Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet individuele huursubsidie (opname van een tegemoetkoming voor huishoudens die de effecten van maatregelen in de kinderbijslag ondervinden) (24079).

(Zie vergadering van 29 mei 1995.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Spier (D66):

Voorzitter! In mijn tweede termijn schilderde ik reeds het dilemma waarvoor de fractie van D66 zich geplaatst ziet. De verdediging van het wetsvoorstel heeft het ons niet gemakkelijker gemaakt. Welnu, het grootste deel van onze fractie heeft haar keuze doen uitgaan naar de 60% die de toeslag dan wel zal ontvangen in de wetenschap dat wij hiermee een slechte wet aanvaarden. De gehele fractie van D66 betreurt het dat dit kabinet haar voor een zo onmogelijke keuze heeft geplaatst.

De heer Veling (GPV):

Voorzitter! Mede namens de fracties van SGP en RPF leg ik de volgende stemverklaring af. In eerdere termijnen is gebleken dat wij buitengewoon ongelukkig zijn met dit wetsvoorstel. Niet omdat er een onderscheid wordt gemaakt dat ertoe leidt dat sommigen iets krijgen en anderen niet, maar omdat een groep iets wordt afgenomen – iedereen is het erover eens dat dit niet goed is – waarna een reparatie wordt gepleegd die tot een zeer willekeurige compensatie leidt. Dit is voor ons reden om het wetsvoorstel niet te steunen.

De heer Van Veldhuizen (PvdA):

Voorzitter! Iedereen heeft ons bij de behandeling van dit wetsvoorstel kunnen "horen zwijgen". Dat gebeurde in de overtuiging dat wij niets nieuws zouden kunnen toevoegen aan hetgeen tijdens de behandeling in de Tweede Kamer naar voren is gebracht. Dat lijkt ons toch een taak van deze Kamer.

Wat de zaak zelf betreft: er is besloten tot compensatie van het verlies aan kinderbijslag. Het centrale punt is dat er geen goed instrument is gevonden voor de gehele doelgroep. Er moest dus worden besloten tot het gebruik van een instrument dat slechts een deel van de beoogde groep compensatie biedt. Ik ben het met beide vorige sprekers eens dat dit tot absurdistische aspecten geleid heeft. Wij vinden echter de compensatie van althans een deel van de doelgroep toch belangrijker dan de absurdistische aspecten. Wij zullen onze stem niet aan dit voorstel onthouden.

De voorzitter:

Er is gevraagd om hoofdelijke stemming over het wetsvoorstel.

Vóór stemmen de leden: Korthals Altes, Van Kuilenburg-Lodder, Luteijn, Mastik-Sonneveldt, Van der Meer, Mertens, Pit, Redemeijer, De Savornin Lohman, Schinck, Schuyer, Spier, Staal, Talsma, Tuinstra, Tummers, Van Veldhuizen, Vrisekoop, Van der Wiel-Bosch, Van de Zandschulp, Baarveld-Schlaman, De Beer, Van den Berg, Van Boven, Van den Broek-Laman Trip, Ermen, Gelderblom-Lankhout, Ginjaar, Heijmans, Heijne Makkreel, Hilarides, Hoefnagels, Jaarsma-Buijserd, Kassies en de voorzitter.

Tegen stemmen de leden: Kuiper, Van Leeuwen, Luimstra-Albeda, Van der Meulen, Michiels van Kessenich-Hoogendam, Van Muijen, Pitstra, Postma, Rongen, Schuurman, Steenkamp, Stevens, Veling, Vermaat, Wagemakers, Werner, Van Wijngaarden, R. Zijlstra, Baarda, Barendregt, De Boer, Bolding, Boorsma, Braks, Coenemans, Van Dijk, Eversdijk, Fleers, Van Gennip, Glastra van Loon, Glasz, Grol-Overling, Van Gijzen, Holdijk en Huberts-Fokkelman.

De voorzitter:

Ik constateer, dat 35 leden zich hebben uitgesproken voor het wetsvoorstel en 35 ertegen, zodat ingevolge artikel 119, tweede lid, van het Reglement van orde het nemen van een besluit wordt uitgesteld tot een volgende vergadering.

Ik stel voor, dinsdag 6 juni aanstaande opnieuw te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven