheld met miljarden: voor de Betuweroute, voor versterking van rivierdijken en voor andere infraprojecten. Voor de dekking werd dan vaak verwezen naar de gelden die nog moesten komen uit de common-areabaten. Die zijn thans binnen, zo heb ik begrepen. Vanuit onze fractie is enkele malen gevraagd om een totaaloverzicht van al deze grote investeringen en van de dekking daarvan. Eerder deed de vorige minister van Financiën daarover nogal laconiek. Onze woordvoerder bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat kreeg geen antwoord op zijn vraag en in de FES-begroting wordt dit overzicht ook niet gegeven. Juist omdat er eerder in de berekening van het zogenaamd relevante tekort toch wat is gegoocheld met het FES-saldo, vraag ik minister Zalm hierop eens te willen ingaan.

Voorzitter! De uitgaven voor Ontwikkelingssamenwerking geven iets aan van de solidariteit die een samenleving kan opbrengen voor de naasten. Iets, omdat het toch weer belangrijker is hoe het geld wordt gespendeerd, om maar één kanttekening te plaatsen; iets, omdat het ook steeds duidelijker wordt dat de ODA-hulp weliswaar belangrijk is, maar bepaald niet alleen in het zoeklicht moet staan. Bedrijfsinvesteringen die werkgelegenheid en groei creëren, kunnen belangrijker zijn. In dit verband wijs ik naar de zeer interessante Per Jacobsson Lecture, welke op 29 september 1996 is gegeven door Jacques de Larosière. Ik citeer: "Developing country finance has shifted very much to the private sector over the past five years."

Ik zou graag eens opheldering krijgen over de ontwikkelingsuitgaven. Ik lees in commentaren van het CNV, in een artikel van Marjon Oostveen in CNV-opinie en in een artikel van Paul Hoebink in Onze Wereld, dat de uitgaven een historisch dieptepunt hebben bereikt. Tijdens de UNCED-conferentie in Rio is afgesproken dat de bijdrage voor het milieu extra zou zijn. Dat betekent dat er dan slechts 0,7% aan ODA-hulp gegeven wordt. Uit bijlage 9 van de Miljoenennota blijkt, dat de homogene groep ontwikkelingssamenwerking is vervangen door een nieuwe homogene groep internationale samenwerking. Stellen wij die gemakshalve gelijk, dan zien wij in guldens een stijging doch in procenten BBP een lichte daling. Graag opheldering.

"Van solidariteit naar soliditeit". De staatsschuld was een onderwerp dat 15 jaar geleden amper iemand wist te boeien. Pas sinds de laatste jaren is de schuldquote gestabiliseerd en nu is er enige daling te zien. Zou de afgelopen twee jaar de conjuncturele benadering van Kok zijn gevolgd, dan had het kabinet een tandje hoger moeten koersen om het tekort nog sterker terug te brengen nu de economie meezit om zo de schuldquote echt te laten dalen. De daling die nu optreedt, is voor een belangrijk deel geboekt dankzij de nominale groei van het BBP, het noemereffect, en dankzij twee kunstgrepen: een verlaging van het tegoed bij De Nederlandsche Bank en de inzet van tijdelijke overschotten van sociale fondsen. Ik wil oud-thesaurier-generaal Maas aanhalen die over de schuldreductie zegt: "In een uiterst laag tempo en bovendien nauwelijks structureel." De CDA-fractie weet dat in de afgelopen jaren vaker kunstgrepen zijn toegepast om het tekort of de CLD te verlagen. Elk jaar waren er wel maatregelen die niet geheel zuiver in de leer waren. En waarom niet, althans als deze maatregelen worden geaccepteerd in de Europese Unie? Maar laten wij duidelijk zijn: vindt de minister van Financiën dat sprake is van een structurele verlaging van de schuldpositie? Waarom mogen de tegoeden van de sociale fondsen worden gesaldeerd? En dan nog: het gecombineerde middelenbeheer van Rijk en sociale fondsen verlaagt weliswaar de schuldquote, maar betekent ook een vergroting van het EMU-tekort, of vergis ik mij? Wil de minister de zaak nog eens duidelijk maken en aangeven wie de eventuele rentevoordelen zal opstrijken ten gevolge van dat gecombineerde middelenbeheer. In onze ogen is sprake van een beheersingsvoordeel ten gevolge van een technische maatregel, maar nog veel meer van een verstatelijking van sociale fondsen. Vanuit onze maatschappijvisie is het onjuist wat er gebeurt en volgens mij ook in de visie van de VVD, in elk geval in dit huis. Ik vraag de minister: wat is de mening van de Sociale Verzekeringsbank op dat punt of de mening van de betrokken fondsen?

Ik kom dan op de prioriteiten binnen het macrobudget. Ik verwijs naar de stellige kritiek van Bomhof op het kabinetsbeleid. Hij wijst dan op de plaats die Nederland inneemt op de wereldranglijst van landen, gemeten naar inkomen per hoofd van de bevolking. Hij stelt dat wij het armst zijn geworden van de zes oorspronkelijke EU-lidstaten. Nederland is in 20 jaar tijd afgezakt van een comfortabele toppositie naar een subtopper. Als de minister van Financiën die kritiek deelt, wat doet het kabinet dan daaraan? Wat moet je doen om zo'n positie veilig te stellen? Inderdaad, investeren in de infrastructuur, zeker in Nederland met zijn handels- en distributiefunctie. Dat gebeurt te weinig. Er moet ook worden geïnvesteerd in kennis. De voorgestelde fiscale tegemoetkoming voor research and development is dan niet voldoende. De R en D-uitgaven zijn in Nederland in negen jaar gedaald met 22%, zo las ik ergens. Is dat waar?

Hoe is de begroting te beoordelen vanuit de binnenlandse solidariteit. Met minister Zalm menen wij dat het meest solidaire beleid een beleid is dat banen creëert voor werklozen, niet alleen uit financieel oogpunt maar ook vanwege de contacten die werk meebrengt en de mogelijkheid van ontplooiing. Dit is niet het moment om uitvoerig op de problematiek van de interne solidariteit in te gaan. De voorzitter van de CDA-fractie in dit huis heeft dat vorig jaar al gedaan bij de algemene politieke beschouwingen en wederom bij de laatste algemene politieke beschouwingen. Daarom maak ik hierover slechts één opmerking. Recent las ik dat de staatssecretaris van Financiën de gemeenten heeft laten weten dat zij huishoudens die in schuldsituaties verkeren, geen gemeentelijke belastingschuld bij voorrang mogen kwijtschelden. Heb ik dat juist gelezen, dan is mijn vraag: waarom niet? Juist op lokaal niveau kan de armoede het best in kaart worden gebracht en steeds meer wordt erkend dat gemeenten het best het beleid, gericht op bestrijding van problematische schulden, vorm kunnen geven. Ik wijs erop dat de gewone bijstand een landelijk uniforme maatregel is, doch dat de nettokoopkracht tussen individuen uit verschillende gemeenten juist zeer uiteen kan lopen door de grote verschillen in lokale lasten. Juist daarom zouden gemeenten meer ruimte moeten hebben voor kwijtschelding van lokale lasten. Eerlijk gezegd, begrijp ik domweg niet waarom de staatssecretaris zo'n positie inneemt, althans als dat gebeurd is.

Sprekend over sociale zekerheid, maak ik nog een opmerking. Nederland heeft een hoge spaarquote, net als Japan. Daar is het pensioensysteem een van de oorzaken van. Een verslechtering van het fiscale regime ten aanzien van de pensioenpremies door in de fiscale behandeling te kiezen voor een middelloonstelsel heeft niet onze instemming. Juist in een tijd waarin de overheid terugtreedt op tal van terreinen van de sociale zekerheid, moet de overheid niet tornen aan het pensioensysteem, te meer daar voor vele gepensioneerden het eindloonsysteem in de praktijk nog onhaalbaar is. Minister Melkert merkt regelmatig op dat de Nederlandse successen voor een belangrijk deel te danken zijn aan het sociale bestel van Nederland, maar daar heeft de fiscale behandeling van de pensioenpremies wel steeds een deel van uitgemaakt. Wij zouden daarom het kabinet willen oproepen om op dat punt niet te veel te treden in het overleg van de sociale partners.

Ten tiende en ten leste: van de solidariteit weer terug naar de soliditeit van het beleid. Eerder citeerde ik Maas van de ING die, al knippend met zijn vingers, zei dat er maar dit zou behoeven te gebeuren of het mooie beeld zou omslaan. Hij zei: "Er wordt een juichstemming gecreëerd die gevaarlijk misleidend is." In de jaren tachtig werd minister van Financiën Ruding bijvoorbeeld geconfronteerd met een zeer forse daling van de aardgasinkomsten. Zoiets kan weer gebeuren. De rente zou kunnen stijgen. Er zijn ook indicaties dat een lichte stijging al is ingezet. Hoe ontwikkelen zich tekort- en staatsschuldquote, als gelijktijdig de rente zou stijgen naar bijvoorbeeld 8%, terwijl de aardgasprijs 5% zakt? Ik zie de minister van Financiën zijn antwoord al voorbereiden, want hij bladert in de MEV. Tijdens de voorbereiding heeft het Planbureau ook nog eens de centrale loonveronderstelling verhoogt, zo heb ik uit de kranten begrepen. Wat was de oorspronkelijke centrale loonveronderstelling en welke is dat nu? Maakt een verhoging van een centrale loonraming – dit kan een self fulfilling prophecy worden – het fundament voor het budgettaire gebouw niet drassig? Ik geef toe dat de minister goede uitgangspunten heeft gehanteerd, maar hierdoor wordt het fundament toch een beetje ondermijnd.

Mijnheer de voorzitter! Met belangstelling kijk ik uit naar de reacties van de bewindslieden op onze vragen en beschouwingen die een poging inhielden om enkele problemen die onder een paarse deken bedekt zijn, onder de aandacht te brengen. Centraal in de mening van de CDA-fractie staat dat het geen slecht beleid is; het is een goed beleid, maar nog niet goed genoeg. Een tandje hoger had gemogen; het beleid had beter gekund, zowel waar het gaat om de soliditeit als waar het gaat om de solidariteit.

De heer Stevens (CDA):

Voorzitter! Allereerst begroet ik gaarne de bewindslieden. Ik zal mij vandaag met name richten op de fiscale elementen van de voorstellen die thans in dit huis aan de orde zijn. Ik wil openen met een compliment aan de staatssecretaris. Volgens mijn telling is hij thans van 129 wetsvoorstellen en notities ondertekenaar of medeondertekenaar geweest. Ik neem aan dat dit een record is dat wij in dit land nauwelijks hebben gekend. Wij dachten dan ook aan het einde van een fiscale marathon te zijn met de staatssecretaris. Ik krijg nu echter de indruk dat dit niet het geval is. Gezien de plannen die hij nog voor ogen heeft – die zijn verwoord in de begroting – staat ons nog het een en ander te wachten.

Ik wil in dit verband ook mijn respect uitspreken voor de wijze waarop de ambtenaren de staatssecretaris hebben begeleid bij een zeer grote vloed aan wetsvoorstellen van zeer complexe aard. Onze fractie is buitengewoon onder de indruk van de zeer correcte wijze waarop dit heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris en al zijn plannen die nog moeten komen, herinneren mij aan Churchill, althans aan diens lijfarts. Bij een routineonderzoek merkte deze een keer op: Mister Churchill, you eat too much, you drink too much and you smoke too much. Daarop antwoordde Churchill: Much has been accomplished, but a lot still must be done. Dat zijn woorden die mij uit het hart zijn gegrepen, wanneer wij naar de plannen van de staatssecretaris kijken, waaronder ook zijn plannen voor de eenentwintigste eeuw.

Voorzitter! In het beleid van de staatssecretaris kunnen wij een aantal kenmerken noteren. Een van de belangrijkste en in onze optiek ook een van de aardigste is het gebruik dat hij heeft gemaakt van werkgroepen. Voorzover mij bekend, heeft hij dat als eerste staatssecretaris op grote schaal ingevoerd. Hij heeft praktisch alle hoogleraren in Nederland ingelijfd in de werkgroepen. Daarmee heeft hij een perfect klankbord gecreëerd en een brainstorm mogelijk gemaakt met de fiscale wetenschap en ook wel met de praktijk. Ik denk dat dit mede tot basis van de thans voorliggende voorstellen heeft gediend. De formule, die naar ik begrijp zal worden voortgezet, is succesvol geweest. Met name de werkgroep rechtsbescherming vermindering administratieve lasten en technische herziening heeft geresulteerd in concrete wetgeving.

Iets minder gelukkig ben ik nog steeds met de zinstructuur in de wetsvoorstellen. In de drie wetsvoorstellen die thans aan de orde zijn – ik heb dat vorig jaar ook al eens bekeken – heb ik zeven zinnen gevonden die langer waren dan 100 woorden, wat op zich heel interessant is. De langste zin, met een omvang van 117 woorden, wil ik de Kamer niet onthouden, namelijk artikel 23, lid 3, uit de Wet op de inkomstenbelasting: "Met betrekking tot de onder het eerste lid onderdeel b vallende vergoedingen terzake van woon/werkverkeer voor de gevallen, waarin de belastingplichtige ten minste eenmaal per week pleegt te reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht, wordt ingeval de afstand geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer is afgelegd, één bedrag van ten hoogste de prijs van de plaatsbewijzen voor de per openbaar vervoer afgelegde afstand aangemerkt als vergoeding van kosten tot verwerving van inkomsten uit arbeid, mits de belastingplichtige die plaatsbewijzen ter vergoeding overhandigt, dan wel zo spoedig mogelijk zal overhandigen, aan degene die de vergoeding verstrekt en deze de plaatsbewijzen per belastingplichtige administreert en voor controle beschikbaar houdt." Het moet mogelijk zijn, daarvan twee zinnen te maken! Hoe het ook zij, ik blijf de staatssecretaris aanraden om op dat punt te kijken, of hij zich in de Beschränkung van het aantal woorden een Meister kan tonen.

Ik ga over naar het belastingplan, waarbij ik open met een algemene opmerking over de samenvoeging van allerlei belastingvoorstellen in het belastingplan die in feite niets met elkaar uitstaande hebben en op hun eigen merites zouden moeten worden beoordeeld, ook al vormen ze onderdeel van één totaal beleid. Door deze handelwijze wordt het recht van amendement in de Tweede Kamer bemoeilijkt, en wordt het voor ons in dit huis moeilijk, een aparte beoordeling van de wetsvoorstellen op hun eigen merites te geven. Ik verwijs in dit verband naar de motie-Boorsma uit 1992, waarin het kabinet uitdrukkelijk werd verzocht, in het kader van het belastingplan van enig jaar fiscale wetsvoorstellen van verschillende aard, belang en/of urgentie in de toekomst niet meer in één wetsvoorstel samen te voegen. Deze motie werd destijds kamerbreed gedragen. Ook de Raad van State heeft zich in soortgelijke zin uitgelaten. Over het nu voorliggende belastingplan heeft ze gezegd, dat toetsing daarvan aan het in 1992 aangegeven kader betekent, dat maatregelen in het belastingplan zijn opgenomen die niet direct betrekking hebben op het budgettaire en koopkrachtbeeld van 1997, en niet louter fiscaal-technisch van aard zijn. Ook in de Tweede Kamer is ernstige kritiek geuit op dit punt. De bewindslieden voeren als argument aan, dat het huidige belastingplan leidt tot een efficiënt wetgevingsproces, en zij stellen dat het veeleer een technische vertaling is van beleidsvoornemens die reeds in een breder kader waren ingebed en bekend waren. Als inderdaad sprake is van een technische vertaling, wat zou dan het probleem zijn om deze wetsvoorstellen ook apart te presenteren, zodat ze op hun eigen merites kunnen worden beoordeeld? Ik doe een beroep op de bewindslieden, dit in de toekomst mee te nemen. Het komt mij voor dat, nu er bezwaren komen van de Raad van State en beide Kamers, het gezien de klantgerichtheid die het departement uitstraalt mogelijk moet zijn om de volksvertegenwoordiging op dit punt tegemoet te komen. Wij verwachten op dit punt een duidelijke uitspraak van de staatssecretaris. Nogmaals, wij zijn ervan overtuigd dat de aparte behandeling van diverse wetsvoorstellen op dezelfde wijze en met dezelfde samenhang door dit huis zal worden bekeken, als wanneer ze samengevoegd worden gepresenteerd. Alleen is het dan voor ons uiteraard een stuk minder eenvoudig.

Ik zal het belastingplan in hoofdlijnen bespreken, gevolgd door een aantal wetten die specifiek zijn geagendeerd. Het belastingplan is sterk afgestemd op het gebruik van het fiscale instrument. Zo zijn in het belastingplan onder meer fiscale maatregelen voorgesteld die de werkgelegenheid bevorderen en het inkomens-, energie-, cultuur-, verkeers- en vervoers- en tabaksontmoedigingsbeleid ondersteunen. Kortom, een heel duidelijke poging van dit kabinet om het fiscale instrument in te zetten bij de uitvoering van beleidsvoornemens.

Ik plaats bij een tweetal punten een kanttekening. De verkleining van de wig is voor dit kabinet – dat geldt voor ieder kabinet – een zeer belangrijk onderdeel van het beleid. Als beleidsinstrument kiest men onder meer voor een oprekking van het arbeidskostenforfait alsmede voor fiscale subsidiëring van lage lonen. Maar de cumulatie van afdrachtskorting en extra korting die is voorgesteld in het kader van de fiscale faciliëring kan ertoe leiden, dat er bijna geen werkgeverslasten hoeven te worden betaald bij het in dienst nemen van een langdurig werkloze. Is dat juist? Zo ja, verwachten de bewindslieden dan niet dat deze fiscale subsidiëring een concurrerend effect kan hebben op reguliere arbeid, die daardoor kan worden verdrongen?

Wij plaatsen een vraagteken bij de oprekking van het arbeidskostenforfait met opnieuw 2%. In de Miljoenennota is dit als volgt gerechtvaardigd: deelname aan het arbeidsproces aantrekkelijker maken voor mensen die op een uitkering zijn aangewezen. Wat zegt de wet? De wet zegt, althans ten aanzien van het arbeidskostenforfait, dat met betrekking tot loon uit dienstbetrekking het jaarlijks bedrag van op het loon betrekking hebbende aftrekbare kosten – andere dan de in artikel 15 bedoelde reiskosten – wordt gesteld op een bepaald percentage, met minimum- en maximumbedragen. Met andere woorden: het arbeidskostenforfait is dus duidelijk gerelateerd aan de inkomsten uit arbeid en de daarmee samenhangende kosten van verwerving. De huidige invulling is naar ons oordeel niet meer te verdedigen op basis van de wettekst. Ik vraag de bewindslieden of zij het ermee eens zijn dat de trend – die overigens door het vorige kabinet is ingezet – om dit instrument zo op te rekken nog wel acceptabel is in het kader van de wettekst.

In feite praten wij over een aparte tarieffaciliteit voor werknemers, hetgeen bovendien budgettair een groot beslag legt op de begroting. Het zou overigens interessant zijn om te vernemen wat de verhoging van het arbeidskostenforfait heeft gekost sinds het werd ingezet voor dit doel en of de uiteindelijke opbrengst in de vorm van een hogere arbeidsparticipatie door mensen die thans zijn aangewezen op een uitkering is gemeten dan wel is te meten. Met andere woorden: wat is the return on the investment?

Voorzitter! Ik wijd een speciaal woord aan het verkeers- en vervoersbeleid. De heer Boorsma heeft al een voorzet gegeven. Ik plaats bij dat beleid enige kanttekeningen. De creatie van wat de "Zalmstrook" is gaan heten, zal in Europa grote vraagtekens oproepen. Wij vragen ons af of er een evaluatie komt om te bezien of de beoogde gedragswijziging van de automobilist in werkelijkheid ook wordt gerealiseerd.

Een tweede kanttekening betreft de compensatie voor de pomphouders. Onderdeel van het belastingplan is de verhoging van de dieselaccijns per 1 juli 1997 met vijf cent, exclusief BTW, per liter. Er bestaan thans reeds belangrijke prijsverschillen met de buurlanden, met name ten aanzien van diesel. Het betreft dan Duitsland en België. Het kabinet heeft geconcludeerd dat het wel meevalt met de prijsverschillen. Maar de vraag is of dit juist is. Ons bereiken berichten dat de pomphouders aan de grens zeer hoge extra kortingen geven, in aftrek op hun eigen winstmarge, op diesel teneinde het prijsverschil met beide buurlanden te temperen. Op deze wijze probeert men de concurrentie mogelijk te houden. Wanneer men echter het normale verschil in aanmerking neemt dat op dit moment reeds 7,3 cent is bij de grens met Duitsland en 1,6 cent bij de grens met België ten nadele van ons land, kan men zich voorstellen dat de aangekondigde verhoging van 7 cent in 1997 het verschil met Duitsland ruwweg zal verdubbelen en het verschil met België zelfs zal vervijfvoudigen. Wij vragen de bewindslieden of zij daarin aanleiding vinden om de voorgestelde compensatieregeling die in het vooruitzicht is gesteld, maar die geen betrekking heeft op de diesel, alsnog ook van toepassing te verklaren op de gasolie bestemd voor het wegverkeer, niet alleen gericht op de Duitse grensstreek, maar ook die met België.

Voorzitter! Ik trek de volgende conclusie. Het beleid is fiscaal meer dan ooit geïnstrumentaliseerd. De terugsluismethode, vorig jaar geïntroduceerd bij ecotaks/BTW, zet zich nu voort bij de accijns op benzine gerelateerd aan de motorrijtuigenbelasting. Wij begrijpen de achtergrond ervan, maar hoe lang is een dergelijk beleid vol te houden? Ik noem ten slotte de vergaande oprekking van bestaande wettelijke begrippen, zoals het arbeidskostenforfait, dat wij reeds onder de aandacht hebben gebracht.

Over het huurwaardeforfait laat ik mij niet uit. Namens onze fractie zal collega Van Dijk daarover zijn licht laten schijnen bij de behandeling van de Wet waardering onroerende zaken.

Voorzitter! Ik wil afronden met de bespreking van de wetsvoorstellen die thans voor ons liggen. Ik wil dat globaal doen, in bespiegelende zin. Hier en daar wil ik een kanttekening plaatsen of een technische vraag stellen. De staatssecretaris kan die vragen, evenals vorig jaar, schriftelijk beantwoorden, indien deze zich daarvoor lenen. De fractie van het CDA heeft veel tijd gestopt in de analyse van een aantal belangrijke wetsvoorstellen die thans op de agenda staan. Zij heeft hiervan blijk gegeven in haar inbreng in het voorlopig en nader voorlopig verslag. De staatssecretaris heeft daarop uitvoerig gereageerd, tot en met gisteren. Ik ben de staatssecretaris en zijn staf daarvoor erkentelijk. Ik kan mij dan ook beperken tot het globaal langslopen van de wetsvoorstellen.

Ik begin met het wetsvoorstel 24696, het tegengaan van de uitholling van de grondslag en versterking van de fiscale infrastructuur. Met dit wetsvoorstel beoogt de staatssecretaris de fiscale infrastructuur van Nederland te bevorderen ofwel het fiscale vestigingsklimaat te verbeteren. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een aantal bepalingen die gericht zijn tegen oneigenlijke uitholling van de heffingsgrondslag.

De CDA-fractie ondersteunt maatregelen die de fiscale infrastructuur verbeteren. Wij menen dat dit wetsvoorstel zeker zal bijdragen om concernfinancieringen vanuit Nederland te stimuleren. Gezien de condities waaraan het financieringslichaam echter moet voldoen, zal dit hoofdzakelijk ten goede komen aan de Nederlandse multinationals en wellicht aan enkele grotere bedrijven uit de sector van het midden- en kleinbedrijf. Op zichzelf kunnen wij tevreden zijn met dat resultaat, ware het niet dat woorden als fiscale infrastructuur een uitstraling hebben naar een bredere context. Ik denk met name aan de mogelijkheden die Nederland fiscaal op dit moment reeds heeft. Wanneer deze mogelijkheden zouden worden verpakt in één pakket, kan wellicht een nog aantrekkelijker beeld van Nederland als investeringsland worden gevormd. Vooral vanuit de optiek van de werkgelegenheid kan een veel beter beeld worden gecreëerd.

De financieringsfaciliteit die voor ons ligt, hoe knap ook bedacht en uiteengezet, is zelfs vanuit de werkgelegenheidsoptiek een relatief kleine faciliteit. Wij moeten haar echter trachten te combineren met de faciliteiten die Nederland nu al heeft voor hoofdkantoren. Ik denk met name aan regionale hoofdkantoren voor multinationals, het zeer goede advance ruling-systeem, de 35%-regeling, de cost-plus-rulings en de belastingverdragen. Kortom, de Nederlandse infrastructuur, zowel fiscaal als in algemene zin, leent zich bij uitstek voor het presenteren van één pakket aan de buitenlandse investeerder. Een dergelijk pakket dient het inzicht te geven dat de fiscale infrastructuur in Nederland breed is en aantrekkelijk voor hoofdkantoren. Wij behoeven ons dan niet zozeer te concentreren op de financieringsmaatschappijen.

Ik zou in dit verband nog een enkele technische vraag willen stellen. Ik herhaal dat deze technische vragen schriftelijk kunnen worden beantwoord. De eerste vraag in verband met dit wetsvoorstel betreft beleggingsinstellingen. De staatssecretaris heeft in de memorie van antwoord op pagina 12 op vragen geantwoord dat de artikelen 10a en 15 ook van toepassing zijn op de beleggingsinstelling ex artikel 28 Wet VPB. De vraag is of de toepassing van deze artikelen in de praktijk er niet toe zal leiden dat een beleggingsinstelling haar status verliest. De situatie kan zich namelijk voordoen dat in de commerciële jaarrekening geen winst wordt behaald, terwijl in de fiscale jaarrekening als gevolg van de werking van artikel 10a wel winst wordt behaald, waardoor er een uitdelingsverplichting ontstaat. Aangezien het rentebedrag in feite dan twee keer moet worden betaald – eerst op basis van de leningsovereenkomst en vervolgens op basis van de uitdelingsverplichting – is het denkbaar dat de beleggingsinstelling haar status verliest doordat zij niet aan de uitdelingsverplichting kan voldoen.

Met betrekking tot artikel 15, lid 4, heeft de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het eindverslag onder nr. 5 opgemerkt dat wanneer leningen vanuit tax havens worden verstrekt, het huidige uitvoeringsbeleid afdoende is om dit te bestrijden. Onze fractie sluit niet uit dat de Hoge Raad het standpunt van de belastingdienst dat fraus legis in een dergelijk geval toepassing dient te vinden, zou kunnen verwerpen gezien de strekking van dit wetsvoorstel en de duidelijke tegenbewijsregeling in artikel 15, lid 5. Hoe schat de staatssecretaris dit risico in?

In de memorie van antwoord op pagina 15 is de staatssecretaris ingegaan op de causaliteit in het geval leningen van derden door verbonden lichamen zijn aangetrokken. Is het mogelijk nader in te gaan op de wijze waarop de causaliteit voor banken en verzekeringsmaatschappijen dient te worden aangetoond nu dergelijke ondernemingen het aantrekken van vreemd vermogen tot kernactiviteit hebben? Is de staatssecretaris wellicht bereid om bij een duidelijke intentie tot overname een praktische regeling, vergelijkbaar met de ruimteregeling, te treffen? Met betrekking tot artikel 15, lid b, is er tot slot de vraag of banken en verzekeringsmaatschappijen van de faciliteit van artikel 15, lid b, gebruik kunnen maken. Zo ja, gelden dan voor deze maatschappijen, gelet op de bijzondere aard van hun bedrijfsvoering, nog bijzondere beperkingen?

Het tweede wetsvoorstel dat op de agenda staat, is wetsvoorstel 24761, dat betrekking heeft op de wijziging van het regime terzake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting. Ook dit wetsvoorstel is zeer uitgebreid aan de orde geweest in de schriftelijke voorronden. Wij prijzen ons gelukkig met de doorbraak die terzake van het onderhavige wetsvoorstel is bereikt. Daarmee doel ik met name op de introductie van een eindheffing van 25% op dividend uit aanmerkelijk belang. Hiermee is in één klap een eind gemaakt aan jarenlange frustraties, procedures etc. met betrekking tot kasgeldvennootschappen. Bovendien kan dit een aanzet betekenen tot de introductie van een analytisch systeem en ongetwijfeld zal het een pilaar zijn in de verkenning van de staatssecretaris naar het belastingstelsel van de eenentwintigste eeuw.

In dat verband vragen wij ons overigens af hoe de staatssecretaris deze verkenningen denkt uit te voeren. Gaat hij daartoe opnieuw aan de slag met de werkgroep of wordt dit een voorstel dat uit het departement naar voren komt? Wij wachten zijn antwoord belangstellend af en wij zouden graag horen wanneer de eerste contouren tegemoet kunnen worden gezien.

Wij betreuren het dat de afschaffing van de vermogensbelasting eerst in de verkenning wordt meegenomen, want dat betekent dat de concrete invulling van de afschaffing, zoals destijds door de staatssecretaris bepleit voor ondernemingsvermogen, deze eeuw haar beslag niet meer zal krijgen, althans bij voortzetting van dit beleid.

Terzake van de consumptieve rente nemen wij kennis van de duidelijke stellingname van de staatssecretaris dat dit wetsvoorstel geen gevolgen heeft voor de aftrekbaarheid van betaalde hypotheekrente terzake van aankoop, onderhoud of verbetering van de eigen woning en dat evenmin sprake is van een eerste stap op weg naar de beperking van de aftrekbaarheid van laatstgenoemde rente. Niettemin zal dit wetsvoorstel naar ons oordeel discussie en jurisprudentie oproepen over de afbakeningsproblematiek. Het wetsvoorstel maakt inbreuk op het tot nu toe zeer heldere en niet gecompliceerde systeem van belastingheffing met betrekking tot rente. Wij betreuren dat. Ook uit hoofdstuk IXB blijkt dat structureel een bedrag van 14 mln. moet worden uitgezet om uitvoering te geven aan dit wetsvoorstel. Met name het onderzoek naar het consumptieve karakter van de lening, zowel ten tijde van de afsluiting van de lening als gedurende de looptijd van de lening, zal een groot beslag op het apparaat leggen.

Wat dit wetsvoorstel betreft, zijn wij de staatssecretaris erkentelijk voor zijn toezegging dat er in individuele gevallen aanleiding is tot het wegnemen van onbillijkheden in situaties waarbij belastingplichtigen voor de financiering van een aanslag successierecht een lening zijn aangegaan.

Ook over dit wetsvoorstel heb ik vragen van technische aard. De eerste luidt als volgt: als een buitenlandse belastingplichtige krachtens erfrecht een aanmerkelijk belang verkrijgt, wordt op grond van artikel 25, lid 7, een conserverende aanslag opgelegd; aan wie wordt de conserverende aanslag opgelegd, aan de erflater of aan de erfgenaam? Als de aanslag wordt opgelegd aan de erflater, lijkt het niet mogelijk om de aandelen als zekerheid tot betaling aan te bieden, omdat de verkrijger van die aandelen in beginsel recht heeft op het onbezwaarde eigendom van die aandelen. Een andere vraag is of met deze mogelijke belastingschuld rekening mag worden gehouden bij de heffing van successierechten.

Terzake van de beperking van de aftrek van consumptieve rente en heffings- en invorderingsrente merk ik het volgende op. De betaalde invorderingsrente is in beginsel beperkt aftrekbaar, terwijl de ontvangen invorderingsrente volledig is belast. De invorderingsrente die op één en dezelfde aanslag betrekking heeft, kan bijvoorbeeld eerst niet volledig aftrekbaar zijn, terwijl de ontvangen invorderingsrente later volledig is belast. Is de staatssecretaris bereid om de te betalen en te ontvangen invorderingsrente met betrekking tot één en dezelfde aanslag te salderen?

Het derde wetsvoorstel, nr. 24583, betreft de wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk in verband met maatregelen tegen misbruik en oneigenlijk gebruik. Met betrekking tot dit voorstel van wijziging van rijkswet heeft een uitvoerige schriftelijke discussie plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat de stof uitermate complex is. Er staan nog een aantal belangrijke onderhandelingen met de Nederlandse Antillen op de agenda. In 1997 zal met name over de gezamenlijke belastingdruk op deelnemingsdividenden en over de aanpassing van de BRK in het kader van de totstandkoming van het nieuwe fiscale raamwerk op de Nederlandse Antillen de discussie worden geopend en zullen de onderhandelingen hun beslag krijgen. Wij hopen dat eventueel nog bestaande meningsverschillen, ook na de schriftelijke gedachtewisseling in dit huis, zullen kunnen worden weggenomen in het kader van dat overleg.

Over het wetsvoorstel 24677, Wijziging fiscaal regime voor verzekeraars en directiepensioenlichamen, heeft de fractie intensief discussie gevoerd met de staatssecretaris in het kader van de schriftelijke voorbereiding. Voor de CDA-fractie was dit wetsvoorstel van belang omdat de terugwerkende kracht ter discussie stond en de staatssecretaris een notitie over de terugwerkende kracht het licht heeft doen zien in het kader van dit wetsvoorstel.

Het betrof in dit geval een toezegging door de staatssecretaris tijdens de behandeling van het voorstel Brede herwaardering in 1991. Geruime tijd later, 26 oktober 1992, zijn de toezeggingen in een resolutie vastgelegd en eerst op 16 augustus 1995 is de toezegging herroepen. Onder deze omstandigheden is het de belastingplichtigen toch moeilijk te verwijten dat zij er tot 16 augustus 1995 van uitgingen – en ook ervan uit mochten gaan – dat zij op grond van een door de overheid gevoerd beleid aanspraak konden maken op de toezegging die door de staatssecretaris in het parlement was gedaan.

Het intrekken van een toezegging met terugwerkende kracht zou beschouwd kunnen worden als in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur. Dat staat open wanneer een dergelijke zaak aan de rechter zou worden voorgelegd en belastingplichtigen daarop een beroep zouden doen bij de rechter. Door de wet die thans voorligt, zal deze rechtsgang in feite worden geblokkeerd. Het intrekken van een toezegging is dus een zeer belangrijke zaak, zeker wanneer die wordt geconsolideerd met een wet die daarop volgt. Het is ook een zaak met weinig precedenten, zoals de staatssecretaris ruiterlijk toegeeft in de nota naar aanleiding van het verslag.

Het repareren van een fout is een goed recht en het behoort ook te gebeuren – wij zijn daar zeker voorstander van – maar het repareren van fouten met terugwerkende kracht dient met uiterste zorgvuldigheid te worden bekeken. De staatssecretaris stelt in zijn nota naar aanleiding van het verslag dat het niet in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur indien de wetgever na een publieke afweging van belangen een wet tot stand brengt waarvan een toezegging met terugwerkende kracht wordt ingetrokken.

Als het zo algemeen wordt geformuleerd, hebben wij reserves bij deze stellingname. Want wat is een publieke afweging van belangen, of wordt wellicht bedoeld afweging van publieke belangen? Hoe het ook zij, het is een nieuw element in de discussie over de terugwerkende kracht. Die discussie gaat de staatssecretaris nog voeren met de Tweede Kamer en ik hoop dat wij ook de gelegenheid hebben om die separaat met hem aan der orde te stellen. Wij willen dat thans niet doen, althans niet op basis van zijn notitie. Wij beperken ons nu tot dit wetsvoorstel, maar onze zorg is met name gericht op de precedentwerking.

Indien het beleid terzake van terugwerkende kracht niet zeer stringent en zorgvuldig wordt toegepast, komen wij al snel terecht op een hellend vlak. De notitie van de staatssecretaris lijkt op dit punt ruimer dan de strakke leer die door onze fractie en over het algemeen in dit huis is aangehouden. Wij constateren dat terugwerkende kracht in deze kabinetsperiode meermalen aan de orde is geweest of nog komt. Ik denk dan met name aan de wetsvoorstellen 23219, Blote-eigendomconstructies, 24176, Bestrijding BTW-constructies en met name aan het verdrag Malta, 24610, dat nog in behandeling komt. De zorg van de fractie groeit nog bij de gedachte dat terugwerkende kracht ook al bij verdragen zal worden geïntroduceerd. Terzake van dit wetsvoorstel verschillen de staatssecretaris en onze fractie dan ook van mening over de omstandigheden waaronder terugwerkende kracht is gerechtvaardigd. Wij zien dan ook de reactie met belangstelling tegemoet.

Ten slotte zal ik nog twee onderwerpen aan de orde stellen, allereerst het laatste wetsvoorstel. Dat is wetsvoorstel 25051, Aanpassing loon- en inkomstenbelasting met het oog op vereenvoudiging van de wetgeving en vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven. Dit wetsvoorstel is een uitwerking van de adviezen van de commissie-Van Lunteren. Het bevat een aantal maatregelen inzake administratieve lastenverlichting die een structurele besparing opleveren van ruim 450 mln. Het CDA ondersteunt dit wetsvoorstel van harte en heeft geen specifieke opmerkingen. Vanuit het vereenvoudigingsstandpunt spreekt dit wetsvoorstel ons zeer aan, met name dat loonheffing thans vaker eindheffing wordt en dat circa 1,5 miljoen belastingplichtigen geen gedetailleerde aangifte meer hoeven te doen van rente- en dividendinkomsten. Het is een belangrijke aanzet tot vereenvoudiging.

Tot slot zal ik nog een enkel woord wijden aan de Europese ontwikkelingen. Ik zal dat zeer kort houden. Het is mij opgevallen dat ook in Europa thans met name wordt gedacht aan en gesproken over het verschijnsel "tax competition" en "uitholling van de belastinggrondslag". Het begrip "uitholling belastinggrondslag" gaat als een rode draad door het beleid van het kabinet en de staatssecretaris. Wij hebben er alle begrip voor, maar het wordt steeds moeilijker voor het beleid om rekening te houden met, althans te kunnen anticiperen, niet eens op wetgeving uit Europa, maar met name op de uitspraken die op de meest onverwachte momenten uit het Europese Hof op ons af kunnen worden gevuurd. Wij hebben ook te maken met nieuwe ontwikkelingen, zoals Internet, die buitengewoon belangrijke fiscale consequenties kunnen hebben en kunnen leiden tot een grotere erosie van de belastinggrondslag. Het beleid is dan ook gericht op het onder controle houden van de belastinggrondslag. De vraag is in hoeverre dat succesvol is vol te houden, gezien de Europese ontwikkelingen. Ik heb met enige zorg kennisgenomen van het feit, dat in de voorgenomen prioriteiten die het kabinet heeft gesteld in het kader van het voorzitterschap van de Europese Unie het onderwerp van het rapport-Monti nog niet rijp is voor concrete discussie. In de prioriteitenlijst staat ergens enigszins eufemistisch: De discussies zullen naar verwachting na de Europese Raad in Dublin worden voortgezet in een groep met een meer permanent karakter. Dat is een omschrijving die niet veel hoop biedt op een aanpak in de toekomst die belastingconcurrentie kan verminderen. Ik denk aan de door Ruding voorgestelde aanpak om in ieder geval een draagvlak te creëren voor een inperking van de belastingconcurrentie. Wij wensen de minister bij dat beleid alle sterkte toe. Wij zijn zeer geïnteresseerd in de visie van de minister.

Voorzitter! Ik sluit af met een opmerking over de belastinggrondslag, in het bijzonder het tarief in de eerste schijf. Sinds de wetsvoorstellen in het kader van Oort is de belastingcomponent verkleind. Ik herinner mij nog zeer goed dat het altijd een grote zorg van Financiën is geweest dat die belastingcomponent te klein zou gaan worden. Het beeld tekent zich nu af. Deze gaat van 7 naar ruwweg 5%. Waar gaat dit heen? Wat zijn de gedachten van de minister hierover? Het betekent dat de druk van de volkspremies alleen maar groter wordt in de eerste schijf. Sommigen zullen dit als een aangename aanleiding zien tot het fiscaliseren van de volksverzekeringspremies. Ik zie enkele leden knikken. Anderen zullen zich bezorgd afvragen of er al een beleid bestaat in deze richting. Wij zijn zeer geïnteresseerd in de ideeën van de minister hierover. In het Financieele Dagblad van vanochtend zagen wij de heer Wijers aan het woord met zijn gedachten over de aanpak van de eerste schijf. De wig moet met 10 mld. worden verkleind door een verlenging van de eerste schijf tot ƒ 55.000. Het spreekt mij zeer aan, al was het maar uit vereenvoudigingsoverwegingen. Ik denk in dit verband ook aan de problematiek van de vergrijzing die op ons afkomt. Ook op dit punt zien wij graag een reactie van de minister en de staatssecretaris.

Voorzitter: Postma

De heer De Haze Winkelman (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Er is al een aantal verheugende ontwikkelingen door vorige sprekers gememoreerd. Een in vergelijking met andere Europese landen redelijke economische groei, een behoorlijke stijging van de werkgelegenheid, voor het eerst sinds een kwart eeuw minder uitkeringen, het op peil blijven van de koopkracht voor werknemers en uitkeringsgerechtigden, een daling van het financieringstekort tot 2,2% en een teruglopen van de staatsschuld met 2,5% tot 76,2%. Ons bedrijfsleven, de motor van de economische groei, staat er goed voor. Uit de Sociale nota 1997 blijkt dat waar er jaarlijks 600.00 banen verloren gaan, er zo'n 700.000 per jaar bijkomen. Een niet geringe prestatie, als we zien dat grote bedrijven per saldo in Nederland met minder arbeid toekunnen en regelmatig gedwongen zijn vestigingen te verplaatsen naar landen waar de productiekosten lager zijn. In het verleden werd nog wel het microbeeld van een bepaald bedrijf ter discussie gebracht van meer winst en per saldo uitstoot van arbeid. De huidige cijfers geven aan dat zo'n beeld macro niet juist is. De groei van de werkgelegenheid bewijst dat.

Gelukkig heeft onze samenleving tijdig ingezien dat het krampachtig vasthouden aan verouderde benaderingen, zoals in de zeventiger jaren, niet meer past in een dynamische omgeving. Misschien wel gelukkig dat wij een klein land zijn met dus een groot buitenland. Grotere landen zoals Frankrijk en Duitsland hebben dit proces nog niet beëindigd of staan zelfs nog aan een begin. Dat zal daar met veel pijn gepaard gaan.

Ons bedrijfsleven is internationaler dan elders. Dat zijn we altijd ook wel geweest, maar het is verheugend, dat de afgelopen tien jaar veel middelgrote ondernemingen kans hebben gezien door te stoten naar een schaal die Europees of zelfs mondiaal de moeite waard is. Het herstelbeleid sinds 1982 heeft daar in belangrijke mate toe bijgedragen. Ook de dynamiek van de financiële markten helpt daarbij. Nederlandse ondernemingen kunnen thans makkelijk tegen aantrekkelijke condities eigen vermogen aantrekken. De toenemende gerichtheid van ondernemingen op het creëren van waarde in de onderneming heeft daaraan bijgedragen. Een impuls daartoe hebben de opeenvolgende ministers van Financiën gegeven door hun bijdrage aan de discussie over beschermingsconstructies. Een wetsvoorstel daarover zal ons volgend jaar bereiken.

Voorzitter! Het is echter niet alles rozengeur en maneschijn. Er is de afgelopen jaren ontegenzeggelijk een goed financieel beleid gevoerd. De toonzetting van de Troonrede, hoe begrijpelijk ook, heeft echter te sterk de indruk gewekt dat het goed gaat met Nederland. Terecht staat in de Miljoenennota herhaaldelijk dat er geen reden is te verslappen met het herstelbeleid, maar de Miljoenennota wordt weinig gelezen en de indruk uit de Troonrede blijft hangen. Dit leidt er nu al toe dat discussies worden gevoerd over het besteden van de vermeende extra ruimte. In Nederland – ik weet niet hoe dat in andere landen is – praten journalisten en politici elkaar veelvuldig na. Het lijkt er thans op dat het opinieklimaat zich hoofdzakelijk bezighoudt met enerzijds de economische voorspoed, zoals de Troonrede dat aangaf, en anderzijds de armoede. Dan ligt het voor de hand dat in zo'n opinieklimaat de keuzes van alledag beïnvloed worden.

Maar, voorzitter, wij hebben nog een lange weg te gaan. Ons land bevindt zich bepaald nog niet in een comfortabele situatie. De situatie is beter dan jaren geleden, dat wel, maar het is maar waar je die mee vergelijkt. Internationaal is onze belasting- en premiedruk, ondanks de daling van 10 procentpunten nog steeds zeer hoog. Onze belastingtarieven in de loon- en inkomstenbelasting zijn hoog, met relatief lage vrijstellingen en men bereikt snel de hoge tarieven. Wij kennen de zogenaamde dubbele heffing over uitgekeerde winsten door ondernemingen en hebben een zware vermogensbelasting. De wig tussen loonkosten voor de werkgever en het nettoloon voor werknemer is ongunstig.

Onze arbeidsparticipatie is laag, met in jaren gemeten 50% van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd. Het is opmerkelijk dat Nederland bij dit percentage een relatief geringe werkloosheid kent. Dat ligt hoofdzakelijk aan de nog geringe arbeidsparticipatie door vrouwen, het grote aantal deeltijdwerkers en de verkorting van de arbeidsweek. Op termijn is een dergelijke lage arbeidsparticipatie onhoudbaar in concurrentie met andere landen en met het oog op de toenemende kosten van vergrijzing, ook weer een onderwerp waar wij voor hogere kosten staan dan onze Europese partners.

Een ander zorgelijk punt is de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, zeker voor veel groepen allochtonen. Als door mogelijke krapte op de arbeidsmarkt uiteindelijk een sterkere stijging van de lonen onvermijdelijk wordt en als andere landen het succesvolle recept toepassen van een beheerste loonontwikkeling, ziet het er somber uit voor onze concurrentiepositie.

De werkloosheid bevindt zich met name in de onderste regionen waar relatief weinig banen bijkomen. Bij bedrijfssaneringen zijn het allereerst de ouderen, die op straat komen en die zeer moeilijk opnieuw werk vinden. Wij moeten hopen dat de reïntegratiemaatregelen voor arbeidsongeschikten succes hebben, want thans zijn alweer de eerste tekenen van een hernieuwde stijging zichtbaar.

Andere negatieve elementen bij ons zijn verder onze hoge staatsschuld, de geringe mate van overheidsinvesteringen, de achterblijvende kwaliteit van weg- en railinfrastructuur en de lengte van besluitvormingsprocedures bij infrastructurele werken. Wie het staatje in de Miljoenennota over de stijging van de autokilometers versus het aantal openbaarvervoerskilometers ziet en vervolgens kennisneemt van de moeizame besluitvorming inzake het HSL-tracé en de Betuwelijn zal daar niet vrolijk van worden.

Voorzitter! Onze fractie wil met deze wat eenzijdige opsomming aangeven dat een verslapping van het beleid absoluut niet aan de orde kan zijn. Juist nu andere landen het Nederlandse recept willen toepassen, wordt het moeilijker ons in positieve zin te onderscheiden. De overheid heeft het gedrag van sociale partners niet in de hand en kan slechts voorwaardenscheppend werken. In andere landen zou wel eens een sense of urgency kunnen ontstaan, terwijl die bij ons vermindert. Van verschillende zijden ontstaan immers de afgelopen tijd tal van wensenlijstjes, als zou sinterklaas zich weer definitief in Nederland hebben gevestigd. Echter, dat was in de periode van het kabinet-Den Uyl, en die benadering ligt gelukkig ver achter ons. Al het geld dat nu zou worden uitgetrokken voor verhoging van subsidies of uitkeringen, zou ten koste gaan van het succesvolle recept van lastenverlichting en tekortreductie en zou op iets langere termijn juist die zwakke groepen treffen, waarvoor dit soort kortetermijnmaatregelen waren bedoeld. Voorzitter! Partijen die steeds meer pleiten voor deze kortetermijnmaatregelen, zullen in toenemende mate de VVD tegenover zich vinden. De VVD hecht zeer aan een doorgezet herstelbeleid, waarvan op termijn alle Nederlanders zullen kunnen profiteren. Lastenverlichting is daarbij van grote betekenis. Een verhoging van de investeringen van de overheid is onvermijdelijk en ook zeer gewenst. Daarnaast zal het tekort van de overheid verder moeten worden verlaagd. Dat betekent voor ons dat het kabinet zeer terughoudend zal moeten zijn met een verhoging van de consumptieve overheidsuitgaven.

Voorzitter! Terecht geeft het kabinet aan dat van het terugdringen van het overheidstekort een enorm vliegwieleffect uitgaat. Wij zijn dan ook van mening dat in de loop van de volgende kabinetsperiode het financieringstekort zou moeten liggen tussen 0 en 1%. In een tempo van een vermindering van 0,5% per jaar, zou dat dus in 3 jaar haalbaar zijn. Daarmee zouden we relatief snel voldoen aan de doelstelling van het stabiliteitspact van "dichtbij evenwicht". De te behalen miljardenbesparingen voor wat betreft de rentebetalingen maken de te brengen offers alleszins de moeite waard. Ook het versneld dalen van de overheidsschuld tot beneden de 60% is van groot belang. Het financieringstekort zou niet opnieuw een politieke kwestie moeten worden. De winst van dit kabinet is mede gelegen in de consensus hierover.

In dit verband vragen wij ons af wat minister Melkert bezielt om in het kader van het stabiliteitspact in wording te claimen dat iedere lidstaat naar eigen inzicht het begrotingstekort weer kan laten oplopen tot maximaal 3%. Dan heeft een stabiliteitspact helemaal geen zin. Is minister Melkert dan tegen een stabiliteitspact? Wat is er waar van het berichtje in Het Parool van 3 december, waarin staat dat het kabinet in deze kwestie nog geen beslissing heeft genomen en dat minister Zalm verklaart dat dit de inzet van de volgende verkiezingen zou worden? Als dat werkelijk zo is, zijn, om in de woorden van de minister te blijven, "de rapen gaar". Deze kwestie, waarover brede consensus bestaat, dient buiten de politieke strijd te worden gehouden.

Voorzitter! Op blz. 41 van de Miljoenennota staat een interessante zin: "De uitgavennormen dienen als plafonds te fungeren en niet als op te vullen maxima." Waar de uitgaven thans per saldo onder de plafonds blijven, zal de minister er moeite mee hebben om zijn collega's ervan te overtuigen dat overschrijdingen bij voorkeur gedekt dienen te worden met bezuinigingen elders. Toch blijft ook in dit opzicht financiële tucht noodzakelijk.

Voorzitter! Deze begroting staat in het teken van de EMU. Het is verheugend dat Nederland zonder problemen zal kunnen toetreden. Dat is voor ons land van grote betekenis. Het is waarschijnlijk dat de euro internationaal een zeer gewilde valuta zal gaan worden, wellicht aantrekkelijker dan de dollar en de yen. Door het Stabilisatiepact – ik kom daar nog over te spreken – zal het beroep op de eurokapitaalmarkt door overheden gering kunnen blijven. Het gevolg zou kunnen zijn dat de nu al lage rentestand, met inachtneming van conjuncturele schommelingen, op een structureel lager niveau terecht zou komen. Is dat ook de verwachting van de minister en, zo ja, in hoeverre anticipeert hij daarop dan bij het opnemen van nieuwe staatsleningen?

Aan de toetredingseisen en het daaraan voldoen door een aantal zuidelijke landen is aan de overzijde regelmatig veel aandacht gegeven, volkomen terecht. Het overhevelen van de pensioengelden van France Telecom, het verkopen van goud door centrale banken, een eenmalige eurotaks, grootscheepse privatiseringen, uitzonderlijke dividenden en uitkeringen door overheidsbedrijven, het komt allemaal op hetzelfde neer. Met het kabinet zijn wij van mening dat aan de criteria gewoon de hand moet worden gehouden. Overigens, wie kijkt naar de totaliteit van de convergentiecriteria moet tot de conclusie komen dat Spanje en Italië daaraan niet in voldoende mate zullen kunnen voldoen.

Italië kan dan nu weer tot het EMS zijn toegetreden, maar als begin 1998 besloten moet worden wie aan de derde fase deelnemen, is toch niet aan de eis van twee jaar zonder spanningen en zonder devaluatie voldaan. Gelukkig heeft minister-president Prodi nu zelf aangegeven dat het niet haalbaar is de grens van 3% begrotingstekort te halen. Het gaat echter om de totaliteit en niet alleen om dat begrotingstekort. De zeer hoge staatsschuld moet behoorlijk dalen, de rente moet binnen de bandbreedte liggen, evenals de inflatie, en de prestaties moeten duurzaam zijn. Waar subjectieve criteria aan de orde zijn, bestaat het gevaar van politieke overwegingen. Het gaat dan om de beoordeling van de duurzaamheid van de prestaties, zoals het in voldoende mate teruglopen van de schuld. Is de minister met ons van mening dat een toelating van Italië of Spanje tot de eenheidsmunt begin 1998, gezien alle omstandigheden, niet aan de orde dient te zijn? Dat kan enkele jaren later alsnog aan de orde komen.

Er blijven dan als "probleemlanden" over: België en Frankrijk. België door zijn zeer hoge overheidsschuld en Frankrijk vanwege moeilijkheden om onder de 3% overheidstekort te komen en de jaren daarop dicht bij een evenwicht. Wij zijn echter niet bang dat de euro geen harde valuta zal worden. Het onafhankelijke, daarop gerichte beleid dat de Europese Centrale Bank zal voeren, staat daar wel garant voor. Er zouden zich in bepaalde landen wel binnenlandse problemen kunnen voordoen. De ontwikkelingen in Frankrijk zijn wat dit betreft weinig hoopgevend. Wat gebeurt er immers, als in een land de lonen en prijzen gedurende jaren sneller blijven stijgen, met alle gevolgen voor de concurrentiepositie van dien: het land komt in een recessie, met repercussies voor de overheidsfinanciën en de mogelijkheden de rente en aflossing te betalen. Acht de minister het denkbaar dat een land op grond van dit soort ontwikkelingen het Verdrag van Maastricht moet opzeggen?

Voorzitter! Ik sprak al even over het stabiliteitspact. Hoe stabiel zal dat stabiliteitspact zijn? Met het kabinet zijn wij van mening dat een zo concreet mogelijke afspraak geboden is. Hoe oordeelt de minister in dit verband over de speelruimte die voor het begrip "close to balance" kan bestaan, afhankelijk van de conjunctuurgevoeligheid van de economie van een bepaald land en dus ook van een begroting? Ligt hier niet het gevaar op de loer dat bij desbetreffende landen, als het goed gaat, de neiging zal bestaan, zichzelf weinig conjunctuurgevoelig te vinden, omdat men anders op een begrotingsoverschot moet afkoersen, om in slechtere tijden opeens wel het conjunctuurgevoeligheidsetiket te claimen? Hoe moet hier mee om worden gegaan in het kader van het stabiliteitspact?

Hoelang is eigenlijk de middellange termijn voor het bereiken van de evenwichtssituatie? Waarom is het kabinet nu al overstag gegaan om eventuele boetes ten goede te laten komen aan de EU-begroting? Het ligt toch niet voor de hand, degenen die beboet worden via een achterdeur partieel van deze opbrengst mee te laten profiteren? Tot slot in dit verband de vraag: hoe zit het nu precies met de begrippen "uitzonderlijk" en "tijdelijk"? In hoeverre is er nu nog afstand tot het Duitse standpunt? We hebben begrepen dat de minister hoopvol is over het resultaat. Gaarne informatie over zijn taxatie van de, hopelijk, zo concreet mogelijke uitkomsten.

Dan kom ik bij het belastingstelsel. Staatssecretaris Vermeend gaat over van een meer fragmentarisch beleid naar een structurele aanpak. Door vrijstellingen, franchises en belastingvrije voeten in de belasting- en premiesfeer is in de afgelopen jaren de belastinggrondslag steeds kleiner geworden. De speelruimte werd steeds kleiner.

Overigens is de afgelopen jaren ook in de premiesfeer door de maatregelen van het kabinet de beïnvloedingsmogelijkheid van de koopkrachtplaatjes afgenomen. De VVD is daar niet rouwig om. Koopkrachtplaatjes richten zich op gemiddelde groepen Nederlanders, die als individuen zeer van elkaar kunnen verschillen. De terreur van de koopkrachtplaatjes is dat ook wel genoemd; die terreur is afgenomen, maar nog niet beëindigd. Voor de goede orde: natuurlijk moet het overheidsbeleid zo goed mogelijk inspelen op de behoeftes van onze bevolking, maar deze is zo pluriform dat wij niet de illusie moeten hebben de werkelijkheid via de koopkrachtplaatjes goed te kunnen benaderen. Een meer structurele aanpak is nu op zijn plaats.

De heer Stevens zei het ook al: de staatssecretaris heeft in zijn zittingsduur tot nu toe heel wat geproduceerd, meer dan welke voorganger dan ook, en hij is nog niet klaar. Hij begint met een studie naar de belastingheffing in de 21ste eeuw. En met de gewijzigde AB-heffing voor ogen, zijn de verwachtingen hooggespannen. De staatssecretaris heeft een aantal belangrijke uitgangspunten geformuleerd. Hij wil rekening houden met het feit dat kapitaal naar het laagste punt, dus de laagste tarieven, vloeit. Hij wil eenvoud en een duurzame economische ontwikkeling en werkgelegenheid. Het stelsel moet internationaal concurrerend zijn en er dient een verschuiving van directe naar indirecte belastingen te ontstaan.

Voorzitter! de VVD-fractie kan zich in belangrijke mate met deze uitgangspunten van de staatssecretaris verenigen. Bij een herziening van de belasting op vermogen en inkomsten uit vermogen gaat het ons er niet om deze groep uit ideologie te ontzien. Wij willen slechts aansluiten bij de lagere heffingen in andere landen. Wij hebben de relatief zware heffing door middel van de dubbele heffing op dividenden, terwijl de progressieve heffing met een lage vrijstelling op renten ook ontwijkgedrag bewerkstelligt. Onze uitdaging zou moeten zijn, na de wijzigingen van het AB-regime, om de verschillende om fiscale redenen in België woonachtige Nederlanders weer naar ons land terug te krijgen, zoals de staatssecretaris met de financieringsmaatschappijen ook beoogt. Dat kunnen wij doen door de vermogensbelasting belangrijk te verminderen en een analytische heffing op vermogensinkomsten in te voeren. Net zoals de verwachtingen zijn bij de AB-heffing, hoeft dat zeker geen minderopbrengst te betekenen. Wat te denken van de in Brussel woonachtige Nederlandse zakenman die recent overleed, waardoor het Brussels gewest in een klap maar liefst 711 miljoen frank aan successierechten kon opstrijken? Ik ben er daarnaast van overtuigd dat Nederlandse ondernemingen helemaal niet afkerig zijn om hogere dividenden te betalen. Die roep bestaat al sterk bij buitenlandse beleggers, die gewend zijn aan hogere betalingen. Tot nu toe volgen Nederlandse beleggers die roep niet, vanwege de fiscaliteit. Een lager tarief zal hogere dividenden tot gevolg hebben met mogelijkerwijs positieve gevolgen voor de schatkist.

Voorzitter! Een kwestie die hiermee in direct verband staat, is de mogelijkheid van inkoop van eigen aandelen door beursgenoteerde vennootschappen. De door de Amsterdamse effectenbeurs en de Vereniging effecten uitgevende instellingen ingestelde commissie Corporate governance, waar ik ook deel van mocht uitmaken, heeft dit als belangrijk knelpunt gesignaleerd. Ondernemingen kunnen thans makkelijk eigen vermogen aantrekken om investeringen te doen of om overnames te financieren, doch de spiegelbeeldsituatie is fiscaal gecompliceerd. Dat is problematisch, want een onderneming die over zeer ruime liquide middelen beschikt en er niet goed raad mee weet, draagt niet bij aan een optimale allocatie van productiemiddelen. Zou deze onderneming de overtollige kasmiddelen hetzij tegen een laag tarief kunnen uitkeren, hetzij economisch hetzelfde bereiken door de inkoop van eigen aandelen, dan zouden de ontvangers van deze middelen, de aandeelhouders, deze weer ter beschikking kunnen stellen aan ondernemingen, bij emissies, die er wel beter raad mee weten. Dat komt de groei uiteindelijk weer ten goede. Ik richt mij met deze redenering ook tot de minister omdat ik denk dat hij daar, als econoom, wel gevoelig voor zal zijn. Omdat internationaal, zeker in de VS en Engeland, de inkoop van eigen aandelen een veel gebruikt middel is om het rendement van de onderneming te verhogen, is het niet kunnen gebruiken van dit middel voor onze ondernemingen in toenemende mate nadelig. Het is dus gewenst daar een oplossing voor te vinden. Gaarne krijg ik hierop een reactie van de bewindslieden.

Voorzitter! Er zal echter veel meer moeten gebeuren en wij zijn dan ook met de discussies over de hervorming van het belastingstelsel niet ongelukkig. Voorop dient te staan dat een verdergaande lastenverlichting in de loon- en inkomstenbelasting noodzakelijk is, omdat aldus de wig kan worden verkleind. De ervaringen hebben aangetoond dat wij dat beleid nodig hebben ten behoeve van een gematigde loonontwikkeling en banengroei. De ruimte daartoe zal in de komende periode ontstaan door een gematigde uitgavenontwikkeling, minder rente-uitgaven en de economische groei. Wij zijn geen principieel tegenstander van een BTW-verhoging, zeker niet als daarmee werkgelegenheid kan worden gestimuleerd. Aldus kan een behoorlijke ruimte ontstaan voor de noodzakelijk geachte wijzigingen. Bij die noodzakelijk geachte wijzigingen moet nadrukkelijk de afschaffing of sterke vermindering van de overdrachtsbelasting worden genoemd. Het is bekend dat de verhogingen van de benzineprijs slechts een gering effect hebben op de automobiliteit. Waarom nu niet de zaak wat meer structureel aanpakken? Door de te ontwikkelen Vinex-locaties kan er een veel grotere dynamiek in de woningmarkt komen. Het zou toch zeer gewenst zijn de voorwaarden te scheppen, waardoor mensen die iedere dag in de file staan de kansen kunnen grijpen om dichter bij hun werk te gaan wonen. Meer verhuisbewegingen zijn ook gunstig voor de schatkist en de werkgelegenheid. Het zou best wel eens zo kunnen zijn, dat het te derven bedrag aan overdrachtsbelasting in zeer belangrijke mate terugkomt door de belastingheffing over de toegenomen economische prestaties. Hoe denken de bewindslieden hierover en zijn er wel eens onderzoeken gedaan naar de door mij bedoelde effecten?

Voorzitter! In deze discussie zijn wel eens meningen te beluisteren inzake de aftrek van hypotheekrente en vermogenswinstbelasting. Laat ik daarover duidelijk zijn. Er wordt de VVD wel eens krampachtig gedrag verweten, maar wij hebben goede redenen dit onderwerp niet ter discussie te willen stellen. Bijna alle landen hebben wel een mogelijkheid om hypotheekrente af te trekken. Soms is dat beperkt tot het eigen huis of gemaximeerd tot een bepaald bedrag. Bij wijzigen van het regime zou de aftrek van bestaande hypotheken gewoon in stand moeten blijven. Voor nieuwe gevallen zal de huidige aftrek weliswaar afnemen, maar slechts in geringe mate, omdat het veelal om eerste woningen gaat die onder een in te stellen plafond zullen blijven en waarvoor dus toch de rente kan worden afgetrokken. Rijke mensen kunnen hun spaarbankboekjes of obligaties aanwenden voor de aankoop van het huis. Door het gemis aan rente-inkomsten betaalt voor die categorie Nederlanders de fiscus toch mee. Handhaven van het huurwaardeforfait is bij beperking van de renteaftrek niet meer acceptabel en dat zou de schatkist echt geld gaan kosten. Wie deze feiten afzet tegen de gevolgen – negatieve effect op de woningmarkt, op de doorstroming en op het vertrouwen van de bevolking in de overheid – zal het toch met mij eens zijn dat wij deze kwestie gewoon niet ter discussie moeten stellen?

Ik had het ook over een vermogenswinstbelasting. Als het er in het kader van het vloeien van kapitaal naar het laagste punt om gaat vermogens apart te belasten, ligt een vermogenswinstbelasting niet voor de hand. De effectieve druk op langere termijn van zo'n belasting zal bij sommige categorieën vermogens zelfs hoger kunnen uitkomen dan de huidige door vrijwel iedereen te zwaar gevonden, vermogensbelasting, met alle te verwachten ontwijkgedrag van dien. Voor de fiscus zal deze belasting van jaar op jaar sterk kunnen fluctueren. Huizenbezitters kennen wel het verschil tussen de prijzen in 1978 en 1983; zowat gehalveerd. En aandelenbezitters weten ook dat er altijd weer slechtere tijden aanbreken. De voorstanders van zo'n belasting zullen zich moeten realiseren, dat verliezen aftrekbaar dienen te zijn, met verliescompensatie over voorafgaande jaren. Dan heb ik het nog niet gehad over de noodzaak om compensatie voor de opgetreden inflatie te geven. Wie over zeer lange perioden de ontwikkeling van de onroerendgoedprijzen beziet, zal tot de conclusie komen dat deze nauwelijks afwijkt van de opgetreden inflatie. Geen kassa dus, zoals de voorstanders schijnen te menen. Dan is veel beter om een vermogensbelasting te houden, maar dan wel een met een zeer laag tarief, bijvoorbeeld één pro mille, 1/8 van wat wij nu hebben, waardoor de fiscus inzicht behoudt in de vermogens van de belastingplichtigen. Dat is voor de heffing van andere belastingen van groot belang. De vermogenswinstbelasting kan beter achterwege blijven. De VVD is daar bepaald geen voorstander van.

Voorzitter! Over het belastingplan wil ik relatief kort zijn. De minister heeft in een reactie op het advies van de Raad van State gesteld, dat verschillende onderwerpen in één wetsontwerp kunnen werden ondergebracht als er een beleidsmatige en budgettaire samenhang is. Vervolgens kun je dan gaan twisten over de vraag, wanneer dat wel of niet het geval is. Met de Raad van State, de fractie van het CDA in dit huis en een aantal fracties aan de overzijde van het Binnenhof, zijn wij van mening dat het beter was geweest een aantal onderwerpen los van het belastingplan te behandelen. De stelling van de minister, dat er door het combineren van alle onderwerpen aan de formele en materiële bevoegdheden en rechten van de Staten-Generaal geen afbreuk wordt gedaan, mag voor de Tweede Kamer juist zijn, maar voor onze Kamer ligt dat bepaald anders. Formeel heeft de minister gelijk, maar materieel is dat naar onze mening niet het geval.

In zijn algemeenheid kan gesteld worden, dat met veel onderwerpen in één wetsontwerp bewust risico's genomen worden. Zo zou het aannemen van een amendement over een huurwaardevrije voet van ƒ 43.000 met een hoger tarief van 1,5% in plaats van 1,25%, een voor mijn fractie uitermate moeilijk verteerbare zaak zijn geweest. Voor de volgende jaren bevelen wij de regering aan, telkens kritisch te bezien met welke onderwerpen die minder in het belastingplan thuishoren, politieke risico's worden gelopen om die vervolgens apart in een wetsontwerp onder te brengen. Net als de heer Stevens verwijs ik naar de motie van de heer Boorsma. Mocht er twijfel over bestaan of de VVD-fractie daar nog steeds achterstaat, dan kan ik zeggen dat dat nog steeds het geval is.

Het belastingplan heeft dit jaar de gemoederen aan de overzijde wel beziggehouden, met name door het gesteggel over de benzineaccijns en de tabaksaccijns. Wij zullen ons schikken in de genomen besluiten. Op zich staan ook wij achter de strekking van deze maatregelen. Het moet ons echter wel van het hart dat er een behoorlijke spanning zit tussen de nu genomen maatregelen met betrekking tot de benzineaccijns en de tekst van het regeerakkoord. Een extra verhoging van de accijns was volgens het regeerakkoord alleen mogelijk indien de ontwikkelingen in de buurlanden daartoe ruimte boden. Die passage was met name gericht op de met zo'n verhoging gepaard gaande grenseffecten. Het was dus juist de bedoeling niet zo'n moeilijke compensatieregeling te hoeven creëren, zoals die nu vorm moet gaan krijgen. Hoe gaat deze regeling er precies uit zien? Daarnaast is het de vraag of Brussel akkoord zal gaan met deze uitzonderingspositie. Is daar al meer zicht op? Het lijkt ons uitermate ongewenst als er, om welke reden dan ook, niet op de dag van de accijnsverhoging een regeling is getroffen. Wij gaan ervan uit dat de regering niet de grenspomphouders de dupe van deze verhoging zal laten worden. Voor het overige wacht ik ook met belangstelling de antwoorden op de vragen van de heer Stevens af.

Wat de tabaksaccijns betreft, kan mijn fractie instemmen met de nu gekozen drietrapsraket. Wij menen dat de regering verstandig is geweest, niet het risico te lopen van het geheel niet doorgaan van de verhoging met als gevolg een gat van 400 mln.

Zoals ook al bij de Wet waardering onroerende zaken door ons naar voren is gebracht, komt ons het tarief van 1,25% voor het huurwaardeforfait voor een budgettair neutrale uitkomst nog aan de hoge kant voor, gezien de opgetreden waardestijgingen, het afschaffen van het waardeklassensysteem en het relateren van het percentage aan de leegprijs. Wij willen thans akkoord gaan vanwege de uitdrukkelijke toezegging van de regering dat een eventuele meeropbrengst gebruikt wordt om het forfait op een lager, budgettair neutraal, percentage vast te stellen. Omdat wij het voorliggende pakket redelijk evenwichtig vinden, kunnen wij daarmee instemmen.

Ik rond mijn betoog af. De minister heeft zijn zaken goed voor elkaar. Ik zeg dat met enige schroom, want hij wil geen complimenten meer hebben. Wel valt het op dat, waar de minister vorig jaar nog met G. Zalm ondertekende, hij inmiddels Gerrit Zalm is geworden. Ook in dit opzicht is sprake van een wat Angelsaksische benadering. In de Tweede Kamer bleek een groot draagvlak voor een onafgebroken dienstbetrekking van de heer Zalm tot 2020. Wij zouden ons daar graag bij aansluiten. Of dat voor de staatssecretaris ook geldt, zou ik nog in het midden willen laten. Dat bekijken wij pas als hij met zijn blauwdruk komt voor de 21ste eeuw. Voor hem blijft de spanning er dus toch nog wel in.

De heer Rensema (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De staatssecretaris van Financiën heeft een aantal wetsvoorstellen aan ons voorgelegd die zeer ingewikkelde fiscale onderwerpen regelen. Enkele voorstellen zijn haast revolutionair te noemen en bieden mogelijk uitzicht op een heel nieuw systeem van belastingheffing: een meer analytische belastingheffing met lagere tarieven voor de loon- en inkomstenbelasting. Dit sluit ook aan bij de Europese ontwikkelingen. In Duitsland wordt dezer dagen een groot debat gevoerd over de "Steuerreform". De minister-president van Nedersaksen – daar wordt, zoals laatst in deze Kamer aan de orde kwam, een taal gesproken die ook in een groot deel van Nederland wordt gesproken – heeft daarbij volgens de Duitse televisie gepleit voor een toptarief van 40%. Zover zijn wij nog niet, maar ik vermeld het alvast om in de goede stemming te komen.

De voorgestelde wetgeving is naar de mening van de VVD-fractie van behoorlijke kwaliteit, omdat er niet alleen gestreefd is naar technische reparatie van de wet, maar ook en met succes naar fundamentele oplossingen. De staatssecretaris, wiens politieke opvattingen wij in het algemeen niet delen, verdient lof voor zijn durf en daadkracht en ook voor de wijze waarop hij de wetenschap, de vooraanstaande fiscalisten in Nederland, heeft gemobiliseerd en bij het wetgevingsproces heeft betrokken.

De regering streefde ernaar dat de onderhavige wetsvoorstellen met grote snelheid door het parlement werden behandeld, zodat zij al heel spoedig na hun eerste openbaarmaking zouden kunnen worden ingevoerd. Aan het begin van dit jaar was er nog geen tekst en waren er hoogstens enige geruchten. Thans liggen er voorstellen die wellicht binnen enkele weken wet zullen zijn. Voor deze haast kan wel enig begrip bestaan, omdat constructies en andere ontwijkingsreacties vermeden moeten worden. Deze haast heeft echter ook nadelen, want er is heel weinig tijd geweest voor wetenschappelijke reflectie. Ter vergelijking kan worden opgemerkt dat de totstandkoming van het nieuwe Burgerlijk Wetboek tientallen jaren heeft geduurd, terwijl het toch in hoofdzaak ging om rechtsregels die sinds meer dan 20 eeuwen wetenschappelijk worden bewerkt.

Het belastingrecht is zeker niet eenvoudiger dan het civiele recht. Afgezien van het "pecunia non olet", kunnen wij niet terugvallen op het Romeinse recht. Men denkt dat dit een filosofische achtergrond heeft, maar het is eigenlijk heel simpel. Toen er een belasting op het rioolrecht werd voorgesteld, zei iemand tegen de keizer dat dit toch wel wat gek was. Toen zei de keizer: pecunia non olet; geld stinkt niet. Maar goed, wij kunnen dus niet terugvallen op het Romeinse recht. Mag daarom verwacht worden dat de nieuwe fiscale rechtsregels die zo snel zijn ontworpen en ingevoerd, enige mankementen zullen vertonen? Als dat zo zou zijn, zou dat allerminst een schande zijn. Het is dan echter wel van belang dat op zo kort mogelijke termijn de bijstelling ter hand wordt genomen. Er zou hier dus sprake kunnen zijn van reparatie, niet alleen ten gunste van de fiscus, maar, als dat nodig is, ook ten gunste van de belastingbetalende burger.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom tot de behandeling van wetsvoorstel 24696 over het tegengaan van de uitholling van de belastinggrondslag en de versterking van de fiscale infrastructuur. Met het tegengaan van de uitholling van de belastinggrondslag kunnen wij met genoegen instemmen. Door een onderneming maximaal met geleend geld te financieren en door de baten van die financiering in het buitenland te laten vallen, kan de winstpotentie in Nederland tot nihil worden teruggebracht. Het komt er dus op neer dat door een financieringstruc de winst geheel neerslaat in een buitenlandse tax haven. Eerst leek het er nog op dat de rechter in belastingzaken voor een redelijke oplossing zou kunnen zorgen. Later is dit echter een illusie gebleken, zodat het heel goed is dat de wetgever thans ingrijpt. De regelingen zijn ingewikkeld, maar zij lijken in dit geval onvermijdelijk.

Iets moeilijker ligt de opmerkelijke faciliteit voor de concernfinanciering vanuit Nederland. Voorzover hiermee bereikt wordt dat de financieringsactiviteiten van Nederlandse ondernemingen naar Nederland worden teruggehaald, is er sprake van een verheugende ontwikkeling. Voorzover hiermee kan worden bereikt dat elders gevestigde concerns hun financieringsactiviteiten vanuit Nederland zullen gaan verrichten, zou er eveneens reden tot verheugenis kunnen zijn. De vraag is echter wel of het buitenland dit zal gedogen. Aanvankelijk leken de wettelijke mogelijkheden heel ruim. Uit de wettekst kan worden opgemaakt dat er in Nederland enige "substance" moet zijn. De wettekst leek en lijkt echter niet te duiden op zeer stringente criteria.

In dit verband kan worden gewezen op de substance-criteria verbonden aan de toepassing van de Ierse regeling voor vennootschappen welke zich vestigen in het International Financial Service Centre in Dublin. Deze vennootschappen, welke kunnen optreden als concernfinancieringsmaatschappij, valt een vermindering op het normale tarief voor de vennootschapsbelasting ten deel. Een van de voorwaarden voor de toepassing van deze regeling betreft de creatie van arbeidsplaatsen. Het exacte aantal te creëren arbeidsplaatsen varieert met het vermogen dat in een dergelijke vennootschap is ondergebracht, en de structuur welke men kiest om vanuit het IFSC te opereren. Zo is het mogelijk dat de substance criteria door een financiële instelling, welke vanuit het IFSC opereert, worden vervuld, zonder dat het concern zelf werknemers aanstelt. De vraag is nu, welke substance voorwaarden worden gesteld. Zijn de voorwaarden afhankelijk van het vermogen van het lichaam dat de risicoreserve vormt, en van de aard en de omvang van de financieringsactiviteiten? Zou het Ierse bankmodel dat ik zojuist heb geschetst onder omstandigheden aanvaardbaar kunnen zijn?

In het voorgestelde artikel 10 van de Wet op de vennootschapsbelasting is twee keer sprake van "in overwegende mate zakelijke overwegingen". Buiten de afgrenzing met de privé-sfeer, die hier niet aan de orde is, is het motief in het fiscale recht in het algemeen niet van belang. Het gaat om de feiten die zich hebben voorgedaan. Het criterium betreffende het motief is kennelijk ontleend aan de jurisprudentie over de richtige heffing en de fraus legis. Dit lijkt echter niet wenselijk en niet erg fraai, want het beroep op fraus legis moet gereserveerd worden voor buitengewone gevallen. Dit is te zien als een noodgreep. Het lijkt geen goede ontwikkeling als dit criterium wordt opgenomen in uitgebreide uitgewerkte regelingen. Hier komt bij, dat het zakelijke motief vaak moeilijk te beoordelen is. Als twee belastingplichtigen hetzelfde doen, behoren zij op gelijke wijze te worden behandeld. Ik moge in dit verband nogmaals verwijzen naar de opmerkingen van H.J. Hofstra bij de zogenaamde holdingarresten van 1980, zie BNB 1980/332. Hofstra heeft daar opmerkingen gemaakt in deze zin. Ik sluit mij daarbij aan.

Met betrekking tot wetsvoorstel 24761 hebben wij waardering voor de opzet en de hoofdlijnen van de nieuwe regeling van het aanmerkelijk belang. Wij hebben met genoegen vastgesteld, dat met het voorstel een stap lijkt te zijn gezet, niet alleen naar een meer analytische inkomstenbelasting, maar ook naar een oplossing van het probleem van de dubbele heffing van de winsten van ondernemingen.

De leden van de VVD-fractie hebben ernstige bedenkingen tegen beperking van de aftrekbaarheid van de persoonlijkeverplichtingenrente. Enkele van die bedenkingen zijn reeds in de stukken naar voren gekomen. Wij zien niet in, dat deze rente gelijk kan worden gesteld met de consumptieve rente. Wij hadden het juister gevonden, als in de titel en de considerans van het wetsvoorstel niet was gesproken van consumptieve rente, maar van persoonlijkeverplichtingenrente. Wij zijn van mening, dat het systeem van de beperkte aftrekbaarheid onvolmaakt is, omdat het vermogen inclusief de schulden als een geheel moet worden gezien. De financiering kan alleen op dit geheel betrekking hebben.

Bovendien kan gezegd worden, dat degenen die de mogelijkheid en het inzicht hebben om hun eigen vermogen goed te alloceren, vaak weinig last van de aftrekbeperking zullen ondervinden. Wij zien het laatste niet als een voordeel, want het zal met zich brengen dat de argelozen het gelag betalen. Hier staat wel tegenover – dat zeggen wij uitdrukkelijk en met waardering – dat wij willen erkennen dat de beperking van de renteaftrek kan bijdragen tot het tegengaan van constructies ter vermijding van belastingheffing.

In dit verband vragen wij toch speciaal aandacht voor de positie van de belastingplichtigen die ter financiering van een aanslag in het successierecht een lening aangaan. Indien en voorzover de uit erfrecht verkregen zaken bronnen van inkomen vormen – dat is het punt: de verkregen zaken zijn bronnen van inkomen – achten wij het causale verband tussen de lening die wordt gesloten en deze bronnen onmiskenbaar. Wij hebben in de stukken een voorbeeld gegeven en zouden dat met vele andere kunnen aanvullen. Ik noemde als voorbeeld een boerderij voor 2 mln., maar het zou ook om kleinere bedragen kunnen gaan. Wij zijn ervan overtuigd dat deze gevallen zich zullen voordoen. De toezegging van de staatssecretaris, dat hij in incidentele gevallen wil nagaan of er reden is voor toepassing van de hardheidsclausule, willen wij waarderen, maar wij achten haar onvoldoende.

Het is een gecompliceerde situatie. Wij betwijfelen of een wetswijziging nodig is. Het is zelfs denkbaar dat de rechter in belastingzaken ook op grond van de huidige wettekst tot een goede beslissing kan komen. De staatssecretaris heeft echter een beroep gedaan op het arrest BNB 1994/298. Wij achten dit beroep niet overtuigend, omdat het in dat arrest ging om een buitenlander die in Nederland gelegen onroerende zaken erfde. Aangezien zijn vermogenspositie onbekend en onduidelijk was en hij bovendien andere zaken erfde, kon de Hoge Raad in dat geval beslissen dat het verband onvoldoende was. De Hoge Raad heeft in dat geval zelfs al niet ontkend dat het verband er niet was, maar gewoon gesteld dat het in dat geval onvoldoende was. Het lijkt mij niet overtuigend dat de staatssecretaris nu op dat arrest een beroep doet. Wij komen dus tot de conclusie dat op grond van de wettekst gesteld kan worden dat een toezegging van de staatssecretaris niet nodig is, omdat de situatie duidelijk is en de rechter tot een goede beslissing zal komen. Wij houden ons hier echter niet met rechtspraak, maar met wetgeving bezig. Wij achten het buitengewoon dringend noodzakelijk dat er op dit punt duidelijkheid ontstaat. Wij vragen de staatssecretaris, zich hierover uit te laten. Mijn fractie acht dit een belangrijk punt.

Mijnheer de voorzitter! In de praktijk bestaat er thans grote onzekerheid over de vaststelling van het fictieve salaris. Zo wordt kennelijk wel betoogd dat het fictieve salaris in het algemeen zou moeten worden gesteld op het salaris van de eerste medewerker met een opslagpercentage van 25. Kan er een norm worden gesteld? Wat moet bijvoorbeeld het salaris zijn van een beroepsbeoefenaar met een BV met een stabiele winst van ongeveer ƒ 600.000 per jaar, zonder dat er salaris wordt afgetrokken, omdat dit in de BV zit? Wat moet het fictieve salaris zijn dat aan deze beroepsbeoefenaar moet worden toegerekend? Denkt de staatssecretaris aan een ton of eerder aan drie ton?

Een ander punt is de renteaftrek in verband met een aanmerkelijk belang. Er schijnen gevallen te zijn waarin enige jaren geleden persoonlijke ondernemingen om andere dan fiscale redenen ruisend zijn ingebracht in een BV, waarbij dit tot gevolg heeft gehad dat de aanmerkelijkbelanghouder thans zeer hoge rente-uitgaven heeft. Is het waar dat dit in sommige gevallen door de aftrek die straks niet anders dan tegen het tarief van 25% kan geschieden, kan leiden tot onoverkomelijke problemen? Als dit zo is, heeft de staatssecretaris daarvoor dan een oplossing?

Mijnheer de voorzitter! Ik kom tot de behandeling van wetsvoorstel 25037. De leden van de VVD-fractie zijn niet gelukkig met de mogelijkheid van tariefdifferentiatie voor de onroerende zaakbelastingen. Gevreesd moet immers worden dat het midden- en kleinbedrijf, dat al op hoge lasten zit en ook zwaar gebukt gaat onder tal van administratieve verplichtingen, hier nog eens een extra last krijgt toebedeeld. Dit zal niet kunnen bijdragen aan het streven naar werk, werk en nog eens werk.

De uitvoering wordt moeilijker want er komen nu afbakeningsproblemen en er zullen tal van beroepen op het gelijkheidsbeginsel komen. Wij willen hopen op een evenwichtige regelgeving door de gemeenten, want zij moeten beslissen. Het kan dus nog meevallen.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Mag ik de heer Rensema even in de rede vallen? Heb ik het mis? Dit wetsvoorstel is toch helemaal niet in behandeling vandaag? Ik dacht dat wij wetsvoorstel 25037 volgende week zouden behandelen. Ik vind het prima als de heer Rensema het nu al doet, maar het lijkt mij een beetje voorbarig. Het maakt het voor mij ingewikkeld, de discussie op een goede manier te voeren.

De heer Rensema (VVD):

Ik heb het over wetsvoorstel 25037. Ik meende dat dit vandaag op de agenda stond.

De voorzitter:

Het staat niet op de agenda. Ik verzoek u uw betoog voort te zetten met betrekking tot de andere wetsvoorstellen.

De heer Rensema (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Tot slot zouden wij nog willen vragen hoe de bewindslieden oordelen over het betalingsbalansoverschot dat sinds jaar en dag heel groot is. Hoewel het opvallend groot is, hoor je er weinig over. Wat zijn de gevolgen van dit betalingsbalansoverschot op de lange termijn? Ik stel mij voor dat het betalingsbalansoverschot gedeeltelijk wordt veroorzaakt door de aardgasvoorraad in Slochteren, de plaats waar ik geboren ben. Ik constateer dat met genoegen, maar het is niet de enige verklaring voor het zeer structurele betalingsbalansoverschot. Zou dit betalingsbalansoverschot kunnen wijzen op een binnenlandse onderbesteding die een argument zou kunnen zijn voor een belastingverlaging?

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Dit is de zesde keer dat ik mee mag doen aan de financiële beschouwingen in deze Kamer. Het is de eerste keer dat ik, op zoek naar motivatie voor dit zinderende gebeuren, tamelijk diep moest gaan. Dat ik met lage verwachtingen aan deze discussie meedoe, heeft vier oorzaken.

1. Binnen hun kaders doen de bewindslieden van Financiën het prima. Echter, hun kaders bevallen mij niet helemaal en op een enkel punt zelfs helemaal niet. Daar willen zij niet of nauwelijks serieus over discussiëren. Dat is jammer.

2. Alle thema's zijn overbekend en aan de overzijde en hier al nagenoeg volledig uitgekauwd. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat hier vandaag nog veel nieuws op tafel komt. Ik heb het tot nu toe ook nog niet gehoord, maar wie weet. De dag is nog lang.

3. Ik blijf het nagenoeg ondoenlijk vinden om in een te kort tijdsbestek zoveel omvangrijke dossiers serieus door te nemen.

4. Bovendien is het opnieuw niet gelukt, de nota's naar aanleiding van het voorlopig verslag tijdig op onze bureaus te doen belanden. De laatste exemplaren kreeg ik vanmorgen voor het eerst onder ogen. Er is, ik zeg het collega Boorsma na, vorig jaar verbetering beloofd, maar onze werkelijkheid is eerder verslechterd.

Vorig jaar heb ik geprobeerd, behoorlijk te investeren in een voor een amateur, al zeg ik het zelf, redelijk doorwrocht verhaal. Respons en effect waren echter tamelijk minimaal. Het enige onderwerp waarop ik een punt had, BTW op dienstverlening binnen de overheid, leverde wel een toezegging op van de staatssecretaris, die daarna echter gevolgd werd door een jaar lang de stilte van de Lochemse landouwen op een herfstige zondagmorgen. Heel mooi, dat wel, maar met weinig mistoplossend vermogen. Ik kom daar straks op terug. De staatssecretaris zal dat ongetwijfeld verwachten.

Voorzitter! Om direct een eind te maken aan alle spanning rond de opstelling van de fractie van GroenLinks jegens de zes wetsvoorstellen die wij vandaag ook behandelen, merk ik op dat wij aan geen van deze wetsontwerpen onze steun zullen onthouden. Dat is dus duidelijk.

Ik wil een paar kanttekeningen maken. Bij voorstel 24677 doen de fracties van CDA en VVD in het kielzog van veel belangenbehartigers zeer moeilijk over het principe van terugwerkende kracht, terwijl het voor de onbevangen toeschouwer glashelder is dat het hierbij gaat om een geheel terechte correctie van een nooit bedoeld dubbel voordeel dat veroorzaakt is door een onhandige manoeuvre van een door het CDA altijd zo gewaardeerde staatssecretaris uit de eigen gelederen. Een toontje lager zou ook hierbij geen kwaad kunnen.

Wetsvoorstel 24696 repareert de door een arrest van de Hoge Raad ontstane situatie dat de Nederlandse wetgeving onvoldoende bestand was tegen fiscale uitzuiging van Nederlandse bedrijven door listige overnameconstructies van buitenlandse ondernemingen. Dat vinden wij prima.

Wetsvoorstel 24761 heeft het wereldje van de fiscale adviseurs in rep en roer gebracht. Ook op dit punt zorgt deze regering voor een behoorlijke, hoogwaardige werkgelegenheid. Dat is in de regering te prijzen. Het voorlopige resultaat is dat de staatssecretaris zijn aanvankelijke stevige plannen voor vergaande vormen van het ontlopen van belasting behoorlijk heeft moeten bijstellen. Op onderdelen had van ons een pittige stellingname tot wet verheven mogen worden, maar wij hebben er op zich waardering voor dat het spel van geven en nemen uiteindelijk tot resultaat heeft gehad dat de Tweede Kamer met algemene stemmen – de CD-domheid telt bij ons niet mee – een eerste behoorlijke stap heeft gezet in het tegengaan van een onterechte belastingvlucht door gegoochel met aanmerkelijkbelangpakketten en schuld aan BV-constructies. Ik ontdek nu trouwens dat dit een heel lange zin was.

Ook de inperking van de aftrek van consumptieve rente heeft onze steun, al betreuren wij het dat de heilige Nederlandse koe van de ongelimiteerde aftrek van hypotheekrente door de fracties van de VVD en het CDA luidkeels en sjabloonachtig onbespreekbaar wordt verklaard. Ik waardeer overigens dat collega De Haze Winkelman zojuist een poging tot argumentatie heeft gedaan. Hij heeft mij niet overtuigd, maar ik waardeer het dat er geargumenteerd wordt. Toch blijf ik van mening dat het zo Pavloviaans en angsthazerig te pas en te onpas willen geven van de verzekering dat je ergens niet over wilt praten, natuurlijk betekent dat je bang bent om de discussie op termijn te verliezen. De ongehoorde bevoordeling van 60%'ers met dure huizen is, als je eerlijk durft te zijn, niet goed verdedigbaar. Langzaam maar zeker breekt ook hier de gestage argumentendruppel de hardste steen, die door de fracties van de VVD en het CDA zo bewaakt wordt. Als zelfs de op sociaal-economisch terrein toch niet al te veranderingsgezinde NRC in een hoofdartikel van 9 oktober van dit jaar grote vraagtekens zet achter deze krampachtigheid, gloort er hoop. Ik citeer: "Uit een vergelijking van de OESO, de club van geïndustrialiseerde landen, blijkt dat de Nederlandse belastingbehandeling van het woningbezit afwijkt van die van andere industrielanden. In geen enkel ander OESO-land is de aftrek zo ongeconditioneerd als in Nederland. Voor een herziening van de hypotheekrenteaftrek doen zich fiscaal-technische mogelijkheden voor die uit politiek opportunisme nu in het parlement buiten de orde zijn verklaard. Door de aftrek van de hypotheekrente tot onaantastbaar fiscaal erfgoed uit te roepen, worden het verstand op nul en het denken op oneindig gezet." Dat is allemaal een citaat; het zijn niet mijn woorden. Het artikel gaat verder: "Op het ministerie van Financiën houdt het opmerkelijke VVD/PvdA-duo Zalm/Vermeend zich bezig met een studie naar een nieuw belastingstelsel voor de volgende eeuw. Daarin zal onder meer onderzocht worden of het mogelijk is om te komen tot een analytisch stelsel van belastingheffing. Verschillende inkomstenbronnen worden niet langer bij elkaar opgeteld, maar apart belast. In dit verband zal ook gekeken worden naar zogenoemde tax-credits, de fiscale aftrek tegen een vast tarief. Daarbij moet ook de aftrekpost van in totaal 6 mld. voor de hypotheekrente ten behoeve van eigenwoningbezitters in ogenschouw worden genomen. Nu het kabinet voor 1997 al heeft besloten om de aftrekbaarheid van rente voor consumptief krediet te maximeren, valt moeilijk in te zien waarom de rente voor het woningkrediet volstrekt anders behandeld zou blijven. Tegenover een beperking of aftopping van de hypotheekrenteaftrek dient natuurlijk wel fiscale compensatie te staan."

Ik weet natuurlijk dat dit onderwerp binnen paars-I taboe is verklaard en ik hoop dan ook maar dat de inventieve gedachte van bijvoorbeeld PvdA-woordvoerder Van der Ploeg bij zijn op 8 oktober aan de overzijde gegeven beschouwing over dit punt de inzet gaat worden waarmee de PvdA paars-II in de steigers gaat zetten, zo de kiezers dat al mogelijk maken. Ik hoop ook dat de huidige bewindslieden hardop mee willen denken.

Ik reageer kort op de interessante beschouwing van collega De Haze Winkelman over de vermogenswinstbelasting. Ik ben benieuwd of zijn stelling dat de waarde van onroerend goed over een lange periode niet meer gestegen is dan de inflatie, houdbaar is. Privé heb ik in elk geval de indruk dat ik er aanzienlijk op vooruit ben gegaan, maar ik kan natuurlijk een uitzondering zijn in Nederland. Wellicht kunnen de medewerkers van Financiën vanmiddag in een staatje hun licht laten schijnen over deze stellingname. Dan hebben wij dat misverstand ook uit de wereld geholpen, of niet natuurlijk. Misschien heeft de heer De Haze Winkelman wel gelijk.

De heer De Haze Winkelman (VVD):

Het is een kwestie van een zeer lange periode. Je moet zoiets over 50 jaar bekijken. Het zal u toch ook bekend zijn dat je in deze jaren misschien net een heel kleine winst maakt als je een huis verkoopt dat je in 1978 hebt gekocht en dat je door alle inflatie per saldo alleen maar hebt verloren.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik kan het voor mijzelf over de periode van 1974 tot nu overzien en ik ben er aanmerkelijk beter van geworden. Ik zei al dat ik dan waarschijnlijk de uitzondering ben, maar ik zou dat wel eens geadministreerd willen zien door feitelijke cijfers. Het kan best zijn dat u gelijk heeft, maar dan is in ieder geval dat probleem opgelost.

Voorzitter! Ook het VVD-standpunt over aandelen lijkt mij arbitrair. Ik heb altijd begrepen dat al dat gegoochel aan het Damrak juist bedoeld is om de inflatie voor te blijven en jezelf te verrijken. Op langere termijn lukt dat met aandelen ook altijd, zeggen deskundigen. Ook daarvan zou ik willen weten wie er nu gelijk heeft.

Het belastingplan krijgt onze steun, ook al vind ik het een verbrokkeld allegaartje, ook al had de opbrengst van de benzineaccijns naar onze mening grotendeels bestemd moeten worden voor een beter en goedkoper openbaar vervoer en ook al zijn er vraagtekens te zetten bij onderdelen. Heeft de VSN, de Vereniging spierziekten Nederland, bijvoorbeeld gelijk dat het belastingplan 1997 via een beperken van de aftrekbare uitgaven wegens ziekte en invaliditeit voor ernstig zieken en gehandicapten of hun ouders een nieuwe verslechtering betekent? Als dat waar is, waarom moet dat? En als het niet waar is, wilt u dan de VSN en andere betrokkenen geruststellen door het duidelijk te maken?

Ten slotte heeft de tabaksaccijns onze steun, ook al ben ik, eerlijk gezegd, behoorlijk flauw geworden van het "gemiep" van de VVD. Ik vind dat behoren tot de categorie kinderachtig gedrein, terwijl dezelfde partij op andere momenten over onderwerpen als softdrugs zo bezorgd doet. Ik vond dat een tamelijk ontluisterende geschiedenis aan de overkant. Met deze veeg naar de hypocrisie van deze dagen denk ik dat ik de wetten heb gehad.

Ik zal het in deze algemene financiële beschouwingen nog kort over zes punten hebben. Ik ga eerst in op armoede, vergrijzing en zorg. In mijn tweede termijn bij de algemene beschouwingen heb ik getracht de regering een reactie te laten geven op mijn stelling dat armoede in een rijk land niet vanzelf ontstaat, maar een gevolg is van gevoerd beleid en dus ook weer door een ander beleid hersteld moet worden, als men dat al wil. Premier Kok stelde daartegenover dat de gebrachte offers noodzakelijk waren om de boel weer op orde te krijgen. Mijn indringende vraag waarom de bovenste 20% van het inkomensgebouw van dat offers brengen weinig tot niets heeft gemerkt en de onderste 20% de gevolgen zeer pijnlijk tot armoede toe voelt, heeft de regering bij monde van de premier niet willen beantwoorden.

Vandaag heeft de minister van Financiën een herkansing. Waarom moet dit zo? Wat is er rechtvaardig en sociaal aan dit oneerlijke verdelen van de pijn? Het aantal miljonairs in dit land neemt explosief toe. Het aantal mensen dat het 60%-tarief IB betaalt, is in twee jaar van 400.000 gezakt naar 240.000 en zij die part noch deel hebben aan al die welvaart zien de rijkdom langs zich heen zoeven, zonder dat er aan hun positie iets wezenlijks verbetert. Zij begrijpen daar weinig van en ik ook niet. Hoe groot en waar precies is de bereidheid van de minister van Financiën om de voor dit land beschamende armoede, de schrijnende situaties in de zorg en de toenemende problemen bij groepen ouderen werkelijk op te lossen? Hoe welvarend is een land waar te veel mensen niets van die welvaart merken?

In krantenbeschouwingen en discussies zijn EMU en euro zo onontkoombaar afwezig dat die munt mij al tegen begint te staan, lang voordat het ding is ingevoerd. Ik zal niet, zoals collega's voor mij, alle voor de hand liggende en al tien keer beantwoorde vragen opnieuw stellen. Hoe nuttig de EMU op zich zelf ook kan worden, ik vind de euforie – een aardige woordspeling in dit verband – overtrokken en de eenzijdige fixatie misplaatst. Een Europa zonder een goed ingevuld sociaal, ecologisch en democratisch contract is mijn Europa niet. De zichtbare inzet op deze drie onderdelen is aanzienlijk kleiner en minder hard dan op de EMU-normen en dat betreur ik. Wellicht kan de minister hieraan enkele zinnen wijden.

Voorzitter! Het stabiliteitspact is al door een vorige spreker aan de orde gesteld. Hoe en op welke manier kunnen de automatische sancties waarover de minister spreekt nu echt worden afgedwongen? Met andere worden: wat zijn de exacte mogelijkheden om een land te dwingen zich te houden aan de afspraken?

Voorzitter! Verleden jaar hebben de staatssecretaris en ik een korte doch hevige discussie gehad over de vergroening van het belastingstelsel. Hij heeft mij toen proberen te overtuigen van zijn groengetinte intenties. Wij zijn nu een jaar later en als wij de tussenbalans opmaken is de staatssecretaris het dan met mij eens, dat er niet veel meer dan minimale bewegingen zijn gemaakt die tot nu toe heel weinig zoden aan de dijk zetten. Ik hoor graag een reactie op dat punt.

Ik zou het op prijs stellen als vanachter de regeringstafel in korte en heldere bewoordingen werd neergezet, wat de concluderende opvattingen van de bewindslieden zijn rond de richting, waarin ons belastingstelsel moet worden herzien. Ik noem dan de aandachtspunten verlenging van de eerste schijf, verlaging tarief van de eerste schijf, verlaging van toptarief gefinancierd door vermindering van aftrekposten, verhoging van de BTW en verlaging van de IB-percentages. Kortom, een korte beschouwing over de toekomst van het belastingstelsel, waarop overigens heel druk wordt gestudeerd.

Voorzitter! Bij de algemene beschouwingen heb ik gezegd, dat een deel van de goede financiële resultaten op rijksniveau geflatteerd is, doordat de rekening wordt neergelegd bij de gemeenten. Het kost mij geen moeite om ter illustratie enkele aangrijpende voorbeelden te geven. Ik heb dat op 20 november ook gedaan. Ik zal ze niet herhalen. Mij lijkt het niet juist als mede door deze onzorgvuldige decentralisatie op rijksniveau een onderschrijding plaatsvindt en dat deze onderschrijding dan via een korting op het Gemeentefonds ongenuanceerd en te laat opgelegd wordt aan gemeenten, een klassiek voorbeeld dat wij vroeger in kringen waarin ik wel eens verkeerde, "dubbel pakken" noemden. De minister-president zou mij in tweede termijn na consultatie van de heer Zalm antwoorden. Hij deed dat niet. Omdat iedereen naar het einde verlangde en de voorzitter bij elke interruptie bedenkelijker begon te kijken, heb ik het gelaten bij een briefje aan de minister, waarop ik een lichtrood gekleurd antwoord kreeg. Ik zou daarover schriftelijk worden geïnformeerd. Ik natuurlijk elke dag vol verwachting naar de brievenbus lopen, maar helaas, zelfs op 5 december is mij niets geworden. Nu had ik vannacht in bed een geweldige act bedacht hoe ik met het voorlezen van dat briefje van de minister een lichtrood waas op zijn kaken teweeg zou kunnen brengen. Gelukkig heeft de minister zich op de valreep bedacht dat hij zich uit die netelige situatie moest redden. Vanmorgen om vijf voor tien heeft hij mij het antwoord doen toekomen. Hij vroeg ruiterlijk vergiffenis. Die heeft hij bij dezen. In die brief legt hij de normeringssystematiek nog een keer uit die met de VNG en het IPO is afgesproken. Ik dank hem daarvoor. Dat was echter niet de kwintessens van mijn vraag. De normering is mij wel helder en hoe het is afgesproken ook. Mijn vraag ging over de effecten van de onderschrijding. De oorzaak van een deel van die onderschrijdingen is dat financiële problemen afgewenteld worden op de gemeenten. Zie de voorbeelden die ik daarover heb gegeven. Ik vind het zeer onterecht als die onderschrijdingen op rijksniveau opnieuw bij de gemeenten in aftrek worden gebracht op de uitkering van het Gemeentefonds. Ook het moment waarop was buitengewoon ongelukkig, want de begrotingen van alle gemeenten waren al dicht. Ik heb aan den lijve ondervonden wat voor ingewikkeld gedoe het met zich meebrengt om daaraan nog te sleutelen. Ik ben daar niet vrolijk van geworden. Ik heb hierover twee vragen. Waarom moet het zo en kan de systematiek niet beter?

Ik wil het ook nog hebben over de BTW op dienstverlening binnen de overheid. Het gaat om zaken als mobiliteit tussen gemeenten, detacheringsovereenkomsten, dienstverlening van gemeentelijke stichtingen of arbeidsbureaus bij de trajectbegeleiding in het kader van de uitvoering van JWG en banenpool, individuele trajectbegeleiding van cliënten sociale diensten en dergelijke. Ik citeer mijzelf en de staatssecretaris uit de Handelingen van 13 december 1995:

  • "De heer De Boer (GroenLinks): Maar als het niet ophoudt, worden allerlei gemeentelijke diensten BTW-plichtig. Hetzelfde geldt voor allerlei uitvoeringsorganisaties, ook voor die inzake het JWG en de banenpool die de Melkertbanen gaan uitvoeren. Daarmee haalt u een ontzettende bak ellende over u heen, terwijl het niets oplevert. Het is namelijk het rondpompen van geld.

  • Staatssecretaris Vermeend: Laat ik het even kort door de bocht formuleren: ik ben niet voor ellende; ik ben niet voor administratieve rompslomp; ik ben er ook niet op uit om, zoals u suggereert, ervoor te zorgen dat iedereen op dat punt BTW-plichtig wordt. Het gaat ook om het element van de concurrentie; ik heb dat nadrukkelijk genoemd. U bent dat met mij eens. Daar waar er belastte prestaties worden verricht en er sprake is van in concurrentie treden, zul je uit een oogpunt van het tegengaan van concurrentievervalsing en overigens ook op grond van onze BTW-wetgeving gewoon binnen de bestaande wettelijke regeling moeten heffen, hoe je het ook wendt of keert. Wellicht zijn er andere oplossingen mogelijk; ik ben die aan het verkennen. Ik ben nu in gesprek met de VNG. Het ligt voor de hand dat ook ik voor een uniforme regeling ben. Ik probeer dus te zoeken naar een adequate oplossing, maar die moet wel binnen de grenzen van de wet en de richtlijnen liggen. Mijn voorzichtigheid komt voort uit het feit dat ik niet weet hoe ver mijn polsstok reikt.

  • De heer De Boer (GroenLinks): Kunt u iets zeggen over de termijn waarop dat resultaat er is?

  • Staatssecretaris Vermeend: Zoals altijd, zal dat heel snel komen. Het zal nu echt heel snel gaan."

Voorzitter! Ik heb lang geleden al het inzicht verworven dat snelheid een relatief begrip is. Toch heeft de staatssecretaris nu wel het een en ander uit te leggen. Of ik heb wat gemist. Dat zou ook kunnen. Dat hoor ik dan graag. Een mens kan niet alles bijhouden. Dat uitleggen geldt te meer, omdat ik afgelopen zomer, toen wij ons beiden cultureel verhieven door gezamenlijk te genieten van de geavanceerde borrelhappen tijdens de Vermeertentoonstelling, hem gedreigd heb over zijn nalatigheid schriftelijke vragen te stellen. Dat heb ik om drie redenen niet gedaan:

  • 1. ik wilde een keer zo lui zijn als ik werkelijk ben, maar zelden in staat ben te praktiseren;

  • 2. ik wilde de staatssecretaris niet het voor hem verschrikkelijke gevoel geven lui te zijn, wat hij zonneklaar niet is en in elk geval nooit zichtbaar praktiseert;

  • 3. ik was er bij leven en welzijn zeker van hem op een dag in december wel weer tegen het lijf te lopen. En dat is dus nu!

Ten slotte, voorzitter, wilde ik ook nog wat zeggen over de AOW-systematiek en de vergrijzing, maar ik wacht eerst de reactie van de regering af op al een paar gestelde vragen op dit punt. Ik kom daar in tweede termijn op terug.

De vergadering wordt van 12.27 uur tot 13.25 uur geschorst.

Voorzitter: Tjeenk Willink

De heer Wöltgens (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Een minister van Financiën mag pas tevreden zijn in zijn memoires en niet veel eerder. Als ik de heer De Haze Winkelman goed heb begrepen, zal de heer Zalm pas tevreden mogen zijn in het jaar 2020, over 24 jaar. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris niet zoveel tijd nodig heeft om zijn memoires te schrijven. In het tempo waarin hij nu werkt, moet het toch mogelijk zijn om binnen twee kabinetsperioden de hele belastingen te hebben afgeschaft. Het is natuurlijk heel mooi als je jezelf overbodig hebt weten te maken.

Inderdaad, een minister van Financiën moet uitkijken met zijn uitspraak dat hij tevreden is. Immers, daarmee roept hij allerlei effecten op. De minister van Financiën is daar achtergekomen toen hij bij De Nederlandsche Bank een boek overhandigd kreeg. Toen zelfs DNB stelde dat het zo goed ging met het budgettaire beleid, zei de minister: als zelfs De Nederlandsche Bank mij begint te prijzen, moet ik uitkijken; dan zijn de rapen gaar. Ik vind het terecht dat hij daar heeft gezegd dat er genoeg lof was toegezwaaid. Ik denk verder dat twee belangrijke vragen moeten worden gesteld: is de tevredenheid terecht en wat zijn de effecten van die tevredenheid? De heer De Haze Winkelman is ook al op de laatste vraag ingegaan en had het in dat verband over sinterklazerij.

Voorzitter! Is de tevredenheid terecht? Dat hangt er vanaf hoe je de zaken bekijkt. Het is hiermee zoals met het beroemde glas dat half vol of half leeg is. Kijk ik naar het financieringstekort in de orthodoxe Nederlandse definitie en naar de gang van zaken rond dit tekort in het jaar 1997 – in dat jaar treedt een groeiversnelling op, in de richting van 3% – dan blijkt dat er niet bijster veel gebeurt. Een en ander blijft stabiel op het niveau van 2,8%. Gelet op de Najaarsnota kan worden geconcludeerd dat in het ergste geval, in een jaar met 3% groei, het financieringstekort zelfs stijgt. Dat is "pro cyclus" in de meest "Keynesiaanse" zin van het woord. Daarvoor zou men een minister van Financiën moeten kapittelen; in elk geval is er dan weinig reden om hem te prijzen.

Het vorige jaar heb ik al aandacht gevraagd voor het volgende. Wij hebben een bijzonder lange remweg nodig gehad om de overheidsfinanciën beheersbaar te maken en te brengen binnen een bandbreedte waarin er weer wat speelruimte ontstaat. In verband met die lange remweg hebben wij heel wat offers gebracht die achteraf bezien wellicht niet zo lonend zijn geweest. Nederland heeft in de afgelopen jaren van jaar tot jaar een gigantisch spaaroverschot gehad. In vergelijking met de landen om ons heen is dat overschot veel hoger geweest. Het was ook hoger dan de overschotten in andere landen die zich kwalificeren voor de EMU. Een vraag waarmee ik een beetje puzzel is: waaruit zal nu het voordeel voor Nederland bestaan op het moment dat de euro wordt ingevoerd, zulks als gevolg van het jarenlange spaaroverschot? Ik leg deze vraag de econoom Zalm voor. Dat overschot is steeds de uitdrukking geweest van op zichzelf zeer gematigde binnenlandse bestedingen. De groei werd voor een groot gedeelte overgelaten aan de exporteffecten. Op welke manier profiteert Nederland van die langdurige geaccumuleerde spaaroverschotten op het moment dat de euro wordt ingevoerd? Immers, in de rente kan dat, eerlijk gezegd, niet meer tot uitdrukking komen – het zou althans voor mij een vreemd verschijnsel zijn, als er euro's zouden zijn met verschillende rentes op de geld- of kapitaalmarkt. Dat kan het dus niet zijn. Op welke wijze komt dat dan wel tot uitdrukking?

Hetzelfde geldt een beetje voor de vraag die hier ook door de CDA-fractie is gesteld bij de algemene beschouwingen, maar die een heel oude, klassieke vraag is, als we het erover hebben hoe wij tegen Nederland aan kijken, hoe wij tegen ons financieringstekort aan kijken en vooral hoe wij tegen onze staatsschuld aan kijken. Waarom brengen wij ook niet in het buitenland onder de aandacht dat er een ABP is, dat wij in elk geval, in vergelijking tot de verplichtingen die die buitenlanden hebben aangegaan, in mindering zouden kunnen brengen op de toekomstige verplichtingen en dus op de staatsschuld zoals die nu in EMU-verband wordt gedefinieerd?

Het interessante vind ik dat de minister-president namens de regering hier bij de algemene beschouwingen antwoordde: niks ervan; daar kunnen wij niets aan doen, want het valt buiten de definitie, etc. Dit, terwijl minister Zalm, zo gauw hij zich in het buitenland bevindt en geïnterviewd wordt door Le Figaro om het grote wonder van Nederland uit te leggen, met zoveel woorden zegt – als hem gevraagd wordt: kwalificeert u zich wel helemaal, gelet op de staatsschuld? –: let op, wij hebben een ABP en als je daar rekening mee houdt, dan zitten wij zelfs een behoorlijk stuk beneden de 60% die als uiterste norm bij de totstandkoming van de euro geldt. Dat is mij uit het hart gesproken en ik vind dat wat in het buitenland gezegd kan worden, wij ook best in dit land mogen gebruiken. Of hebben wij toch nog steeds de druk nodig van die andere cijfers, die wij hier in Nederland gebruiken om onszelf nog verder tot spaarzaamheid te dwingen?

Mijn kernvraag heeft met het ABP te maken, met dat grote aandeel van contractuele besparingen en met onze gematigde ontwikkeling van de binnenlandse bestedingen de afgelopen vijftien jaar. Mijn vraag is: als wij al die offers, die hun weerslag hebben gevonden in jarenlange spaaroverschotten, bekijken, op welke wijze zullen wij daarvan dan nog profiteren op het moment dat er een euro is? Of is het zo dat de Italianen, die een totaal andere levensstijl hebben gevolgd in die afgelopen vijftien jaar, via een inhaalrace alsnog gebruik kunnen maken van de overschotten die wij in die afgelopen vijftien jaren hebben ontwikkeld? Mocht dat het geval zijn, dan heb ik soms in balorige momenten het gevoel dat wij beter driekwart jaar Nederland vrij zouden kunnen geven en een feest zouden moeten houden om dat even op te maken, teneinde op gelijkwaardige basis met de anderen te starten met de euro. Het is een idee dat ik aan de heer Zalm voorleg, want dat is een minister die ook houdt van vrije tijd, zo heb ik begrepen. Als wij dat voor het hele land zouden kunnen realiseren, zou dat op zichzelf een prachtige feestelijke overgang naar de euro zijn; het zou ongetwijfeld ook het draagvlak voor de euro sterk vergroten.

In dat verband, voorzitter, vraag ik nu het volgende aan de econoom Zalm, maar natuurlijk ook aan de minister van Financiën Zalm; ik begrijp overigens dat er in de Tweede Kamer een compromis over is ontstaan. In hoeverre moeten wij feitelijk in Nederland nog verder gaan om nieuwe spaarpotten te creëren? Er is een voorstel gedaan met betrekking tot een AOW-fonds. Ik begrijp dat het neerkomt op een extra verlaging van het financieringstekort. Maar de kernvraag is: doen wij ons in groeitermen van jaar tot jaar niet tekort, als wij nog extra elementen van contractuele of verplichte besparingen in ons systeem van de nationale rekeningen opnemen? Dat is de kernvraag. Is de tevredenheid wel terecht? Dan beperk ik mij in dit geval tot de financiële argumenten. Ik praat dus niet over andere elementen, waarover bij de algemene beschouwingen terecht gesproken is: de inkomensverdeling, de kwestie van de ecologische ontwikkeling en al dit soort zaken meer, die ongetwijfeld ook reden zijn om toch ook, behalve tevredenheid, nog wel zorgen te hebben.

Ik kom bij het tweede element, te weten de effecten van die tevredenheid. Ik maak daarbij een onderscheid in internationale effecten en de effecten in eigen land. Op de eerste plaats nu de internationale effecten. Internationaal wekken wij de indruk – weliswaar werden door de heer Boorsma andersluidende berichten geciteerd; hier moet ik de waarheid horen uit de mond van diegene die er altijd bij is geweest – dat wij toch de braafste leerling zijn van Duitsland en met name dus van wat de Bundesbank en wat, in het verlengde daarvan, de Duitse regering aan de orde stelt, als het gaat over de totstandkoming van een stabiliteitspact. Over dat optreden van de Duitse Bundesbank en van de Duitse bondsregering heeft de voormalige Bundeskanzler Helmut Schmidt een prachtige open brief gestuurd aan de voorzitter van de Bundesbank in Frankfurt. Daarin zegt hij het volgende. Wij moeten wel heel erg uitkijken dat wij ons als Duitsers niet te arrogant opstellen ten opzichte van onze mogelijke partners door hun allerlei dingen op te dringen die in strijd zijn met hun gevoel voor eigenwaarde en die in elk geval buiten Duitsland het gevoel zullen versterken dat de euro eigenlijk niets anders is dan een soort veredelde D-markzone. Natuurlijk kun je zeggen dat door het wegvallen van de wisselkoersverschillen de markt nog meer geïntegreerd wordt maar ik ben mij ervan bewust, dat het totstandkomen van de euro niet zozeer een economisch project is maar een politiek project. Een politiek project dat in het Verdrag van Maastricht is terechtgekomen omdat degenen die dat verdrag gesloten hebben, zich hadden voorgenomen om iets onomkeerbaars in de Europese ontwikkeling tot stand te brengen. Dat onomkeerbare is dan het tot stand brengen van een euro. In dat verband moet je je politieke antennes blijven gebruiken. Wij moeten dus heel erg uitkijken dat ons land niet in het vaarwater komt van een politieke discussie met Frankrijk en mogelijkerwijze ook nog met onze mede Beneluxlanden, waardoor het project dat politiek noodzakelijk wordt geacht, de euro, zelf weer in gevaar komt. In Dublin zal moeten blijken in hoeverre de regeringsleiders het eens kunnen worden over een stabiliteitspact dat werkbaar is en dat het mogelijk maakt om op de vroegst mogelijke datum de euro in werking te laten treden.

Een tweede gevolg van het gevoel van tevredenheid, is dat wij aan andere dingen kunnen denken dan aan datgene waaraan wij in de afgelopen twintig jaar hebben moeten denken. Ik herinner mij dat ik minister Zalm terwijl hij hier binnen liep, tegenkwam en dat hij tegen mij zei: het zijn zorgelijke tijden, want ik heb weer een meevaller. Dus meevallers werken helaas in de psychologie en in de politiek niet altijd in mijn voordeel. Dat blijkt ook wel, want er kan nog geen meevaller verschijnen of je ziet links en rechts de vingers omhoog komen om van die meevallers claims te maken. Maar naar mijn gevoel doet het kabinet daaraan mee, door in tijden waarin het goed gaat ervoor te zorgen, dat het geld dat mogelijkerwijze in de toekomst ter beschikking komt van de collectieve sector, alvast veilig op te bergen. In eerste instantie klinkt het het beste en op het eerste gezicht ook economisch het meest verstandig om ervoor te zorgen dat die middelen de binnen zullen komen, in elk geval niet weggezet zullen worden voor consumptieve uitgaven. Die opgestoken vingertjes mogen er niet voor zorgen dat het geld weer langs de consumptieve weg in de collectieve sector worden uitgegeven, zodat wij weer in dezelfde problemen komen die wij in de afgelopen twintig jaar hebben geprobeerd te herstellen. Het klinkt dan heel redelijk om te zeggen dat als er middelen ter beschikking komen en als wij al claims op die toekomst kunnen leggen, wij die moeten stoppen in de infrastructuur. Die infrastructuur heeft in de zogenaamde agenda 2000-plus van het kabinet een buitengewoon hoge prioriteit gekregen. Zoals gezegd, als het gaat om de kwaliteit van het financieringstekort en niet om de hoogte ervan, weten wij allemaal dat je beter geld kunt lenen ten behoeve van investeringen dan dat je geld gaat lenen ten behoeve van consumptieve uitgaven. In die zin kan zo'n agenda 2000-plus een bijdrage zijn om, voorzover je al tekorten hebt, de kwaliteit van de tekorten in elk geval aanzienlijk te vergroten.

Toch zou ik de minister van Financiën ervoor willen waarschuwen om op dit punt niet te zeer door te slaan. Ik trek een vergelijking die misschien in sommige opzichten mank gaat maar die naar mijn gevoel toch te denken zou moeten geven. Zo ongeveer in het jaar 1975 ging het financieringstekort weer naar beneden nadat het een hoogtepunt had bereikt. Zoals u weet, was het financieringstekort in die tijd, toen de PvdA afscheid nam van het regeringskasteel, veel lager dan het daarna onder anders samengestelde kabinetten ooit is geweest. Dat is in de discussie over de jaren zeventig vaak een onbekend gegeven. In elk geval zei de toenmalige minister Duisenberg, ongeveer twee jaar voor het einde van dat kabinet, tegen de toenmalige minister van Economische Zaken, de heer Lubbers, het volgende en dat is nog niet zo lang geleden aangehaald. Zorg er nu voor, dat je nog snel die 6 of 7 of 8 mld. pakt voor de WIR. Als ik dat namelijk te lang in mijn portemonnee houd, komt die Boersma en geeft dat allemaal uit aan mooie sociale frutseltjes en hupsakee dan is het binnen de kortste keren verdampt. Op dat moment leek het natuurlijk een buitengewoon slimme en economisch verantwoorde zet. Toch moeten er mensen in deze Kamer zijn die zich nog kunnen herinneren, met hoeveel opluchting wij jaren later afscheid hebben genomen van de WIR. De staatssecretaris heeft zelfs een proefschrift geschreven over het feit dat de WIR eigenlijk weggegooid geld was. Onder het mom van investeringen is er dus vreselijk veel geld weggegooid. Ik wil het kabinet waarschuwen niet te denken dat, als er maar veel miljarden terzijde geschoven worden voor investeringen, er maatschappelijk bij voorbaat iets beters mee gedaan wordt dan bij andere aanwendingen van die middelen zou kunnen gebeuren.

Ik wil daarbij op twee dingen wijzen. Het begrip investeringen is in overdrachtelijke zin breder dan alleen maar kapitaalgoederen en infrastructuur. Het begrip investeringen zou je in Nederland best kunnen laten slaan op bijvoorbeeld onderwijsuitgaven. Gisteren is er een OESO-rapport verschenen waaruit duidelijk blijkt, dat Nederland in vergelijking tot andere landen minder uitgeeft aan het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Anderen hebben gesproken over wat er besteed wordt aan research en development. Die kunnen naar mijn gevoel best als investeringsuitgaven beschouwd worden. Dergelijke uitgaven kunnen maatschappelijk en economisch gezien een aanzienlijk hoger rendement hebben dan wanner het geld verder in asfalt gestoken wordt.

Als ik kijk waar die investeringsprojecten heengaan, zie ik dat investeringen in de overvolle Randstad bijna astronomische bedragen gaan vergen. Het wordt duurder en duurder. De kosten voor een stukje weg stijgen astronomisch. Het moet onder de grond en er moeten allerlei andere dingen op losgelaten worden. De vraag is, of het niet beter is te proberen de economische activiteiten te spreiden en niet tot in het onmogelijke proberen files, drukte en congestie te bestrijden. Ik verwijs in dit verband naar het beleid zoals dat in de jaren zeventig is gevoerd. Ik wil niet alles terugdraaien naar de jaren zeventig, maar soms zaten er verstandige dingen in. Misschien zou bekeken kunnen worden, of de economische activiteiten op een verstandige wijze beter verspreid kunnen worden over het land. Het is vergelijkbaar met een in het milieubeleid voorkomende opvatting. Ik ben het daarmee zeer eens. Die opvatting is vaak naar voren gebracht: één gulden geïnvesteerd in de reductie van CO2 in Tsjechoslowakije of in de Oekraïne levert veel meer geld op aan reductie dan één gulden extra in Nederland waar men al een heel hoog reductieniveau heeft gerealiseerd. Hetzelfde geldt een beetje voor de infrastructuur. Mogelijkerwijs kan één gulden geïnvesteerd in de periferie van ons land – oosten, noorden, zuiden – veel meer rendement opleveren dan één gulden geïnvesteerd in de congestie van de Randstad. In elk geval moet ervoor gewaakt worden dat door het feit dat er voor miljarden opzijgezet wordt op de agenda 2000-plus het eenvoudige denk- en rekenwerk en het afwegen van kosten en baten volstrekt wordt uitgesloten. Als ik zie, hoe per project de prijs bijna van week tot week stijgt, vraag ik mij af of dat nog iets met kosten en baten te maken heeft. Ik geloof dat hier een interessante taak ligt voor de minister van Financiën om het gezonde verstand zo nu en dan terug te brengen in de discussie. Als dat gezonde verstand ertoe leidt, dat er meer geïnvesteerd wordt in het zuiden zal ik daarover niet rouwig zijn.

Voorzitter! Zoals de heer De Haze Winkelman reeds zei, bestaat, als het goed gaat, het gevaar dat links en rechts sinterklazerij de kop op steekt. Ik wil daarvan een interessant voorbeeld geven. Een niet onbelangrijke politicus heeft het volgende gezegd in een interview in de NRC. Daarin merkte hij op: kijk eens, ons BBP is 750 mld. Ik ga ervan uit dat de komende groei 2% per jaar zal zijn. Met andere woorden: over vier jaar is 8% groei te verdelen. Dat is 8% van 750 mld., dus ongeveer 60 mld. Hij zei: daar gaan wij het volgende mee doen: ik zet eerst 15 mld. weg voor lastenverlichting en vervolgens geef ik ook nog 15 mld. aan de reductie van het financieringstekort, wat dan om en nabij het nulpunt uitkomt. Alles wat overblijft, wenste hij te gebruiken voor "het financieren van de vergrijzing, het verbeteren van de kennisinfrastructuur en überhaupt van de infrastructuur". Dat lijkt op het eerste gezicht een heel mooie rekensom. Ik vraag de minister, die vroeger heel makkelijk op de achterkant van een sigarendoos kon rekenen, wat hij van die som vindt. Wat vindt hij van deze verdeling van de groei van het nationaal inkomen? Kan hij uitleggen hoeveel er moet worden bezuinigd om die aanwending mogelijk te maken? Kan hij zeggen wat gedurende deze periode overblijft van de particulier besteedbare inkomensgroei? Kan hij aangeven, rekening houdend met de stijging van de collectieve uitgaven met 10 mld. uit het CEC-rapport, hoe deze som van de heer Bolkestein – u had al geraden wie het was – te rijmen is met wat wij aan economisch verstand hebben? Misschien kan de minister dat nog op papier zetten ook. Ik hoop dat hij ons met al zijn kennis kan vertellen hoe dit soort verwachtingen voor de komende vier jaar als realistisch kan worden gekwalificeerd. Ik citeer de heer Bolkestein: "Le Figaro schreef over onze onbeschaamde gezondheid. Wij vinden die lovende kritieken natuurlijk prachtig. Dat heeft ongetwijfeld te maken met ons minderwaardigheidscomplex, maar wij moeten ons er niet door in de luren laten leggen." Mijn vraag is toch of iemand die dit soort berekeningen maakt, zich daardoor niet op een dwaalspoor heeft laten brengen.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Voorzitter! Belastingwetgeving zou naar haar aard redelijk eenvoudig kunnen zijn. Het zijn variaties op een beperkt aantal thema's: iets wordt al dan niet belast en de belasting kan inkomensafhankelijk dan wel gebruiksafhankelijk zijn. Maar als je er zo naar kijkt, dan is het wel verrekte ingewikkeld en soms zelfs ook heel grappig. Ik heb net het logo opgemeten van de meisjes die ons voorzien van koffie en thee. Dat logo heeft een oppervlakte van 65 vierkante centimeter.

Staatssecretaris Vermeend:

Te weinig!

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Precies, te weinig voor bedrijfskleding. Het had 70 moeten worden: een borduurlettertje of een uitroepteken erbij. Je leest jurisprudentie: de ene keer is de studeerkamer van de rijschoolhouder absoluut niet aftrekbaar want hij werkt immers vanuit de auto en doet in die kamer slechts wat administratie, maar twee jaar later is die kamer weer wel aftrekbaar. Dat moet nu zijn opgelost door het "grotendeels" te vervangen door "hoofdzakelijk". Ik zie de discussies al over de vraag of het hoofd- of zakelijke arbeid was.

Waarom wordt het zo ingewikkeld. Dat komt doordat de uitvoering, in tegenstelling tot bij de sociale verzekeringen en de volksgezondheid, nu bij de overheid ligt. Wij behandelen hier zo nu en dan, in socialezekerheidstermen gezegd, de dagloonbesluiten in plaats van de wetgeving. Dan krijgt de Kamer ook vragen van bijvoorbeeld VNO-NCW: hoort de software ook bij de belastingvrij ter beschikking te stellen producten, net als de computer zelf? Het zijn vragen van een uitvoeringsprecisie waarbij ik niet eens zou willen weten hoe het zit. Maar omdat VNO-NCW het vraagt, moet die vraag worden beantwoord. Ik dacht overigens altijd dat de software tegenwoordig al in de aan te schaffen computers zat.

Als je bedenkt dat belastingmaatregelen ongeveer op ieder beleidsterrein invloed hebben, soms impliciet en tegenwoordig vaker nog expres als gedragsbeïnvloedend instrument, zal het duidelijk zijn dat je, meer nog dan kennis van het fiscale recht, eigenlijk van ieder beleidsterrein verstand moet hebben om de wetsvoorstellen te kunnen beoordelen. Dan is het jammer als dat met zo'n grote sneltreinvaart moet. Ik heb bijvoorbeeld de wetsvoorstellen 25051 en 25052 behandeld op 5 december. Ik vond dat heel passend, want net als sinterklaas verenigden zij het nuttige met het aangename. Het kwam ongeveer neer op een soort zak waaruit iedereen iets kon grabbelen. De helderheid van wetgeving en de afweging van keuzes zijn niet altijd gediend met het bijeenbrengen van zoveel onderwerpen in één wet. Waar de voorstellen in grote lijnen onze instemming kunnen verkrijgen, hebben wij thans weinig moeite met deze vorm van koppelverkoop. Het kan echter ook anders zijn. Immers, het is op deze wijze onmogelijk om een specifiek onderdeel te kunnen afwijzen of omhelzen. Bovendien vind ik dat het door de koppeling van een beleidsvoorstel en de dekking net lijkt alsof wij voortdurend belasting heffen om er iets anders mee te betalen. Die koppeling tussen uitgaven en inkomsten vind ik niet altijd even verstandig.

Voorzitter! Haastige spoed mag nooit ten koste gaan van zorgvuldigheid. Onzorgvuldige wetgeving of wetgeving met ruimte voor interpretaties en dus ook ruimte voor onbedoeld gebruik kan leiden tot overbelasting van de rechterlijke macht en zelfs tot herstelwerkzaamheden achteraf. Vanuit de wens om dergelijke situaties te voorkomen, hebben wij expliciet gevraagd of de samenloop van wetsvoorstel 24761 en wetsvoorstel 24696 als gevolg waarvan een directeur/grootaandeelhouder (DGA) op voordelige wijze geld aan zijn BV kan onttrekken, niet bij wet ongedaan zou moeten worden gemaakt. In antwoord hierop werd verwezen naar een eerder antwoord waarin werd gesteld: juist omdat het in strijd is met de ratio, kunnen wij het gewoon niet accepteren. In het artikel van Peters in het Weekblad voor fiscaal recht wordt dat betwijfeld. Als het om de ratio gaat, moet ik denken aan de pensioenlichamen voor directeuren/grootaandeelhouders. Volgens de ratio zouden hier nooit dergelijke grote voordelen aan mogen worden ontleend als de staatssecretaris nu heeft uitgerekend. Het was destijds overduidelijk dat de wetsbepaling bedoeld was om een onbedoeld nadeel te vermijden. Ook toen stond er in het Weekblad voor fiscaal recht een artikel dat ervoor waarschuwde dat het omgekeerde het geval kon zijn. Het is dus terecht. Wij steunen de staatssecretaris dan ook en kunnen wetsvoorstel 24677 afvinken, omdat deze misser daardoor bij wet hersteld wordt. Het is echter wel zo dat je dit beter voor kunt zijn. Je moet ervoor zorgen dat de wetgeving klopt.

In de schriftelijke gedachtewisseling hebben wij al gegeven dat het soms kan voorkomen dat de rechtszekerheid moet wijken voor de rechtvaardigheid. Het mag echter nooit zo zijn dat wij ervan uitgaan dat zoiets wel weer geregeld kan worden. Wij mogen niet steeds vertrouwen op "fraus legis"-regels, laat staan op de bereidheid van deze Kamer om achteraf weer iets recht te breien. Ik vraag nu dan ook heel naïef of deze staatssecretaris zo nu en niet eens naar zijn vakbroeders kan luisteren.

De creativiteit van de staatssecretaris is verder prijzenswaardig. Ik denk nog graag terug aan de tijd waarin de staatssecretaris en de beide huidige PvdA-woordvoerders op dit terrein een verschil van "Oort-deel" hadden. Opnieuw vragen wij ons af of het evenwicht tussen draagvlakverbreding en draagvlakuitholling, de verhouding tussen directe en indirecte belastingen, niet wat beter zou moeten worden bekeken. Voor het eerst hebben wij nu een verhouding tussen directe en indirecte belastingen bereikt van 49:51, terwijl die in 1990 nog 56:44 was. Na Oort zeiden wij al dat, gezien de aftrekposten die nog steeds mogelijk waren, de feitelijke progressie eigenlijk afwezig was. Mede als gevolg van kostenverhogende lasten om gedragsbeïnvloeding te bevorderen, kun je je zo langzamerhand afvragen of ons belastingstelsel nog wel voldoet aan de criteria waaraan ook deze staatssecretaris via de heer Hofstra destijds geloof hechtte. Wij zien straks dat gemeenten inkomensafhankelijke regelingen gaan maken, omdat de inkomensafhankelijke prijs bij uitstek, namelijk de belasting voor collectieve goederen en diensten, niet meer functioneert. Het is goed dat de staatssecretaris voornemens is om daar nog eens fundamenteel naar te kijken. Misschien kan hierbij straight gewerkt worden.

Wij heffen natuurlijk belasting, omdat wij het geld nodig hebben als samenleving georganiseerd in de Staat. Hoe wij dat doen, kunnen wij toetsen. De inkomenseffecten zijn de eerste belangrijke toetssteen. Daarom staan wij ook positief tegenover een aantal maatregelen in het belastingplan, zoals het verlagen van het belastingtarief in de eerste schijf, de verhoging van de alleenstaandeouderenaftrek en de bevriezing van het bereikte AOW-premieniveau. Zoals de bewindslieden weten, zouden wij er weinig bezwaar tegen hebben om de AOW-premie verdergaand te fiscaliseren.

Ik heb nog wel een vraag in het kader van de volksverzekeringspremies. Vorig jaar heb ik gevraagd naar het effect van het omzetten van de AWW in de Algemene nabestaandenwet, van de premiekant bezien. De AWW-premie was niet fiscaal aftrekbaar, maar de premie voor de verzekering van het ANW-gat wel. Opnieuw doet zich een dergelijke verschuiving voor, als de WAZ zal worden ingevoerd. Dat is de Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen. De AAW-premie is niet fiscaal aftrekbaar; de WAZ-premie wordt dat wel. Wat zijn van deze operatie de fiscale effecten? Als de WAZ-premie voor het AAW/AAF-fonds aftrekbaar wordt, gaat het dan niet om zo'n 2 mld. belastingaftrek? Misschien kan ik hier een toelichting op krijgen.

Een tweede toetssteen voor de beoordeling van de belastingwetgeving zien we in de mate, waarin de belastingheffing zelf bijdraagt aan de vergroting van het sociaal en fiscaal draagvlak. Bevordering van werkgelegenheid door middel van fiscale maatregelen kan daartoe dienstbaar zijn. De verhoging van de afdrachtskorting bij laagbeloonde arbeid vinden we dus een goede zaak. We vinden het wel een dilemma dat door de vormgeving de werkgever ook kan profiteren van deze afdrachtskorting bij in principe hooggesalarieerde functies, die hij opdeelt in deeltijd. Op dit moment hebben we een prioriteit gelegd bij de bevordering van deeltijd, maar het is natuurlijk relatieve onzin om banen met een zeer hoog uurloon te subsidiëren. Die onzin lijkt mij evident – maar misschien gebeurt dat niet – in situaties, waarin bijvoorbeeld een boekhouder een volledige werkweek werkt bij een bedrijf dat zich heeft opgesplitst in een BV Inkoop, een BV Verkoop en een BV Promotie. Wordt dit getoetst per persoon of per dienstbetrekking? Ik ken zo'n bedrijf overigens; het bestaat dus echt.

In aansluiting op vragen van GroenLinks: waar blijft overigens de BTW-discussie, die vorig jaar zo'n belangrijk onderdeel van het beleid van deze staatssecretaris vormde? We hebben het toen onder andere gehad over de vraag, of bij winst van een zelfstandig ondernemer, geen DGA, een deel van de winst niet als niet-winst, maar als een laat ik zeggen redelijke arbeidsbeloning moest worden aangemerkt.

De verhoging van het arbeidskostenforfait heeft onze instemming, hoewel het natuurlijk weer een versmalling van het fiscaal draagvlak is. Ik hoop dat het kabinet de neiging deze keer kan weerstaan om puur uit koopkrachtoverwegingen straks weer dezelfde verhoging toe te kennen aan de uitkeringsgerechtigden, want dan blijven we, zoals we dat al een aantal keren eerder hebben gedaan, bezig met deze relatief dure wijze van compensatie voor kosten van deelname aan betaalde arbeid, met iedere keer opnieuw het verhogen van het arbeidskostenforfait. Ik geloof dat dit de derde, zo niet de vierde keer is!

Vanuit de vergroting van het draagvlak staan we ook positief tegenover wetsvoorstel 24696, de versterking van de fiscale infrastructuur en het tegengaan van uitholling van de grondslag. Toch hebben we wat kritische kanttekeningen. Het aantrekkelijk maken van Nederland als vestigingsklimaat voor financiële activiteiten is natuurlijk relatief. Ieder land binnen de EU kan dergelijke maatregelen ontwikkelen, en in kleiner verband zien we dergelijke concurrentieslagen ook voortdurend tussen gemeenten bij het aantrekken van bedrijvigheid. Enige aandacht voor de kringloop van het kapitaal is dus vereist. Ik heb er Marx maar eens op nageslagen, wat voor mijn fractie passend is, en wat voor deze bewindslieden natuurlijk bekende literatuur is. Het verschil tussen geld en kapitaal wordt door Marx uitgelegd. Je hebt waren, met als ruilobject daartussen geld, waarmee de noodzaak om het geld te accumuleren eindig is, omdat er weer nieuwe waren zijn. Wanneer ben je een kapitalist? Als het niet meer gaat om de waren, maar om het geld. Je hebt geld, je waren zijn ruilmiddel, en het gaat om meer geld. Wat is de essentie van de kringloop? Dat, als kapitaal niet slechts middel maar doel is, dit steeds weer bij zichzelf zal terugkeren, en steeds weer naar zichzelf zal toestromen. Ofte wel: kapitaal stroomt naar het laagste punt. Als wij het aantrekkelijk maken voor financiële activiteiten om hier te komen door er een 7%-belastingheffing bij de aankoop van dochters op te zetten, zijn wij natuurlijk niet het enige land dat dit kan bedenken. Kapitaalkrachtige ondernemingen, zelfs Ahold, kunnen natuurlijk net zo gemakkelijk doorgaan naar een ander land waar de wetgeving gunstiger is. Vanuit de goede Marxistische theorie wordt dus gewaarschuwd; desalniettemin onze instemming met het wetsvoorstel.

Subsidies en belastingvermindering zijn in principe twee loten van dezelfde stam. De overheid wenst een bepaalde gedragsverandering, en wil dat bewerkstelligen door middel van financiële prikkels en stimulansen. Het voordeel van subsidie is, dat gemakkelijk een kosten/batenanalyse kan worden gemaakt, dat het schot-hagel-effect kleiner is dan bij de belastingen, dat helderder is, wie verantwoordelijk is voor het beleid en daarop kan worden aangesproken, en dat dit bovendien kan leiden tot een financiering vanuit de directe belastingen. Het voordeel van belastingverlaging is, dat het relatief eenvoudig is, het heeft een teller/noemereffect – in plaats van een verhoging van de collectievelastendruk is het een verlaging, tenzij elders natuurlijk belastingen moeten worden verhoogd – en bovendien ontstaat daardoor vaak een neiging tot verhoging van de indirecte belastingen. Wanneer belastingmaatregelen zijn ingepast in breder beleid, kunnen we met een dergelijke dubbele benadering wel leven. Opvallend is dan wel, dat bijvoor beeld actiecomités en belangengroepen zich niet alleen maar zullen richten op de verantwoordelijke beleidspersoon, maar ook altijd op de beide bewindslieden van Financiën. We stellen het wel op prijs dat de staatssecretaris overleg houdt met bijvoorbeeld de Gehandicaptenraad en de Commissie chronisch zieken, en naar hun opmerkingen heeft geluisterd, maar het zou onze voorkeur hebben gehad wanneer fiscale regelingen al bij voorbaat passend zouden zijn bij het beoogde beleid, en niet achteraf bij nota van wijziging, gehoord de noodkreet uit het veld. Hiermee heb ik iets gezegd over wetsvoorstel 25051.

Ik wil vermijden, met deze bewindslieden een debat te moeten voeren over het vervoersbeleid, het onderwijsbeleid, het zorgbeleid voor gehandicapten, het volkshuisvestingsbeleid, het octrooibeleid en wat al niet meer. Wij staan positief tegenover het wat "groener" maken met het fiscale beleid; kleine stapjes, kennelijk gaat het de Tweede Kamer al snel te ver. De accijns op motorbrandstoffen heeft letterlijk grenzen en dat betekent waarschijnlijk dat dit onderwerp binnen "Europa" moet worden behandeld, maar misschien ook dat er op dat terrein meer moet worden gedacht in de sfeer van subsidies dan in de sfeer van "we lossen alles wel op door alles fiscaal te sturen". Wij vinden het positief dat het gebruik van het openbaar vervoer gehonoreerd wordt en dat er zelfs regels gelden voor de fiscale aftrekbaarheid van de fiets vanwege de werkgever alsmede de regenkleding.

Ik maak een uitzondering voor het tabaksontmoedigingsbeleid. Wij zijn gewend om gewenningsstapjes ten aanzien van de prijs altijd toe te passen om mensen geleidelijk te laten wennen aan iets wat duurder wordt of waarbij zij minder krijgen zonder hen van de goederen of de diensten te laten afzien. Nu zien wij dat een tabaksaccijnsverhoging als onderdeel van het ontwenningsbeleid de vorm heeft gekregen van gewenningsstapjes. Nu denk ik vrij duivels: wellicht komt dat de minister van Financiën ook wel ontzettend goed uit, want zo blijft de tabaksaccijns een bron van inkomsten. Een goed burger draagt dus bij aan de EMU-norm door te blijven roken, onder het motto: ik walm voor Zalm. Tot zo ver het belastingplan.

Het is weer tijd voor een compliment aan deze bewindslieden. Vermindering van de administratieve lasten zal wel geen oplossing zijn voor alle problemen van de loonadministratie, maar zo te zien, scheelt het alweer een stuk. Het idee dat aftrekbaarheid van gemengde kosten voor 90% administratief lastig zou zijn, zoals sommigen suggereren, lijkt mij onzin. Je doet de rekening op een prikker en trekt er 10% af, hartstikke gemakkelijk. Ik begrijp dat er een permanente commissie voor overleg is ingesteld. Is dat de enige adviescommissie van Financiën? Ik vraag dat met een zijdelingse blik op de Woestijnwet. Behandelt deze commissie ook zaken op het terrein van SZW of EZ of blijft afstemming – ik neem aan dat EZ daarvoor verantwoordelijk is – geboden?

Ik vind het positief dat de overheid de nieuwe informatietechnologie nu eens niet gebruikt als beheersinstrument, zoals bij de straks te behandelen koppelingswet, maar als ondersteuning om de burger te helpen, de weg te vinden in onze bureaucratische regelgeving. Het wetsvoorstel Vermindering administratieve lasten heeft in ieder geval als voordeel dat de fiscus hetgeen hij toch al over ons burgers weet – dat is ontzettend veel – benut om de burger een beetje te ontzien bij het toezenden van blauwe enveloppen en – mooier nog – van een T-biljet, als men recht heeft op belastingteruggaaf. Misschien is het nog mooier als wij als Eerste-Kamerleden besluiten dat wij als pseudo-werknemer de Eerste Kamer inhoudingsplichtig maken. Dat scheelt voor sommigen onder ons de noodzaak om zelf te sparen voor de belastingaanslag!

Ik heb nog wel een vraag over de heffingsrente. Vanaf welk moment is deze straks verschuldigd? De voorlopige aangifte – dat is natuurlijk een echte aangifte, gebaseerd op gegevens zoals die op dat moment bekend zijn – moet af zijn als de heffingsrente gaat gelden. Dat houdt ook in dat de jaarrekening af moet zijn. Je moet als DGA weten wat de aandelen van je eigen onderneming ongeveer waard zijn. Dat is een vrij grote belasting voor de administratie dan wel voor de belastingconsulent, omdat de periode thans ongeveer vijftien maanden is waarin dergelijke regelingen kunnen worden getroffen. Moet er straks op grond van de definitieve aangifte worden bijbetaald? Of geldt de heffingsrente pas op het moment dat er een verschil ontstaat tussen de definitieve aangifte en de definitieve aanslag van de inspecteur? Ik kan mij voorstellen dat er, als een en ander telt vanaf het moment van de voorlopige aanslag en ook de jaarrekening al klaar moet zijn, een piekbelasting ontstaat binnen bedrijven en dus ook binnen belastingadviespraktijken. Ik weet niet of dat nu wel administratieve lastenverlichting teweegbrengt. Ik vond de antwoorden aan de Tweede Kamer hierover niet af en niet helder.

Wat de administratieve lasten met betrekking tot de pensioenen betreft, ligt er een wetsvoorstel van Sociale Zaken waarbij onder de PSW ook lijfrentes kunnen worden ondergebracht bij de pensioenuitvoerder. Het lijkt mij dat – omdat de wetgeving conform de voorstellen van de commissie-Witteveen er nog niet is – het gaat om opbouw van pensioenen die fiscaal behandeld worden conform de gebruikelijke koopsompolissen. Als dat zo is, moet de werkgever dus aantekening maken dat een werknemer reeds zijn fiscale eerste schijf benut heeft vanwege de regeling van het bedrijfspensioen en dus niet meer individueel kan aftrekken. Als je dat toch doet, neem ik aan dat de uitkering daarvan dan weer onbelast is. De voorstellen van de commissie-Witteveen waren een stuk eenvoudiger. Een deel van het inhaalpensioen kon daarin worden ondergebracht. Naar mijn opvatting was het dan normaal het pensioen vanwege de werkgever en viel het in de tweede en derde tranche. Deze twee voorstellen verhouden zich dus niet helemaal tot elkaar. Klopt dat? Is het voorstel gezien de administratieve lastenverlichting verstandig? Wanneer komen de voorstellen van de commissie-Witteveen in het kader van de wetgeving bij ons?

Een andere groep problemen wil ik ook nog even in deze groep gooien. Wij vinden het inkorten van de termijn dat je als samenwoners wordt beschouwd, positief. Je moet kennelijk ook om als alleenstaande ouder te worden beschouwd zes maanden in een kalenderjaar als zodanig functioneren. Dat betekent dat als je partner overlijdt vanaf juli, het eerste halfjaar korter is dan zes maanden en je als je daarvoor tweeverdiener was, belast wordt als ware je tweeverdiener. Pas na een halfjaar, dat is in dit geval het volgende jaar, wordt je als alleenstaande ouder beschouwd. Het eerste halfjaar kan je inkomen beneden het sociaal relevante minimum geraken, gezien de bruto ANW en de halfwezenuitkering.

Het voorstel 25051 heeft verder onze instemming. Ik begrijp het probleem van de afschrijving van de PC's. Het is natuurlijk duur. Het heeft mij wel getroffen dat de belastingdienst zelf één jaar oude PC's aan het onderwijs overdroeg. Zij waren niet ouderwets, maar in de praktijk kennelijk wel op. Betekent dit dat de belastingdienst de eigen PC's wel in één jaar afschrijft?

Wij zijn het trouwens ook van harte eens met wetsvoorstel 24583. Wij zijn zeer verheugd dat de schriftelijke ronde wederom heeft kunnen leiden tot één standpunt namens het gehele Koninkrijk.

En dan nu wetsvoorstel 24761. De beperking van de aftrek van de consumptieve rente vinden wij in principe uitstekend. Bovendien werd er al zolang op gewacht. Ik citeer even dé columnist uit de belastingwereld, de heer De Graaf, die, zijn materiële zegeningen tellend, in 1991 schrijft: de prijs voor dit alles wordt gevormd door 38 persoonlijke leningen. Van die kredieten lig ik niet wakker. De daarop rustende renteverplichtingen zorgen immers voor een hefboomeffect. De rente was aftrekbaar en bespaarde mij dus belasting, terwijl het lagere belastbare inkomen ertoe leidde dat het gezinsleven goedkoper werd: van de politieke partij tot aan de crèche en het schoolgeld. Van de besparingen kon ik de aflossingen betalen, aldus de columnist. Hij vervolgt: helaas, ik schrijf in de verleden tijd, want ik geloof dat de beperking van de aftrek niet tegen te houden is, ondanks de weinig doordachte motivering op pagina 76 van het rapport van de commissie-Stevens. Einde citaat.

Het zij zo. Graag of niet. Graag dus, met onze instemming. Maar, waarom wel renteaftrekbare leningen van beleggingen? Daarvoor geldt exact hetzelfde hefboomeffect! Het argument dat er een bron tegenover staat, is alleen juist als er inderdaad een bron tegenover staat. Misschien is dit voor de fiscalist een crime, voor belastingadviseurs een ramp, maar als iemand kan lenen voor aandelen in Dordtse Petroleum en altijd kiest voor de agioreserve en nooit voor dividend – het is een keuzedividend, dus het kan – hoe leg ik dan de man in de straat uit dat die rente aftrekbaar moet zijn? Dat laatste criterium, namelijk dat ik het de man in de straat moet kunnen uitleggen, wordt voor de staatssecretaris doorslaggevend, las ik in het verslag van het debat over het belasten van de stakingsuitkering. Moet ik mensen nu gaan uitleggen dat je de hypotheek die je nu nog hebt, nooit moet aflossen, het geld hup in het beleggingsfonds moet storten en eventueel later die zeilboot maar moet kopen? Die volgorde moet nooit omgekeerd zijn. Nou ja, ik hoef dat niet uit te leggen. Dat doen die belastingadviseurs eind deze week wel weer op een congres over de manier waarop je nog steeds belastingvriendelijk rijk kunt worden...

Ik mor. Ik begrijp bijvoorbeeld ook sommige antwoorden niet. Dan vraag ik of de rente van een lening voor het in een keer kunnen afhandelen van de alimentatie misschien wel wenselijk zou kunnen zijn en dan krijg ik als antwoord: nee, want het is niet verplicht, de alimentatie in een keer af te handelen. Nee, ik kan daar ook andere bezwaren tegen bedenken. Maar vanuit de justitie-invalshoek zijn er zeker ook grote voordelen verbonden aan het in één keer kunnen afhechten van een gescheurd huwelijk!

Ik mor nog verder. Ik vind dat het wetsvoorstel met alle goede zaken nog steeds de echt rijken, zoals de directeuren-grootaandeelhouders met een ruime beleggings-BV die zij in de een of andere niet-officiële instelling ergens bij een trust of bank belegd hebben, ontziet terwijl die man in de straat die ik dat moet kunnen uitleggen, nog steeds gewoon alle belasting betaalt! Ik hoor de discussie straks alweer over dat rechtvaardige arbeidsloon. Zo heet het nu niet. Het heet nu: naar redelijkheid en weet-ik-veel. Maar ik hoor alweer de discussie over het rechtvaardige arbeidsloon van een directeur-grootaandeelhouder. Ik kan mij voorstellen dat een DGA, de zoon van pa, met een klein stukje grootaandeel, want dat heb je al snel, natuurlijk onder aan de ladder begint. Het minimumjeugdloon zal in dat geval wel redelijk zijn en te motiveren, maar ik hoor die discussies al. Ik zie mensen – gelukkig niet meer de "pensionados" – emigreren met hun in Nederland vergaard bezit en een conserverende aanslag, maar zonder heffing. Op mijn vraag of een deel daarvan, bijvoorbeeld 10%, niet al bij voorbaat zou kunnen worden geheven, kreeg ik als antwoord dat het oorspronkelijke voornemen veel verder ging. Dat was nou precies mijn bedoeling. Dat weet ik, want ik lees die stukken, maar mijn vraag had natuurlijk als achtergrond of de staatssecretaris niet veel te gauw door de knieën is gegaan voor alle verhalen van belastingadviseurs en de kreten van mensen die dachten: "nou ga ik naar België en dan helpt het nog niet".

De voorstellen zijn een aanzienlijke verbetering, maar het had dus beter gekund. Rente uit het buitenland is belast, tenzij in het buitenland een redelijke heffing over de rente is afgedragen. Dat is terug te vinden in wetsvoorstel 24696. De 7% die men volgens wetsvoorstel 24696 moet betalen voor de winst over aangekochte "dochters", zal dus wel een redelijke heffing zijn. Of zal zij misschien hoger moeten wezen?

Voorzitter! Wij steunen alle wetsvoorstellen die vandaag aan de orde zijn. Het is maar goed dat wij nog enig ongenoegen hebben, want dat maakt het in ieder geval heel aantrekkelijk voor belastingadviseurs. Dat is ook een vak en ook dat betekent dus, zoals de heer De Boer al aangaf, werkgelegenheid. Een deel van het ongenoegen wordt natuurlijk ook veroorzaakt doordat de tijdsdruk het ons bijna onmogelijk maakt om alle creatieve ontwijkingsmogelijkheden zelf te bedenken, zodat ook wij tot volgende week moeten wachten. Toch is het lezen van belastingrecht vaak een vreugde op zich.

Wij staan positief tegenover de maatregelen die leiden tot een beter inkomensbeeld, een versterking van de sociale infrastructuur en de werkgelegenheid, maar kritisch-positief ten opzichte van maatregelen en belasting die zijn gericht op gedragsverandering. Deze staatssecretaris kennend – wij zeiden al bij "Oort" dat hij eerst alle aftrekposten schrapt, in de hoop ze daarna allemaal zelf weer te kunnen invoeren – leidt dat toch wel weer tot nieuwe wetgeving. Meer dan bij ieder ander departement blijkt het bij de belastingwetten steeds te gaan om het bedenken van nieuwe constructies, soms in het voordeel van slechts enkele individuen, maar meestal ten voordele van het grote gemeen. Wie zei eigenlijk dat belasting betalen niet leuk is?

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Wij – dat zijn de fracties van de SGP, de RPF en het GPV – vinden dat de Miljoenennota méér dan vorig jaar een sfeer van tevredenheid ademt. De groeicijfers liggen boven het EU-gemiddelde, de werkgelegenheid ontwikkelt zich met een banengroei van 100.000 relatief goed en Nederland haalt de EMU. Bovendien werkt het begrotingsbeleid erg goed. Door uit te gaan van behoedzame uitgangspunten en een vast uitgavenkader wordt gezorgd voor bestuurlijke rust.

Bij deze gunstige ontwikkelingen willen onze fracties toch enkele kanttekeningen maken. Wij weten dat de internationale conjunctuur voor een groot deel de oorzaak is van de gunstige ontwikkelingen. Daarnaast dient natuurlijk niet te worden vergeten dat een begrotingsbeleid zijn kracht pas echt kan bewijzen als het economisch tegenzit. Kan het strakke uitgavenkader dan gehandhaafd blijven? De politieke moed – of is het wil? – zal dan pas echt blijken!

Naast de positieve economische ontwikkelingen in ons land zijn er toch enkele kanttekeningen te plaatsen bij het huidige beleid, allereerst over de positie van de minima. De minister van Financiën hield bij de presentatie van de Miljoenennota zijn koffertje boven zijn hoofd. Wij taxeerden dat als een triomfgebaar; anderen maakten een andere taxatie, maar wij zeiden: hij heeft het gevoel dat hij de overwinning heeft behaald en dat gunnen wij hem graag. Een paar weken later ontstond een publieke discussie die ons duidelijk maakte dat het niet iedereen economisch voor de wind gaat. Blijkbaar was er een overwinning behaald, maar niet voor iedereen. In de Miljoenennota valt te lezen dat de koppeling tussen lonen en uitkeringen gehandhaafd blijft. Dat vinden onze fracties een goede zaak, maar daarmee is niet alles gezegd. In de NRC van 1 december las ik namelijk een ander verhaal. Als wij het inkomen voor de minima van 1985 met dat van 1996 vergelijken, blijkt dat de vrije bestedingsruimte met 25% is gedaald. Dit wordt nog ondersteund door de cijfers van het doorlopend budgetonderzoek. Uit deze cijfers blijkt dat het reële budget van een echtpaar met 10% is gedaald. Dit betekent dat een echtpaar in 1996 naar schatting ƒ 50 minder te besteden had dan in 1985. Zien wij het juist dat de regering in haar officiële stukken een ander beeld schetst van de situatie?

Een belangrijke oorzaak is naar onze mening het gebruik van de cijfers. De regering gebruikt de consumentenprijsindex van het Centraal bureau voor de statistiek, maar in deze cijfers zit, zo denken wij, een belangrijk hiaat, namelijk de gemeentelijke belastingen en de heffingen van de lagere overheden. Deze belastingen en heffingen zijn de laatste jaren sterk gestegen. Dit is niet nieuw, want daarover zijn allerlei discussies aan de gang. Ook de bijdrage via de onroerendezaakbelasting is flink omhoog gegaan. Aangezien deze belastingen en heffingen niet of slechts gedeeltelijk worden opgenomen in de inflatiecijfers van het CBS, geeft dit met name voor de minima een sterke vertekening. Deelt de minister onze mening dat het inderdaad eenzijdig goed gaat in Nederland en als onze visie juist is wat denkt de regering hieraan te doen?

Voorzitter! Het volgende punt waar ik even bij stil wil staan, is Nederland en de EMU. Een belangrijk onderdeel van de Miljoenennota wordt besteed aan de kwalificatie voor de Economische en Monetaire Unie. De presentaties van 1997 zullen immers bepalend zijn voor het al dan niet halen van de EMU. Het kabinet is van mening dat Nederland zich ruimschoots zal kwalificeren. Daar twijfelen wij ook niet aan: de rente en de inflatie zijn laag – al loopt de laatste iets op – en de gulden is stabiel. Het overheidstekort is onder de 3% en de overheidsschuldquote daalt. Wel hebben wij op basis van de huidige ontwikkelingen in Europa onze twijfels over de EMU, maar dan ten aanzien van de stabiliteit. Wij willen daar, evenals anderen, wat van zeggen en zullen dat als volgt duidelijk maken.

Allereerst signaleren wij ten aanzien van de mening over de toelatingscriteria een vreemde paradox. Een tijdje geleden vroegen de zuidelijke lidstaten of het ook mogelijk was om, met goede plannen voor de toekomst, toch toe te treden, zonder aan de harde convergentie-eisen te voldoen. Het waren met name de Duitsers die onverbiddelijk "nee" zeiden. 1997 is het jaar waarop beoordeeld wordt en de toetredingscriteria zullen hard worden toegepast. Nu doet zich echter het volgende voor. De Italianen zijn hard op weg om de criteria te gaan halen – of in ieder geval naar de criteria aan het tenderen, als ik het zo mag zeggen – en nu zegt Duitsland: het gaat ook om de ontwikkeling na 1997 en het eist daarom extra bepalingen. Wat is de zienswijze van de minister op zo'n discussie over de toekomst van de EMU?

Een tweede punt waarover wij ons zorgen maken, is de manier waarop aan de criteria wordt voldaan. Het blijkt dat een aantal landen de cijfers door middel van eenmalige acties zodanig manipuleert dat aan de convergentiecriteria wordt voldaan. Een voorbeeld is Frankrijk, dat het pensioenfonds van de staatsonderneming France Telecom probeert over te nemen. Het vermogen van dat fonds zou dan gemakshalve meetellen bij de vaststelling van de staatsschuld. Dergelijke zaken baren ons zorgen omdat een EMU alleen tot stand kan komen als landen economisch op een duurzame manier convergeren, anders dreigt één Europees monetair beleid asymmetrische effecten te hebben. Hoe beoordeelt de minister bovenstaande ontwikkelingen en hoe wil de regering omgaan met de criteria? Tevens vragen wij, als de minister pleit voor een kopgroep, hoe hij de politieke druk denkt te kunnen weerstaan om bijvoorbeeld Italië als een van de oprichters van de EG, erbuiten te houden.

Een andere ontwikkeling die zorgen baart, is de zwakke economische ontwikkeling in Duitsland. De oorzaken zijn bekend, maar door deze ontwikkelingen zijn extra inspanningen van de Duitse regering nodig om aan de EMU-normen te voldoen. Echter, het pakket van 70 mld. bezuinigingen is door het parlement niet goedgekeurd en de tegenvallers worden niet gecompenseerd. Hierdoor lijkt het schrijnende zich te voltrekken dat Duitsland zelf niet aan de EMU-criteria voldoet. Betekent dit volgens de minister uitstel?

Een vierde punt van zorg is het democratische gehalte van de Europese centrale bank (ECB). Op dit moment kan de minister van Financiën ingrijpen als de Tweede Kamer het monetaire beleid wil wijzigen. Hiermee heeft het monetaire beleid een democratische legitimatie. Wij behandelen hier vandaag ook de Miljoenennota en de belastingwetgeving. Er kan het een en ander gecorrigeerd worden door de volksvertegenwoordiging. Een Europese minister van Financiën bestaat echter niet. Wij zien ook niet dat die er zal komen. De ECB kan autonome beslissingen nemen. Natuurlijk zijn er wel marges en afspraken. Dit baart zorgen omdat monetair beleid ondersteund moet worden door het begrotingsbeleid en vanuit de loonvorming. Onze vraag is hoe de democratische controle gehandhaafd kan worden.

Een vijfde punt van zorg betreft de binnenlandse consequenties van de invoering van de euro. Onlangs hebben de banken laten weten de kosten voor de euro volledig door te rekenen aan de klant. Dat is niets nieuws; het is gebruikelijk bij de banken. De Nederlandsche Bank heeft berekend dat die wel 7 mld. kunnen bedragen. Nu begrijpen wij wel dat daartegenover een aantal voordelen staan. Maar zeker voor het midden- en kleinbedrijf, dat minder gericht is op internationale handel, betekent dit toch een behoorlijke kostenpost. Mogen wij vernemen hoe de minister denkt over de kosten van de euro en wie die moeten gaan betalen? Is hij van plan fiscale maatregelen te nemen om bepaalde groepen – die misschien minder profiteren – te compenseren?

De AOW krijgt in toenemende mate aandacht. Dit lijkt ons terecht. De demografische ontwikkeling zorgt immers voor een groter aantal uitkeringsgerechtigden en een dalend aantal mensen tussen de 15 en 65 die de AOW-lasten moeten dragen. Uit de cijfers van de Macro economische verkenningen blijkt een verdubbeling in de komende 50 jaar. Uit de MEV blijkt dat het AOW-premiepercentage kan oplopen tot 25. Daarnaast moet op een neveneffect worden gewezen. De grens van de eerste schijf van de inkomstenbelasting wordt geïndexeerd met de prijsontwikkeling. Echter, gegeven het feit dat de prijsontwikkeling in het algemeen lager is dan de loonontwikkeling, dreigt de premiegrondslag van de AOW door deze indexatiemethodiek geleidelijk te versmallen. Hierdoor kan het premiepercentage oplopen tot 34. Het kabinet heeft gekozen voor een fixatie van de AOW-premie op 15,4% en een verdere aanvulling uit de algemene middelen. Tevens zal de eerste schijf worden geïndexeerd op de contractloonstijging. In feite is dit een openeinderegeling. Wij hebben daar een aantal kanttekeningen bij. Dit kan gaan betekenen dat 45% van de AOW-uitgaven uit algemene middelen wordt gefinancierd (CPB-cijfers). Dit is zo'n 4% van het bruto binnenlands product. Het gevaar bestaat dat in de toekomst andere belangrijke uitgaven in de knel komen. Hoewel het niet onredelijk is worden hierdoor de mensen met aanvullende pensioenen indirect de grote verliezers. Zij zijn het immers die geen AOW-premie meer hoeven te betalen maar wel algemene belastingen. Een ander indirect effect is dat op deze manier de druk op de tekortreductie/collectievelastendruk gehandhaafd wordt. Dit is gezien vanuit het standpunt van de minister van Financiën wel begrijpelijk. Zal dit echter niet leiden tot oneigenlijk gebruik van het financieringstekort als drukmiddel? Geeft deze fiscalisering wel de benodigde zekerheid voor de mensen? Wie geeft de garantie dat in de afweging van nieuwe kabinetten er weer voor de AOW wordt gekozen, ervan uitgaande dat er kabinetten met een andere samenstelling ontstaan?

Uit dit geheel blijkt dat er een weinig principiële keuze is gemaakt. Wordt er zo wel een wezenlijke bijdrage geleverd aan de oplossing van de AOW-problematiek? Daarvoor zijn naar onze mening meer maatregelen nodig. Komen die er van het kabinet?

Hoe kunnen – het is maar een voorbeeld – de toekomstige claims inzake de infrastructuur op een juiste manier worden afgewogen zonder dat de AOW in gevaar komt? Wordt het straks niet dringen op de rijksbegroting? Kan de Minister onze zorgen in dit opzicht wegnemen?

Voorzitter! De economische groei is budgettair van groot belang en geeft de extra ruimte weer die een kabinet heeft om zijn uitgaven te doen. Verstandig beleid voor de toekomst kan hiervoor een aantal aanwendingen vinden, zoals tekortreductie, versterking van de economische structuur, maar dan in brede zin om met de heer Wöltgens te spreken, en lastenverlichting. Lezing van de Miljoenennota en het bestuderen van de plannen van de minister met betrekking tot het stabiliteitspact hebben bij ons het idee doen postvatten dat de minister de toekomstige economische groei met name in de tekortreductie wil stoppen. Als dit zo is, plaatsen wij vraagtekens. Is het terecht dat de tekortreductie zoveel aandacht krijgt? Ons inziens kan de budgettaire ruimte beter worden ingezet voor het verbeteren van de economische structuur. Het is opvallend dat de paragraaf die ingaat op de versterking van de economische structuur alleen aandacht besteedt aan de ontwikkeling van de mobiliteit en aan de investeringen in infrastructuur. Op zichzelf is dat niet slecht, maar als het gaat om de economische structuur is dat wel eenzijdig, menen onze fracties. Voor een gezonde economie is op lange termijn iets meer visie nodig, met name op de ontwikkeling van de productiviteit. Wij zouden veel meer aandacht willen besteden aan technologie, aan onderwijs en kennis en aan de ontwikkeling van hoogwaardige werkgelegenheid. Krijgen deze onderwerpen meer financiële aandacht dan heeft dit positieve effecten op de economische groei waardoor de tekortreductie aan belang afneemt.

Naast de versterking van de economische structuur vinden wij lastenverlichting een van de zwakke punten in het kabinetsbeleid. Voor het komende jaar is maar voor 1 mld. aan lastenverlichting gereserveerd. Is dit lage bedrag het gevolg van het volgende? Doordat vorig jaar de premies voor de sociale verzekering te laag vastgesteld zijn, is er een tekort ontstaan in de sociale fondsen. Dit moet gefinancierd worden waardoor er weinig ruimte is om lastenverlichting door te voeren. Klopt deze analyse? Als dit zo is, moet dit betreurd worden. Lastenverlichting kan immers een goede bijdrage leveren aan het oplossen van het werkloosheidsprobleem en daarmee aan een goede langetermijnontwikkeling in de economie. Ik had dit ook aan het adres van minister Wijers willen zeggen, maar die heeft het vanmorgen vroeg mij al verteld via de krant. Wat dat betreft, zijn wij toch een beetje in gesprek.

Mijnheer de voorzitter! In het verleden heeft een minister van Financiën – hij is ook een hele tijd lid van deze Kamer geweest; ik weet niet wat het belangrijkste is; daar moet deze minister maar op antwoorden – eens gezegd: "De grondwet voor een christelijke politiek op het beleidsterrein van financiën en bestedingen is dat, wat de grondwet van het christelijke leven is: Liefde tot God en liefde tot de naaste en die beide in een onverbrekelijke samenhang." Dat is slechts een andere wijze van zeggen dan het stellen en het zien van de mens als Gods beelddrager. Dat is zijn waarde, zijn ware menselijke waarde. Het was de heer Zijlstra.

Voorzitter! Wij vinden dat die waarde in de financiële en sociale politiek tot zijn recht moet komen en gerespecteerd moet worden. Wij moeten ons, juist nu het goed gaat met onze economie, extra inspannen voor die groter wordende bevolkingsgroep die hier niet of nauwelijks van profiteert. Laat het meedelen van armeren in onze samenleving niet slechts een traditie zijn die bij de kerstdagen hoort. Ik hoop dat de echte boodschap van het Christusfeest ons zal inspireren om te delen tussen arm en rijk, bij wijze van integraal beleid.

Voorzitter! Vervolgens ga ik in op het belastingplan en enkele belastingvoorstellen. Wat ons opvalt, is dat het kabinet in de wetten die het maakt, vooral ook op het fiscale gebied, heel vaak bijzondere regelingen treft om via prikkels mensen een bepaald gedrag te laten vertonen. Op die manier wil men gedrag beïnvloeden. De staatssecretaris heeft deze visie en dat vinden wij prima. Het gaat er niet alleen om, geld binnen te krijgen maar ook moet er met fiscale maatregelen worden gestuurd. Echter, dit gebeurt naar onze mening vaak ad hoc. Dit heeft als gevolg dat er voor uitzonderingsgevallen aparte regelingen moeten worden toegevoegd aan de wet. Dit moet bovendien vaak gebeuren als gevolg van aangenomen moties en/of amendementen.

Vindt de staatssecretaris ook niet dat regelgeving zo veel als mogelijk een algemeen karakter dient te hebben en algemeen geldend moet zijn? Wanneer er uitzonderingsgevallen in de wet genoemd moeten worden, stellen wij het volgende voor: het effect en het doel van de bijzondere maatregelen moeten in kaart worden gebracht; concrete, meetbare criteria moeten worden opgesteld aan de hand waarvan kosten en baten van de uitzonderingen kunnen worden afgewogen; een vaste termijn moet worden ingebouwd, bijvoorbeeld drie jaar, om de effectiviteit te meten aan de hand van de criteria. Voorzitter! Wij komen met dit voorstel om de wildgroei aan bijzondere regelingen te verminderen en de regelingen die niet blijken te werken, af te schaffen. Wat vindt de staatssecretaris van dit idee?

Voorzitter! De energie-investeringsaftrek loopt af van 52% naar 40%. Is dit niet rijkelijk veel? Worden de percentages alleen voor ondernemers afgebouwd of geldt dit ook voor particulieren?

In het kader van het huurwaardeforfait wordt geen lastenverzwaring beoogd, zo hebben wij begrepen. Toch is dit naar onze waarneming feitelijk wel het geval. Wij vragen de staatssecretaris om hierop nader in te gaan.

Voorzitter! Het kabinet wil in het kader van dit plan het openbaar vervoer stimuleren. Dat doet men onder meer door de benzineaccijns te verhogen. Wij gaan daarmee akkoord. De problematiek van de pomphouders aan de grenzen is reeds door anderen aan de orde gesteld. Wij menen echter dat het hier beoogde streven om veel méér maatregelen vraagt. Wij denken aan goed openbaar vervoer dat ook financieel aantrekkelijk is. Wij constateren dat men wat dit betreft in ons land toch aanmerkelijk achterblijft. Het gestelde doel kan niet worden bereikt met eenzijdige benzineaccijnsverhogingen; dat werkt op den duur niet meer.

Vervolgens ga ik in op wetsvoorstel nr. 24696. Naar aanleiding van artikel 10A, lid 1, hebben wij een aantal vragen. Waarom wordt er niet voldoende tegenbewijs geacht te zijn geleverd als er sprake is van een compenserende heffing in gevallen van artikel 10A, lid 1? Is er ook van een zakelijk motief sprake bij uitkeringen van dividend en teruglenen zonder uitzicht op bedrijfsopvolging op korte termijn?

De formuleringen in de eerste twee leden van artikel 10A zijn zeer vaag. Ik verwijs naar de zinsnede: "rechtens dan wel in feite direct of indirect verschuldigd". Kan de staatssecretaris duidelijker aangeven waar de grens ligt van deze woorden?

Ik maak nog een opmerking naar aanleiding van de memorie van antwoord van 26 november. Daar staat ten aanzien van artikel I, onderdeel I (artikel 15, lid 5): "of gekwalificeerde feitelijke werkzaamheden". Wat wordt hier nu eigenlijk mee bedoeld?

Voorzitter! Er zijn zoveel faciliteiten, dat hiermee de rechtvaardigheidseis in het geding zou kunnen komen. Legt dit kabinet, zo is onze vraag, niet te veel de nadruk op economische argumenten en te weinig op rechtsbeginselen? Wordt het niet tijd om ook naar degenen te kijken die er stelselmatig buiten vallen, in casu bijvoorbeeld de niet-ondernemers?

Dan wil ik nog wat opmerkingen maken over het wetsvoorstel 24761. Naar aanleiding van artikel 20 brengen wij het volgende naar voren. De grens van 5% is een uiterst arbitraire grens. Als je het nuchter bekijkt, vallen bijna alle aandelen onder het nieuwe regime. Degene die niet onder het aanmerkelijkbelangregime valt, het 25%-tarief, moet 60% aan inkomstenbelasting betalen. Kan de staatssecretaris garanderen dat er geen ongelijkheid kan ontstaan tussen aanmerkelijkbelanghouders en niet-aanmerkelijkbelanghouders?

Dan nog iets over de koopopties (artikel 20a, lid 3). Men heeft een aanmerkelijk belang bij koopopties op aandelen bij meer dan 5% van het geplaatste kapitaal. Wat is hier de betekenis van "geplaatst kapitaal"? Zijn dit de feitelijk geplaatste aandelen of de feitelijk geplaatste aandelen plus de uit te geven aandelen waarop de optie betrekking heeft? Bij omwisselen van opties in aandelen wordt afgerekend, omdat dit vervreemding is. Is dit juist en, zo ja, vindt de staatssecretaris dit wenselijk?

Voorzitter! Nog iets over de conserverende aanslag. Wanneer iemand emigreert – anderen hebben daar ook op gewezen – kan een conserverende aanslag worden toegepast, dat wil zeggen dat de aanslag niet wordt ingevorderd op het moment dat de aanslag wordt opgelegd. Deze aanslag wordt kwijtgescholden, indien het aanmerkelijk belang niet binnen tien jaar is vervreemd. Is het juist dat, wanneer iemand verhuist naar een land waarmee geen verdrag gesloten is, de aandelen ook in dat land belastbaar zijn?

Ten slotte artikel 70c. Iemand die geen aanmerkelijk belang heeft op 31 december, maar wel een aanmerkelijk belang van bijvoorbeeld 10% op 1 januari, krijgt te maken met een opstapregeling, zo hebben wij begrepen. Betekent de regeling van artikel 70c, dat iedere belastingplichtige die in aanmerking komt voor de opstap van artikel 70c, lid 1c, zijn aandelen in 1997 onbelast kan vervreemden aan een eigen BV of onbelast kan laten inkopen door de vennootschap?

Voorzitter! Wij wachten met grote belangstelling het antwoord van de regering af.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Toen de minister van Financiën en de staatssecretaris in 1994 kwamen kennismaken met de commissie in deze Kamer, werd op het wensenlijstje van deze commissie de wens geuit dat de hoeveelheid werk die aan het eind van een jaar op ons afkomt, wat meer gespreid over het jaar tot ons zou komen. Ook anderen hebben erop gewezen. Vorig jaar is dat min of meer gelukt, maar nu moet worden geconstateerd dat, zo de bewindslieden er al een poging toe hebben gedaan – ik hoor daar graag iets naders over –, dit jaar daar niets van terecht is gekomen.

Een dergelijke situatie heeft invloed op aard en kwaliteit van algemeen financiële beschouwingen en de behandeling van de belastingwetten. Er ontbreekt de mogelijkheid om met deskundigen contact op te nemen en voorzover deskundigen zelf de weg naar deze Kamer vinden, ontbreekt de gelegenheid om de aangeleverde argumenten goed te bespreken. Zo is bijvoorbeeld, met erkenning van de politieke wens om consumptieve rente aan banden te leggen, toch gewaarschuwd voor de huidige voorstellen, omdat ze tot grote interpretatieverschillen aanleiding geven. Ik heb daarom bij de voorbereiding vaak met enige afgunst bepaalde vaststaande uitspraken van de minister van Financiën door mijn hoofd laten gaan, en wel deze, dat hij de eenvoudige kwesties voor zijn rekening neemt en dat wanneer het echt moeilijk wordt, de staatssecretaris het woord krijgt. Bij zo'n verdeling is het natuurlijk boeiend te zien, wat de minister zelf beantwoordt. Ik heb het boek nog niet gelezen, maar ik vermoed dat het vooral de onderwerpen zijn die de fractieleider van de SP, Marijnissen, in zijn boek Een rood antwoord op paars – u weet wel, tijdelijk met "Bolk Mok", want ook voor de SP moet de markt het werk doen – maar vluchtig behandelen zal.

Zonder het gewicht van de onderwerpen die de staatssecretaris voor zijn rekening neemt, te onderschatten, vindt mijn fractie wel dat de minister zijn eigen bijdrage toch al te vaak te sterk onder de korenmaat houdt. Het werken aan de EMU en zorgen dat Nederland daarbij hoort, is voor de stabiliteit van het financieel beleid natuurlijk van eminent belang. Vandaar, dat ik mijn bijdrage daarmee wil beginnen.

Ik heb bij de algemene beschouwingen weer eens extra aandacht gevraagd voor de informatievoorziening aan de burgers over wat ons met de EMU-ontwikkeling onder andere te wachten staat. Wij constateren met instemming dat een en ander nu structureel wordt aangepakt. Dat is ook hard nodig, want een opmerking uit de bankwereld dat de invoering van de euro ook de burger op aanmerkelijke kosten zal jagen omdat de banken de invoeringskosten bij de burger willen deponeren, geeft al weer aanleiding tot veel euroscepticisme.

De minister heeft direct gereageerd dat hij met de banken zal gaan praten met de bedoeling om deze kosten niet aan de klanten door te berekenen. Dat is een adequate reactie, maar mijn fractie vraagt zich wel af, welke instrumenten de minister heeft om een dergelijke ontwikkeling, die voor de acceptatie, in ieder geval op korte termijn, toch desastreus genoemd moet worden, tegen te gaan. Kan de minister daar wat dieper op ingaan?

Een ander punt dat voor acceptatie een belangrijke rol speelt, is de overtuiging dat Europees geld naar vermogen zo goed mogelijk moet worden besteed. Ook hier geldt dat de negatieve publicaties over verspilling, structureel, van enkele miljarden, de acceptatie van de EMU en daarmee van voortgaande ontwikkeling, in gevaar brengt. De minister heeft, wederom alert, gereageerd met de mededeling dat hij in komend overleg duidelijk wil inzetten op verbetering. Maar ook hier stel ik weer de vraag: over welke instrumenten beschikt de minister precies? Natuurlijk dienen verspilling en ondoelmatig gebruik – deze laatste term is eigenlijk veel preciezer – te worden bestreden. Dat moet het in Europa en dat moet het ook in Nederland. Er moet immers vooral niet het idee ontstaan dat verspilling van gemeenschapsgeld een exclusieve kwaal van Europa is. Het kan, met andere woorden, nooit een argument tegen de Europese eenwording zijn. Dat zou het pas kunnen worden als Europa weigert om er onderzoek naar te doen. Ik denk dan ook dat dit de inzet moet zijn voor het overleg met zijn collega's als de minister een onderzoek wil instellen naar mogelijke verspilling.

Voorzitter! Het halen van de criteria is naarmate de tijd vordert het hoofdpunt op menig financiële agenda. Omdat Nederland niet meer in de gevarenzone zit en wij er derhalve van kunnen uitgaan dat ons land in de prijzen valt, verlegt de aandacht zich al gauw tot de vraag wat er daarna gebeurt. Maar een aantal jaren geleden zag de toekomst er aanmerkelijk minder rooskleurig uit. De regering verdient een nadrukkelijk compliment dat wij zover zijn gekomen. Aan de overzijde heeft de minister nog eens uiteengezet, dat de toelating tot de EMU niet een zaak is van het land zelf, maar dat de anderen daar een even grote stem in hebben. Voldoe je aan de criteria, dan moet je meedoen en dat riep de vraag op naar de functie van een finaal debat in het parlement. De minister antwoordde daarop – ik zeg het met eigen woorden – dat er in dat debat twee mogelijkheden zijn:

  • 1. het parlement constateert dat Nederland niet aan de criteria voldoet en verzoekt de regering, dat uit te dragen,

  • 2. het parlement constateert dat de landen X, Y, Z niet aan de criteria voldoen en verzoekt de regering, daar in haar stemgedrag rekening mee te houden.

Voorzitter! Aangezien het eerste zich niet zal voordoen, concentreert zo'n debat zich op de tweede mogelijkheid. De minister heeft daarin een duidelijke positie gekozen: men voldoet aan de criteria of men voldoet niet. Maar de minister weet natuurlijk ook wel dat het gaat om de interpretatie van wat wel en niet uit de trukendoos kan worden gehaald. Wij hebben daarbij allerminst behoefte aan een dogmatische opstelling van de minister. Wij kunnen ons heel goed vinden in de uitspraken van de president van De Nederlandsche Bank, die erop wijst hoe dicht de belangrijkste landen waarmee de EMU van start zou kunnen gaan, rondom die criteria cirkelen. En wanneer men dan zo dicht rondom die criteria cirkelt, heeft het voor Nederland meer zin in te zetten op een goed doordacht stabiliteitspact en de te ontwerpen sanctieprocedures. Het ziet ernaar uit, dat men wel tot overeenstemming komt inzake een bepaald boetesysteem, maar dat zulks niet geldt voor de definitie "slechte tijden" waarop de teugel gevierd zou kunnen worden.

Mijn fractie stelt er prijs op, wanneer de minister wat dieper wil ingaan op de opvattingen van Nederland in dezen. Of hoort dat, gezien de genoemde werkverdeling, al meer op het bordje van de staatssecretaris thuis?

Er is, voorzitter, al vaak gewezen op het gegeven dat de EMU-criteria ook zonder Europa uitgangspunten voor fatsoenlijk monetair beleid zouden moeten zijn, voor elk land. D66 pleit al jaren voor een tekortreductie die ligt tussen 0 en 1,5. In die situatie vermindert de staatsschuld en daarmee ook de rentelast die op de begroting van ieder jaar drukt. Een keuze voor zo'n beleid heeft wellicht minder succes op heel korte termijn, maar het creëert op wat langere termijn structurele mogelijkheden tot lastenverlichting op arbeid. Binnen de paarse coalitie zijn het vooral de VVD en D66 die een dergelijke lijn voorstaan. Verschil lijkt er echter wel te bestaan over, wat je met de opbrengst van zo'n beleid doet. Voor ons is niet alleen lastenverlichting richtsnoer, maar ook investeringen in infrastructuur die duurder moeten uitvallen ter wille van het milieu, en verder ook uitgaven voor onderwijs, zorg en sociale zekerheid, allemaal kerntaken van de overheid.

Voorzitter! Het trendmatig begrotingsbeleid dat deze minister als uitgangspunt heeft genomen bij de start van het kabinet, is veel sneller op de hoofdlijnen gerealiseerd dan iedereen bij het begin kon voorzien. Wij hebben de minister in dat beleid van meet af aan van harte gesteund en willen hem dan ook graag complimenteren met het tot nu toe behaalde resultaat. Natuurlijk is het waar dat het trendmatig begrotingsbeleid nog niet hard is getest. Daarvoor is de economische ontwikkeling te voorspoedig. Wij weten echter allemaal dat zo'n beleid alleen in de steigers gezet kan worden bij een economisch gunstig tij en pas wanneer het stevig is verankerd bij recessie overeind kan blijven. Wel blijven wij van oordeel dat de ontwikkeling van een kapitaaldienst de kans vergroot om een trendmatig begrotingsbeleid ook in storm te handhaven. Als er in enig jaar bijvoorbeeld voor 820 mln. incidentele meevallers zijn, zouden deze aan de saldireserve kunnen worden toegevoegd om in tijden van krapte aan de begroting te kunnen worden toegevoegd. Ook het geleidelijk opbouwen van een kapitaaldienst kan alleen worden begonnen bij economische groei. Vandaar dat het ons nuttig lijkt er nu toch maar weer eens een fundamentele discussie aan te wijden. Is de minister bereid om in de loop van volgend jaar een notitie het licht te doen zin, waarin de plussen, de minnen en de wijze waarop zo'n dienst kan worden gerealiseerd aan de orde komen? De materie is te complex om op dit moment een standpunt in te nemen. Mijn fractie voelt weliswaar veel voor de instelling van zo'n kapitaaldienst, maar is niet in staat daarvan alle consequenties en gevolgen te doorzien. Een notitie die het geheel analyseert, is dan een goed begin.

Voorzitter! Het bedrag van 820 mln. is natuurlijk niet geheel uit de lucht gegrepen. Het bedrag circuleert als mogelijke meevaller in dit jaar. Nu is dat jaar nog niet voorbij en de minister zal voorlopig wel het standpunt hebben: eerst zien, dan geloven. Daarin heeft hij groot gelijk. Er komt natuurlijk een moment dat het standpunt niet meer is vol te houden en dan komt het verdelingsvraagstuk van enig bedrag aan de orde. Wij zouden ervoor willen pleiten een gedragslijn te ontwikkelen, hoe om te gaan met incidentele meevallers, waarbij in een bepaalde verhouding het geld wordt aangewend voor vermindering van de staatsschuld, voor een storting in het FES ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en een gedeelte voor de aanpak van acute problemen. Ziet de minister iets in zo'n gedragslijn?

De staatssecretaris van Financiën heeft een schets aangekondigd over hoe het belastingstelsel van de 21ste eeuw eruit zou kunnen zien. Als ik goed ben geïnformeerd, vindt voorafgaand aan die schets uitvoerige consultatie plaats met deskundigen uit een verscheidenheid van maatschappelijke en politieke organisaties. Als die informatie juist is – ik hoor dat graag – wil ik de staatssecretaris met zo'n aanpak nadrukkelijk complimenteren. De noodzaak om eens een samenhangende visie voor de toekomst te presenteren, is uiterst urgent. Het huidige beleid roept dat nog eens extra op.

Immers, de reeks te behandelen wetsvoorstellen laat toch de indruk na dat wij stevig voortwerken aan het groter maken van een lappendeken. Wanneer het belastingstelsel zo ondoorzichtig wordt dat een kleine zelfstandige ondernemer niet meer in staat is om zonder uiterst gespecialiseerde hulp de aangifte op een voor hem meest adequate wijze te realiseren, berust op regering en parlement de plicht daar iets aan te doen. Maar dat moet zorgvuldig en met gevoel voor evenwichtige verhoudingen gebeuren. Vandaar dat een aanpak waarbij ook het maatschappelijk en politiek draagvlak verkend worden, meer onze voorkeur heeft dan het oplaten van luchtballonnen die snel weer de grond bereiken maar dan al wel voor de nodige onrust hebben zorggedragen.

De verlaging van het toptarief en de afschaffing van de vermogensbelasting zullen zeker in die aangekondigde schets aan de orde komen. Zij zijn onderwerp geworden van forse discussie tussen de coalitiepartners. Dat leidt al gauw tot tegenstellingen die nauwelijks met feiten kunnen worden onderbouwd. Er zijn, zo blijkt uit de beantwoording van een vraag aan de overzijde, 315.000 belastingplichtigen die het toptarief betalen. Die groep bestaat voor 13% uit pensioengerechtigden, voor 10% uit ambtenaren, voor 43% uit mensen in loondienst en slechts voor een kleine 20% uit ondernemers. De conclusie uit dat staatje kan geen andere zijn dan dat deze mensen niet in staat zijn dezelfde aftrekposten te genereren als ondernemend Nederland. Ook zonder onderzoek is het vermoeden gerechtvaardigd dat hier een behoorlijke onbillijkheid in zit, namelijk dat de topbetalers niet de topverdieners zijn. Daarmee komt de vraag hoe de verlaging van het toptarief moet worden betaald, in een iets ander daglicht te staan. Ik vraag de minister of hij ook een staatje van de vermogensbelasting kan overleggen waaruit blijkt hoe de inkomsten daaruit binnenkomen in relatie tot de omvang van het vermogen. Misschien is het dan ook mogelijk een relatie te leggen met de betalers van het toptarief. Voor D66 is het doordenken van de grondslagverbreding, waarbij het geheel van aftrekmogelijkheden tegen het licht moet worden gehouden, het centrale punt in die discussie. Immers, de indruk bestaat dat het systeem van aftrekposten ten slotte leidt tot onredelijke verhoudingen tussen belastingplichtigen. Wellicht dat opschoning al flink helpt om de vraag te beantwoorden hoe de verlaging van dat toptarief en het verdwijnen van de vermogensbelasting moeten worden betaald.

In de schets over het belastingstelsel in de 21ste eeuw zal worden uitgegaan van een analytisch belastingstelsel. Dat is, denk ik, geen punt van discussie en ook niet dat er meer indirecte belasting komt dan directe. Natuurlijk is de vormgeving ervan van eminent belang als het gaat om de uiteindelijke beoordeling van zo'n systeem. Dat is nog heel lastig. Maar voor mijn fractie is het verdwijnen van de vermogensbelasting, gekoppeld aan een vermogenswinstbelasting en aftrek van vermogensverliezen, een goed uitgangspunt voor de discussie en voor de nadere studie. Het is vanuit dat perspectief, vanuit de Europese ontwikkeling en vanuit het hiervoor genoemde analytische belastingstelsel met daarbij de grondslagverbreding dat wij de voorstellen in het belastingplan voor 1997 beoordelen. De huidige voorstellen moeten een toekomstige ontwikkeling in ieder geval niet frustreren.

Alvorens de belastingvoorstellen te bespreken, wil ik nog een paar andere meer algemene punten kort aanstippen. In de richtlijn van dit kabinet "werk en nog eens werk" wordt ook het instrument van belastingen ingezet. Als ik het goed zie, gebeurt dat op twee manieren: via lastenverlichting en via de speciale afdrachtkortingen. Er is bij dit laatste vooral ingezet op de zogenaamde Melkertbanen. In de wandelgangen is daarover zo langzamerhand een beetje meewarig klimaat ontstaan. Ik neem daar afstand van. Het beleid inzake de afdrachtkortingen is zeker niet zonder problemen, maar het is een serieuze poging om de onderkant van de arbeidsmarkt in beweging te krijgen. Iedereen die denkt dat zoiets in een paar jaar lukt, is naïef. Bij de algemene beschouwingen heeft collega De Boer een aantal problemen genoemd en de minister-president heeft toegezegd dat het kabinet die problemen serieus zou onderzoeken. Een probleem is echter ook de hoeveelheid regels ter stimulering van de onderkant van de arbeidsmarkt, die elkaar veelal overlappen. Zou de minister van Financiën ervoor voelen om het geheel van stimuleringsregelingen, het Jeugdwerkgarantieplan, Melkert I en II, de allochtonen- en gehandicaptenpercentages, samen te brengen in één grote stimuleringsregeling met enige onderlinge uitwisselbaarheid, waarbij de financiële stimuleringsmaatregelen worden gecoördineerd voor de totale populatie die onder die regelingen valt?

Voorzitter! Het idee dat, als arbeid goedkoper wordt, er ook meer werk en dus meer banen ontstaan, is wel begrensd. Loonkosten zijn een factor, maar niet de enige. Er is in de Kamer ook gesproken over flexibilisering van de overheid, over het ontslagrecht en dergelijke. Maar bovenal moet een werkgever natuurlijk werk hebben om banen te kunnen realiseren. Daarnaast kan de overheid de quartaire sector gelegenheid bieden tot banengroei. Voor dit alles zijn twee dingen nodig: economische groei en economische structuurversterking. Het kabinet steekt ook heel veel energie in het bereiken daarvan. Nu onze financiën goeddeels op orde zijn, zou bij een economische groei van omstreeks 3% de investeringsimpuls aanmerkelijk kunnen worden opgevoerd. Veel plannen zijn in het stadium van voorbereiding. Wij pleiten ervoor, die naar voren te halen en eerder in uitvoering te nemen. De staatssecretaris heeft de laatste jaren veel gedaan om startende ondernemingen fiscaal te faciliteren. Onze vraag is of dat nog wel in evenwicht is met de maatregelen ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf en de grote bedrijven. Door de veelheid aan regels hebben wij behoefte aan een overzicht. Is er al enige evaluatie van de effecten op de werkgelegenheid? Is het mogelijk om toekomstige fiscale stimuleringsregels te koppelen aan een resultaatsverplichting op het gebied van werkgelegenheid?

De wachtgeldproblematiek is voor de gehele overheid een blok aan het been. Er is ter stimulering van de werkgelegenheid voor jonge mensen op het terrein van de wachtgelden gedurende tien à vijftien jaar een beleid gevoerd dat voor het doel gewerkt heeft, maar waarvan de financiële gevolgen op lange termijn te veel zijn veronachtzaamd. Juist omdat het werkgelegenheidsbeleid ten behoeve van jongeren over meer kabinetten heen kabinetsbeleid is geweest, valt het mijn fractie moeilijk om de gevolgen ervan af te wentelen op de departementen afzonderlijk. Met name Onderwijs komt daardoor in een onmogelijke positie op financieel gebied. Ik wil de minister van Financiën dan ook vragen of hij geen mogelijkheid ziet om hier iets aan te doen, bijvoorbeeld door ze uit de afzonderlijke begrotingen te halen en dan het bovenwettelijk deel aanmerkelijk in discussie te krijgen.

De bezorgdheid die er is over de omvang van de lokale lasten, wordt ook door mijn fractie voluit gedeeld. Onze oud-collega de heer Van den Berg heeft hier weliswaar geruststellende woorden over gesproken, maar ik vermoed dat, zo hij hier nog het woord had kunnen voeren, daar nuanceringen op zouden zijn aangebracht. Wij wachten de notitie over de lokale lasten af, maar dringen er wel op aan om daar ook kwesties als verplichte regionale mediabijdragen, parkeervergunningen voor de eigen woning en dergelijke bij te betrekken. Kan dat worden toegezegd?

In het voorgaande zijn al enkele opmerkingen gemaakt over het belastingplan en aan het begin heb ik de veelheid van afzonderlijke wetsvoorstellen genoemd. Ik kom daar nu wat gestructureerder over te spreken. Allereerst kom ik op wetsvoorstel 24761 inzake het aanmerkelijk belang, consumptieve rente etc. Dat is het wetsvoorstel waarover nog steeds post binnenkomt. Naast een brede acceptatie van de bedoeling klinken daarin ook aarzelingen door over onbedoelde effecten. Vandaar dat wij erkentelijk zijn met de toezegging van een grondige evaluatie in het jaar 2000. Met de ervaring van drie jaar kunnen dan eventueel bijstellingen plaatsvinden. Een artikel dat mij op de valreep bereikte, is dat van De Bont, getiteld Een Europese tijdbom onder het nieuwe aanmerkelijkbelangregime. Ik heb begrepen dat dit artikel het ministerie nog niet heeft bereikt. Ik heb evenwel voor een kopie gezorgd; die ligt nu bij de ambtenaren. De Bont maakt duidelijk dat het Hof in de zaak-Corsica Ferries heeft overwogen dat bij het recht van vertrek elke belemmering van het vrij verkeer van personen, hoe gering ook, verboden is. Is nu, zoals De Bont meent, de interpretatie denkbaar dat de zekerheidstelling die is verbonden aan de conserverende aanslag, als zo'n geringe belemmering moet worden gezien? Ik hoor hier graag een antwoord van de staatssecretaris op.

De heren Cornelisse en Van Soelen hebben behalve hun verzamelde beschouwingen over dit wetsvoorstel ook nog een laatste beschouwing gestuurd met aandachtspunten voor de Eerste Kamer. Dat waren er 43, waaraan weinig aandacht is besteed. Ik ga ervan uit dat de grote fracties, met name collega Stevens en met hem allerlei fiscale specialisten, daarvoor aandacht hebben; dat is ook gebleken.

Ik beperk mij tot een drietal punten. Het gehele wetsvoorstel is gebracht als een evenwichtig pakket. Niet te ontkennen valt, dat voor een groep belastingplichtigen een aanzienlijke belastingverzwaring het gevolg kan zijn. Voor een deel – het construeren van constructies om nul inkomen te bewerkstelligen – is die verzwaring ook nadrukkelijk de bedoeling. Het zou echter goed zijn, bij de toegezegde evaluatie te kunnen beschikken over cijfers, die de meeropbrengst in beeld brengen. Als één meeropbrengst geëigend is om aan te wenden voor verlaging van het toptarief, is het wel deze opbrengst. Krijgen wij dat inzicht? Bij mijn fractie heerst weinig begrip voor het verzet van de staatssecretaris om de afkoop van alimentatieverplichting te ontzien bij de aftrekbeperking van de consumptieve rente. Natuurlijk is sprake van een bewust aangegane lening, maar niet om belasting te ontduiken, en dat was, zo heeft de staatssecretaris keer op keer betoogd, het uitgangspunt van de beperking. Geen enkel geloof hecht mijn fractie aan de geruststellende mededelingen van de staatssecretaris, dat het met de uitvoerbaarheid wel mee zal vallen, en dat derhalve het beroep op de rechter ook wel mee zal vallen. Wij vinden het jammer, dat de staatssecretaris voor die problemen wat weinig oog heeft.

Toch nog maar een vraag ter verduidelijking. Als een vennootschap tweemaal per jaar dividend uitkeert, waarbij de keuze tussen agiobonus en belast dividend wordt gegeven, en de betrokken aandeelhouder kiest de ene keer voor de agio en de andere keer voor het dividend, is dan de rente die betaald wordt ter financiering van die aandelen aftrekbaar? Er zijn bij dit wetsvoorstel de nodige bedenkingen inzake de uitvoerbaarheid, de Europeesrechtelijke aspecten, hier en daar de rechtvaardigheid en niet in de laatste plaats de snelheid waarmee deze Kamer dit wetsvoorstel heeft te behandelen. In zo'n situatie moet je zorgvuldig verklaren, waarom je toch voor zult stemmen. Welnu, in een tijd dat hier de Nabestaandenwet, de Ziektewet en de WAO-wetgeving, kortom de hele sociale wetgeving aan wijziging wordt onderworpen, gaat het niet aan, op morele gronden ongeoorloofde constructies te laten voortbestaan. Dat heeft al veel te lang geduurd. Bij het bestrijden daarvan nemen we de inconveniënten op dit moment voor lief. Maar in zo'n situatie berust op ons wel de plicht, nauwkeurig toe te zien op de gevolgen van ongewenste aspecten. Daarvoor dient de evaluatie, die ook met die bedoeling moet worden opgezet. Voor sommige kwesties hoeft dat wellicht geen drie jaar te duren. Ik denk aan de afkoop van alimentatie, en aan nog wel meer punten. Wij rekenen erop, dat de staatssecretaris zich daartoe bereid toont.

Ik kom toe aan wetsvoorstel 24677. Het enige punt dat hier speelt, is de rechtvaardiging van de terugwerkende kracht, want er zal verder niemand zijn die de reparatie als zodanig wenst te bestrijden. We hebben ons, zij het nog steeds met reserve, laten overtuigen door de staatssecretaris, of beter nog door onze PvdA-collega's in deze Kamer, die stellen dat een beslissing over terugwerkende kracht een afweging in het openbaar rechtvaardigt tussen rechtszekerheid en rechtvaardigheid. Bij rondvraag bij enkele belastingadviseurs is mij bovendien gebleken, dat reeds in een vroeg stadium werd onderkend, dat sprake moest zijn van onbedoeld voordeel, en dat dit spoedig zou worden gerepareerd. Blijft over: de lange duur. Die is in beginsel onaanvaardbaar. Wij zouden ervoor willen pleiten, dat in de notitie over de terugwerkende kracht ook een termijn wordt genoemd, waarbinnen de terugwerkende kracht in uitzonderlijke gevallen – dat moet wel het uitgangspunt blijven – moet worden geëffectueerd. Gezien de evidentie van de omissie willen we dit keer akkoord gaan, maar in de toekomst zal mijn fractie een termijn van twee jaar hanteren, waarbinnen reparatie moet worden gerealiseerd. Tenzij in de notitie na overleg met het parlement een andere datum wordt genoemd, waaraan wij ons dan uiteraard conformeren.

Er resteren, alvorens het belastingplan te bespreken, nog twee wetsvoorstellen. De Wet aanpassing loon- en inkomstenbelasting is wat ons betreft een hamerstuk, maar bij 24696 – Uitholling belastinggrondslag – hebben we nog een enkele vraag. Ongeveer anderhalf jaar geleden publiceerde het ministerie van Economische Zaken de toets op het concurrentievermogen. Daarbij werd uiteraard ook een passage gewijd aan het fiscale klimaat van ons land. Per 1 januari 1997 is er echter nogal wat veranderd, waardoor de gegevens ook veranderd zijn. Is de minister in staat om de gegevens niet alleen te actualiseren, maar ook de vergelijking met het buitenland opnieuw te maken?

Een volgende vraag heeft te maken met de ontwikkeling in Europa bij invoering van de EMU. Ik kan mij voorstellen dat het steeds lastiger wordt om ons te onderscheiden op fiscaal gebied ten behoeve van bedrijven die zich in Europa willen vestigen en daarbij ook ons land op het oog hebben. Is dat zo, of blijft er nog voldoende differentiatiemogelijkheid over?

Voorzitter! Ik kom nu toe aan het belastingplan. Er is zowel door de Raad van State als door de oppositie gewezen op het gegeven dat het niet correct is om alles op één hoop te gooien, om het maar eens onparlementair te zeggen. Die kritiek komt ons terecht voor. Het delict is natuurlijk niet zwaar genoeg om op grond daarvan tegen het belastingplan te stemmen, maar ook wij veroordelen toch die handelwijze. Volgende week bij de WOZ komt er iets soortgelijks. Als het kabinet op dit punt zijn leven niet betert, komt er natuurlijk een moment dat ook een regeringsgezinde fractie door een tegenstem zo'n handelwijze gaat afstraffen. Formeel kan de stemming over het belastingplan pas plaatsvinden na behandeling van de WOZ, omdat het huurwaardeforfaitpercentage in het belastingplan daarmee rechtstreeks verband houdt.

Anders dan mijn partijgenoten aan de overzijde heb ik wel politieke waardering voor de VVD-fractie, die handigheidjes van de regering met de tabaks- en benzineaccijns afstraft. Ik zou met overtuiging tegen de motie over de tabaksaccijns hebben gestemd. Maar als de regering niet het onaanvaardbaar uitspreekt, moet zij zo'n motie, als een meerderheid ervoor is, gewoon uitvoeren. Het nu gevonden compromis van drie maal ƒ 0,15 in plaats van één maal ƒ 0,50 schijnt – ik heb het uit de krant en niet meer in de stukken kunnen nalezen – op iets langere termijn nog voordeliger te zijn voor de schatkist vanwege de BTW-berekening. Dat roept de vraag op waarom niet is gekozen voor vier maal ƒ 0,12 of voor vijf maal ƒ 0,10. Voor de korte termijn, te weten de begroting 1997, is er natuurlijk wel sprake van een gaatje. De oppositie scoort een punt als zij daarop wat verongelijkt reageert. Zij immers moeten elk voorstel van een dekking voorzien. Het zou de minister sieren – hij heeft nu even de tijd gehad om erover na te denken – als hij in staat is om in zijn beantwoording een dekking aan te geven.

Voorzitter! Het kan als bekend worden verondersteld dat D66 al jaren de idee aanhangt om een verschuiving van directe naar indirecte belastingen te bewerkstelligen. Behalve verhoging van accijnzen, kan ook een geleidelijke verhoging van de BTW ingezet worden om de directe belasting te verlagen. Als daarmee volgend jaar een begin wordt gemaakt en er wordt ook weer eens gekeken naar de accijns op alcohol – wijn en bier – kan het beleid om de schijven van de belasting te verlengen, zoals ook voor dit jaar gebeurt, verder gaan.

Ik wil in dat opzicht graag weten wat de opbrengst van de belastingcomponent in de eerste schijf eigenlijk is. Verlenging van de eerste schijf als kans om de AOW te financieren is natuurlijk een mogelijkheid, maar er zijn binnen de schijf zelf ook nog mogelijkheden. De verlenging van de tweede schijf, ook voor volgende jaren, als doelstelling na te streven, maakt dat de opbrengst van de derde schijf vanzelf minder wordt en daarmee is de stap naar opheffen ervan over een aantal jaren geen al te lastige operatie meer. Een jaarlijks optrekken van de belastingvrije som in de vermogensbelasting is ook een na te streven doelstelling; niet alleen omdat de uiteindelijke afschaffing ervan dan gemakkelijker te realiseren is, maar ook omdat een optrekken van de belastingvrije som al degenen die de hypotheek op hun huis hebben afgelost – de ouderen onder ons dus – dan niet meer met deze belasting geconfronteerd worden en de pensioenuitkering daarmee niet wordt belast. Om dat te bereiken, zou het goed zijn om een stappenplan te maken waarmee in drie jaar de belastingvrije som is verdubbeld onder gelijktijdige afschaffing van het onderscheid tussen alleenstaanden en samenwonenden. Dat laatste is binnen mijn partij toch al geen populair thema, maar bij het systeem van de vermogensbelasting ontbreekt elke logica ervan.

Voorzitter! De discussie rondom het huurwaardeforfait kent in deze Kamer een ruime geschiedenis. Ik heb intern wel eens verzucht dat het veel gemakkelijker te verdedigen zou zijn, onroerendgoedbezitters twee derde van de defensiebegroting te laten betalen, omdat zij bij bescherming van ons grondgebied een groter materieel belang hebben dan niet-bezitters. Het zal echter nog wel even duren voordat ik daarvoor een meerderheid krijg. Vandaar dat ik toch weer een enkel woord besteed aan het huidige voorstel inzake het percentage.

Het probleem bij de vaststelling van dat percentage is dat er veel te veel parameters aan meedoen. Dat betekent dat je het ook nooit goed kunt doen. Een ziek systeem wordt niet beter door er andere getallen op los te laten. Binnen de bandbreedte die de staatssecretaris heeft, is er een percentage uit de bus gekomen waarmee wij het maar moeten proberen. Evaluatie van de effecten is toegezegd. Dat kan vermoedelijk al eind volgend jaar gebeuren.

Ongetwijfeld is het laatste woord er nog niet over gezegd. Volgende week al, bij de behandeling van de WOZ komt de hele systematiek op tafel. Los van het nu voorgestelde percentage waarmee wij akkoord gaan, hebben wij daar nog wel enkele vragen bij. Mijn fractie staat sympathiek tegenover de voorstellen inzake de energie-investeringsaftrek. Hetzelfde geldt voor de kunstvererving, al hebben wij bij dat laatste nog wel een vraag. Bij de wijziging van de Successiewet wordt bij artikel 32 een zevende lid b toegevoegd, waarin sprake is van een steunstichting van een museum. Nu is het mij bekend dat er ook steunverenigingen zijn. Mag ik aannemen dat ook deze onder de werking van het artikel vallen? Het lijkt mij zinvol dat de staatssecretaris dat via de Handelingen van deze Kamer toezegt.

Voorzitter! Het is altijd makkelijker aan te geven welke verlichtingen je wilt doorvoeren dan aan te geven hoe een en ander betaalbaar blijft. Hoewel mijn partij zeker voor terugdringing van de overheidsuitgaven is, vinden wij het te gemakkelijk daar alle heil van te verwachten. Ik heb in het afgelopen half uur ook een aantal beleidsgebieden genoemd waarop langzamerhand de grens bereikt is. Verlaging van de rentelast door terugdringing van de staatsschuld biedt nog wel aanmerkelijke kansen. In dat verband steunen wij de minister als hij de opbrengst van de verkoop van KLM-aandelen daarvoor gebruikt.

Daarnaast noemde ik al de vergroting van de belastingcapaciteit van de indirecte belasting. Ten slotte is er de verbreding, of geen verdergaande versmalling van de belastinggrondslag. Over vijf tot tien jaar, als Frankrijk problemen heeft, zich te houden aan de uitgangspunten van het stabiliteitspact en het voorstel doet, in Europa het gebruik van nederwiet fiscaal via de accijns te belasten, ontstaan er kansen. Maar tot die tijd moeten wij misschien iets anders verzinnen.

Dat andere kan niet anders zijn dan de erosie van de belastinggrondslag tegengaan door de aftrekposten tegen het licht te houden. Vanuit dat perspectief kun je wel vraagtekens zetten bij voorstellen als fiscale stimulering van computeraanschaf, fiscale facilitering van woon-werkverkeer met het openbaar vervoer of met de auto, maar ook bij voorstellen van het arbeidskostenforfait en de ouderenaftrek. In het huidige fiscale beleid zijn er wellicht argumenten voor te vinden. Maar het werkt mee aan het groter worden van die lappendeken. Vandaar dat wij met enige spanning de notitie over dat fiscale stelsel van het begin van de 21ste eeuw tegemoet zien. Als het goed is, zullen in het belastingplan voor 1998 de sporen daarvan al te zien zijn.

In het voorgaande heb ik waardering geplaatst naast enkele kritische opmerkingen. Ik wil er tot slot geen twijfel over laten bestaan dat mijn fractie het beleid van beide bewindspersonen met een zeer ruime voldoende wenst te kwalificeren. Het financiële beleid geeft weer inspiratie tot stimulerende discussies. De verklaring daarvoor ligt niet alleen bij het economisch gunstige klimaat. Zeker zo belangrijk is de wijze waarop daarmee wordt omgegaan. Dat is een tot personen herleidbare verdienste. Wat ons betreft: verder tot 2002!

De heer Wöltgens (PvdA):

Voorzitter! Mijn excuses, maar mag ik alsnog een vraag stellen aan de minister die ik verzuimd heb te stellen? De vraag is niet erg belangrijk, maar zij intrigeert mij wel.

Waarom wordt de invoering van de euro niet gebruikt als een soort Lieftinckoperatie? Ik bedoel daarmee een soort zuiveringsoperatie met betrekking tot zwart geld. Ik moet daaraan een opmerking toevoegen. De minister moet geen antwoord geven dat al rekening houdt met de anticipatie-effecten van zijn antwoord. Ik krijg graag een antwoord dat een antwoord is.

De voorzitter:

Het zou plezierig zijn als een interruptie gewoon een interruptie bleef.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De bewindslieden zullen direct na de dinerpauze antwoorden.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven