Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de staatssecretaris van Financiën over de vrijwilligersvergoeding (ingezonden 2 maart 2012).

Antwoord van staatssecretaris Weekers (Financiën) (ontvangen 3 mei 2012). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1945.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Arnhem1, waarin de rechter heeft bepaald dat een aan een ANBI2 teruggeschonken vrijwilligersvergoeding aftrekbaar is, en dat het niet van belang is of de ANBI over voldoende liquide middelen beschikte om de vrijwilligersvergoeding uit te betalen?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat alle bezwaren tegen aanslagen waarin de teruggeschonken vrijwilligersvergoeding opgevoerd werd als aftrekpost en die zijn afgewezen op basis van het feit dat de ANBI niet over voldoende liquide middelen beschikte, nu alsnog ambtshalve dienen te worden toegekend?

Antwoord 2

Nee.

Vraag 3

Indien u niet bereid bent tot ambtshalve toekenning van die bezwaren, hoe gaat u dan alle mensen, wiens bezwaar is afgewezen, in de gelegenheid stellen om op een eenvoudige en laagdrempelige manier kennis te nemen van het feit dat zij wederom bezwaar kunnen indienen?

Antwoord 3

Er is geen sprake van een mogelijkheid om wederom bezwaar te kunnen indienen.

Een belastingplichtige kan slechts één bezwaarschrift indienen tegen een aanslag. Wel kan hij tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gaan, als de termijn daarvoor nog niet is verstreken. Deze mogelijkheid is op de uitspraak vermeld.

Overigens is het niet zo dat ik mij verenig met het oordeel van de Rechtbank Arnhem in haar uitspraak van 21 februari 2012. Tegen die uitspraak zou de inspecteur in beginsel hoger beroep hebben ingesteld, ware het niet dat hij ter zitting van de rechtbank al heeft meegedeeld dat het beroep van de belanghebbende op de meerderheidsregel slaagt (de rechtbank heeft dat verwoord in onderdeel 3 van de uitspraak). De inspecteur heeft daaraan gevolg gegeven en de aanslag direct na de uitspraak verminderd, zodat hij daarmee de mogelijkheid van hoger beroep in processuele zin heeft geblokkeerd. Dat neemt echter niet weg dat ik deze uitspraak van de rechtbank inhoudelijk niet zal volgen. Ik houd uitdrukkelijk vast aan mijn tot op heden gevoerde beleid3. Zou bij de beoordeling van de giftenaftrek geen acht mogen worden geslagen op de financiële mogelijkheden van de instelling om een toegezegde vergoeding daadwerkelijk te kunnen uitbetalen, dan wordt de deur opengezet naar allerlei opzetjes waarin de kern van de giftenregeling, de vrijgevigheid, wordt ondermijnd. Ik merk bovendien op dat een eerdere uitspraak van de Rechtbank Arnhem in een vergelijkbare andere zaak wel in overeenstemming is met het destijds geldende beleid (zoals dat met ingang van 1 januari 2012 is opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001). Het gaat hierbij om de in mijn brief van 10 juni 2011 aangehaalde uitspraak van 19 april 20114. Uit die uitspraak blijkt dat de rechter van oordeel is dat van vrijgevigheid geen sprake kan zijn als de ANBI onvoldoende middelen heeft om de toegezegde vergoedingen te betalen.


X Noot
1

Rechtbank Arnhem 21 februari 2012, LJN: BV6037, AWB 11/1682.

X Noot
2

ANBI: Algemeen nut beogende instelling.

X Noot
3

Het tot en met 2011 geldende beleid inzake teruggeschonken vrijwilligersvergoedingen heb ik aan uw Kamer uiteengezet in (onder andere) mijn brieven van 11 januari 2011 (Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel 1039), 10 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 31 066, nr. 105), 8 juli 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 31 066, nr. 108) en 29 november 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 31 066, nr. 115). Met ingang van 1 januari 2012 is dit beleid ter verduidelijking in de wet vastgelegd.

X Noot
4

Rechtbank Arnhem 19 april 2011, AWB 10/1107 en 10/1979, LJN: BQ4394.

Naar boven