Regeling van de Minister van Financiën tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Wft en de Vrijstellingsregeling Wft in verband met wijzigingen in de Wet op het financieel toezicht naar aanleiding van de implementatie van de richtlijn consumentenkrediet en de herziene richtlijn beleggingsinstellingen

23 september 2011

Nr. FM/2011/9600 M

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 2:64, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht en artikel 1 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. De definities van ‘consumptief krediet’ en ‘doorlopend krediet’ vervallen.

2°. In de definitie van ‘hypothecair krediet’ wordt de zinsnede ‘artikel 1, onderdeel n,’ vervangen door: artikel 1.

2. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

B

Hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. BEREKENING VAN HET EFFECTIEF KREDIETVERGOEDINGSPERCENTAGE VOOR HYPOTHECAIR KREDIET

Artikel 2 Bepalingen ter uitvoering van artikel 1 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft
  • 1. Bij de berekening van het effectief kredietvergoedingspercentage voor hypothecair krediet wordt ervan uitgegaan dat:

    • a. de overeenkomst inzake krediet overeenkomstig de bij het aangaan daarvan vastgestelde hoogte van de termijnbedragen en lengte en aantal van de betalingstermijnen wordt afgewikkeld; en

    • b. de kredietvergoeding gedurende de looptijd van de overeenkomst gelijk blijft, tenzij bij het aangaan van de overeenkomst is vastgesteld wanneer de kredietvergoeding zal wijzigen en wat de hoogte van de kredietvergoeding door die wijziging zal worden.

Artikel 3

Het effectief kredietvergoedingspercentage wordt afgerond op één decimaal. Indien de tweede decimaal vijf of meer bedraagt, vindt afronding naar boven plaats. In de overige gevallen vindt afronding naar beneden plaats.

Artikel 4
  • 1. Voor overeenkomsten inzake hypothecair krediet wordt het effectief kredietvergoedingspercentage berekend als volgt:

    p = [1 + im)m – 1] • 100,

    waarbij de waarde van im wordt berekend met de volgende formule:

    In deze formules is:

    p: het effectief kredietvergoedingspercentage;

    im: het honderdste deel van het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn;

    m: het aantal betalingstermijnen per jaar;

    K: de kredietsom;

    A: de kosten die de aanbieder van hypothecair krediet bij het afsluiten van de overeenkomst inzake hypothecair krediet in rekening brengt;

    t: het volgnummer van de onderscheidenlijke termijnbedragen en van de onderscheidenlijke betalingstermijnen;

    n: de economische looptijd, berekend over maximaal dertig jaren, uitgedrukt in het aantal betalingstermijnen;

    Tt: het termijnbedrag met volgnummer t; en

    Rn: de (eventuele) (restant-)schuld aan het eind van de economische looptijd of, indien de looptijd langer is dan dertig jaren, na dertig jaren.

  • 2. Indien de termijnbedragen aan het begin van elke betalingstermijn worden betaald, wordt K in de formule in het eerste lid (K –T(1)), en wordt n in de formule in het eerst lid (n – 1).

C

In artikel 10, tweede lid, wordt ‘4:49, vijfde lid’ vervangen door ‘4:49, zesde lid’ en wordt ‘4:51, vijfde lid’ vervangen door: 4:51, zesde lid.

ARTIKEL II

De Vrijstellingsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1a, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘in de bijlage bij de richtlijn bedoelde betaaldiensten’ vervangen door: bijlage bij de richtlijn betaaldiensten.

B

In artikel 3a, onderdeel b, wordt ‘effectief kredietvergoedingspercentage’ vervangen door: jaarlijks kostenpercentage.

C

Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3b

Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:

  • a. betaaldienstverleners die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 2:3b van de wet verleende vergunning hebben, voorzover zij in Nederland uitsluitend krediet aanbieden in verband met betaaldiensten als bedoeld in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 40b van het Besluit prudentiële regels Wft; en

  • b. betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben, voorzover zij in Nederland uitsluitend krediet in verband met betaaldiensten als bedoeld in de punten 4, 5, en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten aanbieden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 16, derde lid, van de richtlijn betaaldiensten.

D

In artikel 5a, onderdeel b, wordt ‘effectief kredietvergoedingspercentage’ vervangen door: jaarlijks kostenpercentage.

E

In artikel 6a, onderdeel b, wordt ‘effectief kredietvergoedingspercentage’ vervangen door: jaarlijks kostenpercentage.

F

In artikel 39a, onderdeel b, wordt ‘effectief kredietvergoedingspercentage’ vervangen door: jaarlijks kostenpercentage.

G

In artikel 42 vervalt de zinsnede ‘, onderdeel d,’.

ARTIKEL III

  • 1. Deze regeling, met uitzondering van artikel I, onderdeel C, treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 2 juni 2011.

  • 2. Artikel I, onderdeel C, treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 22 juli 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling voorziet in aanpassing van de Uitvoeringsregeling Wft en de Vrijstellingsregeling Wft. De wijzigingen in de Uitvoeringsregeling Wft en de Vrijstellingsregeling Wft hangen samen met de wijzigingen in de Wet op het financieel toezicht (Wft) naar aanleiding van de implementatie van de richtlijn consumentenkrediet1 en de herziene richtlijn beleggingsinstellingen.2 De wijzigingen houden voornamelijk verband met het vervallen van de definitie van ‘effectief kredietvergoedingspercentage’ in de Wft bij de inwerkingtreding van de Wet van 19 mei 2011 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66) (Stb. 2011, 246) en de introductie van de definitie van jaarlijks kostenpercentage in artikel 1 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo) bij besluit van 25 mei 2011.3

Verder zijn in de Vrijstellingsregeling Wft betaaldienstverleners die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een vergunning hebben en uitsluitend krediet aanbieden in verband met een betaaldienst onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanbieden van krediet. De voorwaarden voor een vergunning voor het aanbieden van krediet zijn namelijk vergelijkbaar met de voorwaarden voor een vergunning voor het verlenen van betaaldiensten.

Artikelsgewijs

Artikel I

A en B

De wijzigingen in de onderdelen A en B hangen samen met het vervallen van de definitie van ‘effectief kredietvergoedingspercentage’ in de Wft en de introductie van de definitie van jaarlijks kostenpercentage in het Bgfo (zie ook de algemene toelichting). De berekening van het effectief kredietvergoedingspercentage voor consumptief krediet is dan ook vervangen door de berekening van het jaarlijks kostenpercentage voor consumptief krediet. De berekening van het jaarlijks kostenpercentage voor consumptief krediet is opgenomen in het Bgfo. Daarom kan de berekening van het effectief kredietvergoedingspercentage (paragraaf 2.2.) voor consumptief krediet in de Uitvoeringsregeling Wft vervallen.

Onder de definitie van jaarlijks kostenpercentage valt ook de bij de uitvoering van een overeenkomst inzake hypothecair krediet overeenkomstig de betalingsregeling aan de consument in rekening te brengen effectieve kredietvergoeding, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het uitstaand saldo, berekend op bij ministeriële regeling vast te stellen wijze (zie de definitie van jaarlijks kostenpercentage in artikel 1 van het Bgfo). De berekening van het effectief kredietvergoedingspercentage voor hypothecair krediet is dan ook in de Uitvoeringsregeling Wft gehandhaafd (zie hoofdstuk 2).

C

Bij de implementatie van de herziene richtlijn beleggingsinstellingen zijn de leden van de artikelen 4:49 en 4:51 vernummerd. Artikel 10 is daarom aangepast.

Artikel II

A

Dit betreft een redactionele verbetering. Uit het oorspronkelijke artikel 1a, eerste lid, onderdeel a, bleek niet duidelijk bij welke richtlijn de bijlage was opgenomen.

B

Deze wijziging hangt samen met het vervallen van de definitie van effectief kredietvergoedingspercentage in de Wft en de introductie van de definitie van jaarlijks kostenpercentage in het Bgfo (zie de toelichting bij Artikel I (onderdelen A en B).

C

Artikel 3b bevat de vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 2:60, eerste lid, van de wet voor betaaldienstverleners.

Onderdeel a regelt de vrijstelling voor betaaldienstverleners met zetel in Nederland. De voorwaarden voor een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener op grond van artikel 2:3b van de wet zijn vergelijkbaar met de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning voor het aanbieden van krediet op grond van artikel 2:60, eerste lid, van de wet. Dit is de reden dat betaaldienstverleners die op grond van artikel 2:3b van de wet een vergunning hebben, zijn vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 2:60, eerste lid, van de wet indien wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden. Betaaldienstverleners die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 2:3b van de wet verleende vergunning hebben, zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het aanbieden van krediet voorzover zij in Nederland uitsluitend krediet aanbieden in verband met de bedoelde betaaldiensten in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten4 mits is voldaan aan de onderstaande voorwaarden (artikel 40b van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr)):

  • a. het krediet een aanvullend krediet is en uitsluitend wordt verstrekt in verband met de uitvoering van een betalingstransactie;

  • b. het krediet dat is verstrekt in verband met een betaaldienst die is verleend door middel van dienstverrichting naar een andere lidstaat of vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat wordt terugbetaald binnen een korte termijn, die in geen geval meer dan twaalf maanden bedraagt;

  • c. het niet wordt verleend uit geldmiddelen die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor het uitvoeren van toekomstige betalingstransacties; en

  • d. het eigen vermogen van de betaalinstelling te allen tijde in redelijke verhouding staat tot het totale bedrag van het verleende krediet.

Uit deze voorwaarden blijkt dat het aanbieden van krediet ondergeschikt dient te zijn aan het verlenen van betaaldiensten.

Onderdeel b regelt de vrijstelling van de vergunningplicht op grond van artikel 2:60, eerste lid, van de wet voor betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben. Een betaaldienstverlener met zetel in een andere lidstaat die een vergunning heeft voor het verlenen van betaaldiensten kan op grond van artikel 2:3e, eerste lid, van de wet werkzaamheden verrichten vanuit een Nederland gelegen bijkantoor dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland. Deze betaaldienstverleners zijn vrijgesteld van artikel 2:60, eerste lid, van de wet indien zij in Nederland uitsluitend krediet in verband met de bedoelde betaaldiensten in de punten 4, 5, en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten aanbieden en tevens voldoen aan de voorwaarden van artikel 16, derde lid, van de richtlijn betaaldiensten. De voorwaarden van artikel 16, derde lid, van de richtlijn betaaldiensten komen overeen met de voorwaarden van artikel 40b van het Bpr.

D, E en F

Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel II, onderdeel B.

Artikel III

De wijzigingen in deze regeling, met uitzondering van Artikel I, onderdeel C, houden verband met de inwerkingtreding van de wet van 19 mei 2011 houdende wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voorconsumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66). Deze wet is op 25 mei 2011 (Stb. 2011, 246) in werking getreden en het daarbij behorende besluit op 2 juni 2011.5 Vanwege de inhoudelijke samenhang werkt deze regeling, met uitzondering van artikel I, onderdeel C, daarom terug tot en met 2 juni 2011.

Artikel I, onderdeel C, houdt verband met de inwerkingtreding van de Wet van 8 juli 2011 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en het Burgerlijk Wetboek ter implementatie van richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (PbEU L 302) (Stb. 2011, 357) en de daarbij behorende uitvoeringsrichtlijnen. Deze wet en het daarbij behorende Besluit implementatie herziene richtlijnbeleggingsinstellingen (Stb. 2011, 358) zijn op 22 juli 2011 in werking getreden. Artikel I, onderdeel C, werkt daarom terug tot en met 22 juli 2011.

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.


X Noot
1

Richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133).

X Noot
2

Richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (herschikking) (PbEU L 302).

X Noot
3

Besluit van 25 mei 2011, houdende wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit kredietvergoeding in verband met implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66) (Stb. 2011, 247).

X Noot
4

Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319).

X Noot
5

Besluit van 25 mei 2011, houdende wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit kredietvergoeding in verband met implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66) (Stb. 2011, 247).

Naar boven