Vragen van de leden Van der Lee (GroenLinks), Nijboer (PvdA), Azarkan (DENK), Van der Plas (BBB), Van Raan (PvdD), Omtzigt (Omtzigt), Stoffer (SGP), Van Haga (Groep Van Haga), Tony van Dijck (PVV), Den Haan (Fractie Den Haan) en Dassen (Volt) aan de Minister van Financiën over het coalitieakkoord (ingezonden 23 december 2021).

Antwoord van Minister Kaag (Financiën), mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane (ontvangen 14 januari 2022).

Vraag 1

Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, één voor één beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?

Antwoord 2

De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord. In een aantal gevallen bestaat er echter dusdanig veel overlap in de strekking van de vragen dat gebruik is gemaakt van een gecombineerd antwoord.

Vraag 3

Wordt de aanbeveling van de 16de Studiegroep Begrotingsruimte omtrent brede welvaart volledig overgenomen? Dat wil zeggen, wordt er expliciet gestuurd op brede welvaart, wordt bij de formatie duidelijk gemaakt wat de belangrijkste doelen zijn, wordt er jaarlijks gerapporteerd over de politiek gekozen indicatoren en wordt de rapportagecyclus van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) aangesloten op de begrotingscyclus?

Antwoord 3

De adviezen van de Studiegroep Begrotingsruimte neemt het kabinet ter harte. In het coalitieakkoord worden tal van beleidsdoelen gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld veiligheid, klimaat, onderwijs en zorg, waarmee het kabinet zijn invulling geeft aan het concept brede welvaart. In het licht van het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte en ook ter uitvoering van motie Hammelburg (Kamerstuk 35 925, nr. 88) onderzoekt het kabinet hoe het brede welvaart in zijn begrotingsstukken kan opnemen. Ook overlegt het kabinet met het PBL en SCP over het laten aansluiten van de brede welvaartsrapportage op de begrotingscyclus.

Vraag 4 en 31

Klopt het dat de lasten (inclusief basispad) voor gezinnen de komende vier jaar gaan stijgen? Waarom spreekt u van «lastenverlichting» als mensen «minder meer belasting» gaan betalen?

Klopt het dat met het voorliggende coalitieakkoord de beleidsmatige lasten over de gehele periode voor alle groepen alsnog toenemen (namelijk voor burgers met 1,6 miljard euro, voor bedrijven met 19,9 miljard euro en voor het buitenland met 0,6 miljard euro)?

Antwoord 4 en 31

Volgens de laatste cijfers uit de startnota stijgen de beleidsmatige lasten voor burgers in de periode 2022–2025 met 2,4 miljard euro. Zonder dit coalitieakkoord (d.w.z. in het zogenoemde basispad) zouden de beleidsmatige lasten voor burgers stijgen met 4,7 miljard euro. Het geïsoleerde effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverlichting van 2,3 miljard euro voor burgers. Deze cijfers wijken af van het coalitieakkoord, met name door de invulling van het pakket lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro. Dit verschil wordt toegelicht in paragraaf 4.2 van de startnota.

Voor bedrijven geldt dat volgens de laatste cijfers uit de startnota de beleidsmatige lasten in de periode 2022–2025 met 6 miljard euro stijgen. Zonder dit coalitieakkoord zouden de beleidsmatige lasten voor bedrijven stijgen met 5 miljard euro. Het geïsoleerde effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverzwaring van 1 miljard euro voor bedrijven.

Voor het buitenland geldt dat volgens de laatste cijfers de beleidsmatige lasten in de periode 2022–2025 met 0,2 miljard euro stijgen, dit is ook gelijk het geïsoleerde effect van het coalitieakkoord. Zonder dit coalitieakkoord zouden de beleidsmatige lasten voor het buitenland namelijk gelijk blijven.

De cijfers in het coalitieakkoord en de Startnota zijn weergeven in standen in plaats van de gebruikelijke weergave in mutaties. Dit zorgt ervoor dat je de cijfers niet bij elkaar hoeft op te tellen om het totale effect op de beleidsmatige lasten gedurende de kabinetsperiode te berekenen, maar de stand in 2025 kunt aflezen.

Vraag 5

Is er (per begroting) een budgettaire ondergrens afgesproken waaraan maatregelen in het coalitieakkoord moeten voldoen in het kader van «een akkoord op hoofdlijnen»?

Antwoord 5

Er is geen budgettaire ondergrens afgesproken. Budgetten die zijn toegevoegd aan de begrotingen vallen onder de reguliere begrotingssystematiek. Dat betekent dat de middelen op grond van het budgetrecht onderdeel uitmaken van een maximum aan uitgaven op artikelniveau van de betreffende begroting.

Vraag 6

Kunt u aangeven welke maatregelen wél in het coalitieakkoord zijn opgenomen, maar (nog) geen plek hebben gekregen in de budgettaire bijlage? Wat gaat er met deze maatregelen gebeuren?

Antwoord 6

Voor de budgettaire verwerking van het coalitieakkoord zijn de bedragen zoals opgenomen in de budgettaire bijlage leidend. Departementen kunnen conform de begrotingsregels binnen de begroting ruimte vrij maken voor het uitvoeren van maatregelen die niet zijn opgenomen in de budgettaire bijlage.

Vraag 7, 8 en 9

Is het gebruikelijk om te werken met een inverdieneffect van 42 procent? Welke percentages zijn gehanteerd bij vorige regeerakkoorden?

Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn bij dit coalitieakkoord als het inverdieneffect van het vorige regeerakkoord werd gehanteerd?

Wat zijn de inverdieneffecten na de kabinetsperiode?

Antwoord 7, 8 en 9

Voorgaande regeerakkoorden waren voorzien van een integrale doorrekening door het CPB waarbij uit de modellen het inverdieneffect volgde. Dit is afhankelijk van de precieze maatregelen. Dit regeerakkoord is niet op voorhand doorgerekend waardoor de formerende partijen aannames hebben gemaakt. De daadwerkelijke inverdieneffecten volgen uit de volledige CPB-doorrekening van het Regeerakkoord, voor de jaren die het planbureau publiceert.

Bij het Regeerakkoord van Rutte III kwamen uit de doorrekening van CPB de volgende inverdieneffecten (bron: CPB1)

 

2018

2019

2020

2021

Initieel effect pakket (% bbp)

– 0,6

– 0,8

– 1,5

– 1,8

Doorwerkingseffect pakket (% bbp)

0,3

0,6

0,6

0,6

Bovenstaande tabel laat zien dat het inverdieneffect van de maatregelen in 2018 uitkwam op ongeveer 50 procent en in 2021 op ongeveer 33 procent (doorwerkingseffect betekent hetzelfde als inverdieneffect). Er komt voor elk jaar een inverdieneffect uit het model, afhankelijk van de precieze combinatie van de maatregelen en hoe deze doorwerken. Er is dus niet één specifiek inverdieneffect voor het vorige regeerakkoord. Het CPB heeft inmiddels een eerste doorrekening van het effect van de maatregelen uit het coalitieakkoord gepubliceerd. Daarna, uiterlijk bij CEP, volgt een integrale doorrekening van het CPB, waarbij de doorwerking van de maatregelen wordt uitgerekend in combinatie met het nieuwe macro-economisch beeld. Hierna worden de uitgavenplafonds nog herijkt.

Vraag 10

Kunt u de ramingen van de staatsschuld ook weergeven voor de jaren na 2026?

Antwoord 10

Er zijn geen macro-economische ramingen van het CPB beschikbaar voor de jaren na de kabinetsperiode. Daarom kan er voor deze jaren geen raming van de staatsschuld gepresenteerd worden.

Vraag 11

Kunt u tabel 1 (samenvatting financieel beeld) en tabel 2 (beleidsmatige lastenontwikkeling) van de budgettaire bijlage uitbreiden met de jaren 2026–2030?

Antwoord 11

In de Startnota zijn de uitgavenreeksen t/m 2026 verwerkt conform de looptijd van de begrotingen. Bij miljoennota worden de uitgaven geëxtrapoleerd naar 2027. Hieronder is tabel 1 (samenvatting financieel beeld) uitgebreid met het jaar 2026.

In € mln. + is saldoverslechterend

2022

2023

2024

2025

2026

Struc

Uitgaven

6.533

15.898

24.829

27.853

26.897

12.840

w.v. ombuigingen

325

345

18

– 1.176

– 2.076

– 5.886

w.v. intensiveringen

6.208

15.553

24.811

29.029

28.973

18.726

In deze startnota is een voorlopige invulling van de koopkrachtmaatregelen gegeven. In lastentermen komt de gepresenteerde lastenontwikkeling daardoor in 2025 lager uit dan gepresenteerd bij coalitieakkoord. Dat heeft drie redenen:

  • De maatregel «lastenverlichting middeninkomens» uit het coalitieakkoord is nu ingevuld met een aantal maatregelen. Hierbij geldt dat bij deze invulling nog steeds sprake is van structureel 3 miljard euro, maar door een samenloop met andere maatregelen is dit bedrag in 2025 2,7 miljard en loopt na 2025 op naar 3 miljard euro.

  • Vervolgens loopt 0,3 miljard euro van de gekozen invulling via een verhoging van de zorgtoeslag. Deze maatregel valt volgens de definitie niet onder de BLO, maar onder de uitgaven, maar komt natuurlijk wel bij burgers terecht.

  • Bij deze startnota is een aantal ramingen net wat bijgesteld, waardoor de BLO net iets hoger uitpakt.

Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld van het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien, waarbij bij uitzondering ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Hierbij blijft het mogelijk om ook al in de jaren 2023–2025 3 miljard euro lastenverlichting per jaar te geven.

– = saldoverslechterend = lastenverlichting,

€ mld., standen

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

BLO coalitieakkoord

0,0

– 0,9

– 1,1

– 1,1

– 1,1

– 1,0

– 1,0

– 0,9

– 0,8

w.v. burgers

0,0

– 2,0

– 2,3

– 2,3

– 2,2

– 2,2

– 2,1

– 2,1

– 2,0

w.v. bedrijven

0,0

0,9

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

BLO basispad + coalitieakkoord

2,1

6,2

7,0

8,6

9,7

10,0

10,6

11,3

12,0

w.v. burgers

– 1,4

0,9

1,3

2,4

3,0

3,4

3,9

4,4

4,8

w.v. bedrijven

3,4

5,1

5,5

6,0

6,4

6,4

6,5

6,7

6,9

w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Vraag 12

Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling uitsplitsen in de categorieën inkomen en arbeid, vermogen en winst, milieu en overig?

Antwoord 12

Dat is niet mogelijk. De categorieën waarin de beleidsmatige lastenontwikkeling wordt weergeven zijn burgers, bedrijven en buitenland.

Vraag 13, 33 en 35

Kunt u de koopkrachttabel ook uitsplitsen per jaar, 2022, 2023, 2024 en 2025?

Kunt u in de medianentabel uit de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord per inkomensgroep aangeven hoeveel de groep wat betreft koopkracht er in euro’s op vooruit gaat? Kunt u dit tevens per jaar t/m 2025 uitsplitsen?

Welke aannames omtrent de inflatie, uitvoering van verschillende maatregelen, hervorming van de huurtoeslag, invulling van de drie miljard euro lastenverlichting en de loonontwikkeling liggen ten grondslag aan de koopkrachtcijfers?

Antwoord 13, 33 en 35

Het kabinet neemt diverse maatregelen met gevolgen voor de koopkracht, waaronder een structurele lastenverlichting van 3 mld. euro. Qua uitvoerbaarheid is aangesloten bij het beeld dat volgt uit eerdere beleidsverkenning zoals de Kansrijk Beleid-studies van het CPB en de ombuigings- en intensiveringslijst. Bij nadere uitwerking en besluitvorming van maatregelen in het coalitieakkoord wordt uitvoerbaarheid scherp voor ogen gehouden. In de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is een voorlopig cumulatief koopkrachtbeeld opgenomen voor de kabinetsperiode. Dit betrof een koopkrachtraming gemaakt op basis van de meest recente raming van het CPB (MEV, uitgekomen op Prinsjesdag 2021) aangevuld met enkele maatregelen n.a.v. de motie Hermans (onder meer verhoging van de algemene heffingskorting) en koopkrachtrelevante maatregelen uit het coalitieakkoord (waaronder een voorlopige invulling van het lastenverlichtingspakket). De autonome ontwikkeling van lonen en prijzen sinds het uitkomen van de MEV-raming, bijvoorbeeld door oplopende energieprijzen, was nog niet beschikbaar bij het opstellen van deze cijfers en zit derhalve niet in dit beeld. Derhalve geven onderstaande cijfers een indicatief beeld.

Inmiddels heeft het CPB haar doorrekening van het coalitieakkoord gepubliceerd, hierin staan een overzicht van maatregelen in het coalitieakkoord en het gemiddelde koopkrachtbeeld per jaar in de kabinetsperiode. De doorrekening van het CPB toont een koopkrachtbeeld waar geen geactualiseerd macro-economisch beeld aan ten grondslag ligt, maar waarin wel een correctie is doorgevoerd voor hogere inflatie dan bij de MEV werd verwacht. Dit gebeurt bij de volgende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert. Het koopkrachtbeeld uit de doorrekening is daarmee ook indicatief. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de voorjaarsbesluitvorming de concrete invulling en fasering van dit indicatieve lastenverlichtingspakket nader bezien, waarbij ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Dit leidt tot een definitieve raming van het koopkrachtbeeld voor de kabinetsperiode, dat cumulatief en per jaar kan verschillen van de beelden die tot dan toe zijn verschenen. Op dat moment is het mogelijk om een jaar-op-jaar-uitsplitsing van de koopkracht en de bijbehorende effecten in euro’s in beeld te brengen.

Vraag 14 en 73

Hoe komt de koopkrachttabel eruit te zien als de meest recente inflatiecijfers worden meegenomen in plaats van de achterhaalde inflatiecijfers?

Wat is het effect van de accijnsverhogingen op de inflatie?

Antwoord 14 en 73

Een opwaartse bijstelling van de inflatiecijfers heeft een negatief effect op het koopkrachtbeeld. Hierbij geldt dat de inflatie weinig invloed heeft op de verschillen tussen groepen in het koopkrachtbeeld. De meest recente inflatiecijfers, die overigens geen jaar- maar maandcijfers zijn, zullen ook een macro-economische doorwerking hebben op onder andere de lonen die ook meegenomen moeten worden om de koopkrachteffecten te kunnen bepalen. Er is dus een nieuwe macro-economische raming van het CPB nodig. De verwachting is dat het CPB een nieuw macro-economisch beeld in maart bij CEP presenteert.

Vraag 15

Hoe verhoudt het creëren van steeds meer fondsen zich tot budgetdiscipline?

Antwoord 15

Zoals in de Startnota is aangegeven zal uiterlijk bij Voorjaarsnota een voorstel voor inrichting van de fondsen worden gedaan. Middelen in begrotingsfondsen zijn geoormerkt voor het doel van het fonds en worden apart beheerd. Begrotingsfondsen gaan daarmee potentieel ten koste van de integrale weging. Tegelijk geldt in zijn algemeenheid dat voor de uitgaven die worden gedaan via begrotingsfondsen veelal dezelfde begrotingsregels en waarborgen gelden voor reguliere uitgaven. Dit houdt ten eerste in dat het budget van het fonds zoals dit is begroot niet mag worden overschreden. Dreigende overschrijdingen moeten worden gecompenseerd binnen de eigen begroting. Ten tweede is de controle op de fondsen net als op departementale begrotingen ingericht langs de three lines of defence, waarbij respectievelijk de directie FEZ, het Ministerie van Financiën en de Auditdienst Rijk toezicht houden op de bestedingen. Ten derde wordt ook voor begrotingsfondsen periodiek een beleidsdoorlichting uitgevoerd naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitgaven. Ten slotte heeft de Tweede Kamer bij de begrotingswetten van begrotingsfondsen het recht van amendement, net als bij reguliere begrotingen.

Vraag 16

Hoe zal uitvoering worden gegeven aan de aangenomen motie Van Raan/Nijboer over verkennen op welke manier de Monitor Brede Welvaart (MBW) en de Klimaat- en Energie Verkenning (KEV) kunnen worden gesynchroniseerd met de begrotingscyclus (Kamerstuk 35 925, nr. 140) en de motie Van Raan c.s. over de MBW en de KEV integreren in de besluitvorming rondom het Belastingplan (Kamerstuk 35 927, nr. 72)?

Antwoord 16

De Monitor Brede Welvaart sluit aan bij de begrotingscyclus doordat het in mei, voorafgaand aan verantwoordingsdag, wordt gepubliceerd. De publicatie kan zodoende bij het verantwoordingsdebat worden betrokken. Wat de KEV betreft zal het kabinet met het PBL in overleg treden hoe de aansluiting van de KEV op de begrotingscyclus en het belastingplan versterkt kan worden. Hierbij zal worden aangesloten bij de herziening van de Klimaatwet. In het kader van het belastingplan zal het PBL worden gevraagd om het emissiereductie-effect en de kosteneffectiviteit van het voorgestelde wetgevingspakket te analyseren. Tot slot ontwikkelen de planbureaus (CPB, PBL en SCP) een set kernindicatoren brede welvaart, welke in het voorjaar zal worden gepubliceerd en daarmee aansluit bij de voorjaarsbesluitvorming.

Vraag 17

Welke mogelijkheden zijn er om coronasteungelden in te zetten voor zowel herstel als voor verduurzaming, zodat het mes aan twee kanten snijdt?

Antwoord 17

Voor Nederland is er circa 5,8 miljard euro beschikbaar aan steungelden uit het Europees herstelfonds, de Recovery and Resilience Facility (RRF). De RRF heeft tot doel het economisch en sociale herstel, het groeipotentieel en de veerkracht van lidstaten te bevorderen. Mede door de goede budgettaire uitgangspositie heeft Nederland snel op het uitbreken van de coronacrisis kunnen reageren en het herstel stevig ondersteund. Vanuit conjunctureel perspectief is er geen directe noodzaak om meer te doen op het gebied van investeringen. De rationale voor Nederland voor het Recovery and Resilience Plan (RRP) kan eerder worden gezocht in het bevorderen van noodzakelijke transities en het versterken van de economische veerkracht via gerichte hervormingen en investeringen.

Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus RRP. Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit de RRF. Het coalitieakkoord bevat ambitieuze toekomstplannen op het gebied van onder andere klimaatverandering, arbeidsmarkonevenwichtigheden, onderwijs en innovatie. Deze ambities zijn ook in lijn met de RRF-verordening.

Vraag 18 en 19

Hoe gaat de coalitie aan de slag met de aanbevelingen uit de initiatiefnota van GroenLinks, D66, CU en CDA «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»?

Welke plannen heeft de coalitie voor verduurzaming van de financiële sector?

Antwoord 18 en 19

Het vorige kabinet heeft in de kabinetsreactie op de initiatiefnota (Kamerstuk 35 446, nr. 3) en in het verslag van een schriftelijk overleg over financiële markten dd. 17 december jl. (Kamerstuk 32 545, nr. 156) aangegeven de noodzaak tot verduurzaming van de financiële sector met de initiatiefnemers te delen en is daarbij ingegaan op de manieren waarop het invulling heeft gegeven aan de voorstellen. Daarnaast heeft het vorige kabinet in verschillende andere Kamerstukken haar beleid gericht op de verduurzaming van de financiële sector uiteengezet, zoals in de Verkenning markt voor groene financiering (Kamerstuk 32 013, nr. 220), de Kamerbrief bij voortgangsrapportage klimaatcommitment (Kamerstuk 32 013, nr. 252) en de BNC-fiches Beoordeling herziening richtlijn Solvency II (Kamerstuk 22 112, nr. 3236) en Beoordeling wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22 112, nr. 3250).

De coalitie hecht aan de continuïteit van dit ingezette beleid en zal hier op een ambitieuze wijze nadere invulling aan geven langs verschillende sporen op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Daarbij gaat het in eerste instantie om het versterken van inzicht in, transparantie over en beheersing van duurzaamheidsrisico’s binnen de financiële sector. Zo blijft Nederland zich in Europa wat de coalitie betreft inzetten voor meer inzicht in en beter adresseren hiervan binnen de financiële sector onder meer via additionele prudentiële en transparantie-eisen. Daarnaast zal de coalitie zich inzetten voor het stimuleren van de financiële sector om een bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de gehele economie. Zowel als het gaat om het verkleinen van negatieve duurzaamheidsimpact (bijvoorbeeld door de fossiele blootstellingen af te bouwen), als om het vergroten van de positieve impact (bijvoorbeeld door een bijdrage aan de financiering van de energietransitie). Het Klimaatcommitment biedt hiervoor in Nederland een adequaat platform, waarbij de coalitie de voortgang hierop nauwlettend zal volgen en de sector waar mogelijk ondersteuning zal bieden bij de ambitieuze invulling ervan.

De coalitie hecht er ook belang aan dat het Klimaatcommitment goed aansluit op de bredere duurzaamheidsdoelen en instrumenten van de coalitie. Daarnaast zal de coalitie zich inzetten voor het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat de transitiepaden helder en voorspelbaar zijn) en het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden). Ook zal zij zich parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling) en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de EU-taxonomie een basis vormt voor de groene overheidsobligaties). Daarbij zal de coalitie een goede balans trachten te treffen tussen enerzijds de regulerende en verplichtende en anderzijds overige instrumenten, met het oog op de effectiviteit van het duurzame financieringsbeleid, het draagvlak ervoor en het gelijke speelveld.

Vraag 20

Wanneer zal het kabinet de nationale plannen aangaande de Recovery en Resiliance Facility (RRF)-gelden indienen bij de Europese Commissie? Welke afspraken uit het coalitieakkoord worden hierin meegenomen?

Antwoord 20

De zomer van 2022 geldt als uiterste moment voor formele indiening van het Nederlandse Recovery and Resilience Plan (RRP). Dit is gebaseerd op het uiterste moment waarop de Commissie 70% van de RRF-middelen moet committeren aan lidstaten, namelijk 31 december 2022, en de termijn die voorafgaand daaraan nodig is voor de beoordeling en goedkeuring van een plan. Nadat een plan formeel is ingediend door een lidstaat heeft de Commissie volgens de RRF-verordening twee maanden om dit te beoordelen en een voorstel te doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad heeft vervolgens in de regel een maand de tijd om dit uitvoeringsbesluit aan te nemen. Dit gezegd hebbende zal het kabinet streven naar het tijdig indienen van een plan zodat een overschrijding van de deadline niet dreigt.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om de middelen uit het RRF in te zetten om een aantal begrote uitgaven uit onder andere het coalitieakkoord te financieren. De projectdirectie die per 1 januari 2022 van start is gegaan bij het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor het opstellen (schrijven) van het plan. Welke afspraken uit het coalitieakkoord hierin meegenomen worden, hangt af van zowel de RRF-verordening als het consultatie- en afstemmingsproces. Zo dient het plan een coherent geheel te zijn van investeringen en structurele hervormingen, dient ten minste 37 procent besteed te worden aan klimaat en 20 procent aan digitaal en dient het te gaan om projecten die voor 31 augustus 2026 afgerond kunnen worden. Ook moet het RRP bijdragen aan een doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de landenspecifieke aanbevelingen. Sinds 1 februari 2020 zijn hiertoe al een belangrijke stappen gezet dan wel aangekondigd, door het vorige en door dit kabinet.

Vraag 21

Zijn er concrete afspraken gemaakt over het terugkeren naar begrotingsregels?

Antwoord 21

De Startnota die inmiddels naar uw Kamer is verzonden bevat de begrotingsregels die het kabinet de komende kabinetsperiode zal hanteren. Dit volgt uit de financiële bijlage bij het coalitieakkoord waarin staat dat de al geldende begrotingsregels worden bestendigd en de aanpassingen die de 16de SBR heeft geadviseerd worden overgenomen.

Vraag 22

Welke uitgavenkaders zijn vastgesteld voor de komende kabinetsperiode?

Antwoord 22

In de Startnota bent u geïnformeerd over de uitgavenplafonds die volgen uit het Coalitieakkoord. Dit zijn echter ex-ante plafonds, dat wil zeggen exclusief macro-economische doorwerking van de maatregelen. Deze kunnen pas berekend worden na integrale doorrekening van het CPB, waarna de plafonds (uiterlijk bij Voorjaarsnota) definitief zullen worden vastgesteld. Hierbij geldt wel dat de begrotingsregels direct bij Startnota gelden.

Vraag 23 en 25

Waarom is er bij het bepalen van het coalitiedoel van het EMU-saldo van – 1,75 procent gerekend met een rente van nul procent en een structurele groei van het Bruto binnenlands product (BBP) van drie procent. Waarop zijn deze getallen gebaseerd en hoe realistisch zijn deze variabelen?

Klopt het dat in het coalitieakkoord wordt uitgegaan van nul procent rente en een jaarlijkse groei van het BBP met drie procent? Waarop zijn die aannames gebaseerd?

Antwoord 23 en 25

Met deze aannames is gerekend op verzoek van de onderhandelende partijen. Deze cijfers zijn ongeveer in lijn met de ramingen van het CPB bij MEV: een nominale bbp-groei van 3 procent en een rente van 0,1 procent in 2025.

Vraag 24

Kunt u de uitgaven van het Stikstoffonds en het Klimaat- en transitiefonds per jaar uitsplitsen in de periode 2026–2030?

Antwoord 24

In onderstaande tabel zijn de geraamde uitgaven voor het stikstoffonds en Klimaat- en transitiefonds per jaar uitgesplitst voor de periode 2026–2030.

In mln. euro

2026

2027

2028

2029

2030

Stikstoffonds

3.300

3.300

3.300

3.300

3.300

Klimaat- en transitiefonds

5.782

5.782

5.782

5.782

5.782

Vraag 26

Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de rente gaat stijgen?

Antwoord 26

De rente-uitgaven vallen onder plafond Rijksbegroting. Dat wil zeggen dat wanneer meer uitgegeven wordt aan rente als gevolg van rentestijgingen, er elders bezuinigd moet worden. Per saldo zijn er dan dus geen budgettaire effecten. Door een rentestijging van 1 procent zal de extra jaarlijkse rentelast naar verwachting oplopen van ongeveer 1 miljard euro in 2022 tot ongeveer 2,6 miljard euro in 2027.

Vraag 27

Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het BBP minder hoog uitkomt?

Antwoord 27

Wanneer het bbp minder groeit dan nu aangenomen heeft dat geen directe gevolgen voor de uitgavenkaders. Dit betekent echter naar alle waarschijnlijkheid wel dat er minder inkomsten gegenereerd worden en hogere werkloosheidsgerelateerde uitgaven plaatsvinden. Per saldo leidt dit tot een verslechtering van het EMU-saldo en de EMU-schuld. Er is geen eenduidige formule te geven, omdat het type BBP-groei (vanuit export, overheidsuitgaven etc.) ook uitmaakt voor de doorwerking op saldo en schuld. Het CPB neemt dit mee in de macro-economische modellen.

Vraag 28

Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de aannames omtrent de het BBP, de rente en de inflatie niet uitkomen?

Antwoord 28

Zie ook bovenstaande antwoorden op vragen 26 en 27. In iedere begroting worden aannames gedaan ten aanzien van de ontwikkeling van het bbp, de rente en de inflatie. De definitieve uitgavenkaders worden vastgesteld na een integrale macro economische doorwerking inclusief het meest recente economische beeld in het voorjaar. De al geldende begrotingsregels worden bestendigd. Dit betekent dat eventuele tegenvallers worden opgevangen binnen het desbetreffende plafond, meevallers onder de plafonds komen ten gunste van het saldo.

Vraag 29 en 32

Kunt u vanaf het basispad per jaar de beleidsmatige lastenontwikkeling weergeven en dit uitsplitsen naar burgers, bedrijven, buitenland en totale lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 2 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord, maar dan vanaf het basispad)?

Welke maatregelen uit het basispad zorgen alsnog voor een (structurele) lastenverzwaring eind 2025? Kunt u deze maatregelen opsommen, toelichten en uitsplitsen naar burgers, bedrijven en buitenland?

Antwoord 29 en 32

Naast de maatregelen uit het coalitieakkoord worden de beleidsmatige lastenontwikkeling in belangrijke mate bepaald door het basispad. Het BLO basispad is de stand vanaf het niveau van 2022, de start van deze kabinetsperiode. In onderstaande tabel kunt u het basispad van de beleidsmatige lastenontwikkeling vinden, uitgesplitst naar burgers, bedrijven en buitenland. Onderstaande cijfers zijn weergegeven in standen (mutatie t.o.v. 2021), in miljarden euro’s. Een min betekent een lastenverlichting. Deze tabel is de laatste stand zoals gepresenteerd in de starnota en verschilt nog van het basispad waarmee gerekend is in het coalitieakkoord. Dit verschil is te wijten aan de verlenging van de fiscale coronamaatregelen die nog niet in het basispad bij het coalitieakkoord zaten. Dit zorgt voor een verschuiving in beleidsmatige lastenontwikkeling voor bedrijven in de periode 2022–2023. Aangezien deze fiscale coronamaatregelen incidentele lastenverlichting betreft, heeft dit geen effect op de stand in 2025.

In het BLO basispad zit een stijging van de beleidsmatige lasten van 9,7 miljard euro. Deze stijging komt onder meer door het aflopen van fiscale coronamaatregelen, wijzigingen in de vennootschapsbelasting (vpb) en oplopende zorgpremies (nominale premies en IAB-premies) als gevolg van verwachte hogere Zvw-uitgaven.

BLO basispad

2022

2023

2024

2025

Totaal

2,1

7,1

8,1

9,7

w.v. burgers

– 1,4

2,9

3,6

4,7

w.v. bedrijven

3,4

4,2

4,5

5,0

w.v. buitenland

0,0

0,1

0,1

0,1

Vraag 30

Kunt u het basispad per jaar geven van de uitgaven en lasten en dit uitsplitsen naar ombuigingen, intensiveringen, lastenverlichting en lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 1 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord)?

Antwoord 30

Dit is niet mogelijk. Het basispad bestaat uit alle budgettaire besluiten die in het verleden zijn genomen. Dit zou een optelling zijn van alle besparingen en intensiveringen die ooit zijn besloten, en nu ten grondslag liggen aan het huidige stelsel. Buiten dat dit tot een ontelbare lijst van besparingen en intensiveringen leidt, is het ook niet meer mogelijk om precies te onderscheiden welk budgettair effect toe te wijzen is aan welke besparing of intensivering in het verleden.

Vraag 34

Kunt u verklaren waarom de beleidsmatige lastenontwikkeling over de kabinetsperiode toeneemt en de koopkracht eveneens toeneemt?

Antwoord 34

De koopkrachtontwikkeling hangt niet alleen af van de beleidsmatige lastenontwikkeling, maar ook van de verdeling hiervan over groepen en andere factoren zoals de loonontwikkeling en inflatie. Bovendien zitten een aantal uitgavenmaatregelen zoals de toeslagen die de koopkracht verbeteren niet in de beleidsmatige lastenontwikkeling. Hierdoor kan het dat de beleidsmatige lasten over de kabinetsperiode toenemen, maar de koopkrachtontwikkeling nog steeds toeneemt. De koopkrachttabel in het coalitieakkoord is wel gebaseerd op de meest recente raming van het CPB ten tijde van MEV en een indicatieve doorrekening. De uitvoering en effecten van deze maatregelen wordt nader bezien. Op basis van de Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij de CEP-raming kan een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt.

Vraag 36

Kunt u aangeven hoe de lastenverlichting van drie miljard euro precies is verdeeld onder gezinnen, werkenden en middeninkomens?

Antwoord 36

In de Startnota is een voorlopige invulling van de lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro structureel opgenomen. Het belangrijkste onderdeel van deze invulling is de verhoging en snellere afbouw van de arbeidskorting. Daarnaast wordt de ouderenkorting verhoogd, de jonggehandicaptenkorting gehalveerd, de eerste schijf ingekort en het tarief eerste schijf verhoogd. Dit pakket bevat ook de snellere afbouw van de dubbele AHK in de bijstand. Tot slot wordt als onderdeel van de verhoging van het wettelijk minimumloon de zorgtoeslag steiler afgebouwd. Dit staat tegenover de hogere zorgtoeslag- en WKB-uitgaven. Hiermee blijven de toeslagen bij de WML-verhoging budgetneutraal. De steilere afbouw van de zorgtoeslag wordt echter weer teruggedraaid in het pakket lastenverlichting middeninkomens. Het pakket lastenverlichting middeninkomens komt hiermee structureel op 3 miljard euro uit. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.

Vraag 37

Kunt u per jaar een overzicht opstellen van de geraamde inkomsten van het Rijk onderverdeeld naar: directe belastingen, indirecte belastingen, Zorgverzekeringswet, premies werknemersverzekeringen en premies volksverzekeringen?

Antwoord 37

Een doorgerekend overzicht van de geraamde inkomsten van het Rijk inclusief de gevraagde uitsplitsing is nog niet beschikbaar. Het laatste doorgerekende overzicht dateert van de Miljoenennota 2022. Onderstaande tabel geeft dit overzicht weer, en geeft aanvullend weer wat de ex ante impact is van de maatregelen die door het vorige kabinet nadien zijn getroffen en de maatregelen uit het coalitieakkoord. «Ex ante» wil zeggen dat de doorwerking van deze maatregelen en die aan de uitgavenkant op de economie niet is meegenomen. Een volledig doorgerekend overzicht van de inkomsten van het Rijk op basis van een actueel economisch beeld van het CPB komt beschikbaar na het CEP.

Tabel: belasting- en premieontvangsten 2022–2025
 

2022

2023

2024

2025

Stand Miljoenennota 2022

       

Belastingen en premies volksverzekeringen

253.709

267.582

268.007

276.711

wv belastingen1

215.495

227.392

229.941

235.946

wv premies volksverzekeringen

38.214

40.190

38.066

40.765

Premies werknemersverzekeringen

73.099

77.650

80.967

84.175

wv zorgpremies

46.368

48.969

51.170

53.571

wv overige premies werknemersverzekeringen

26.731

28.681

29.798

30.604

Totaal Miljoenennota 2022

326.808

345.232

348.974

360.886

Aanvullende maatregelen Rutte III (ex ante)2

– 1.452

1.989

1.793

1.650

Lastenmaatregelen coalitieakkoord (ex ante)3

– 8

– 1.087

– 930

– 1.179

Eindtotaal

325.348

346.134

349.837

361.357

X Noot
1

Budgettair effect omvorming ProRail voor vergelijkbaarheid met terugwerkende kracht van 2022 naar 2023 verplaatst.

X Noot
2

Hierbij zijn vooral relevant het APB-pakket en het pakket energierekening.

X Noot
3

Excl. ODE-maatregelen die op begroting EZK neerslaan.

Vraag 38

Nemen de sociale lasten als percentage van de loonkosten toe of af op basis van het regeerakkoord? Kunt u een overzicht geven per jaar en onderscheid maken tussen werkgevers en werknemers?

Antwoord 38

Het coalitieakkoord heeft per saldo geen effect op de sociale lasten. Voor werkgevers stijgen weliswaar de IAB premies als gevolg van hogere zorguitgaven in de periode 2021–2025, deze worden echter weer gecompenseerd door lagere aof-premies. Het aandeel van de sociale lasten in de totale loonkosten hangt niet alleen af van de premietarieven die de overheid vaststelt maar ook van pensioenpremies en de loonstijging. Die laatste twee ontwikkelingen worden door het CPB geraamd en is nog niet beschikbaar op het moment van beantwoording van de vraag.

Vraag 39, 40 en 41

Met hoeveel loopt de overheidsschuld op in 2025 in miljarden euro?

Met hoeveel loopt het begrotingstekort op in 2025 in miljarden euro?

Hoeveel zal het kabinet in totaal extra uitgeven in 2025?

Antwoord 39, 40 en 41

In de gehanteerde cijfers van het CA komt de geraamde overheidsschuld in 2025 komt uit op 594,3 miljard euro en het geraamde tekort op 24,3 miljard euro. De extra uitgaven in 2025 bedragen 27,9 miljard. De gebruikte veronderstellingen staan uitgelegd in de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord.

Vraag 42 en 43

Kunt u, in lijn met de aangenomen motie Van Weyenberg c.s. (35.572), de gevolgen van het coalitieakkoord op de vermogensongelijkheid in Nederland in kaart brengen?

Wat is uw doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid? Welke Gini-coëfficiënt in 2025 is voor u acceptabel?

Antwoord 42 en 43

De motie van het lid Van Weyenberg c.s. ziet op het stelselmatig in kaart brengen van de impact van (fiscaal) beleid op de vermogensverdeling. Hier is niet direct een pasklaar instrument of maatstaf voor, omdat de relatie tot overheidsbeleid en vermogensverdeling niet direct is en ook wordt beïnvloed door externe factoren. Het coalitieakkoord kent ook geen expliciete doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid en het CPB berekent ook geen effect van het coalitieakkoord op de gini-coefficient van de vermogensverdeling. Zoals ook gemeld in de Miljoenennota 20222 vindt in opdracht van het kabinet in de ronde interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO) 2021/2022 onderzoek plaats naar het onderwerp vermogensverdeling. Het doel van dit IBO is om in kaart te brengen hoe beleidsmatig tegen de vermogensverdeling moet worden aangekeken en of een maatstaf hiervoor een rol moet spelen in het besluitvormingsproces en zo ja, welke dan.

Vraag 44

Klopt het, op basis van de budgettaire raming van 400 miljoen euro per jaar, dat de vliegticketbelasting gemiddeld wordt verhoogd met 14 euro per ticket?

Antwoord 44

De aanpassing van de vliegbelasting moet nog nader uitgewerkt en onderzocht worden. Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de verhoging per ticket is.

Vraag 45

Welke inkomens vallen er onder uw definitie van een «middeninkomen», bruto/netto, individueel en per huishouden?

Antwoord 45

Bij middeninkomens gaat het om inkomens die tussen de lage en hoge inkomensgroepen inzitten. Hierbij ligt in het coalitieakkoord geen exacte afbakening aan ten grondslag. Het is daardoor ook niet precies te zeggen welke inkomens (bruto/netto, individueel en per huishouden) hieronder vallen.

Vraag 46

Waarom is er geen geld ingeboekt in de budgettaire tabel voor de maatregel om de btw op groente en fruit naar 0 procent te verlagen? Wanneer verwacht u deze maatregel te hebben ingevoerd?

Antwoord 46

Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele per saldo budgettaire effect is.

Vraag 47

Wat zijn precies de gevolgen van de versoepeling van de Wet excessief lenen?

Antwoord 47

De versoepeling van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap betreft een verhoging van het maximumbedrag van € 500.000 naar € 700.000. Indien een aanmerkelijkbelanghouder een schuld heeft bij zijn eigen vennootschap van meer dan € 700.000 wordt het meerdere belast als inkomen uit aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting (box 2). Door de hogere drempel van € 700.000 in plaats van € 500.000 zal een kleiner deel van de aanmerkelijkbelanghuishoudens geraakt worden door de maatregel (2,2% ten opzichte van 3%) en een kleiner deel van de schulden van aanmerkelijkbelanghouders aan de eigen vennootschap (€ 9,9 miljard ten opzichte van € 11,8 miljard).

Vraag 48

In hoeverre gaat deze versoepeling bijdragen aan het voorkomen van onevenwichtige situaties?

Antwoord 48

Het doel van het wetsvoorstel is het tegengaan van belastinguitstel en mogelijk -afstel dat zich voordoet in box 2 van de inkomstenbelasting. Door het excessief lenen bij de eigen vennootschap door aanmerkelijkbelanghouders kan de box 2-heffing worden uitgesteld. Via het aangaan van een lening bij de eigen vennootschap kan een aanmerkelijkbelanghouder namelijk, ondanks het niet uitkeren van dividend, toch beschikken over middelen uit de eigen vennootschap zonder hierover op dat moment belasting te betalen. Daarom regelt het wetsvoorstel dat bij leningen op de peildatum van 31 december van meer dan € 700.000 het meerdere als fictief regulier voordeel in box 2 wordt belast. De maatregel heeft naar verwachting een preventieve werking. Verwacht wordt dat aanmerkelijkbelanghouders hun schulden tot onder het maximumbedrag zullen brengen en houden.

Vraag 49

Wordt beoogd om per 2025 alle huurinkomsten te belasten op basis van werkelijk rendement?

Antwoord 49

In het coalitieakkoord is afgesproken dat per 2025 een nieuw box 3 stelsel op basis van reëel rendement wordt ingevoerd, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. In dit nieuwe box 3-stelsel zal sparen en beleggen direct op reëel rendement worden belast, bestaande uit reguliere voordelen zoals rente, dividend en huurinkomsten en waardeontwikkelingen. De waardeontwikkeling van vastgoed zal aanvankelijk echter nog forfaitair worden belast, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.

Vraag 50

Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek de komende kabinetsperiode niet verder wordt afgebouwd?

Antwoord 50

In het coalitieakkoord zijn geen maatregelen opgenomen die zien op de afbouw van de hypotheekrenteaftrek. Wel leiden enkele maatregelen binnen de eigenwoningregeling die voorafgaande aan de kabinetsperiode zijn ingevoerd tot wijziging van (het fiscale voordeel van) de belastbare inkomsten uit eigen woning tijdens de kabinetsperiode.

  • De per 2019 ingevoerde versnelde stapsgewijze afbouw van het maximale aftrektarief van de aftrekbare kosten eigen woning met 3%-punt per jaar leidt als laatste stap per 2023 tot een aftrektarief dat gemaximeerd wordt op het voor 2023 geldende basistarief van 37,05%.

  • Ter compensatie van voorgaande maatregel wordt het percentage van het eigenwoningforfait als laatste stap per 2023 verlaagd met 0,05%-punt.3

  • De per 2019 ingevoerde stapsgewijze afbouw van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (ook wel regeling Hillen genoemd) leidt in de jaren van de kabinetsperiode jaarlijks tot een verlaging van deze aftrek met 3 1/3%-punt.

Vraag 51

Waarom wordt de jubelton pas in 2024 afgeschaft? Is het technisch mogelijk om de jubelton al eerder af te schaffen?

Antwoord 51

In het coalitieakkoord is afgesproken dat de schenkingsvrijstelling eigen woning per 2024 wordt afgeschaft. Deze verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling voor de eigen woning is onderdeel van de aangifte schenkbelasting. Bij het afschaffen van deze schenkingsvrijstelling moet het onderdeel uit de aangifte worden verwijderd. Dit vraagt aanpassingen in de aangifte zelf en in de achterliggende systemen voor de verwerking van de gegevens uit de aangifte. Deze aanpassingen vragen tijd en capaciteit van de Belastingdienst. In 2022 is de beschikbare capaciteit nodig voor afronding van de overgang naar het nieuwe systeem voor de schenk- en erfbelasting. Capaciteit voor het verwijderen van de schenkingsvrijstelling is beschikbaar vanaf 2023. Dit maakt verwijdering mogelijk per 1 januari 2024.

Vraag 52

Is de aanpak van belastingontwijking een speerpunt voor dit nieuwe kabinet?

Antwoord 52

Het voorgaande kabinet heeft verschillende maatregelen genomen die zien op het tegengaan van belastingontwijking. Deze maatregelen, die primair zijn gericht tegen belastingontwijking, zorgen ook voor een verbreding van de belastinggrondslag en een meer evenwichtige belastingheffing van multinationals. Ook dit kabinet zal zich blijven inzetten om belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet zal de voortgang en effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.4 De volgende stappen op dit terrein zullen voor een belangrijk deel voortkomen uit internationale samenwerking. Nederland werkt actief samen om in internationaal verband tot oplossingen te komen, bijvoorbeeld op het gebied van het tegengaan van belastingontwijking.

Vraag 53

Kunt u zowel voor pakket A als pakket B uit het advies van de Commissie ter Haar (deel 1) aangeven welke maatregelen niet worden overgenomen en hoeveel belastinginkomsten hierdoor worden misgelopen?

Antwoord 53

De basisvariant uit het rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals (pakket A) bestaat uit zeven aanbevelingen. Daarnaast formuleert de commissie negen aanvullende maatregelen (pakket B) waarbij de commissie geen consensus over de wenselijkheid heeft bereikt.5

Het voorgaande kabinet heeft reeds verschillende aanbevelingen en maatregelen overgenomen. Zo is in de afgelopen kabinetsperiode de mogelijkheid om verliezen te verrekenen beperkt tot 50% van de belastbare winst. Daarnaast zijn met de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel6 maatregelen getroffen die er voornamelijk op zijn gericht om dubbel niet-heffing weg te nemen die ontstaat als gevolg van een verschillende toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in met name internationale situaties. Verder heeft het vorige kabinet met de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2022 door middel van de fiscale uitwerking van de moties Hermans7 en Hijink/Bikker8 vanaf 2022 het hoge vennootschapsbelastingtarief verhoogd van 25% naar 25,8% en de earningsstrippingmaatregel aangescherpt. De earningsstrippingmaatregel – een generieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting – beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten ter zake van geldleningen (oftewel het saldo aan renten), voor zover dat saldo meer bedraagt dan het hoogste van 30% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Dit percentage is vanaf 2022 aangescherpt tot 20% als dekking voor de maatregelen uit het aanvullende pakket van de motie Hermans.

De belangrijkste aanbevelingen die niet zijn overgenomen betreffen het beperken van de aftrek van aandeelhouderskosten tot een maximum percentage van de belastbare winst, het beperken van de aftrek van rente en aandeelhouderskosten (en eventueel royalty’s) gezamenlijk tot een maximum percentage van de belastbare winst, het effectiever maken van de CFC-regels en het beperken van de afschrijving op vermogensbestanddelen die binnen concern zijn overgedragen en niet voldoende belast zijn geweest. Wat betreft de wenselijkheid van het beperken van de aftrek van aandeelhouderskosten en royalty’s wordt nader onderzoek gedaan naar de aard en omvang van deze kosten. Dit onderzoek wordt verwacht in 2022.

Het coalitieakkoord heeft de ambitie om 1 miljard euro aan extra belastingopbrengsten op te halen binnen het domein van de vennootschapsbelasting. In het coalitieakkoord is ten eerste opgenomen om de CFC-regels aan te scherpen. Ten tweede worden in internationaal verband belangrijke stappen gezet richting een herziening van het belastingsysteem. De budgettaire impact daarvan wordt nog onderzocht en hangt deels samen met de aanbevelingen en maatregelen van de Adviescommissie. Vanwege deze samenloop tussen de maatregelen bestaat op dit moment geen exact zicht op de resterende budgettaire impact van de niet overgenomen aanbevelingen en maatregelen, na invoering van de voorgestelde maatregelen uit het coalitieakkoord.

Vraag 54

Welke maatregelen uit het advies van Commissie ter Haar (deel 2) worden wel overgenomen en welke niet?

Antwoord 54

Het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen onder leiding van Bernard ter Haar gaat over de rol van doorstroomvennootschappen in Nederland. Het rapport is eind november 2021 door het vorige kabinet in ontvangst genomen. De adviescommissie erkent dat op nationaal niveau al veel stappen zijn gezet om belastingontwijking tegen te gaan. De aanbevelingen zien daarom voornamelijk op de inzet van Nederland met betrekking tot internationale wetgeving. De Europese Commissie heeft recentelijk een voorstel gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC fiche een inhoudelijke reactie geven. Daarbij betrekt het kabinet ook de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen.

Vraag 55

Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal onbelaste miljarden dat via Nederland naar belastingparadijzen wordt gesluisd?

Antwoord 55

Het vorige kabinet heeft met ingang van 2021 een bronbelasting op renten en royalty’s ingevoerd. De uitbreiding van deze bronbelasting naar dividenden treedt vanaf 2024 in werking. Het doel van de bronbelasting is dat deze stroom renten, royalty’s en dividenden naar laagbelastende jurisdicties nagenoeg zal verdwijnen. Het CPB onderschrijft de verwachting van het kabinet dat er geen inkomensstromen meer via Nederland direct naar laagbelastende jurisdicties zullen gaan.9 Het kabinet zal de effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.

Vraag 56

Klopt het dat er in het coalitieakkoord geen afspraken zijn gemaakt over het initiatiefwetsvoorstel «conditionele exitheffing in de dividendbelasting»? Is het daarmee een vrije kwestie voor de Kamer of hebben coalitiepartijen afspraken gemaakt hierover buiten het coalitieakkoord om?

Antwoord 56

In het coalitieakkoord is geen afspraak opgenomen met betrekking tot dit initiatiefwetsvoorstel. Afgelopen december is het wetsvoorstel ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. Het kabinet kijkt met belangstelling uit naar dit advies en de verdere behandeling van het wetsvoorstel.

Vraag 57

Klopt het dat niet het volledige toeslagenstelsel wordt afgeschaft, maar alleen de kinderopvangtoeslag en dat er voor de andere toeslagen herzieningen binnen hetzelfde stelsel gepland staan? Indien dit klopt, waarom gaat het toeslagenstelsel niet volledig op de schop, gezien het leed dat het met zich mee heeft gebracht en de overeenstemming die er leek te zijn over het afschaffen van toeslagen? Indien het toeslagenstelsel volledig op de schop gaat, wat gaat ervoor zorgen dat mensen genoeg overhouden om normaal van rond te komen?

Antwoord 57

Het kabinet heft de ambitie om de toeslagen af te schaffen, zodat mensen niet meer verdwalen in de ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen. Een volledige afschaffing zal niet binnen deze kabinetsperiode plaatsvinden. Wel worden deze kabinetsperiode stappen gezet passend bij deze ambitie. In gang gezette verbeteringen en herstel van fouten uit het verleden vergen veel capaciteit van Toeslagen, er is daarnaast deze kabinetsperiode beperkte ruimte voor grote stappen in de hervorming van de toeslagen. Ook gaat het kabinet in de tussentijd door met verbeteringen in het huidige toeslagenstelsel (mede naar aanleiding van de motie Lodders/van Weyenberg), dit naast de grotere hervormingen in de huurtoeslag en kinderopvangtoeslag. In het coalitieakkoord heeft het kabinet afgesproken om de komende jaren een fundamentele herziening van de kinderopvangtoeslag door te voeren. De vergoeding van de kinderopvang wordt verhoogd tot 95% voor werkende ouders voor kinderen tot 12 jaar. De toeslag wordt straks direct uitgekeerd aan kinderopvanginstellingen zodat er minder sprake is van terugvorderingen. Op basis van de praktijkervaringen en gedragseffecten beziet het kabinet de ambitie om het vergoedingspercentage op te hogen naar 100%. Tegelijkertijd wordt de huurtoeslag hervormd en vereenvoudigd door de maximale huurgrens af te schaffen en over te stappen naar een systeem van genormeerde huren, waarbij de hoogte van de toeslag niet meer afhankelijk is van de daadwerkelijke huur. Het kabinet zal bij deze hervormingen oog hebben voor de inkomenspositie van de betrokken burgers.

Vraag 58

Kan er per fiche met bouwsteen uit bijlage 1 van het syntheserapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel worden aangeven of de coalitie de beleidsoptie heeft overgenomen en in welke vorm (overgenomen dan wel gedeeltelijk overgenomen of niet overgenomen)?

Antwoord 58

Het rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel bevat uitgebreide analyses van de verschillende brede vraagstukken omtrent het Nederlandse belastingstelsel. De inzichten uit deze analyses zijn waardevol geweest voor de gedachtenvorming van het kabinet. Het kabinet acht het tevens van groot belang om bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen verantwoording af te leggen over de voorgestelde beleidskeuzes en eventuele alternatieven.

Vraag 59

Kunt u nader duiden aan welke wijziging in de tariefstructuur van de energiebelasting wordt gedacht?

Antwoord 59

Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen in de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE). Deze hebben allen invloed op de tariefstructuur van de EB en ODE gezamenlijk. Allereerst maatregel «8a. Tariefstructuur energiebelasting EB». Bij deze maatregel wordt eraan gedacht om de tariefstructuur van de energiebelasting minder degressief te maken door de tarieven in de hogere verbruiksschijven gas en elektriciteit te verhogen. Ten tweede zal ook de maatregel «8b. verlagen tarief ODE 2de en 3de schijf» invloed hebben op de tariefstructuur van de energiebelasting en ODE gezamenlijk. Ten derde zal de maatregel «15. Schuif energiebelasting 1e schijf» ervoor zorgen dat het tarief van elektriciteit in de eerste schijf zal dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen. Daarnaast zullen er specifieke vrijstellingen of verlaagde tarieven voor sectoren of toepassingen worden afgeschaft (maatregelen «9. Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés», «18a. beperken inputvrijstelling WKK» en «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw»).

Hoe deze maatregelen exact doorwerken in de tariefstructuur van de energiebelasting (EB) is afhankelijk van de nog te bepalen maatvoering. De maatvoering vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover tijdig nader geïnformeerd.

Vraag 60

Welke lastenverzwaring door onder meer de wijzigingen in de energiebelasting brengt het coalitieakkoord met zich mee voor de glastuinbouw?

Antwoord 60

Zoals in het antwoord hiervoor (59) aangegeven bevat het Coalitieakkoord meerdere voorgenomen maatregelen in de EB en ODE. Het gaat daarbij om zowel lastenverzwaringen als lastenverlichtingen. Naar verwachting zullen met name de maatregelen 18a. beperken inputvrijstelling WKK», «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw» en «8b. verlagen tarief ODE 2de en 3de schijf» een effect hebben op de lasten voor de glastuinbouwsector. De gevolgen zullen verschillen tussen verschillende type bedrijven in de sector. Deze maatregelen vergen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover tijdig nader geïnformeerd.

Vraag 61 en 70

Uit het lastenoverzicht blijkt dat zelfstandigen voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan gecompenseerd worden via een verhoging van de arbeidskorting. Welke afspraken zijn gemaakt over die verhoging van de arbeidskorting, nu blijkbaar al wel duidelijk is dat deze verhoging de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan compenseert?

Kunt u de stelling nader specificeren dat de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek ruim wordt gecompenseerd door de verhoging van de arbeidskorting?

Antwoord 61 en 70

Als onderdeel van de lastenverlichting middeninkomens zal de arbeidskorting waarschijnlijk significant worden verhoogd. Naar verwachting is dit tijdens de kabinetsperiode voldoende om de extra verlaging van de zelfstandigenaftrek te compenseren. De verhoging van de arbeidskorting is ook opgenomen in de indicatieve invulling van de lastenverlichting middeninkomens in de Startnota. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.

Vraag 62

Op welke wijze is opvolging gegeven aan de aangenomen motie Van der Staaij/Omtzigt (Kamerstuk 35 925, nr. 48) waarin is uitgesproken dat een volgend kabinet concrete maatregelen moet nemen om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?

Antwoord 62

Op basis van de Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB zal een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt. Hierin zullen ook de koopkrachteffecten van het coalitieakkoord voor een- en tweeverdieners zichtbaar zijn en worden meegewogen.

Vraag 63

Wordt de verhuurderheffing per 2023 geheel afgeschaft of wordt de heffing vanaf 2023 geleidelijk afgeschaft?

Antwoord 63

De verhuurdersheffing wordt per 2023 in zijn geheel afgeschaft.

Vraag 64

Kunt u een indicatie geven hoe de klimaatlasten neerslaan bij zowel het grootbedrijf, het middenbedrijf als kleine ondernemers?

Antwoord 64

Het kabinet presenteert in principe geen cijfers voor de lastenontwikkeling uitgesplitst voor het grootbedrijf, kleine/middelgrote bedrijven en kleine ondernemers (microbedrijven).10 Reden is dat dit vaak moeilijk te bepalen is. Een exact bedrag van de lastenontwikkeling uitgesplitst naar grootbedrijf, middenbedrijf en kleine ondernemers door de maatregelen van dit kabinet kan daarom niet worden gegeven.

Om toch enige inschatting te geven wordt hieronder per lastenmaatregel van de klimaatmaatregelen uit het regeerakkoord een grove indicatie gegeven waar de lasten in eerste instantie primair zouden neerslaan.

Maatregel (lasten en normering)

Indicatie waar lasten primair neerslaan

     

Industrie (ETS en Non-ETS)

1.

Aanscherpen CO2-heffing industrie

Grootbedrijf

1a.

Oplopende CO2 minimumprijs (een bodemprijs; geen vlakke heffing)

Grootbedrijf

2a.

Tariefstructuur energiebelasting EB (Fit for 55) (gas en elektra)

Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen

2b.

Verlagen tarief ODE 2e en 3e schijf (elektra)

Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen

3.

Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés

Grootbedrijf

Gebouwde omgeving

4a

verhoging 1e schijf energiebelasting gas (+5,23 ct)

Huishoudens

4b

verlaging 1e schijf energiebelasting elektriciteit (– 5,23 ct)

Huishoudens

5

Compensatie energierekening groen gas

Huishoudens

Landbouw en landgebruik

6a

Beperken inputvrijstelling WKK

Grootbedrijf en middelgrote ondernemingen

6b

Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw

Kleine/middelgrote ondernemingen

Mobiliteit

7

MRB++ EV/Fossiel (km-stand)

Nader in te vullen

8

Vrijstelling bpm bestelauto naar 0% in 2026

Kleine ondernemer

9

Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding

Huishoudens

10

Verhogen vliegbelasting (400 mln taakstellend)

Huishoudens en grootbedrijf (en buitenland)

Infrastructuur en innovatie

11

Verhogen budget EIA

Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen

12

Verhogen budget MIA/VAMIL

Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen

Vraag 65

Kunt u in een tabel inzage geven in de voorgenomen wijzigingen in de tarieven van de energiebelasting en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor zowel gas als elektriciteit?

Antwoord 65

Er is gevraagd om middels een tabel inzage te geven in de voorgenomen tariefwijzigingen van de energiebelasting (EB) en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor zowel gas als elektriciteit.

In het coalitieakkoord zijn zowel voor de EB als ODE meerdere beleidsmaatregelen aangekondigd. Het betreft hier veelal nader in te vullen taakstellende tariefmaatregelen en daarnaast is in het coalitieakkoord onder meer aangekondigd dat conform het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) de koppeling tussen de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE) en de ODE vanaf 2022 wordt losgelaten.

Aangezien deze beleidsmaatregelen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet behoeven kan daarom op dit moment geen overzicht van de ontwikkeling van de EB- en ODE-tarieven voor 2023 en later worden verstrekt. Over de invulling van de overige voor de EB en ODE relevante maatregelen in het coalitieakkoord en de impact daarvan op de toekomstige fiscale energietarieven wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd

Vraag 66

Kunt u aangeven hoe de tax payers advocate vormgegeven zal worden en hoeveel budget hij ter beschikking krijgt?

Antwoord 66

In het coalitieakkoord is afgesproken dat er een laagdrempelige onafhankelijke fiscale rechtshulp komt, naar voorbeeld van de Amerikaanse «Taxpayers Advocate Service». Om meer te kunnen zeggen over de precieze vormgeving van deze onafhankelijke rechtshulp is nadere uitwerking nodig. Zo moet onder meer worden gekeken naar waar in het huidige bestel reeds mogelijkheden voor rechtshulp bestaan en hoe de nieuw vorm te geven onafhankelijke rechtshulp zich daartoe zal verhouden. Voor deze fiscale rechtshulp en directe bijstand aan burgers wordt structureel € 14 miljoen gereserveerd.

Vraag 67

Is er in de koopkrachtberekeningen rekening mee gehouden dat dat ongeveer 92 procent van de huishoudens nog op gas stookt?

Antwoord 67

In de koopkrachtberekeningen loopt het energieverbruik niet direct mee. Dat komt omdat de energieprijzen via de inflatie meelopen in de koopkrachtberekeningen. In de inflatieberekening van het CBS wordt de prijsontwikkeling en het aandeel van gas en elektriciteit in de totale uitgaven van huishoudens, voor een zeer grote steekproef van Nederlandse huishoudens berekend. De koopkrachtberekeningen in de bijlage van het coalitieakkoord zijn gebaseerd op het economisch beeld uit de MEV van afgelopen september. Dat was op dat moment het recentste economische beeld van het CPB. De inflatie is sindsdien gestegen. Bij de eerstkomende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert actualiseert het CPB de totale macro economische verwachting.

Vraag 68

Met hoeveel euro gaat de energierekening voor een huishouden omhoog dan wel omlaag bij een gebruik van 3.500 kwh aan elektriciteit en 1.500 m3 aan gas?

Antwoord 68

Er kan op dit moment nog niet precies worden aangegeven hoe het Coalitieakkoord de energierekening zal beïnvloeden. Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen in de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE). Denk hierbij aan de «Schuif energiebelasting 1e schijf», die ervoor zorgt dat het tarief van elektriciteit in de eerste schijf zal dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen. En verder kan gedacht worden aan de «Compensatie energierekening huishoudens groen gas», waarbij ter compensatie voor de verwachte stijging van de leveringstarieven door de bijmengverplichting groen gas is besloten om de belastingvermindering in de energiebelasting per 2023 structureel met taakstellend 225 miljoen euro te verlagen.

Kortom, de ontwikkeling van het belastingdeel van de energierekening is nog niet geheel bekend. Hoe deze maatregelen exact doorwerken is afhankelijk van de nog te bepalen maatvoering. De maatvoering vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.

Vraag 69

Kunt u de lastenverzwaring in de vennootschapsbelasting (VPB) nader toelichten en de opbrengsten nader specificeren? Welke aannames zijn bij deze maatregel gemaakt?

Antwoord 69

Het coalitieakkoord voorziet in grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Hiermee wordt een structurele budgettaire opbrengst van 1 miljard euro voorzien. In eerste instantie gaat het bij deze grondslagverbreding om de aanscherping van de CFC-maatregel, zoals voorgesteld door de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals (Ter Haar 1), en de implementatie van pijler II in het kader van de herziening van het internationale belastingsysteem, waarmee wordt voorzien in een wereldwijd minimumtarief van 15%. De Europese Commissie heeft 22 december jongstleden zijn richtlijnvoorstel voor pijler II gepubliceerd waarbij inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2023.11 Een precieze specificatie van de budgettaire opbrengst van pijler II is nog niet beschikbaar. Daarom gaat het coalitieakkoord uit van verdere grondslagverbreding indien de gewenste besparing van 1 miljard euro niet wordt bereikt. Hierbij wordt gekeken naar de hoogte en reikwijdte van het lage vpb-tarief, waar bij de uitwerking het vestigingsklimaat en de positie van het mkb in ogenschouw wordt genomen.

Vraag 71

Kunt u in het kader van tabaksaccijns nader toelichten wat een pakje sigaretten ongeveer gaat kosten?

Antwoord 71

De tabaksaccijns wordt verhoogd zodat een pakje sigaretten van 20 stuks ongeveer € 10 gaat kosten in 2024. Dit gebeurt in twee gelijke, opvolgende stappen, zoals voorgesteld in het Nationaal Preventieakkoord.

Vraag 72

Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring die samenhangt met de aanscherping verbruiksbelasting niet -alcoholische dranken, nader uitgesplitst in niet-alcoholische dranken en verhoging van het minimumtarief voor bier, doet met de prijs voor één liter frisdrank, respectievelijk bier?

Antwoord 72

De hoogte van de verbruiksbelasting niet- alcoholische dranken moet nog nader onderzocht en uitgewerkt worden. Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de verhoging betekent voor één liter frisdrank respectievelijk bier. Om te voorkomen dat over bier minder accijns moet worden betaald dan over frisdrank moet het minimumtarief van bier ook worden verhoogd. Het aantal hectoliters lichte bieren is een klein aandeel van de totale hectoliters bier.

Vraag 74

Hoe concreet is het voornemen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen naar 0 procent?

Antwoord 74

Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele per saldo budgettaire effect is.

Vraag 75

Hoeveel huishoudens maken gebruik van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)?

Antwoord 75

In 2021 hebben ongeveer 950.000 huishoudens recht op de IACK. Hoeveel huishoudens daadwerkelijk gebruik maken van de IACK is afhankelijk van andere factoren. Zo moeten rechthebbende huishoudens deze korting aangeven in de belastingaangifte.

Vraag 76

Wat is de budgettaire opbrengst per jaar van de afbouw van de IACK?

Antwoord 76

De Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK) wordt voor nieuwe gevallen afgeschaft na 2024. Dit wordt gedaan door vanaf 2025 een leeftijdsondergrens op basis van geboortejaar te hanteren. Kinderen die in 2025 geboren worden, tellen in 2025 niet meer mee voor de IACK. In 2026 tellen ook kinderen geboren in 2026 niet meer mee, enzovoort. De IACK wordt op deze wijze in 13 jaar tijd met ingang van 2037 afgeschaft. Dat levert het volgende budgettaire beeld op.

 

2022

2023

2024

2025

Structureel

IACK dekking (nieuwe gevallen na 2024)

0

0

0

€ 55

€ 1.561

Vraag 77

Kunt u nader toelichten wat u bedoeld met: «We ondersteunen de voorstellen van de Europese Commissie voor een belasting op kerosine op EU-niveau.»?

Antwoord 77

Nederland staat positief kritisch tegenover het uitbreiden van de reikwijdte van de Richtlijn energiebelastingen door het belasten van brandstoffen die worden gebruikt in de luchtvaart. Het belasten van luchtvaartbrandstoffen binnen de EU past bij de oproep van Nederland aan de Europese Commissie en acht andere lidstaten om een voorstel te doen voor een Europees initiatief op het gebied van beprijzing van luchtvaart. Dit neemt echter niet weg dat de effecten van het belasten van brandstof in de luchtvaart in samenhang moeten worden beoordeeld met de andere voorstellen uit het Fit for 55 pakket waarin de luchtvaart voor komt, en waardoor stapelingseffecten en bijbehorende kosten voor de sector kunnen ontstaan.

Vraag 78

Wat is het effect van het afschaffen van de middelingsregeling voor werkenden?

Antwoord 78

Het afschaffen van de middelingsregeling houdt in dat 2022–2024 het laatste tijdvak is waarover gemiddeld kan worden. Dit heeft effect voor werkenden die gedurende de drie middelingsjaren een (sterk) fluctuerend box1-inkomen hebben, dat in een deel van die jaren in de hoogste schijf valt (meer dan € 69.398, grens 2022). Deze belastingplichtigen hebben straks niet meer de mogelijkheid om box1-inkomens over drie jaren te middelen en daardoor een belastingteruggave wegens middeling te ontvangen.


X Noot
1

2017, Analyse economische en budgettaire effecten van de financiële bijlage van het Regeerakkoord

X Noot
2

Kamerstuk 35 925, nr. 1 en 2.

X Noot
3

Dit (basis)percentage geldt voor woningen met een woningwaarde vanaf € 75.000. De overige percentages binnen het eigenwoningforfait worden hiervan afgeleid.

X Noot
4

Voor een uitgebreide toelichting op de wijze waarop de maatregelen gemonitord worden, zie de Kamerbrief «Monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking» https://open.overheid.nl/repository/ronl-ea78a50f-fa31-4396-8682-6379f610e181/1/pdf/monitoring-van-de-effecten-van-de-aanpak-van-belastingontwijking.pdf

X Noot
5

Adviescommissie Belastingheffing van multinationals, 15 april 2020, Op weg naar balans in de vennootschapsbelasting, p. 14.

X Noot
7

Kamerstuk 35 925, nr. 13.

X Noot
8

Kamerstuk 25 295, nr. 1426.

X Noot
10

Volgens de EU-definitie een grootbedrijf een bedrijf met meer dan 250 fte personeel en meer dan 50 miljoen jaaromzet en/of een jaarbalans van meer dan 43 miljoen. Een klein of middelgroot bedrijf heeft tussen de 10 en 250 werknemers en een jaaromzet tussen de 2 en 50 miljoen en/of een jaarbalans tussen de 2 en 43 miljoen. Een microbedrijf (kleine ondernemer) heeft minder dan 10 werknemers en hoogstens 2 miljoen jaaromzet en/of een jaarbalans kleiner dan 2 miljoen.

X Noot
11

EC, Brussels, 22.12.2021, COM(2021) 823 final, 2021/0433 (CNS).

Naar boven