Vragen van het lid Voortman (GroenLinks) aan de minister voor Wonen en Rijksdienst over de op 11 juni 2013 aangenomen resolutie over sociale huisvesting in de Europese Unie (ingezonden 13 juni 2013).

Antwoord van minister Blok (Wonen en Rijksdienst) (ontvangen 27 juni 2013).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de resolutie over sociale huisvesting in de Europese Unie die het Europees Parlement op 11 juni 2013 aannam, waarin wordt benadrukt dat overheden vrij zijn de doelgroep van sociale huisvesting vast te stellen en Europees mededingingsbeleid in geen geval mag worden gebruikt als instrument om diensten van algemeen economisch belang te ondermijnen?1

Antwoord 1

Ik heb kennis genomen van de resolutie.

Vraag 2

Deelt u de zorgen over het feit dat door de geldende inkomensgrens voor sociale huisvesting van 34.229 euro, huishoudens met een inkomen net daarboven in veel gemeenten nog steeds moeilijk aan betaalbare woonruimte kunnen komen, ondanks de 10% toewijzingsruimte aan huishoudens met een inkomen tot maximaal 38.000 euro?

Antwoord 2

Vorig jaar heeft het Planbureau voor de Leefomgeving een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de staatssteunregeling voor de middeninkomensgroepen op de woningmarkt. In mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Voortman2 over deze studie en de brief van mijn ambtsvoorganger over dat onderzoek heb ik toen aangegeven:

«(...) Zoals ook in de brief van minister Spies aan de Tweede Kamer (TK 32 847, nr. 34) is aangegeven is de wachttijd voor huishoudens met een inkomen onder de € 34.000,– echter met 20% gedaald. Huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen komen dus eerder in aanmerking voor een sociale huurwoning. Voor huishoudens met een inkomen tussen de € 33.000,– en € 38.000,– neemt die toe van 2,1 naar 3,2 jaar, voor huishoudens met een inkomen tussen € 38.000,– en € 43.000,– van 2,0 naar 2,7 jaar (...)»

De wachttijd voor hogere inkomens neemt dus weliswaar toe maar hogere inkomens hebben nog steeds toegang tot de sociale huursector. Voor huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen neemt de wachttijd juist af.

Vraag 3

Deelt u de inschatting dat Nederland zelf kan besluiten tot meer flexibiliteit in het toewijzen van sociale huurwoningen aan middeninkomens en dat het besluit van de Europese Commissie van 2009 onnodig gedetailleerde afspraken maakt over de doelgroep van de Nederlandse sociale woningmarkt?

Antwoord 3

In eerdergenoemde antwoorden op Kamervragen heb ik aangegeven dat het de lidstaten vrij staat om binnen de Europese mededingingsregels de eigen grenzen te bepalen. Specifiek is het volgende aangegeven:

«(...) Woningcorporaties zijn belast met openbare dienstverlening (de zogenoemde dienst van algemeen economisch belang (DAEB)) op het terrein van de sociale huisvesting. De inrichting en afbakening van een dergelijke dienst behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de nationale overheid maar dat neemt niet weg dat de EC heeft getoetst of de gekozen grenzen in overeenstemming zijn met de mededingingsregels. Het kader daarvoor vormde de zogenoemde vrijstellingsbeschikking van de EC. Daarin is opgenomen dat staatssteun uitsluitend kan worden ingezet voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden.

Nederland heeft tegen deze achtergrond met de EC over de grens van de DAEB onderhandeld over de inkomensgrens met als resultaat de grens van € 33.000,– (thans € 34.085,–) die in het EC besluit van 2009 is vastgelegd. (...)»

Ik deel derhalve uw conclusie dat Nederland zelf kan besluiten tot de inrichting van het stelsel. Dit sluit ook aan bij de intenties zoals deze zijn vastgelegd in de resolutie van het Europees Parlement. Ik vind echter niet dat de Europese Commissie in 2009 onnodig gedetailleerde afspraken heeft gemaakt over de doelgroep van de Nederlandse sociale huurwoningmarkt en acht de destijds gemaakte afspraken goed werkbaar.

Vraag 4

Bent u bereid om, in het licht van de steun die het Europees Parlement daarvoor geeft, met de Europese Commissie te overleggen over het verruimen van de doelgroep voor sociale woningbouw? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

De toenmalig minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar brief van 30 oktober 2012 (TK 29 453, 277) verslag gedaan van haar verkenning bij de Europese Commissie (EC) om te komen tot een aanpassing van de inkomensgrens. Ik acht het niet noodzakelijk daarover opnieuw met de EC te overleggen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, leidt de inkomensgrens ertoe dat de wachttijd voor sociale huurwoningen voor huishoudens die tot de doelgroep behoren is afgenomen.

De benodigde aanpassingen in de wetgeving als gevolg van het besluit van de Europese Commissie van 15 december 2009 zijn vastgelegd in een tijdelijke regeling3 en worden verder op wetsniveau vormgegeven door middel van het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (wetsvoorstel 32 769).


X Noot
2

Kamervragen (aanhangsel) 2012–2103, 597

X Noot
3

de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting

Naar boven