Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de aanpassing van de Uitvoeringsregeling en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (ingezonden 28 december 2018).

Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 30 januari 2019).

Vraag 1

Klopt het dat de Uitvoeringsregeling en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet met ingang van 1 januari 2019 wijzigen?

Antwoord 1

Ja. Daarnaast zijn op 1 januari 2019 het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) en de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen (Ugm) gewijzigd. De wijzigingen van het Bgm en het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet (Ubm) zijn in april 2018 voor internetconsultatie aangeboden en zijn in juni 2018 in de voorhangprocedure en in november 2018 in de nahangprocedure aan beide Kamers gezonden. Tegelijk met de Ugm zijn in de Uitvoeringsregeling meststoffenwet (Urm) wijzigingen aangebracht, deze zijn in september 2018 aangeboden voor internetconsultatie.

Vraag 2

Kunt u aangeven of u met de wijziging van bovengenoemde regeling ook rekening heeft gehouden met uw landbouwvisie waarbij u het principe van kringlooplandbouw huldigt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze komt dat tot uitdrukking?1

Antwoord 2

Ja. De wijzigingen volgen uit het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018–2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 250). Deze maatregelen hebben als doel de uitspoeling van nutriënten naar grond- en oppervlaktewater tegen te gaan, waardoor nutriënten in de kringloop blijven. Het beperken van verliezen naar het milieu in kringlopen maakt onderdeel uit van het principe van kringlooplandbouw.

Vraag 3

Deelt u de mening dat bij een wijziging van bovenstaande regeling ook rekening gehouden dient te worden met de ambities van dit kabinet zoals bijvoorbeeld het sluiten van kringlopen en het terugdringen van CO2? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven op welke manier u dan uw landbouwvisie tot wasdom wil laten komen?

Antwoord 3

Ik deel de mening dat het wenselijk is de vraagstukken rond kringlooplandbouw zoveel mogelijk integraal te bekijken.

Vraag 4

Heeft u met de wijziging van bovengenoemde regeling ook rekening gehouden met de ambitie van dit kabinet om de hoeveelheid CO2 terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord 3 en 4

De wijzigingen hebben als primair doel het terugdringen van de emissies van nutriënten naar het grond- en oppervlaktewater. Terugdringen van emissie van stikstof heeft ook effect op de emissie van lachgas, een krachtig broeikasgas. Daarnaast wordt gestreefd naar het verhogen van het organischestofgehalte in de bodem waarbij sprake is van vastlegging van koolstof (C) in de bodem.

Vraag 5

Deelt u de mening dat de wijziging van bovenstaande regeling zowel het sluiten van kringlopen belemmert (het circulair benutten van mineralen verslechtert) als dat de wijziging ook een negatieve impact op de CO2 uitstoot heeft? Kunt u motiveren waarom u tot deze wijziging bent gekomen?

Antwoord 5

Nee, deze mening deel ik niet. De wijzigingen in het Bgm, de Ugm en de Urm hebben betrekking op de invoering van de maatregelen die Nederland gedurende de looptijd van het zesde actieprogramma neemt om – zoals in het vorige antwoord is geduid – de uit- en afspoeling van nitraat uit de landbouw naar het grond- respectievelijk oppervlaktewater in Nederland te verminderen. Het gaat over handelingen op of in de bodem, waaronder verschuiving van de uitrijdperiode van drijfmest op bouwland, verlenging van de periode om grasland te scheuren op zand- en lössgrond, vervroeging van de teelt van een vanggewas na de teelt van maïs op zand- en lössgrond voor verbetering van de opname van achtergebleven nitraat in de bodem en voor meer organische stof (C-vastlegging) in de bodem, en toepassing van in het najaar te vernietigen graszaadstoppel als groenbemester.

Daarnaast wordt in het Bgm de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling regels te stellen over methoden om de ammoniakemissie bij mestaanwending van dierlijke mest en zuiveringsslib te beperken, hetgeen ook bijdraagt aan minder verliezen in de nutriëntenkringloop op bedrijfsniveau. De uitwerking van de regels voor de aanwendmethoden van mest vindt vanaf 1 januari 2019 plaats in de Urm; de daarvoor benodigde wijziging is op 24 december 2018 gepubliceerd (Stcrt 2018, nr. 70808).

De wijziging van het Ubm betreft tevens voorschriften over onder meer verhandeling, gebruik, opslag, productie, vervoer en verwerking van mest. In het Ubm is met deze wijziging ook het begrip compost verduidelijkt; de reden daarvoor wordt verduidelijkt in de antwoorden op de vragen 7 en 9.

Vraag 6

Bent u bekend met het verschil tussen aeroob (traditioneel composteren) en het anaeroob composteren (vergisten van uitsluitend plantaardig materiaal)? Kunt u voor beide varianten aangeven hoeveel energie nodig is (zoals bijvoorbeeld transport en bewerking) of oplevert (groen gas)? Kunt u aangeven tot welke mineralenverliezen/broeikasgassen de beide processen leiden?

Antwoord 6

Ja, ik ben bekend met beide technieken. Uit het aerobe proces komt een droog product, dat niet verpompbaar is en gangbaar compost genoemd wordt. Uit het anaerobe proces komt een vloeibaar product dat gangbaar digestaat genoemd wordt. Er zijn in de praktijk diverse technieken die deze processen toepassen. Ook zijn er installaties waar beide processen in serie worden geschakeld. Het is daarom niet mogelijk om algemene uitspraken te doen over hoeveel energie nodig is of de omvang van emissies die vrijkomen bij beide processen.

Vraag 7

Deelt u de mening dat het traditioneel composteren niet de enige mogelijkheid meer is om te komen tot een goed eindproduct voor inzet als meststof? Zo ja, ziet u de meerwaarde van het vergisten van plantaardige reststromen? Zo nee, op basis van welk onderzoek wijst u deze vorm af?

Antwoord 7

Vloeibaar digestaat heeft eigenschappen die sterk lijken op drijfmest. Dergelijke producten hebben in tegenstelling tot compost, zoals groencompost en GFT-compost, een laag gehalte aan structuurhoudende bestanddelen en een relatief hoog gehalte stikstof per kg effectieve organische stof. Naast het relatief hoge gehalte aan structuurhoudende bestanddelen is het de lage hoeveelheid stikstof per kg effectieve organische stof die de achtergrond vormt dat in de mestregelgeving voor compost uitzonderingen zijn opgenomen om daarvan (tijdelijk) meer toe te dienen. Desalniettemin werd het vloeibare digestaat verhandeld en gebruikt als compost, en werd gebruik gemaakt van de vrijstellingsregeling compost, waardoor een agrariër 50% van de bemesting van fosfaat niet hoeft op te nemen in de mineralenboekhouding, mits het fosfaatgehalte lager is dan 3,5 kg per ton droge stof compost. Dit werd als oneigenlijk gezien. Het restproduct van het vergisten van plantaardige reststromen wordt met de wijziging dan ook niet verboden, maar een agrariër dient alle nutriënten op te nemen in de mineralenboekhouding. Als het plantaardige digestaat een aerobe verwerkingstap ondergaat, kan het product alsnog als compost op de markt gebracht worden.

Vraag 8

Hoeveel en welke partijen hebben op de consultatie van bovenstaande regeling gereageerd? Wat is er met de input van deze consultatieronde gebeurd?

Antwoord 8

Er zijn twee partijen die gereageerd hebben op de wijziging van de definitie van compost. Hierop is gereageerd in de nota van toelichting van de wijziging van het Besluit op 29 oktober 2018 (Stb 2018, nr. 400), en waarop aansluitend van 12 november 2018 tot en met 10 december 2018 de nahangprocedure is doorlopen (Kamerstuk 33 037, nr. 327).

Vraag 9

Waarom kan er geen vloeibare compost kan zijn? Op basis van welk artikel in het Meststoffenbesluit wordt tot deze conclusie gekomen? Deelt u de mening dat het vreemd is dat dit uitgangspunt gehuldigd wordt omdat er geen eisen worden gesteld in datzelfde Meststoffenbesluit ten aanzien van het droge stof gehalte en alleen minimale eisen gesteld worden aan het organische stof gehalte?

Antwoord 9

Het punt dat in deze vraag aangestipt wordt, is juist de reden geweest tot deze wijziging. Tot 1 januari 2019 bestond de mogelijkheid om vloeibare compost uit een anaeroob proces te produceren. Dit gaf verwarring in de markt, zoals ook is toegelicht in de beantwoording van vraag 7. Ook de handhavingsdiensten hebben aangegeven moeite te hebben met het onderscheid tussen vloeibaar digestaat uit verschillende vergistingsinstallaties. Daarom is het proces beter omschreven en wordt er gesproken over niet-verpompbaar, wat enige flexibiliteit geeft in de verdere uitvoering.

Vraag 10

Bent u voornemens om op zeer korte termijn naar het plantaardig digestaat te kijken omdat het gebruik bijdraagt aan de kringlooplandbouw en het plantaardig digestaat geen nadelig milieueffect kent (bijv. CO2)? Zo nee, waarom wilt u hier niet naar kijken?

Antwoord 10

Ja, in de uitwerking van de op handen zijnde Europese Meststoffenverordening wordt een aparte categorie digestaat van plantaardige reststromen benoemd. De huidige Meststoffenwet kent geen onderscheid tussen plantaardig digestaat en digestaat van covergisting. Ik wil bezien of het nieuwe kader van de Meststoffenverordening ook mogelijkheden biedt voor de Meststoffenwet. Ik zal dit meenemen in het proces van herbezinning van het mestbeleid.

Vraag 11

Bent u bekend met het feit dat sectorpartijen in reactie op een consultatiedocument hiernaar gevraagd hebben, maar nog geen inhoudelijke reactie hebben ontvangen? Waarom is dit niet opgepakt? Bent u bereid met deze partijen voor het einde van het jaar in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 11

Deze wijziging van het besluit is geconsulteerd via www.internetconsultatie.nl in de periode van 24 april tot en met 22 mei 2018. Op de voorgestelde wijziging in de definitie van compost is geen reactie binnengekomen die ziet op het al dan niet vloeibaar zijn van compost.

Vraag 12

Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden?

Antwoord 12

Ja.


X Noot
1

Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5

Naar boven