39 (2007) Nr. 2

A. TITEL

Verdrag betreffende werk in de visserijsector;

(met Bijlagen)

Genève, 14 juni 2007

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Verdrag, met Bijlagen, is geplaatst in Trb. 2011, 152.

In Trb. 2011, 152 dient in de Engelse tekst een correctie te worden aangebracht.

Op blz. 15, in de titel van DEEL V, dient het woord „ACCOMODATION” te worden vervangen door „ACCOMMODATION”.


C. VERTALING


Verdrag betreffende werk in de visserijsector

De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,

Bijeengeroepen te Genève door de Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en aldaar bijeengekomen in haar zesennegentigste zitting op 30 mei 2007, en

Erkennend dat de globalisering grote gevolgen heeft voor de visserijsector, en

Gelet op de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake de fundamentele beginselen en rechten in verband met werk, 1998, en

Gelet op de fundamentele rechten vervat in de volgende internationale verdragen op het gebied van arbeid: het Verdrag betreffende de gedwongen of verplichte arbeid, 1930 (nr. 29), het Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87), het Verdrag betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98), Verdrag betreffende gelijke beloning, 1951 (nr. 100), het Verdrag betreffende afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (nr. 105), het Verdrag betreffende discriminatie in arbeid en beroep, 1958 (nr. 111), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces, 1973 (nr. 138) en het Verdrag betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182), en

Gelet op de desbetreffende instrumenten van de Internationale Arbeidsorganisatie, met name het Verdrag betreffende arbeidsveiligheid, gezondheid en het arbeidsmilieu (nr. 155) en Aanbeveling (nr. 164), 1981, en het Verdrag betreffende beroepsgezondheidsdiensten (nr. 161) en Aanbeveling (nr. 171), 1985, en

Voorts gelet op het Verdrag betreffende minimum-normen van sociale zekerheid, 1952 (nr. 102) en overwegend dat de bepalingen van artikel 77 van dat verdrag geen beletsel mogen vormen voor de bescherming van vissers door Leden op grond van socialezekerheidsstelsels, en

Erkennend dat de Internationale Arbeidsorganisatie de visserij als een gevaarlijke beroepssector aanmerkt in vergelijking met andere beroepen, en

Voorts gelet op artikel 1, derde lid, van het Verdrag Identiteitsbewijzen Zeevarenden (herzien), 2003 (nr. 185), en

Tevens indachtig het kernmandaat van de Organisatie, dat bestaat uit het bevorderen van fatsoenlijke voorwaarden voor werk, en

Indachtig de noodzaak de rechten van vissers in dit verband te beschermen en te bevorderen, en

In herinnering roepend het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982, en

De noodzaak in aanmerking nemend de volgende door de Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie aangenomen verdragen die in het bijzonder betrekking hebben op de visserijsector te herzien, namelijk het Verdrag betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot de tewerkstelling als visser, 1959 (nr. 112), het Verdrag betreffende het geneeskundig onderzoek van vissers, 1959 (nr. 113), het Verdrag betreffende de arbeidsovereenkomst van vissers, 1959 (nr. 114), het Verdrag betreffende de accommodatie aan boord van vissersschepen, 1966 (nr. 126), teneinde deze te actualiseren en meer van ’s werelds vissers te bereiken, in het bijzonder hen die aan boord van kleinere vaartuigen werken, en

Overwegend dat de doelstelling van dit Verdrag is te waarborgen dat er voor vissers fatsoenlijke voorwaarden voor werk gelden voor werk aan boord van vissersvaartuigen, gebaseerd op minimumeisen voor werk aan boord; voorwaarden voor het verrichten van werk; accommodatie en voeding; bescherming door arbeidsomstandighedenbeleid; medische zorg; en sociale zekerheid, en

Besloten hebbend tot het aannemen van bepaalde voorstellen met betrekking tot werk in de visserijsector, welk onderwerp als vierde punt op de agenda van de zitting voorkomt, en

Vastgesteld hebbend dat deze voorstellen de vorm dienen te krijgen van een internationaal verdrag;

Neemt heden, 14 juni 2007, het volgende verdrag aan, dat kan worden aangehaald als het Verdrag betreffende werk in de visserij, 2007.

DEEL I BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN REIKWIJDTE

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

a. „commerciële visserij”,

alle visserijactiviteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten op rivieren, meren of kanalen, met uitzondering van visserij voor direct levensonderhoud en recreatieve visserij;

b. „bevoegde autoriteit”,

de minister die, het ministerie dat of een andere autoriteit die bevoegd is voorschriften, reglementen of andere instructies met kracht van wet uit te vaardigen en te handhaven met betrekking tot het onderwerp van de desbetreffende bepaling;

c. „overleg”,

overleg tussen de bevoegde autoriteit en de representatieve organisaties van de betrokken werkgevers en werknemers en in het bijzonder de representatieve organisaties van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen en vissers, waar deze bestaan;

d. „scheepsbeheerder van een vissersvaartuig”,

de eigenaar van het vissersvaartuig of een andere organisatie of persoon, zoals de manager, de agent of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het vaartuig van de eigenaar heeft overgenomen en die, door het aanvaarden van die verantwoordelijkheid, ermee heeft ingestemd de taken en verantwoordelijkheden die in overeenstemming met het Verdrag aan scheepsbeheerders van vissersvaartuigen worden opgelegd, te aanvaarden ongeacht het feit of andere organisaties of personen bepaalde taken of verantwoordelijkheden namens de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig vervullen;

e. „visser”,

eenieder die, in enige hoedanigheid, hetzij in dienst is genomen, hetzij op andere wijze is gecontracteerd, hetzij een beroep uitoefent aan boord van een vissersvaartuig, met inbegrip van personen die aan boord werkzaam zijn en daarvoor een aandeel in de besomming ontvangen, maar met uitzondering van loodsen, marinepersoneel, andere personen in vaste dienst van een overheid, aan de wal gestationeerde personen die aan boord van een vissersvaartuig werk verrichten en visserijwaarnemers;

f. „overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers”,

een arbeidsovereenkomst of elke andere overeenkomst, op grond waarvan een visser aan boord van een vissersvaartuig werkt en die diens leef- en werkomstandigheden aan boord regelt;

g. „vissersvaartuig of vaartuig”,

elk schip of elke boot, ongeacht zijn aard en ongeacht de eigendomsvorm, dat of die wordt gebruikt of beoogd wordt voor gebruik bij de commerciële visserij;

h. „brutotonnage”,

de brutotonnage berekend in overeenstemming met de voorschriften inzake tonnagemetingen vervat in Bijlage I bij het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen,1969, of elk instrument tot wijziging of vervanging van dat verdrag;

i. „lengte” (L),

96% van de totale lengte op een waterlijn op 85% van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze laatste lengte groter is. Bij vaartuigen die met stuurlast zijn ontworpen, moet de waterlijn waarop deze lengte gemeten wordt evenwijdig aan de ontwerplastlijn worden genomen;

j. „lengte over alles” (LOA),

de afstand in een rechte lijn evenwijdig aan de ontwerplastlijn tussen het voorste punt van de boeg en het achterste punt van de achtersteven;

k. „wervings- en arbeidsbemiddelingsdienst”,

personen, bedrijven, instellingen, bureaus of andere organisaties in de publieke of private sector, die zich bezighouden met de werving van vissers namens scheepsbeheerders van vissersvaartuigen of de plaatsing van vissers bij scheepsbeheerders van vissersvaartuigen;

l. „schipper”,

de visser die het gezag voert over een vissersvaartuig.

Artikel 2 Reikwijdte
  • 1. Tenzij hierin anders wordt bepaald, is dit Verdrag van toepassing op alle vissers en alle vissersvaartuigen die betrokken zijn bij commerciële visserijactiviteiten.

  • 2. Indien twijfel bestaat omtrent de vraag of een vaartuig zich bezig houdt met commerciële visserij, beslist de bevoegde autoriteit na overleg.

  • 3. Elk Lid kan de bescherming in dit Verdrag voorzien voor vissers werkzaam op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer na overleg geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot vissers werkzaam op kleinere vaartuigen.

Artikel 3
  • 1. Indien de toepassing van het Verdrag leidt tot wezenlijke problemen vanwege de specifieke voorwaarden waaronder werk van de vissers wordt verricht of de activiteiten van de desbetreffende vissersvaartuigen, kan een Lid na overleg de vereisten van dit Verdrag dan wel een of meer bepalingen daarvan uitsluiten:

    • a. vissersvaartuigen betrokken bij visserijactiviteiten op rivieren, meren of kanalen;

    • b. beperkte categorieën vissers of vissersvaartuigen.

  • 2. In het geval van uitsluiting uit hoofde van het voorgaande lid en waar praktisch uitvoerbaar, treft de bevoegde autoriteit waar nodig maatregelen teneinde de vereisten uit hoofde van dit Verdrag geleidelijk uit te breiden tot de desbetreffende categorieën van vissers en vissersvaartuigen.

  • 3. Elk Lid dat dit Verdrag bekrachtigt:

    • a. zal in zijn eerste rapport over de toepassing van dit Verdrag dat wordt ingediend ingevolge artikel 22 van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie:

      • i. de categorieën vissers of vissersvaartuigen vermelden die ingevolge het eerste lid zijn uitgesloten;

      • ii. de redenen voor deze uitsluitingen vermelden, evenals de onderscheiden posities van de representatieve organisaties van de betrokken werkgevers en werknemers en in het bijzonder de representatieve organisaties van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen en vissers, waar deze bestaan; en

      • iii. de maatregelen beschrijven die eventueel genomen zijn om de uitgesloten categorieën gelijkwaardige bescherming te bieden; en

    • b. in volgende rapporten over de toepassing van het Verdrag de maatregelen beschrijven die eventueel zijn genomen in overeenstemming met het tweede lid.

Artikel 4
  • 1. Indien een Lid niet onmiddellijk in staat is alle in dit Verdrag voorziene maatregelen te implementeren vanwege wezenlijke, bijzondere problemen ten gevolge van onvoldoende ontwikkelde infrastructuur of instellingen, kan het Lid, in overeenstemming met een in overleg opgesteld plan, een deel of alle van de volgende bepalingen geleidelijk implementeren:

    • a. artikel 10, eerste lid;

    • b. artikel 10, derde lid, voor zover het van toepassing is op vaartuigen die gedurende langer dan drie dagen op zee blijven;

    • c. artikel 15;

    • d. artikel 20;

    • e. artikel 33; en

    • f. artikel 38.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op vissersvaartuigen:

    • a. met een lengte van 24 meter of meer; of

    • b. die langer dan zeven dagen op zee blijven; of

    • c. die normaliter meer dan 200 zeemijlen uit de kustlijn van de vlaggenstaat of buiten de buitengrens van zijn continentaal plat varen, naargelang welke afstand van de kustlijn het grootst is; of

    • d. die aan havenstaatcontroles als voorzien in artikel 43 van dit Verdrag worden onderworpen, behalve wanneer havenstaatcontrole plaatsvindt na een situatie van overmacht,

      en evenmin op vissers die op dergelijke vaartuigen werken.

  • 3. Elk Lid dat gebruikmaakt van de in het eerste lid geboden mogelijkheid:

    • a. zal in zijn eerste rapport over de toepassing van dit Verdrag dat wordt ingediend op grond van artikel 22 van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie:

      • i. de bepalingen van het Verdrag vermelden die geleidelijk zullen worden geïmplementeerd;

      • ii. de redenen vermelden, evenals de onderscheiden posities van de representatieve organisaties van de betrokken werkgevers en werknemers en in het bijzonder de representatieve organisaties van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen en vissers, waar deze bestaan; en

      • iii. de plannen voor de geleidelijke implementatie beschrijven; en

    • b. zal in de volgende rapporten over de toepassing van dit Verdrag de maatregelen beschrijven die zijn genomen teneinde gevolg te geven aan alle bepalingen van het Verdrag.

Artikel 5
  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag kan de bevoegde autoriteit na overleg beslissen de lengte over alles (LOA) in plaats van de lengte (L) te hanteren als basis voor de meting in overeenstemming met de gelijkwaardigheid bij meting, vervat in Bijlage I. Voor de toepassing van de in Bijlage III bij dit Verdrag genoemde paragrafen kan de bevoegde autoriteit na overleg beslissen als basis voor de meting de brutotonnage met inachtneming van de gelijkwaardigheid bij meting vervat in Bijlage III te hanteren in plaats van de lengte (L) of de lengte over alles (LOA).

  • 2. In de op grond van artikel 22 van het Statuut ingediende rapporten vermeldt het Lid de redenen voor de ingevolge dit artikel genomen beslissing en eventuele uit het overleg voortvloeiende opmerkingen.

DEEL II ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 6 Implementatie
  • 1. Elk Lid implementeert en handhaaft wet- en regelgeving of andere maatregelen die het heeft aangenomen ter nakoming van de verplichtingen op grond van dit Verdrag ten aanzien van vissers en vissersvaartuigen die onder zijn rechtsbevoegdheid vallen. Andere maatregelen kunnen bestaan uit collectieve overeenkomsten, gerechtelijke beslissingen, scheidsrechterlijke uitspraken of andere maatregelen die verenigbaar zijn met de nationale wetgeving en praktijk.

  • 2. Niets in dit Verdrag tast wetten, uitspraken, gewoonten of overeenkomsten tussen scheepsbeheerders van vissersvaartuigen en vissers aan die gunstiger voorwaarden waarborgen dan de voorwaarden voorzien in dit Verdrag.

Artikel 7 Bevoegde autoriteit en coördinatie

Elk Lid:

  • a. wijst de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan; en

  • b. stelt naargelang het geval regelingen vast voor de coördinatie tussen de desbetreffende autoriteiten voor de visserijsector op nationaal en lokaal niveau en omschrijft hun taken en verantwoordelijkheden, daarbij rekening houdend met hun complementariteit, nationale omstandigheden en praktijk.

Artikel 8 Verantwoordelijkheden van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen, schippers en vissers
  • 1. De scheepsbeheerder van vissersvaartuigen draagt de algehele verantwoordelijkheid om te waarborgen dat de schipper beschikt over de nodige middelen en voorzieningen om te voldoen aan de verplichtingen uit dit Verdrag.

  • 2. De schipper is verantwoordelijk voor de veiligheid van de vissers aan boord en de veilige exploitatie van het vaartuig, met inbegrip van maar niet beperkt tot het volgende:

    • a. het zodanig houden van toezicht dat zoveel mogelijk gewaarborgd wordt dat de vissers hun werk onder de voor hun veiligheid en gezondheid beste omstandigheden kunnen verrichten;

    • b. het zodanig geven van leiding aan de vissers dat hun veiligheid en gezondheid worden gerespecteerd, met inbegrip van het voorkomen van vermoeidheid;

    • c. het faciliteren van bewustwordingstrainingen aan boord met betrekking tot arbeidsomstandigheden; en

    • d. het erop toezien dat wordt voldaan aan de maatstaven voor veilige navigatie, wachtdiensten en het bijbehorende goed zeemanschap.

  • 3. De scheepsbeheerder van het vissersvaartuig mag de schipper niet beletten beslissingen te nemen die naar het deskundig oordeel van de schipper nodig zijn voor de veiligheid van het vaartuig, de veilige navigatie en de veilige exploitatie of de veiligheid van de vissers aan boord.

  • 4. De vissers moeten gehoor geven aan de rechtmatige orders van de schipper en voldoen aan de van toepassing zijnde veiligheids- en gezondheidsmaatregelen.

DEEL III MINIMUMEISEN VOOR HET WERKEN AAN BOORD VAN VISSERSVAARTUIGEN

Artikel 9 Minimumleeftijd
  • 1. De minimumleeftijd voor werk aan boord van vissersvaartuigen is 16 jaar. De bevoegde autoriteit kan evenwel een minimumleeftijd van 15 jaar toestaan voor personen die niet langer leerplichtig zijn zoals voorzien in de nationale wetgeving en die een beroepsopleiding volgen in de visserij.

  • 2. De bevoegde autoriteit kan in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk personen van 15 jaar toestemming verlenen gedurende schoolvakanties licht werk te verrichten. In dergelijke gevallen bepaalt de autoriteit na overleg welk werk toegestaan is alsmede de omstandigheden waaronder dat werk verricht mag worden en welke rusttijden vereist zijn.

  • 3. De minimumleeftijd waarop werkzaamheden aan boord van vissersvaartuigen, die vanwege hun aard of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht de gezondheid, veiligheid of de goede zeden van jongeren zouden kunnen schaden, mogen worden opgedragen, mag niet lager zijn dan 18 jaar.

  • 4. De soorten werkzaamheden waarop het derde lid van dit artikel van toepassing is worden vastgesteld aan de hand van de nationale wet- en regelgeving of na overleg door de bevoegde autoriteit, waarbij de desbetreffende risico’s en de toepasselijke internationale maatstaven in aanmerking worden genomen.

  • 5. Voor het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid van dit artikel, vanaf de leeftijd van 16 jaar kan krachtens de nationale wet- of regelgeving of na overleg bij besluit van de bevoegde autoriteit, toestemming worden verleend op voorwaarde dat de gezondheid, veiligheid en goede zeden van de betrokken jongeren volledig worden beschermd en dat de betrokken jongeren voldoende specifieke instructie of vakopleiding hebben genoten en een basis veiligheidstraining hebben voltooid voordat zij naar zee gaan.

  • 6. Het aanstellen van vissers jonger dan 18 jaar voor werkzaamheden ’s nachts is verboden. Voor de toepassing van dit artikel wordt „nacht” omschreven in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk. De nacht omvat een periode van ten minste 9 uur die uiterlijk om middernacht aanvangt en niet eerder dan 05.00 uur ’s ochtends eindigt. Op de strikte naleving van de beperking ten aanzien van nachtwerk kan door de bevoegde autoriteit een uitzondering worden gemaakt wanneer:

    • a. de effectieve opleiding van de betrokken vissers, in overeenstemming met vastgestelde programma’s en schema’s in het gedrang zou komen; of

    • b. de specifieke aard van de taak of een erkend opleidingsprogramma met zich meebrengt dat de vissers op wie de uitzondering van toepassing is ’s nachts taken verrichten en de autoriteit na overleg vaststelt dat het werk niet nadelig voor hun gezondheid of welzijn zal zijn.

  • 7. Niets in dit artikel tast de verplichtingen aan die Leden hebben aanvaard bij het bekrachtigen van een ander internationaal arbeidsverdrag.

Artikel 10 Geneeskundig onderzoek
  • 1. Vissers werken niet aan boord van vissersvaartuigen zonder een geldige geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat zij medisch gezien in staat zijn hun taken te verrichten.

  • 2. De bevoegde autoriteit kan na overleg vrijstelling verlenen van de toepassing van het eerste lid van dit artikel, daarbij rekening houdend met de veiligheid en gezondheid van vissers, de lengte van het vaartuig, de beschikbaarheid van medische hulp en evacuatie, de duur van de reis, het vaargebied en het soort visserijactiviteiten.

  • 3. De vrijstellingen, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, zijn niet van toepassing op vissers die werkzaam zijn op vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer of die gewoonlijk langer dan drie dagen op zee blijven. In urgente gevallen kan de bevoegde autoriteit toestaan dat een visser op een dergelijk vaartuig werkt gedurende een omschreven beperkte periode totdat een geneeskundige verklaring kan worden verkregen, op voorwaarde dat de visser beschikt over een verlopen geneeskundige verklaring van recente datum.

Artikel 11

Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan inzake:

  • a. de aard van geneeskundige onderzoeken;

  • b. de vorm en inhoud van geneeskundige verklaringen;

  • c. de afgifte van de geneeskundige verklaring door een bevoegde arts of, in het geval van een verklaring die uitsluitend op het gezichtsvermogen betrekking heeft, door een persoon die door de bevoegde autoriteit wordt erkend als zijnde bevoegd tot afgifte van een dergelijke verklaring; deze personen moeten wat betreft hun professioneel oordeel volledig onafhankelijk zijn;

  • d. de frequentie van geneeskundige onderzoeken en de geldigheidsduur van geneeskundige verklaringen;

  • e. het recht op nader onderzoek door een tweede onafhankelijke arts indien een geneeskundige verklaring geweigerd is of er beperkingen zijn opgelegd ten aanzien van het werk dat iemand mag verrichten; en

  • f. andere relevante vereisten.

Artikel 12

In aanvulling op de vereisten vervat in artikel 10 en artikel 11 geldt voor vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer of vissersvaartuigen die gewoonlijk langer dan drie dagen op zee blijven het volgende:

  • 1. In de geneeskundige verklaring van een visser wordt ten minste vermeld dat:

    • a. het gehoor- en gezichtsvermogen van de desbetreffende visser voldoende zijn voor diens taken op het vaartuig; en

    • b. de visser niet lijdt aan een medische aandoening die mogelijk wordt verergerd door werk op zee of de visser mogelijk ongeschikt maakt voor dergelijk werk of de veiligheid of gezondheid van andere opvarenden in gevaar kan brengen.

  • 2. De geneeskundige verklaring geldt voor een tijdvak van ten hoogste twee jaar, tenzij de visser jonger is dan 18 jaar, in welk geval de geldigheidsduur ten hoogste een jaar bedraagt.

  • 3. Indien de geldigheidsduur van een verklaring verstrijkt tijdens een reis, blijft deze geldig tot het eind van die reis.

DEEL IV VOORWAARDEN WAARONDER WERK WORDT VERRICHT

Artikel 13 Bemanning en rusttijden

Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan die scheepsbeheerders van vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen verplichten om te waarborgen dat:

  • a. hun vaartuigen voldoende en veilig zijn bemand voor de veilige navigatie en exploitatie van het vaartuig en onder het gezag staan van een vakbekwame schipper; en

  • b. vissers regelmatig voldoende lange rustperioden krijgen om hun veiligheid en gezondheid te waarborgen.

Artikel 14
  • 1. In aanvulling op de vereisten vervat in artikel 13 moet de bevoegde autoriteit:

    • a. voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer een minimum bemanningssterkte vaststellen voor de veilige navigatie van het vaartuig en daarbij het vereiste aantal vissers met hun kwalificaties vermelden;

    • b. na overleg voor vissersvaartuigen ongeacht hun grootte die langer dan drie dagen op zee blijven het minimumaantal uren rust voor vissers vaststellen teneinde vermoeidheid te beperken. Het minimumaantal uren rust mag niet minder zijn dan:

      • i. tien uur in elke periode van 24 uur; en

      • ii. 77 uur in elke periode van zeven dagen.

  • 2. De bevoegde autoriteit kan, om een beperkt aantal en omschreven redenen, tijdelijk uitzonderingen toestaan op de in het eerste lid, onderdeel b, van dit artikel vastgestelde grenzen. In dergelijke gevallen dient zij echter te eisen dat de vissers, zo spoedig als uitvoerbaar is, rusttijd ter compensatie krijgen.

  • 3. De bevoegde autoriteit kan na overleg alternatieve eisen vaststellen voor die van het eerste en tweede lid van dit artikel. Dergelijke alternatieve eisen moeten echter in wezenlijke mate gelijkwaardig zijn en mogen de veiligheid en gezondheid van de vissers niet in gevaar brengen.

  • 4. Niets in dit artikel wordt geacht het recht van de schipper van een vaartuig aan te tasten van een visser te verlangen dat hij de nodige uren werk verricht ten behoeve van de onmiddellijke veiligheid van het vaartuig, van de opvarenden of van de vangst, of voor het verlenen van hulp aan op zee in nood verkerende schepen of personen. Dienovereenkomstig kan de schipper het normale schema van rusttijden opschorten en van een visser verlangen dat hij de nodige uren werk verricht totdat de normale situatie is hersteld. Zodra de normale situatie is hersteld, draagt de schipper er zorg voor dat de vissers die tijdens een ingeroosterde rustperiode werk hebben verricht een toereikende rustperiode krijgen.

Artikel 15 Bemanningslijst

Elk vissersvaartuig heeft een bemanningslijst aan boord waarvan een afschrift hetzij voor vertrek van het vaartuig wordt verstrekt aan bevoegde personen aan de wal, hetzij onmiddellijk na vertrek van het vaartuig naar de wal wordt gestuurd. De bevoegde autoriteit bepaalt aan wie en wanneer dergelijke informatie wordt verschaft en voor welk doel, dan wel welke doelen.

Artikel 16 Overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers

Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan:

  • a. die vereisen dat vissers die werken op vaartuigen die onder zijn vlag varen de bescherming genieten van een overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers die voor hen begrijpelijk is en strookt met de bepalingen van dit Verdrag; en

  • b. die omschrijven welke bijzonderheden minimaal in de overeenkomsten tot het verrichten van werk door vissers moeten worden opgenomen in overeenstemming met de bepalingen vervat in Bijlage II.

Artikel 17

Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan betreffende:

  • a. procedures om te waarborgen dat vissers in de gelegenheid zijn hun overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers in te zien en er advies over in te winnen voordat deze wordt gesloten;

  • b. indien van toepassing het bijhouden van het dossier betreffende het werk van de visser krachtens een dergelijke overeenkomst; en

  • c. de middelen voor de beslechting van geschillen ter zake van een overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers.

Artikel 18

De overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers, waarvan een afschrift aan de visser wordt verstrekt, blijft aan boord en moet voor inzage beschikbaar zijn voor de visser en in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk op verzoek voor andere belanghebbenden.

Artikel 19

De artikelen 16 tot en met 18 en Bijlage II zijn niet van toepassing op een scheepsbeheerder van een vissersvaartuig die zijn vaartuig zelf en alleen vaart.

Artikel 20

De scheepsbeheerder van een vissersvaartuig is ervoor verantwoordelijk dat elke visser beschikt over een schriftelijke overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers die is ondertekend door zowel de visser als de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig of door een bevoegde vertegenwoordiger van de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig (of, indien de vissers niet zijn tewerkgesteld of gecontracteerd door de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig, moet de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig bewijs kunnen overleggen van contractuele of soortgelijke regelingen) die voorzien in fatsoenlijke werk- en leefomstandigheden aan boord van het vaartuig zoals vereist uit hoofde van dit Verdrag.

Artikel 21 Repatriëring
  • 1. De Leden moeten waarborgen dat de vissers op vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en buitenlandse havens aandoen recht hebben op repatriëring indien hun overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers is verstreken of op geldige gronden is beëindigd door de visser of de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig, of indien de visser niet langer in staat is de taken te verrichten krachtens de overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers of indien niet van hem verlangd kan worden die onder de desbetreffende omstandigheden te verrichten. Dit geldt ook voor vissers van dat vaartuig die op dezelfde gronden van het vaartuig naar de buitenlandse haven worden overgebracht.

  • 2. De kosten van de repatriëring, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, worden gedragen door de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig, tenzij vastgesteld is dat de visser overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving of andere maatregelen ernstig in gebreke was ten aanzien van de verplichtingen uit zijn of haar overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers.

  • 3. De Leden schrijven middels wet- en regelgeving of andere maatregelen de precieze omstandigheden voor waaronder vissers op wie het eerste lid van dit artikel van toepassing is recht hebben op repatriëring, de maximumduur van de periodes van dienst aan boord, waarna vissers recht hebben op repatriëring en de bestemmingen waarnaar zij mogen worden gerepatrieerd.

  • 4. Indien een scheepsbeheerder van een vissersvaartuig verzuimt zorg te dragen voor de in dit artikel bedoelde repatriëring, moet het Lid onder wiens vlag het vaartuig vaart de repatriëring van de betrokken visser regelen en is het Lid gemachtigd de kosten te verhalen op de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig.

  • 5. De nationale wet- en regelgeving laat onverlet het recht van de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig de kosten van repatriëring op grond van contractuele regelingen te verhalen op derden.

Artikel 22 Werving en arbeidsbemiddeling

Werving van en arbeidsbemiddeling voor vissers

  • 1. Elk Lid dat een publieke wervings- en arbeidsbemiddelingsdienst voor vissers exploiteert, waarborgt dat de dienstverlening deel uitmaakt van of wordt afgestemd met een publieke werkgelegenheidsinstantie voor alle werknemers en werkgevers.

  • 2. Particuliere wervings- en arbeidsbemiddelingsdiensten voor vissers, die actief zijn op het grondgebied van een Lid, doen dat in overeenstemming met een gestandaardiseerd systeem van vergunningen of certificering of andere vorm van regulering, dat slechts na overleg wordt ingesteld, gehandhaafd of aangepast.

  • 3. Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan:

    • a. die wervings- en arbeidsbemiddelingsdiensten verbieden middelen, procedures of lijsten te gebruiken die zijn bedoeld om vissers te verhinderen of te ontmoedigen werk aan te nemen;

    • b. die bepalen dat kosten of andere heffingen voor de werving of bemiddeling van vissers direct of indirect, geheel of gedeeltelijk niet voor rekening van de vissers mogen komen; en

    • c. waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de vergunning, de certificering of een andere machtiging van een particuliere wervings- en arbeidsbemiddelingsdienst kan worden opgeschort of ingetrokken bij inbreuken op de desbetreffende wet- of regelgeving; en de voorwaarden worden omschreven waaronder particuliere wervings- en arbeidsbemiddelingsdiensten kunnen opereren.

Particuliere uitzendbureaus

  • 4. Een Lid dat het Verdrag betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling, 1997 (nr. 181) heeft bekrachtigd, kan bepaalde verantwoordelijkheden die voortvloeien uit dit Verdrag toekennen aan particuliere uitzendbureaus die de in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van dat verdrag bedoelde diensten verlenen. De onderscheiden verantwoordelijkheden van dergelijke particuliere uitzendbureaus en van de scheepsbeheerders van vissersvaartuigen, die optreden als „inlener” voor de toepassing van dat verdrag worden vastgesteld en toegekend zoals voorzien in artikel 12 van dat verdrag. Deze Leden nemen wet- en regelgeving of andere maatregelen aan om te waarborgen dat de toekenning van de onderscheiden verantwoordelijkheden of verplichtingen uit hoofde van dit verdrag aan de particuliere uitzendbureaus die deze diensten verlenen en aan de „inlener” uit hoofde van dit Verdrag vissers niet belet een retentierecht op het vissersvaartuig uit te oefenen.

  • 5. Onverminderd de bepalingen van het vierde lid is de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig aansprakelijk indien het particuliere uitzendbureau verzuimt zijn verplichtingen jegens een visser na te komen, voor wie in het kader van het Verdrag betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling, 1997 (nr. 181) de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig de „inlener” is.

  • 6. Niets in dit Verdrag wordt geacht een Lid de verplichting op te leggen de exploitatie van particuliere uitzendbureaus, als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, voor zijn visserij toe te staan.

Artikel 23 Betaling aan vissers

Elk Lid neemt na overleg wet- en regelgeving of andere maatregelen aan waarin bepaald wordt dat vissers die loon ontvangen verzekerd moeten zijn van een maandelijkse of andere periodieke betaling.

Artikel 24

Elk Lid vereist dat aan alle vissers werkzaam aan boord van vissersvaartuigen de mogelijkheid moet worden geboden om de ontvangen betalingen, met inbegrip van voorschotten, zonder kosten geheel of gedeeltelijk naar hun familie over te maken.

DEEL V ACCOMMODATIE EN VOEDING

Artikel 25

Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan voor vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen ter zake van accommodatie, voeding en drinkwater aan boord.

Artikel 26

Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan die voorschrijven dat de accommodatie aan boord van vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen van voldoende afmeting en kwaliteit moet zijn en voldoende zijn toegerust voor de activiteiten van het vaartuig en de tijd die vissers aan boord verblijven. Dergelijke maatregelen betreffen, indien toepasselijk, de volgende kwesties:

  • a. goedkeuring van plannen voor de bouw of aanpassing van vissersvaartuigen ten aanzien van de accommodatie;

  • b. onderhoud van accommodatie en kombuizen waarbij naar behoren rekening gehouden wordt met hygiënische en in het algemeen veilige, gezonde en comfortabele omstandigheden;

  • c. ventilatie, verwarming, koeling en verlichting;

  • d. matiging van lawaai en overmatige trillingen;

  • e. locatie, afmetingen, constructiemateriaal, inrichting en uitrusting van slaapvertrekken, eetvertrekken en andere accommodatieruimten;

  • f. sanitaire voorzieningen, met inbegrip van toiletten en wasfaciliteiten, en levering van voldoende warm en koud water; en

  • g. procedures voor reacties op klachten over accommodatie die niet voldoet aan de vereisten van dit Verdrag.

Artikel 27

Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan die voorschrijven dat:

  • a. de voedingswaarde, kwaliteit en kwantiteit van de aan boord aanwezige en aangeboden voeding voldoende moeten zijn;

  • b. de kwaliteit en kwantiteit van het drinkwater voldoende moeten zijn; en

  • c. de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig voeding en water kosteloos aan de vissers moet verstrekken. In overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving kunnen de kosten evenwel als exploitatiekosten worden ingehouden, indien de collectieve overeenkomst die op een deelloonsysteem van toepassing is of de overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers daarin voorziet.

Artikel 28
  • 1. De wet- en regelgeving of andere door het Lid in overeenstemming met de artikelen 25 tot en met 27 aan te nemen maatregelen moeten volledig uitvoering geven aan Bijlage III betreffende de accommodatie op vissersvaartuigen. Bijlage III kan worden gewijzigd op de wijze voorzien in artikel 45.

  • 2. Een Lid dat niet in de gelegenheid is de bepalingen van Bijlage III te implementeren, kan na overleg in zijn wet- en regelgeving of andere maatregelen bepalingen opnemen die in wezenlijke mate gelijkwaardig zijn aan de bepalingen vervat in Bijlage III, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op artikel 27.

DEEL VI MEDISCHE ZORG, BESCHERMING VAN DE GEZONDHEID EN SOCIALE ZEKERHEID

Artikel 29 Medische zorg

Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan die voorschrijven dat:

  • a. vissersvaartuigen moeten zijn voorzien van geschikte medische apparatuur en medische voorraad voor de activiteiten van het vaartuig, en rekening houdend met het aantal vissers aan boord, het vaargebied en de duur van de reis;

  • b. vissersvaartuigen ten minste één visser aan boord moeten hebben die is gekwalificeerd of is opgeleid voor het verlenen van eerste hulp en andere vormen van medische zorg en beschikt over de benodigde kennis om de medische apparatuur en uitrusting op het desbetreffende vaartuig te gebruiken, rekening houdend met het aantal vissers aan boord, het vaargebied en de duur van de reis;

  • c. de medische apparatuur en voorraad aan boord vergezeld moeten zijn van instructies of andere informatie in een voor de in onderdeel b. bedoelde visser of vissers begrijpelijke taal en vorm;

  • d. de vissersvaartuigen moeten zijn voorzien van middelen voor radio- of satellietcommunicatie met personen of diensten aan de wal die medisch advies kunnen verstrekken, daarbij rekening houdend met het vaargebied en de duur van de reis; en

  • e. vissers recht hebben op medische verzorging aan de wal en het recht hebben bij ernstige verwondingen of ziekte tijdig naar de wal te worden gebracht voor behandeling.

Artikel 30

Voor vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer, rekening houdend met het aantal vissers aan boord, het vaargebied en de duur van de reis, neemt elk Lid wet- en regelgeving of andere maatregelen aan, die voorschrijven dat:

  • a. de bevoegde autoriteit voorschrijft welke medische apparatuur en medische voorraad aan boord moeten zijn;

  • b. de medische apparatuur en medische voorraad aan boord naar behoren moeten worden onderhouden en aangevuld en met regelmatige door de bevoegde autoriteit vastgestelde tussenpozen naar behoren moeten worden geïnspecteerd door verantwoordelijke personen die daarvoor door de bevoegde autoriteit zijn aangewezen of goedgekeurd;

  • c. de vaartuigen een door de bevoegde autoriteit aangenomen of goedgekeurd medisch handboek of de meest recente editie van de International Medical Guide for Ships (Internationale medische handleiding voor schepen) aan boord moeten hebben;

  • d. de vaartuigen toegang moeten hebben tot een vooraf opgezet systeem voor medisch advies voor schepen op zee via radio- of satellietcommunicatie, met inbegrip van advies van specialisten, dat te allen tijde beschikbaar is;

  • e. de vaartuigen een overzicht van radio- of satellietstations aan boord moeten hebben via welke medisch advies kan worden ingewonnen; en

  • f. voor zover in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk van het Lid, kosteloos medische zorg aan de visser wordt verleend terwijl deze zich aan boord van het vaartuig of in een buitenlandse haven bevindt.

Artikel 31 Arbeidsomstandigheden en ongevallenpreventie aan boord

Elk Lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan met betrekking tot:

  • a. de preventie van arbeidsongevallen, beroepsziekten en werkgerelateerde risico’s aan boord van vissersvaartuigen, met inbegrip van risicobeoordeling en -beheersing, training en instructie aan boord van vissers;

  • b. de training voor vissers in het hanteren van de soorten vistuig die zij zullen gebruiken en in de kennis van de visserijactiviteiten waarbij zij betrokken zullen zijn;

  • c. de verplichtingen van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen, vissers en andere belanghebbenden, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de veiligheid en gezondheid van vissers jonger dan 18 jaar;

  • d. het melden en onderzoeken van ongevallen aan boord van vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen; en

  • e. het opzetten van gezamenlijke comités inzake arbeidsomstandigheden, of na overleg, van andere geschikte gremia.

Artikel 32
  • 1. De vereisten van dit artikel zijn van toepassing op vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer die gewoonlijk langer dan drie dagen op zee blijven en na overleg op andere vaartuigen, rekening houdend met het aantal vissers aan boord, het vaargebied en de duur van de reis.

  • 2. De bevoegde autoriteit:

    • a. vereist na overleg dat de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten en de praktijk, boordprocedures vaststelt voor de preventie van arbeidsongevallen, werkgerelateerd letsel en beroepsziekten, rekening houdend met de specifieke gevaren en risico’s op het desbetreffende vissersvaartuig; en

    • b. vereist dat scheepsbeheerders van vissersvaartuigen, schippers, vissers en andere belanghebbenden voldoende en passende begeleiding, trainingsmateriaal of andere relevante informatie ontvangen ten behoeve van het beoordelen en beheersen van risico’s voor de veiligheid en gezondheid aan boord van vissersvaartuigen.

  • 3. Scheepsbeheerders van vissersvaartuigen:

    • a. waarborgen dat elke visser aan boord geschikte persoonlijke beschermende kleding en uitrusting ontvangt;

    • b. waarborgen dat elke visser aan boord een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde basisveiligheidstraining heeft gevolgd; de bevoegde autoriteit kan schriftelijk vrijstelling van dit vereiste verlenen aan vissers die hebben aangetoond over gelijkwaardige kennis en ervaring te beschikken; en

    • c. waarborgen dat vissers voldoende en redelijk bekend zijn gemaakt met de uitrusting en de bediening ervan, met inbegrip van de relevante veiligheidsmaatregelen voordat zij de uitrusting gaan gebruiken of deelnemen aan de desbetreffende activiteiten.

Artikel 33

De risico’s in verband met de visserij moeten worden beoordeeld, afhankelijk van het geval, met medewerking van de vissers of hun vertegenwoordigers.

Artikel 34 Sociale zekerheid

Elk Lid waarborgt dat vissers die gewoonlijk op zijn grondgebied wonen en, voor zover voorzien in zijn nationale wetgeving, hun gezinsleden recht hebben op socialezekerheidsbescherming onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de voorwaarden die van toepassing zijn op andere werkenden, met inbegrip van werknemers en zelfstandigen die gewoonlijk wonen op zijn grondgebied.

Artikel 35

Elk Lid verplicht zich overeenkomstig zijn nationale omstandigheden maatregelen te nemen om geleidelijk volledige socialezekerheidsbescherming te bewerkstelligen voor alle vissers die gewoonlijk wonen op zijn grondgebied.

Artikel 36

De Leden werken door middel van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of andere regelingen in overeenstemming met hun nationale wet- en regelgeving of praktijk samen:

  • a. om geleidelijk volledige socialezekerheidsbescherming voor vissers te bewerkstelligen, daarbij rekening houdend met het beginsel van gelijke behandeling ongeacht nationaliteit; en

  • b. om de instandhouding van socialezekerheidsrechten te waarborgen die door alle vissers zijn of worden verworven, ongeacht hun woonplaats.

Artikel 37

Onverminderd de toewijzing van verantwoordelijkheden in de artikelen 34, 35 en 36, mogen Leden, door middel van bilaterale en multilaterale overeenkomsten en door middel van bepalingen, aangenomen in het kader van regionale organisaties voor economische integratie, andere regels aannemen inzake de socialezekerheidswetgeving die op vissers van toepassing is.

Artikel 38 Bescherming in geval van werkgerelateerd(e) ziekte, letsel of overlijden
  • 1. Elk Lid treft in overeenstemming met zijn nationale wet- en regelgeving of praktijk maatregelen voor dekking van vissers in geval van werkgerelateerd(e) ziekte, letsel of overlijden.

  • 2. Bij letsel ten gevolge van een arbeidsongeval of beroepsziekte dient de visser toegang te hebben tot:

    • a. geschikte medische zorg; en

    • b. de bijbehorende schadeloosstelling in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving.

  • 3. Rekening houdend met de kenmerken van de visserij kan de bescherming bedoeld in het eerste lid van dit artikel worden gewaarborgd door middel van:

    • a. een systeem voor de aansprakelijkheid van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen; of

    • b. verplichte verzekering, regelingen voor schadeloosstelling van werknemers of andere regelingen.

Artikel 39
  • 1. Bij het ontbreken van nationale regelingen voor vissers neemt elk Lid wet- en regelgeving aan of andere maatregelen ter waarborging van de verantwoordelijkheid van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen om te voorzien in de bescherming van de gezondheid van en de medische zorg aan vissers op vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen terwijl zij op grond van een overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers werkzaam zijn aan boord van een vaartuig op zee of in een buitenlandse haven. Met deze wet- en regelgeving of andere maatregelen wordt gewaarborgd dat scheepsbeheerders van vissersvaartuigen de kosten van medische zorg, met inbegrip van de bijbehorende materiële hulp en ondersteuning, moeten dragen gedurende de medische behandeling in het buitenland tot de visser is gerepatrieerd.

  • 2. Nationale wet- of regelgeving kan toestaan dat de aansprakelijkheid van de scheepsbeheerder van een vissersvaartuig wordt uitgesloten indien het letsel is ontstaan anders dan tijdens het werkverband met het vaartuig of indien de ziekte of aandoening door de visser verzwegen werd bij het aangaan van de overeenkomst tot het verrichten van werk of het letsel of de ziekte te wijten is aan opzettelijk wangedrag van de visser.

DEEL VII NALEVING EN HANDHAVING

Artikel 40

Elk Lid oefent daadwerkelijk zijn rechtsmacht en toezicht uit ten aanzien van vaartuigen die onder zijn vlag varen door instelling van een systeem ter waarborging van de naleving van de vereisten van dit Verdrag, met inbegrip van, afhankelijk van het geval, inspecties, verslaglegging, toezicht houden, klachtenprocedures, passende sancties en corrigerende maatregelen in overeenstemming met zijn nationale wet- of regelgeving.

Artikel 41
  • 1. De Leden moeten verlangen dat vissersvaartuigen die langer dan drie dagen op zee blijven en die:

    • a. een lengte hebben van 24 meter of meer; of

    • b. normaliter meer dan 200 zeemijlen uit de kustlijn van de vlaggenstaat of buiten de buitengrens van zijn continentaal plat varen, naargelang welke afstand van de kustlijn het grootst is;

    een geldig document aan boord hebben afgegeven door de bevoegde autoriteit waarin verklaard wordt dat het vaartuig door of namens de bevoegde autoriteit is geïnspecteerd ten behoeve van de naleving van de bepalingen van dit Verdrag inzake leef- en werkomstandigheden.

  • 2. De geldigheidsduur van een dergelijk document kan samenvallen met de geldigheid van een nationaal of een internationaal veiligheidscertificaat voor vissersvaartuigen, maar de geldigheidsduur mag in geen geval langer zijn dan vijf jaar.

Artikel 42
  • 1. De bevoegde autoriteit moet een toereikend aantal gekwalificeerde inspecteurs aanwijzen ter nakoming van haar verantwoordelijkheden uit hoofde van artikel 41.

  • 2. Bij het opzetten van een effectief inspectiesysteem voor leef- en werkomstandigheden aan boord van vissersvaartuigen kan een Lid, indien van toepassing, openbare instellingen of andere door hem als bevoegd en onafhankelijk erkende organisaties machtigen inspecties uit te voeren en documenten af te geven. In alle gevallen blijft het Lid volledig verantwoordelijk voor de inspectie en afgifte van de desbetreffende documenten inzake de leef- en werkomstandigheden van de vissers op vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen.

Artikel 43
  • 1. Een Lid dat een klacht ontvangt of het bewijs verkrijgt dat een vissersvaartuig dat onder zijn vlag vaart niet voldoet aan de vereisten van dit Verdrag neemt de noodzakelijke maatregelen om de zaak te onderzoeken en ervoor zorg te dragen dat maatregelen worden genomen om de eventueel geconstateerde tekortkomingen weg te nemen.

  • 2. Indien een vissersvaartuig tijdens zijn normale gang van zaken of om operationele redenen een haven van een Lid aandoet en dat Lid een klacht ontvangt of bewijs verkrijgt dat dit vaartuig niet voldoet aan de vereisten van dit Verdrag, kan het een rapport gericht aan de regering van de vlaggenstaat van het vaartuig opstellen met een afschrift aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau en de noodzakelijke maatregelen nemen om alle omstandigheden aan boord die kennelijk gevaarlijk zijn voor de veiligheid of gezondheid te verbeteren.

  • 3. Bij het nemen van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde maatregelen, stelt het Lid de dichtstbijzijnde vertegenwoordiger van de vlaggenstaat onverwijld in kennis en verlangt dat deze vertegenwoordiger, indien mogelijk, aanwezig is. Het Lid mag het vaartuig niet onredelijk aanhouden of vertragen.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel kan de klacht worden ingediend door een visser, een vereniging van beroepsbeoefenaren, een vereniging, een vakbond of, in het algemeen, eenieder die belang heeft bij de veiligheid van het vaartuig, mede waar het gevaren voor de veiligheid of gezondheid van de vissers aan boord betreft.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op klachten die een Lid kennelijk ongegrond acht.

Artikel 44

Elk Lid past dit Verdrag op zodanige wijze toe dat gewaarborgd wordt dat de vissersvaartuigen die onder de vlag varen van een Staat die dit Verdrag niet heeft bekrachtigd geen gunstiger behandeling ontvangen dan de vissersvaartuigen die onder de vlag varen van een Lid dat het wel heeft bekrachtigd.

DEEL VIII WIJZIGING VAN DE BIJLAGEN I, II EN III

Artikel 45
  • 1. De Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie kan de Bijlagen I, II en III in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van dit Verdrag wijzigen. De Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau kan een punt op de agenda van de Conferentie zetten betreffende voorstellen voor wijzigingen die door een tripartiete vergadering van deskundigen zijn vastgesteld. Voor de beslissing de voorstellen aan te nemen is een meerderheid vereist van twee derde van de stemmen die door de bij de Conferentie aanwezige afgevaardigden zijn uitgebracht, met inbegrip van ten minste de helft van de Leden die dit Verdrag hebben bekrachtigd.

  • 2. Een in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel aangenomen wijziging treedt in werking zes maanden na de datum van de aanneming ervan voor elk Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, tenzij dit Lid de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau er schriftelijk van in kennis heeft gesteld dat deze voor dat Lid niet in werking treedt of pas op een latere datum na schriftelijke kennisgeving.

DEEL IX SLOTBEPALINGEN

Artikel 46

Dit Verdrag herziet het Verdrag betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot de tewerkstelling als visser, 1959 (nr. 112), het Verdrag betreffende het geneeskundig onderzoek van vissers, 1959 (nr. 113), het Verdrag betreffende de arbeidsovereenkomst van vissers, 1959 (nr. 114) en het Verdrag betreffende de accommodatie aan boord van vissersschepen, 1966 (nr. 126).

Artikel 47

De formele bekrachtigingen van dit Verdrag worden medegedeeld aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau ten behoeve van registratie.

Artikel 48
  • 1. Dit Verdrag is slechts verbindend voor de Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie die hun bekrachtigingen door de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau hebben doen registreren.

  • 2. Het treedt in werking 12 maanden na de datum waarop de bekrachtigingen van tien Leden, waarvan er acht kuststaten zijn, door de Directeur-Generaal zijn geregistreerd.

  • 3. Vervolgens treedt dit Verdrag voor elk Lid in werking 12 maanden na de datum waarop zijn bekrachtiging is geregistreerd.

Artikel 49
  • 1. Een Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na afloop van een termijn van tien jaar na de datum waarop het Verdrag voor het eerst in werking is getreden, door middel van een aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau gerichte en door deze geregistreerde verklaring. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar na de datum waarop zij is geregistreerd.

  • 2. Elk Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd en niet binnen een jaar na afloop van de termijn van tien jaar bedoeld in het vorige lid, gebruik maakt van de bevoegdheid tot opzegging voorzien in dit artikel, is voor een nieuwe termijn van tien jaar gebonden en kan daarna dit Verdrag opzeggen binnen het eerste jaar van elke nieuwe termijn van tien jaar op de voorwaarden voorzien in dit artikel.

Artikel 50
  • 1. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau stelt alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie in kennis van de registratie van alle bekrachtigingen, verklaringen en opzeggingen die hem door de Leden van de Organisatie zijn medegedeeld.

  • 2. Bij kennisgeving aan de Leden van de Organisatie van de registratie van de laatste bekrachtiging die vereist is om het Verdrag in werking te doen treden, vestigt de Directeur-Generaal de aandacht van de Leden van de Organisatie op de datum waarop het Verdrag in werking zal treden.

Artikel 51

De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau doet aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties mededeling, ter registratie in overeenstemming met artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties, van alle bijzonderheden omtrent alle bekrachtigingen, verklaringen en opzeggingen die door de Directeur-Generaal zijn geregistreerd.

Artikel 52

De Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau brengt, telkens wanneer hij dit noodzakelijk acht, aan de Algemene Conferentie verslag uit over de toepassing van dit Verdrag en onderzoekt of het wenselijk is de gehele of gedeeltelijke herziening ervan op de agenda van de Conferentie te plaatsen, tevens rekening houdend met de bepalingen van artikel 45.

Artikel 53
  • 1. Indien de Conferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende herziening van dit Verdrag, zal, tenzij het nieuwe verdrag anders bepaalt:

    • a. bekrachtiging door een Lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening, van rechtswege onmiddellijke opzegging van dit Verdrag ten gevolge hebben, niettegenstaande het bepaalde in artikel 49 hierboven, onder voorbehoud evenwel dat het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking is getreden;

    • b. met ingang van de datum waarop het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking treedt, dit Verdrag niet langer openstaat voor bekrachtiging door de Leden.

  • 2. Dit Verdrag blijft in elk geval naar huidige vorm en inhoud van kracht voor de Leden die het hebben bekrachtigd en die het nieuwe verdrag, houdende herziening, niet hebben bekrachtigd.

Artikel 54

De Engelse en de Franse tekst van dit Verdrag zijn gelijkelijk authentiek.


Bijlage I
Gelijkwaardigheid bij meting

Voor de toepassing van dit Verdrag indien de bevoegde autoriteit na overleg besluit de lengte over alles (LOA) in plaats van de lengte (L) te gebruiken als basis voor de meting:

  • a. wordt een lengte over alles (LOA) van 16,5 meter aangemerkt als zijnde gelijk aan een lengte (L) van 15 meter;

  • b. wordt een lengte over alles (LOA) van 26,5 meter aangemerkt als zijnde gelijk aan een lengte (L) van 24 meter;

  • c. wordt een lengte over alles (LOA) van 50 meter aangemerkt als zijnde gelijk aan een lengte (L) van 45 meter.


Bijlage II
Overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers

De overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers bevat de volgende gegevens, tenzij vermelding van een of meer ervan niet nodig is omdat dat op een andere wijze is geregeld bij nationale wet- of regelgeving of, indien van toepassing, een collectieve arbeidsovereenkomst:

  • a. de achternaam en andere namen, geboortedatum of leeftijd en geboorteplaats van de visser;

  • b. de plaats en datum waarop de overeenkomst is gesloten;

  • c. de naam van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen en het registratienummer van het vaartuig of de vaartuigen aan boord waarvan de visser werk aanvaardt.

  • d. de naam van de werkgever of scheepsbeheerder van het vissersvaartuig of een andere partij bij de overeenkomst met de visser;

  • e. de voorgenomen reis of reizen, indien deze kunnen worden vastgesteld op het tijdstip van het aangaan van de overeenkomst;

  • f. de hoedanigheid waarin de visser wordt tewerkgesteld of aangesteld;

  • g. indien mogelijk de plaats waar en datum waarop de visser zich aan boord voor het verrichten van werk dient te melden;

  • h. de proviand die aan de visser moeten worden verstrekt, tenzij de nationale wet- of regelgeving voorziet in een alternatief systeem;

  • i. het bedrag van het loon of de grootte van het aandeel in de besomming en de methode voor het berekenen van dat aandeel indien de beloning geschiedt op basis van een aandeel in de besomming, of het bedrag van het loon en het aandeel in de besomming en de methode voor het berekenen daarvan indien de beloning geschiedt op basis van een combinatie daarvan, alsmede het mogelijk overeengekomen minimumloon;

  • j. de beëindiging van de overeenkomst en de voorwaarden daarvan, te weten:

    • i. indien de overeenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, de vastgestelde afloopdatum van de overeenkomst;

    • ii. indien de overeenkomst is gesloten voor een reis, de haven van bestemming en de tijd die na aankomst moet zijn verstreken voordat de visser van zijn taken wordt ontheven;

    • iii. indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten, de voorwaarden op grond waarvan een van de partijen deze kan opzeggen, alsmede de vereiste opzegtermijn, op voorwaarde dat deze periode niet korter mag zijn voor de werkgever, de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig of een andere partij bij de overeenkomst met de visser;

  • k. de bescherming voor de visser bij ziekte, letsel of overlijden indien er verband bestaat met de dienst;

  • l. het aantal betaalde jaarlijkse verlofdagen, of indien van toepassing, de formule die wordt gebruikt voor de berekening van dit verlof;

  • m. de toepasselijke dekking en prestaties voor medische zorg en sociale zekerheid aan de visser te verstrekken door de werkgever, scheepsbeheerder, of andere partij of partijen bij de overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers;

  • n. het recht van de visser op repatriëring;

  • o. een verwijzing naar de collectieve arbeidsovereenkomst, indien van toepassing;

  • p. de minimumrusttijden in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving of andere maatregelen; en

  • q. alle overige gegevens die uit hoofde van de nationale wet- en regelgeving vereist kunnen zijn.


Bijlage III
Accommodatie op vissersvaartuigen

Algemene bepalingen

  • 1. Voor de toepassing van deze Bijlage:

    • a. wordt verstaan onder „nieuw vissersvaartuig” een vaartuig waarvoor:

      • i. het contract voor de bouw of een ingrijpende verbouwing is gesloten op of na de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag voor het desbetreffende Lid; of

      • ii. het contract voor de bouw of een ingrijpende verbouwing is gesloten voor de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag voor het desbetreffende Lid en dat drie jaar of meer na die datum wordt opgeleverd; of

      • iii. bij ontbreken van een bouwcontract op of na de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag voor het desbetreffende Lid:

        • de kiel wordt gelegd, of

        • de bouw identificeerbaar met een bepaald vaartuig aanvangt, of

        • is aangevangen met de assemblage, bestaande uit ten minste 50 ton of 1 procent van de geschatte massa van alle bouwmaterialen, naargelang van welke van beide het minst is;

    • b. wordt verstaan onder „bestaand vaartuig” een vaartuig dat geen nieuw vissersvaartuig is.

  • 2. Het volgende is van toepassing op alle nieuwe, van een dek voorziene vissersvaartuigen, onverminderd de uitzonderingen die in overeenstemming met artikel 3 van het Verdrag van toepassing zijn. De bevoegde autoriteit kan na overleg de vereisten van deze Bijlage ook toepassen op bestaande vaartuigen indien en voor zover zij dat redelijk en uitvoerbaar acht.

  • 3. De bevoegde autoriteit kan, na overleg, afwijkingen van de bepalingen van deze Bijlage toestaan voor vissersvaartuigen die gewoonlijk korter dan 24 uur op zee blijven, indien de vissers niet aan boord van het vaartuig verblijven wanneer het in de haven ligt. Voor dergelijke vaartuigen dient de bevoegde autoriteit erop toe te zien dat er voor de desbetreffende vissers adequate voorzieningen zijn voor rust en maaltijden alsmede sanitaire voorzieningen.

  • 4. Door een Lid uit hoofde van paragraaf 3 van deze Bijlage toegestane afwijkingen worden overeenkomstig artikel 22 van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie gemeld aan het Internationaal Arbeidsbureau.

  • 5. De vereisten voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer kunnen worden toegepast op vaartuigen met een lengte tussen de 15 en 24 meter, indien de bevoegde autoriteit dit na overleg redelijk en uitvoerbaar acht.

  • 6. Voor vissers werkzaam aan boord van „feeder vessels” zonder passende accommodatie en sanitaire voorzieningen moeten deze accommodatie en voorzieningen beschikbaar zijn aan boord van het moederschip.

  • 7. De Leden kunnen de vereisten van deze Bijlage betreffende lawaai en trillingen, ventilatie, verwarming en klimaatbeheersing, en verlichting ook toepassen op afgesloten werk- en opslagruimten indien dat na overleg passend geacht wordt en geen nadelige invloed heeft op het proces of de werkomstandigheden of de kwaliteit van de vangst.

  • 8. Het gebruik van de brutotonnage als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag is beperkt tot de volgende paragrafen van deze Bijlage: 14, 37, 38, 41, 43, 46, 49, 53, 55, 61, 64, 65 en 67. Indien de bevoegde autoriteit na overleg besluit de brutotonnage (gt) voor deze doeleinden te gebruiken als basis voor de meting:

    • a. wordt een brutotonnage van 75 aangemerkt als zijnde gelijk aan een lengte (L) van 15 meter of een lengte over alles (LOA) van 16,5 meter;

    • b. wordt een brutotonnage van 300 aangemerkt als zijnde gelijk aan een lengte (L) van 24 meter of een lengte over alles (LOA) van 26,5 meter;

    • c. wordt een brutotonnage van 950 aangemerkt als zijnde gelijk aan een lengte (L) van 45 meter of een lengte over alles (LOA) van 50 meter.

Planning en controle

  • 9. De bevoegde autoriteit dient zich ervan te vergewissen dat elk nieuw gebouwd vaartuig en vaartuigen waarvan de accommodatie voor de bemanning is verbouwd voldoen aan de vereisten van deze Bijlage. De bevoegde autoriteit moet voor zover uitvoerbaar verlangen dat de accommodatie voor de bemanning na ingrijpende wijzigingen voldoet aan deze Bijlage en dat vaartuigen die onder de vlag van het Lid gaan varen voldoen aan de vereisten van deze Bijlage die er uit hoofde van paragraaf 2 van deze Bijlage op van toepassing zijn.

  • 10. Voor de gevallen genoemd in paragraaf 9 van deze Bijlage moeten voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer gedetailleerde tekeningen en informatie betreffende de accommodatie worden ingediend voor goedkeuring door de bevoegde autoriteit of een door haar gemachtigde entiteit.

  • 11. Voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moet de bevoegde autoriteit, wanneer de accommodatie voor de bemanning van een vissersvaartuig verbouwd of ingrijpend gewijzigd is, inspecteren of de accommodatie voldoet aan de vereisten van het Verdrag en indien een vaartuig onder de vlag van een Lid gaat varen, of het voldoet aan de vereisten van deze Bijlage die er uit hoofde van paragraaf 2 van deze Bijlage op van toepassing zijn. De bevoegde autoriteit kan naar eigen goeddunken aanvullende inspecties verrichten in de accommodatie voor de bemanning.

  • 12. Indien het vaartuig van vlag verandert vervallen alle alternatieve vereisten voor dit vaartuig, die de bevoegde autoriteiten van een Lid onder wiens vlag het vaartuig voer, mogelijk heeft aangenomen op grond van de paragrafen 15, 39, 47 of 62 van deze Bijlage.

Ontwerp en constructie

Stahoogte

  • 13. In alle accommodatieruimten moet voldoende stahoogte zijn. Voor ruimten waar de vissers geacht worden gedurende langere tijd achtereen te staan, moet de minimale stahoogte worden voorgeschreven door de bevoegde autoriteit.

  • 14. Voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer mag de minimaal toegestane stahoogte in alle accommodatieruimten waar volledig en vrij bewegen noodzakelijk is niet minder dan 200 centimeter bedragen.

  • 15. Onverminderd de bepalingen van paragraaf 14 kan de bevoegde autoriteit na overleg besluiten dat de minimaal toegestane stahoogte in geen enkele accommodatieruimte of een deel ervan minder dan 190 centimeter mag bedragen, indien zij zich ervan vergewist heeft dat dit redelijk is en geen ongemak voor de vissers met zich mee zal brengen.

Openingen naar en tussen accommodatieruimten

  • 16. Er mogen vanuit de visruimen en machineruimten geen directe openingen naar de slaapvertrekken zijn, behalve ten behoeve van nooduitgang. Directe openingen vanuit kombuizen, opslagruimten, droogkamers of gemeenschappelijke sanitaire ruimten moeten waar redelijk en uitvoerbaar worden vermeden, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 17. Voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer mogen er vanuit visruimen en machineruimten of vanuit kombuizen, opslagruimten, droogkamers of gemeenschappelijke sanitaire ruimten, behalve ten behoeve van nooduitgang, geen directe openingen naar slaapvertrekken zijn; het gedeelte van een schot dat dergelijke ruimten van slaapvertrekken scheidt alsmede de buitenwanden moeten doelmatig zijn vervaardigd van staal of van ander goedgekeurd materiaal en water- en gasdicht zijn. Deze bepaling sluit de mogelijkheid van sanitaire ruimten die tussen twee hutten worden gedeeld niet uit.

Isolatie

  • 18. De accommodatieruimten moeten voldoende geïsoleerd zijn; de materialen die worden gebruikt voor de vervaardiging van de binnenschotten, panelen en beplating, vloeren en aansluitingen moeten voor hun doel geschikt zijn en bijdragen aan de waarborging van een gezonde omgeving. In alle accommodatieruimten moet voldoende waterafvoer zijn.

Overige

  • 19. Alle praktische maatregelen moeten getroffen worden om de accommodatie voor de bemanning van vissersvaartuigen te beschermen tegen vliegen en andere insecten, in het bijzonder wanneer de vaartuigen varen in door muskieten geteisterde gebieden.

  • 20. Vanuit alle accommodatieruimten voor de bemanning moeten waar nodig nooduitgangen zijn.

Lawaai en trillingen

  • 21. De bevoegde autoriteit neemt maatregelen om overmatig lawaai en overmatige trillingen in de accommodatieruimten zoveel mogelijk in overeenstemming met de desbetreffende internationale normen te beperken.

  • 22. Voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer neemt de bevoegde autoriteit normen aan ter zake van lawaai en trillingen in accommodatieruimten om te waarborgen dat vissers adequaat worden beschermd tegen de gevolgen van lawaai en trillingen, met inbegrip van de gevolgen van door lawaai en trillingen veroorzaakte vermoeidheid.

Ventilatie

  • 23. De accommodatieruimten moeten worden geventileerd, rekening houdend met de klimatologische omstandigheden. Het ventilatiesysteem moet lucht van voldoende kwaliteit aanvoeren wanneer de vissers aan boord zijn.

  • 24. De ventilatievoorzieningen of andere maatregelen moeten zodanig zijn dat niet-rokers worden beschermd tegen tabaksrook.

  • 25. Vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten zijn uitgerust met een ventilatiesysteem voor de accommodatie dat zodanig is ingesteld dat de lucht van voldoende kwaliteit blijft en gewaarborgd is dat de luchtcirculatie voldoende is onder alle weers- en klimatologische omstandigheden. De ventilatiesystemen moeten te allen tijde in bedrijf zijn wanneer de vissers aan boord zijn.

Verwarming en klimaatbeheersing

  • 26. De accommodatieruimten moeten voldoende worden verwarmd rekening houdend met de klimatologische omstandigheden.

  • 27. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moet voldoende verwarming aanwezig zijn door middel van een passend verwarmingssysteem, met uitzondering van vaartuigen die uitsluitend varen in de tropen. Het verwarmingssysteem moet, indien nodig, onder alle omstandigheden warmte kunnen verschaffen en in bedrijf zijn wanneer de vissers aan boord verblijven of werken en de omstandigheden dit vereisen.

  • 28. Voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer, met uitzondering van vaartuigen die gewoonlijk varen in gebieden waar de gematigde klimatologische omstandigheden dat niet vereisen, moet klimaatbeheersing aanwezig zijn in de accommodatieruimten, op de brug, in de radiokamer en in elke centrale controlekamer voor machines.

Verlichting

  • 29. Alle accommodatieruimten moeten van voldoende verlichting zijn voorzien.

  • 30. Indien uitvoerbaar moeten accommodatieruimten behalve met kunstverlichting met daglicht verlicht zijn. In slaapvertrekken met daglicht moeten er mogelijkheden zijn om dit licht af te schermen.

  • 31. In iedere kooi moet in aanvulling op de normale verlichting van het slaapvertrek voldoende leesverlichting aanwezig zijn.

  • 32. In de slaapvertrekken moet noodverlichting aanwezig zijn.

  • 33. Indien op een vaartuig de eetverblijven, gangen en andere ruimten die als nooduitgang worden of kunnen worden gebruikt niet voorzien zijn van noodverlichting, moeten deze ruimten voorzien zijn van permanente nachtverlichting.

  • 34. Voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moet de verlichting in de accommodatieruimten voldoen aan een door de bevoegde autoriteit vastgestelde norm. In alle delen van de accommodatieruimten die voor de vrije beweging beschikbaar zijn moet de minimumnorm voor deze verlichting zodanig zijn dat personen met een normaal gezichtsvermogen in staat zijn op een onbewolkte dag een gewoon gedrukte krant te lezen.

Slaapvertrekken

Algemeen

  • 35. Indien het ontwerp, de afmetingen of het doel van het vaartuig dat toelaten, moeten de slaapvertrekken zodanig gelegen zijn dat de effecten van de bewegingen en versnelling van het vaartuig geminimaliseerd worden, maar zij zullen in geen geval voor het aanvaringsschot gelegen zijn.

Vloeroppervlak

  • 36. Het aantal personen per slaapvertrek en het vloeroppervlak per persoon, exclusief de ruimte ingenomen door kooien en kasten, moet zodanig zijn dat, rekening houdend met de activiteiten van het vaartuig, de vissers aan boord beschikken over voldoende ruimte en comfort.

  • 37. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer maar minder dan 45 meter mag het vloeroppervlak in de slaapvertrekken, exclusief de ruimte ingenomen door kooien en kasten, per persoon niet minder bedragen dan 1,5 vierkante meter.

  • 38. Op vaartuigen met een lengte van 45 meter of meer mag het vloeroppervlak in de slaapvertrekken, exclusief de ruimte ingenomen door kooien en kasten, per persoon niet minder bedragen dan 2 vierkante meter.

  • 39. Onverminderd de bepalingen van de paragrafen 37 en 38 kan de bevoegde autoriteit na overleg beslissen dat het minimaal toegestane vloeroppervlak per persoon in de slaapvertrekken, exclusief de ruimte ingenomen door kooien en kasten, niet minder mag bedragen dan 1 respectievelijk 1,5 vierkante meter, indien de bevoegde autoriteit zich ervan vergewist heeft dat dit redelijk is en geen ongemak voor de vissers met zich mee zal brengen.

Aantal personen per slaapvertrek

  • 40. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, mag het toegestane aantal personen per slaapvertrek niet meer dan zes bedragen.

  • 41. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer mag het toegestane aantal personen per slaapvertrek niet meer dan vier bedragen. De bevoegde autoriteit kan in bepaalde gevallen uitzonderingen op dit vereiste toestaan, indien het vereiste vanwege de omvang, het type of de beoogde activiteit van het vaartuig onredelijk of niet uitvoerbaar is.

  • 42. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald en indien uitvoerbaar moeten voor officieren een of meer afzonderlijke slaapvertrekken aanwezig zijn.

  • 43. Waar mogelijk moeten op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer de slaapvertrekken voor officieren voor een persoon bestemd zijn en in geen geval mag het slaapvertrek meer dan twee kooien bevatten. De bevoegde autoriteit kan in bepaalde gevallen uitzonderingen op de vereisten van deze paragraaf toestaan, indien zij vanwege de omvang, het type of de beoogde activiteit van het vaartuig onredelijk of niet uitvoerbaar zijn.

Overige

  • 44. Het maximum aantal personen dat in een slaapvertrek wordt ondergebracht moet leesbaar en onuitwisbaar worden aangegeven op een goed zichtbare plaats in het vertrek.

  • 45. Er moeten eenpersoonskooien van geschikte afmetingen aanwezig zijn. De matrassen moeten van geschikt materiaal zijn.

  • 46. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer mogen de binnenmaten van de kooien niet minder dan 198 bij 80 centimeter bedragen.

  • 47. Onverminderd de bepalingen van paragraaf 46 kan de bevoegde autoriteit na overleg besluiten dat de minimaal toegestane binnenmaten van de kooien niet minder dan 190 bij 70 centimeter mogen bedragen, indien zij zich ervan vergewist heeft dat dit redelijk is en geen ongemak voor de vissers met zich mee zal brengen.

  • 48. De slaapvertrekken moeten zodanig worden gepland en ingericht dat een redelijk comfort voor de bewoners gewaarborgd wordt en de netheid bevorderd wordt. De vertrekken worden ingericht met kooien, individuele kasten voor kleding en andere persoonlijke eigendommen en een oppervlak dat geschikt is om op te schrijven.

  • 49. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten een schrijftafel en stoel aanwezig zijn.

  • 50. Indien uitvoerbaar moeten de slaapvertrekken zodanig gelegen of ingericht zijn dat de privacy voor mannen en voor vrouwen voldoende gewaarborgd is.

Eetvertrekken

  • 51. De eetvertrekken moeten zo dicht mogelijk bij de kombuis gelegen zijn, maar zullen in geen geval voor het aanvaringsschot gelegen zijn.

  • 52. De vaartuigen moeten voorzien zijn van geschikte eetvertrekken. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald moeten de eetvertrekken waar uitvoerbaar gescheiden zijn van de slaapvertrekken.

  • 53. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten de eetvertrekken gescheiden zijn van de slaapvertrekken.

  • 54. De afmetingen en uitrusting van ieder eetvertrek moeten geschikt zijn voor het aantal personen dat er op enig moment gebruik van kan maken.

  • 55. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten te allen tijde een koelkast met voldoende capaciteit en voorzieningen voor het bereiden van warme en koude dranken beschikbaar en toegankelijk zijn voor de vissers.

Badkuipen of douches, toiletten en wastafels

  • 56. Voor alle opvarenden moeten sanitaire voorzieningen, bestaande uit toiletten, wastafels, en badkuipen of douches, aanwezig zijn die geschikt zijn voor de activiteit van het vaartuig. Deze voorzieningen moeten ten minste voldoen aan de minimumnormen op het gebied van gezondheid en hygiëne en aan redelijke kwaliteitsnormen.

  • 57. De sanitaire accommodatie moet zodanig zijn dat andere ruimten zo min mogelijk vuil kunnen worden. De sanitaire voorzieningen moeten redelijke privacy bieden.

  • 58. Koud en warm zoet water moeten in zodanig voldoende mate beschikbaar zijn voor alle vissers en alle overige opvarenden dat een behoorlijke hygiëne mogelijk is. De bevoegde autoriteit kan na overleg de minimaal beschikbaar te stellen hoeveelheid water vaststellen.

  • 59. Waar sanitaire voorzieningen beschikbaar zijn gesteld, moeten zij zijn voorzien van ventilatie met de buitenlucht die gescheiden is van de overige delen van de accommodatie.

  • 60. Alle oppervlakken in de sanitaire accommodatie moeten eenvoudig en doeltreffend gereinigd kunnen worden. De vloeren moeten voorzien zijn van een antisliplaag.

  • 61. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten voor alle vissers die niet zijn ondergebracht in vertrekken met eigen sanitaire voorzieningen, ten minste een badkuip of douche of beide, een toilet en een wastafel per 4 personen of minder beschikbaar zijn.

  • 62. Onverminderd de bepalingen van paragraaf 61 kan de bevoegde autoriteit na overleg beslissen dat er ten minste een badkuip of douche of beide en een wastafel per zes personen of minder en ten minste een toilet per acht personen of minder beschikbaar moeten zijn, indien de bevoegde autoriteit zich ervan vergewist heeft dat dit redelijk is en geen ongemak voor de vissers met zich mee zal brengen.

Wasvoorzieningen

  • 63. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, moeten zo nodig de voorzieningen voor het wassen en drogen van kleding beschikbaar zijn, rekening houdend met de activiteit van het vaartuig.

  • 64. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten toereikende voorzieningen voor het wassen, drogen en strijken van kleding beschikbaar zijn.

  • 65. Op vaartuigen met een lengte van 45 meter of meer moeten toereikende voorzieningen voor het wassen, drogen en strijken van kleding beschikbaar zijn in een van de slaapvertrekken, eetvertrekken en toiletten afgescheiden ruimte die voldoende geventileerd en verwarmd is en voorzien is van waslijnen of andere middelen voor het drogen van kleding.

Voorzieningen voor zieke en gewonde vissers

  • 66. Indien nodig moet een hut beschikbaar worden gemaakt voor een zieke of gewonde visser.

  • 67. Op vaartuigen met een lengte van 45 meter of meer moet een afzonderlijke ziekenboeg beschikbaar zijn. De ruimte moet naar behoren zijn uitgerust en in hygiënische staat worden gehouden.

Overige voorzieningen

  • 68. Buiten de slaapvertrekken maar op korte afstand daarvan moet een ruimte zijn voor het ophangen van zwaarweerkleding en andere persoonlijke beschermingsmiddelen.

Beddengoed, eetgerei en overige verstrekkingen

  • 69. Aan alle vissers aan boord worden eetgerei, beddengoed en ander linnengoed verstrekt. De kosten van het linnengoed kunnen worden ingehouden als exploitatiekosten indien de collectieve overeenkomst of de overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers daarin voorziet.

Recreatievoorzieningen

  • 70. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten alle vissers aan boord kunnen beschikken over toereikende recreatiegelegenheden, voorzieningen en diensten. Indien uitvoerbaar kunnen de eetvertrekken worden gebruikt voor recreatie.

Communicatievoorzieningen

  • 71. Alle vissers aan boord moeten voor zover uitvoerbaar in redelijke mate en tegen redelijke kosten toegang krijgen tot communicatievoorzieningen, waarbij de kosten niet hoger mogen zijn dan de volledige kosten voor de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig.

Kombuis en opslagvoorzieningen voor levensmiddelen

  • 72. Aan boord moeten kookvoorzieningen beschikbaar zijn. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald en indien uitvoerbaar zijn deze voorzieningen ondergebracht in een afzonderlijke kombuis.

  • 73. De kombuis, of de kookplaats indien er geen afzonderlijke kombuis is, moet of moeten van voldoende afmetingen, goed verlicht, geventileerd en naar behoren uitgerust zijn en goed worden onderhouden.

  • 74. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moet een afzonderlijke kombuis zijn.

  • 75. De tanks voor butaan- of propaangas voor het koken in een kombuis moeten op het open dek blijven en afdoende worden afgeschermd tegen externe hittebronnen en andere externe invloeden.

  • 76. Er moet een geschikte plaats met voldoende capaciteit voor proviand zijn die droog, koel en goed geventileerd blijft om te voorkomen dat de proviand bederft en er moeten tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, waar mogelijk koelkasten of andere voorzieningen voor opslag bij lage temperaturen worden gebruikt.

  • 77. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten een provisiekamer en koelkast en andere opslag bij lage temperaturen worden gebruikt.

Voeding en drinkwater

  • 78. Er moet voldoende voeding en drinkwater aan boord zijn voor het aantal vissers en de duur en aard van de reis. Deze moeten bovendien geschikt zijn wat betreft voedingswaarde, kwaliteit, hoeveelheid en variatie, waarbij rekening wordt gehouden met de voorschriften en gebruiken omtrent voeding die voortvloeien uit de religie en cultuur van de vissers.

  • 79. De bevoegde autoriteit kan eisen voor de minimumnormen en kwantiteit van voeding en water aan boord vaststellen.

Schone en bewoonbare omgeving

  • 80. De accommodatie moet schoon en bewoonbaar worden gehouden en vrij worden gehouden van goederen en voorraden die niet tot de persoonlijke eigendommen van de opvarenden behoren en niet bedoeld zijn voor hun veiligheid of redding.

  • 81. De kombuis en de opslagvoorzieningen voor levensmiddelen moeten in een hygiënische staat worden gehouden.

  • 82. Afval wordt bewaard in goed afgesloten containers en wanneer nodig tijdig afgevoerd uit de ruimten waar voedsel wordt bereid.

Inspectie door de schipper of op gezag van de schipper

  • 83. Voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moet de bevoegde autoriteit vereisen dat er regelmatig inspecties plaatsvinden door of op gezag van de schipper om te waarborgen dat:

    • a. de accommodatie schoon, aanvaardbaar bewoonbaar en veilig is en in een goede staat van onderhoud verkeert;

    • b. de voedsel- en watervoorraden toereikend zijn; en

    • c. de kombuis, de ruimten en uitrusting voor de opslag van voedsel hygiënisch zijn en in een goede staat van onderhoud verkeren.

    De bevindingen van deze inspecties en de getroffen maatregelen om eventuele tekortkomingen te verhelpen worden vastgelegd en moeten voor inzage beschikbaar zijn.

Afwijkingen

  • 84. De bevoegde autoriteit kan na overleg uitzonderingen op de bepalingen van deze Bijlage toestaan opdat zonder discriminatie rekening kan worden gehouden met de belangen van vissers met onderling verschillende en bijzondere godsdienstige en sociale gebruiken, op voorwaarde dat deze uitzonderingen er niet toe leiden dat de algehele omstandigheden minder gunstig zijn dan die welke voortvloeien uit de toepassing van deze Bijlage.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2011, 152.

E. PARTIJGEGEVENS

De Algemene Conferentie heeft op 14 juni 2007 tijdens haar 96e zitting te Genève Aanbeveling nr. 199 bij het Verdrag aangenomen. De Engelse en de Franse tekst van de Aanbeveling luiden als volgt:


Recommendation concerning the work in the fishing sector

Preamble

The General Conference of the International Labour Organization,

Having been convened at Geneva by the Governing Body of the International Labour Office, and having met in its ninety-sixth Session on 30 May 2007, and

Noting the Vocational Training (Fishermen) Recommendation, 1966 (No. 126), and

Taking into account the need to supersede the Work in Fishing Recommendation, 2005 (No. 196), which revised the Hours of Work (Fishing) Recommendation, 1920 (No. 7), and

Having decided upon the adoption of certain proposals with regard to work in the fishing sector, which is the fourth item on the agenda of the session, and

Having determined that these proposals shall take the form of a Recommendation supplementing the Work in Fishing Convention, 2007 (hereinafter referred to as “the Convention”) and superseding the Work in Fishing Recommendation, 2005 (No. 196);

adopts this fourteenth day of June of the year two thousand and seven the following Recommendation, which may be cited as the Work in Fishing Recommendation, 2007.

PART I. CONDITIONS FOR WORK ON BOARD FISHING VESSELS

Protection of young persons
  • 1. Members should establish the requirements for the pre-sea training of persons between the ages of 16 and 18 working on board fishing vessels, taking into account international instruments concerning training for work on board fishing vessels, including occupational safety and health issues such as night work, hazardous tasks, work with dangerous machinery, manual handling and transport of heavy loads, work in high latitudes, work for excessive periods of time and other relevant issues identified after an assessment of the risks concerned.

  • 2. The training of persons between the ages of 16 and 18 might be provided through participation in an apprenticeship or approved training programme, which should operate under established rules and be monitored by the competent authority, and should not interfere with the person’s general education.

  • 3. Members should take measures to ensure that the safety, lifesaving and survival equipment carried on board fishing vessels carrying persons under the age of 18 is appropriate for the size of such persons.

  • 4. The working hours of fishers under the age of 18 should not exceed eight hours per day and 40 hours per week, and they should not work overtime except where unavoidable for safety reasons.

  • 5. Fishers under the age of 18 should be assured sufficient time for all meals and a break of at least one hour for the main meal of the day.

Medical examination
  • 6. When prescribing the nature of the examination, Members should pay due regard to the age of the person to be examined and the nature of the duties to be performed.

  • 7. The medical certificate should be signed by a medical practitioner approved by the competent authority.

  • 8. Arrangements should be made to enable a person who, after examination, is determined to be unfit for work on board fishing vessels or certain types of fishing vessels, or for certain types of work on board, to apply for a further examination by a medical referee or referees who should be independent of any fishing vessel owner or of any organization of fishing vessel owners or fishers.

  • 9. The competent authority should take into account international guidance on medical examination and certification of persons working at sea, such as the (ILO/ WHO) Guidelines for Conducting Pre-Sea and Periodic Medical Fitness Examinations for Seafarers

  • 10. For fishers exempted from the application of the provisions concerning medical examination in the Convention, the competent authority should take adequate measures to provide health surveillance for the purpose of occupational safety and health.

Competency and training
  • 11. Members should:

    • a) take into account generally accepted international standards concerning training and competencies of fishers in determining the competencies required for skippers, mates, engineers and other persons working on board fishing vessels;

    • b) address the following issues, with regard to the vocational training of fishers: national planning and administration, including coordination; financing and training standards; training programmes, including pre-vocational training and also short courses for working fishers; methods of training; and international cooperation; and

    • c) ensure that there is no discrimination with regard to access to training.

PART II. CONDITIONS OF SERVICE

Record of service
  • 12. At the end of each contract, a record of service in regard to that contract should be made available to the fisher concerned, or entered in the fisher’s service book.

Special measures
  • 13. For fishers excluded from the scope of the Convention, the competent authority should take measures to provide them with adequate protection with respect to their conditions of work and means of dispute settlement.

Payment of fishers
  • 14. Fishers should have the right to advances against earnings under prescribed conditions.

  • 15. For vessels of 24 metres in length and over, all fishers should be entitled to minimum payment in accordance with national laws, regulations or collective agreements.

PART III. ACCOMMODATION

  • 16. When establishing requirements or guidance, the competent authority should take into account relevant international guidance on accommodation, food, and health and hygiene relating to persons working or living on board vessels, including the most recent editions of the (FAO/ILO/IMO) Code of Safety for Fishermen and Fishing Vessels and the (FAO/ILO/IMO) Voluntary Guidelines for the Design, Construction and Equipment of Small Fishing Vessels

  • 17. The competent authority should work with relevant organizations and agencies to develop and disseminate educational material and on-board information and guidance concerning safe and healthy accommodation and food on board fishing vessels.

  • 18. Inspections of crew accommodation required by the competent authority should be carried out together with initial or periodic surveys or inspections for other purposes.

Design and construction
  • 19. Adequate insulation should be provided for exposed decks over crew accommodation spaces, external bulkheads of sleeping rooms and mess rooms, machinery casings and boundary bulkheads of galleys and other spaces in which heat is produced, and, as necessary, to prevent condensation or overheating in sleeping rooms, mess rooms, recreation rooms and passageways.

  • 20. Protection should be provided from the heat effects of any steam or hot water service pipes. Main steam and exhaust pipes should not pass through crew accommodation or through passageways leading to crew accommodation. Where this cannot be avoided, pipes should be adequately insulated and encased.

  • 21. Materials and furnishings used in accommodation spaces should be impervious to dampness, easy to keep clean and not likely to harbour vermin.

Noise and vibration
  • 22. Noise levels for working and living spaces, which are established by the competent authority, should be in conformity with the guidelines of the International Labour Organization on exposure levels to ambient factors in the workplace and, where applicable, the specific protection recommended by the International Maritime Organization, together with any subsequent amending and supplementary instruments for acceptable noise levels on board ships.

  • 23. The competent authority, in conjunction with the competent international bodies and with representatives of organizations of fishing vessel owners and fishers and taking into account, as appropriate, relevant international standards, should review on an ongoing basis the problem of vibration on board fishing vessels with the objective of improving the protection of fishers, as far as practicable, from the adverse effects of vibration.

    • 1. Such review should cover the effect of exposure to excessive vibration on the health and comfort of fishers and the measures to be prescribed or recommended to reduce vibration on fishing vessels to protect fishers.

    • 2. Measures to reduce vibration, or its effects, to be considered should include:

      • a) instruction of fishers in the dangers to their health of prolonged exposure to vibration;

      • b) provision of approved personal protective equipment to fishers where necessary; and

      • c) assessment of risks and reduction of exposure in sleeping rooms, mess rooms, recreational accommodation and catering facilities and other fishers’ accommodation by adopting measures in accordance with the guidance provided by the (ILO) Code of practice on ambient factors in the workplace and any subsequent revisions, taking into account the difference between exposure in the workplace and in the living space.

Heating
  • 24. The heating system should be capable of maintaining the temperature in crew accommodation at a satisfactory level, as established by the competent authority, under normal conditions of weather and climate likely to be met with on service, and should be designed so as not to endanger the safety or health of the fishers or the safety of the vessel.

Lighting
  • 25. Methods of lighting should not endanger the safety or health of the fishers or the safety of the vessel.

Sleeping rooms
  • 26. Each berth should be fitted with a comfortable mattress with a cushioned bottom or a combined mattress, including a spring bottom, or a spring mattress. The cushioning material used should be made of approved material. Berths should not be placed side by side in such a way that access to one berth can be obtained only over another. The lower berth in a double tier should not be less than 0.3 metres above the floor, and the upper berth should be fitted with a dust-proof bottom and placed approximately midway between the bottom of the lower berth and the lower side of the deck head beams. Berths should not be arranged in tiers of more than two. In the case of berths placed along the vessel’s side, there should be only a single tier when a sidelight is situated above a berth.

  • 27. Sleeping rooms should be fitted with curtains for the sidelights, as well as a mirror, small cabinets for toilet requisites, a book rack and a sufficient number of coat hooks.

  • 28. As far as practicable, berthing of crew members should be so arranged that watches are separated and that no day worker shares a room with a watchkeeper.

  • 29. On vessels of 24 metres in length and over, separate sleeping rooms for men and for women should be provided.

Sanitary accommodation
  • 30. Sanitary accommodation spaces should have:

    • a) floors of approved durable material which can be easily cleaned, and which are impervious to dampness and properly drained;

    • b) bulkheads of steel or other approved material which should be watertight up to at least 0.23 metres above the level of the deck;

    • c) sufficient lighting, heating and ventilation; and

    • d) soil pipes and waste pipes of adequate dimensions which are constructed so as to minimize the risk of obstruction and to facilitate cleaning; such pipes should not pass through fresh water or drinking-water tanks, nor should they, if practicable, pass overhead in mess rooms or sleeping accommodation.

  • 31. Toilets should be of an approved type and provided with an ample flush of water, available at all times and independently controllable. Where practicable, they should be situated convenient to, but separate from, sleeping rooms and washrooms. Where there is more than one toilet in a compartment, the toilets should be sufficiently screened to ensure privacy.

  • 32. Separate sanitary facilities should be provided for men and for women.

Recreational facilities
  • 33. Where recreational facilities are required, furnishings should include, as a minimum, a bookcase and facilities for reading, writing and, where practicable, games. Recreational facilities and services should be reviewed frequently to ensure that they are appropriate in the light of changes in the needs of fishers resulting from technical, operational and other developments. Consideration should also be given to including the following facilities at no cost to the fishers, where practicable:

    • a) a smoking room;

    • b) television viewing and the reception of radio broadcasts;

    • c) projection of films or video films, the stock of which should be adequate for the duration of the voyage and, where necessary, changed at reasonable intervals;

    • d) sports equipment including exercise equipment, table games, and deck games;

    • e) a library containing vocational and other books, the stock of which should be adequate for the duration of the voyage and changed at reasonable intervals;

    • f) facilities for recreational handicrafts; and

    • g) electronic equipment such as radio, television, video recorder, CD/DVD player, personal computer and software, and cassette recorder/player.

Food
  • 34. Fishers employed as cooks should be trained and qualified for their position on board.

PART IV. MEDICAL CARE, HEALTH PROTECTION AND SOCIAL SECURITY

Medical care on board
  • 35. The competent authority should establish a list of medical supplies and equipment appropriate to the risks concerned that should be carried on fishing vessels; such list should include women’s sanitary protection supplies together with discreet, environmentally friendly disposal units.

  • 36. Fishing vessels carrying 100 or more fishers should have a qualified medical doctor on board.

  • 37. Fishers should receive training in basic first aid in accordance with national laws and regulations, taking into account applicable international instruments.

  • 38. A standard medical report form should be specially designed to facilitate the confidential exchange of medical and related information concerning individual fishers between the fishing vessel and the shore in cases of illness or injury.

  • 39. For vessels of 24 metres in length and over, in addition to the provisions of Article 32 of the Convention, the following elements should be taken into account:

    • a) when prescribing the medical equipment and supplies to be carried on board, the competent authority should take into account international recommendations in this field, such as those contained in the most recent editions of the (ILO/IMO/ WHO) International Medical Guide for Ships and the (WHO) Model List of Essential Medicines, as well as advances in medical knowledge and approved methods of treatment;

    • b) inspections of medical equipment and supplies should take place at intervals of no more than 12 months; the inspector should ensure that expiry dates and conditions of storage of all medicines are checked, the contents of the medicine chest are listed and conform to the medical guide used nationally, and medical supplies are labelled with generic names in addition to any brand names used, and with expiry dates and conditions of storage;

    • c) the medical guide should explain how the contents of the medical equipment and supplies are to be used, and should be designed to enable persons other than a medical doctor to care for the sick or injured on board, both with and without medical advice by radio or satellite communication; the guide should be prepared taking into account international recommendations in this field, including those contained in the most recent editions of the (ILO/IMO/WHO) International Medical Guide for Ships and the (IMO) Medical First Aid Guide for Use in Accidents Involving Dangerous Goods; and

    • d) medical advice provided by radio or satellite communication should be available free of charge to all vessels irrespective of the flag they fly.

Occupational safety and health

Research, dissemination of information and consultation

  • 40. In order to contribute to the continuous improvement of safety and health of fishers, Members should have in place policies and programmes for the prevention of accidents on board fishing vessels which should provide for the gathering and dissemination of occupational safety and health materials, research and analysis, taking into consideration technological progress and knowledge in the field of occupational safety and health as well as of relevant international instruments.

  • 41. The competent authority should take measures to ensure regular consultations on safety and health matters with the aim of ensuring that all concerned are kept reasonably informed of national, international and other developments in the field and on their possible application to fishing vessels flying the flag of the Member.

  • 42. When ensuring that fishing vessel owners, skippers, fishers and other relevant persons receive sufficient and suitable guidance, training material, or other appropriate information, the competent authority should take into account relevant international standards, codes, guidance and other information. In so doing, the competent authority should keep abreast of and utilize international research and guidance concerning safety and health in the fishing sector, including relevant research in occupational safety and health in general which may be applicable to work on board fishing vessels.

  • 43. Information concerning particular hazards should be brought to the attention of all fishers and other persons on board through official notices containing instructions or guidance, or other appropriate means.

  • 44. Joint committees on occupational safety and health should be established:

    • a) ashore; or

    • b) on fishing vessels, where determined by the competent authority, after consultation, to be practicable in light of the number of fishers on board the vessel.

Occupational safety and health management systems
  • 45. When establishing methods and programmes concerning safety and health in the fishing sector, the competent authority should take into account any relevant international guidance concerning occupational safety and health management systems, including the Guidelines on occupational safety and health management systems, ILO-OSH 2001

Risk evaluation
  • 46.

    • 1. Risk evaluation in relation to fishing should be conducted, as appropriate, with the participation of fishers or their representatives and should include:

      • a) risk assessment and management;

      • b) training, taking into consideration the relevant provisions of Chapter III of the International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Fishing Vessel Personnel, 1995 (STCW-F Convention) adopted by the IMO; and

      • c) on-board instruction of fishers.

    • 2. To give effect to subparagraph (1)(a), Members, after consultation, should adopt laws, regulations or other measures requiring:

      • a) the regular and active involvement of all fishers in improving safety and health by continually identifying hazards, assessing risks and taking action to address risks through safety management;

      • b) an occupational safety and health management system that may include an occupational safety and health policy, provisions for fisher participation and provisions concerning organizing, planning, implementing and evaluating the system and taking action to improve the system; and

      • c) a system for the purpose of assisting in the implementation of a safety and health policy and programme and providing fishers with a forum to influence safety and health matters; on-board prevention procedures should be designed so as to involve fishers in the identification of hazards and potential hazards and in the implementation of measures to reduce or eliminate such hazards.

    • 3. When developing the provisions referred to in subparagraph (1)(a), Members should take into account the relevant international instruments on risk assessment and management.

Technical specifications
  • 47. Members should address the following, to the extent practicable and as appropriate to the conditions in the fishing sector:

    • a) seaworthiness and stability of fishing vessels;

    • b) radio communications;

    • c) temperature, ventilation and lighting of working areas;

    • d) mitigation of the slipperiness of deck surfaces;

    • e) machinery safety, including guarding of machinery;

    • f) vessel familiarization for fishers and fisheries observers new to the vessel;

    • g) personal protective equipment;

    • h) firefighting and lifesaving;

    • i) loading and unloading of the vessel;

    • j) lifting gear;

    • k) anchoring and mooring equipment;

    • l) safety and health in living quarters;

    • m) noise and vibration in work areas;

    • n) ergonomics, including in relation to the layout of workstations and manual lifting and handling;

    • o) equipment and procedures for the catching, handling, storage and processing of fish and other marine resources;

    • p) vessel design, construction and modification relevant to occupational safety and health;

    • q) navigation and vessel handling;

    • r) hazardous materials used on board the vessel;

    • s) safe means of access to and exit from fishing vessels in port;

    • t) special safety and health requirements for young persons;

    • u) prevention of fatigue; and

    • v) other issues related to safety and health.

  • 48. When developing laws, regulations or other measures concerning technical standards relating to safety and health on board fishing vessels, the competent authority should take into account the most recent edition of the (FAO/ILO/IMO) Code of Safety for Fishermen and Fishing Vessels, Part A.

Establishment of a list of occupational diseases
  • 49. Members should establish a list of diseases known to arise out of exposure to dangerous substances or conditions in the fishing sector.

Social security
  • 50. For the purpose of extending social security protection progressively to all fishers, Members should maintain up to date information on the following:

    • a) the percentage of fishers covered;

    • b) the range of contingencies covered; and

    • c) the level of benefits.

  • 51. Every person protected under Article 34 of the Convention should have a right of appeal in the case of a refusal of the benefit or of an adverse determination as to the quality or quantity of the benefit.

  • 52. The protections referred to in Articles 38 and 39 of the Convention should be granted throughout the contingency covered.

PART V. OTHER PROVISIONS

  • 53. The competent authority should develop an inspection policy for authorized officers to take the measures referred to in paragraph 2 of Article 43 of the Convention.

  • 54. Members should cooperate with each other to the maximum extent possible in the adoption of internationally agreed guidelines on the policy referred to in paragraph 53 of this Recommendation.

  • 55. A Member, in its capacity as a coastal State, when granting licences for fishing in its exclusive economic zone, may require that fishing vessels comply with the requirements of the Convention. If such licences are issued by coastal States, these States should take into account certificates or other valid documents stating that the vessel concerned has been inspected by the competent authority or on its behalf and has been found to be in compliance with the provisions of the Convention.



Recommandation sur le travail dans la pêche

Préambule

La Conférence générale de l’Organisation internationale du Travail,

Convoquée à Genève par le Conseil d’administration du Bureau international du Travail, et s’y étant réunie le 30 mai 2007, en sa quatre-vingt-seizième session;

Notant la recommandation (n° 126) sur la formation professionnelle des pêcheurs, 1966;

Tenant compte de la nécessité de remplacer la recommandation (n° 196) sur le travail dans la pêche, 2005, portant révision de la recommandation (n° 7) sur la durée du travail (pêche), 1920;

Après avoir décidé d’adopter diverses propositions relatives au travail dans le secteur de la pêche, question qui constitue le quatrième point à l’ordre du jour de la session;

Après avoir décidé que ces propositions prendraient la forme d’une recommandation complétant la convention sur le travail dans la pêche, 2007 (ci-après dénommée «la convention») et remplaçant la recommandation (n° 196) sur le travail dans la pêche, 2005,

adopte, ce quatorzième jour de juin deux mille sept, la recommandation ci-après, qui sera dénommée

Recommandation sur le travail dans la pêche, 2007.

PARTIE I. CONDITIONS DE TRAVAIL A BORD DES NAVIRES DE PECHE

Protection des jeunes gens
  • 1. Les Membres devraient fixer les conditions requises en matière de formation préalable à l’embarquement des personnes âgées de 16 à 18 ans appelées à travailler à bord des navires de pêche, en prenant en considération les instruments internationaux relatifs à la formation au travail à bord de ces navires, notamment pour ce qui a trait aux questions de sécurité et de santé au travail telles que le travail de nuit, les tâches dangereuses, l’utilisation de machines dangereuses, la manutention et le transport de lourdes charges, le travail effectué sous des latitudes élevées, la durée excessive du travail et autres questions pertinentes recensées après évaluation des risques encourus.

  • 2. La formation des personnes âgées de 16 à 18 ans pourrait être assurée par le biais de l’apprentissage ou de la participation à des programmes de formation approuvés, qui devraient être menés selon des règles établies sous la supervision des autorités compétentes et ne devraient pas nuire à la possibilité pour les personnes concernées de suivre les programmes de l’enseignement général.

  • 3. Les Membres devraient prendre des mesures visant à garantir qu’à bord des navires de pêche qui embarquent des jeunes gens âgés de moins de 18 ans les équipements de sécurité, de sauvetage et de survie soient adaptés à leur taille.

  • 4. Les pêcheurs âgés de moins de 18 ans ne devraient pas travailler plus de huit heures par jour ni plus de 40 heures par semaine, et ne devraient pas effectuer d’heures supplémentaires à moins que cela ne soit inévitable pour des raisons de sécurité.

  • 5. Les pêcheurs âgés de moins de 18 ans devraient être assurés qu’une pause suffisante leur soit accordée pour chacun des repas et bénéficier d’une pause d’au moins une heure pour prendre leur repas principal.

Examen médical
  • 6. Aux fins de la détermination de la nature de l’examen, les Membres devraient tenir compte de l’âge de l’intéressé ainsi que de la nature du travail à effectuer.

  • 7. Le certificat médical devrait être signé par du personnel médical agréé par l’autorité compétente.

  • 8. Des dispositions devraient être prises pour permettre à toute personne qui, après avoir été examinée, est considérée comme inapte à travailler à bord d’un navire de pêche ou de certains types de navires de pêche, ou à effectuer certains types de tâches à bord, de demander à être examinée par un ou plusieurs arbitres médicaux indépendants de tout armateur à la pêche ou de toute organisation d’armateurs à la pêche ou de pêcheurs.

  • 9. L’autorité compétente devrait tenir compte des directives internationales relatives à l’examen médical et au brevet d’aptitude physique des personnes travaillant en mer, telles que les Directives relatives à la conduite des examens médicaux d’aptitude précédant l’embarquement et des examens médicaux périodiques des gens de mer (OIT/OMS).

  • 10. L’autorité compétente devrait prendre des mesures adéquates pour que les pêcheurs auxquels ne s’appliquent pas les dispositions relatives à l’examen médical prescrites dans la convention soient médicalement suivis aux fins de la sécurité et santé au travail.

Compétence et formation
  • 11. Les Membres devraient:

    • a) prendre en compte les normes internationales généralement admises en matière de formation et de qualifications des pêcheurs en définissant les compétences requises pour exercer les fonctions de patron, d’officier de pont, de mécanicien et autres fonctions à bord d’un navire de pêche;

    • b) examiner les questions suivantes relatives à la formation professionnelle des pêcheurs: organisation et administration nationales, y compris la coordination; financement et normes de formation; programmes de formation, y compris la formation préprofessionnelle ainsi que les cours de courte durée destinés aux pêcheurs en activité; méthodes de formation; et coopération internationale;

    • c) s’assurer qu’il n’existe pas de discrimination en matière d’accès à la formation.

PARTIE II. CONDITIONS DE SERVICE

Relevé des états de service
  • 12. A la fin de chaque contrat, un relevé des états de service concernant ce contrat devrait être mis à la disposition de chaque pêcheur concerné ou noté dans son livret de travail.

Mesures spéciales
  • 13. Pour les pêcheurs exclus du champ d’application de la convention, l’autorité compétente devrait prendre des mesures prévoyant une protection adéquate en ce qui concerne leurs conditions de travail et des mécanismes de règlement des différends.

Paiement des pêcheurs
  • 14. Les pêcheurs devraient avoir droit au versement d’avances à valoir sur leurs gains dans des conditions déterminées.

  • 15. Pour les navires d’une longueur égale ou supérieure à 24 mètres, tous les pêcheurs devraient avoir droit à un paiement minimal, conformément à la législation nationale ou aux conventions collectives.

PARTIE III. LOGEMENT

  • 16. Lors de l’élaboration de prescriptions ou directives, l’autorité compétente devrait tenir compte des directives internationales applicables en matière de logement, d’alimentation, et de santé et d’hygiène concernant les personnes qui travaillent ou qui vivent à bord de navires, y compris l’édition la plus récente du Recueil de règles de sécurité pour les pêcheurs et les navires de pêche (FAO/OIT/OMI) ainsi que des Directives facultatives pour la conception, la construction et l’équipement des navires de pêche de faibles dimensions (FAO/OIT/OMI).

  • 17. L’autorité compétente devrait travailler avec les organisations et agences pertinentes pour élaborer et diffuser des documents pédagogiques et des informations disponibles à bord du navire ainsi que des instructions sur ce qui constitue une alimentation et un logement sûrs et sains à bord des navires de pêche.

  • 18. Les inspections du logement de l’équipage prescrites par l’autorité compétente devraient être entreprises conjointement aux enquêtes ou inspections initiales ou périodiques menées à d’autres fins.

Conception et construction
  • 19. Une isolation adéquate devrait être fournie pour les ponts extérieurs recouvrant le logement de l’équipage, les parois extérieures des postes de couchage et réfectoires, les encaissements de machines et les cloisons qui limitent les cuisines et les autres locaux dégageant de la chaleur et pour éviter, au besoin, toute condensation ou chaleur excessive, pour les postes de couchage, les réfectoires, les installations de loisirs et les coursives.

  • 20. Une protection devrait être prévue pour calorifuger les canalisations de vapeur et d’eau chaude. Les tuyauteries principales de vapeur et d’échappement ne devraient pas passer par les logements de l’équipage ni par les coursives y conduisant. Lorsque cela ne peut être évité, les tuyauteries devraient être convenablement isolées et placées dans une gaine.

  • 21. Les matériaux et fournitures utilisés dans le logement de l’équipage devraient être imperméables, faciles à nettoyer et ne pas être susceptibles d’abriter de la vermine.

Bruits et vibrations
  • 22. Les niveaux de bruit établis par l’autorité compétente pour les postes de travail et les locaux d’habitation devraient être conformes aux directives de l’Organisation internationale du Travail relatives aux niveaux d’exposition aux facteurs ambiants sur le lieu de travail ainsi que, le cas échéant, aux normes de protection particulières recommandées par l’Organisation maritime internationale, et à tout instrument relatif aux niveaux de bruit acceptables à bord des navires adopté ultérieurement.

  • 23. L’autorité compétente, conjointement avec les organismes internationaux compétents et les représentants des organisations d’armateurs à la pêche et de pêcheurs et compte tenu, selon le cas, des normes internationales pertinentes, devrait examiner de manière continue le problème des vibrations à bord des navires de pêche en vue d’améliorer, autant que possible, la protection des pêcheurs contre les effets néfastes de telles vibrations.

    • 1. Cet examen devrait porter sur les effets de l’exposition aux vibrations excessives sur la santé et le confort des pêcheurs et les mesures à prescrire ou à recommander pour réduire les vibrations sur les navires de pêche afin de protéger les pêcheurs.

    • 2. Les mesures à étudier pour réduire les vibrations ou leurs effets devraient comprendre:

      • a) la formation des pêcheurs aux risques que l’exposition prolongée aux vibrations présente pour leur santé;

      • b) la fourniture aux pêcheurs d’un équipement de protection individuelle agréé lorsque cela est nécessaire;

      • c) l’évaluation des risques et la réduction de l’exposition aux vibrations dans les postes de couchage, les salles à manger, les installations de loisirs et de restauration et autres locaux d’habitation pour les pêcheurs par des mesures conformes aux orientations données dans le Recueil de directives pratiques sur les facteurs ambiants sur le lieu de travail (OIT) et ses versions révisées ultérieures, en tenant compte des écarts entre l’exposition sur les lieux de travail et dans les locaux d’habitation.

Chauffage
  • 24. Le système de chauffage devrait permettre de maintenir la température dans le logement de l’équipage à un niveau satisfaisant, établi par l’autorité compétente, dans les conditions normales de temps et de climat que le navire est susceptible de rencontrer en cours de navigation. Le système devrait être conçu de manière à ne pas constituer un risque pour la sécurité ou la santé de l’équipage, ni pour la sécurité du navire.

Eclairage
  • 25. Les systèmes d’éclairage ne doivent pas mettre en péril la sécurité ou la santé des pêcheurs ni la sécurité du navire.

Postes de couchage
  • 26. Toute couchette devrait être pourvue d’un matelas confortable muni d’un fond rembourré ou d’un matelas combiné, posé sur support élastique, ou d’un matelas à ressorts. Le rembourrage utilisé doit être d’un matériau approuvé. Les couchettes ne devraient pas être placées côte à côte d’une façon telle que l’on ne puisse accéder à l’une d’elles qu’en passant au-dessus d’une autre. Lorsque des couchettes sont superposées, la couchette inférieure ne devrait pas être placée à moins de 0,3 mètre au-dessus du plancher et la couchette supérieure devrait être équipée d’un fond imperméable à la poussière et disposée approximativement à mi-hauteur entre le fond de la couchette inférieure et le dessous des barrots du plafond. La superposition de plus de deux couchettes devrait être interdite. Dans le cas où des couchettes sont placées le long de la muraille du navire, il devrait être interdit de superposer des couchettes à l’endroit où un hublot est situé au-dessus d’une couchette.

  • 27. Les postes de couchage devraient être équipés de rideaux aux hublots, d’un miroir, de petits placards pour les articles de toilette, d’une étagère à livres et d’un nombre suffisant de patères.

  • 28. Dans la mesure du possible, les couchettes des membres de l’équipage devraient être réparties de façon à séparer les quarts et à éviter qu’un pêcheur de jour ne partage le même poste qu’un pêcheur prenant le quart.

  • 29. Les navires d’une longueur égale ou supérieure à 24 mètres devraient être pourvus de postes de couchage séparés pour les hommes et pour les femmes.

Installations sanitaires
  • 30. Les espaces destinés aux installations sanitaires devraient avoir:

    • a) des sols revêtus d’un matériau durable approuvé, facile à nettoyer et imperméable, et être pourvus d’un système efficace d’écoulement des eaux;

    • b) des cloisons en acier ou en tout autre matériau approuvé qui soient étanches sur une hauteur d’au moins 0,23 mètre à partir du pont;

    • c) une ventilation, un éclairage et un chauffage suffisants;

    • d) des conduites d’évacuation des eaux des toilettes et des eaux usées de dimensions adéquates et installées de manière à réduire au minimum les risques d’obstruction et à en faciliter le nettoyage, et qui ne devraient pas traverser les réservoirs d’eau douce ou d’eau potable ni, si possible, passer sous les plafonds des réfectoires ou des postes de couchage.

  • 31. Les toilettes devraient être d’un modèle approuvé et pourvues d’une chasse d’eau puissante, en état de fonctionner à tout moment et qui puisse être actionnée individuellement. Là où cela est possible, les toilettes devraient être situées en un endroit aisément accessible à partir des postes de couchage et des locaux affectés aux soins de propreté, mais devraient en être séparées. Si plusieurs toilettes sont installées dans un même local, elles devraient être suffisamment encloses pour préserver l’intimité.

  • 32. Des installations sanitaires séparées devraient être prévues pour les hommes et pour les femmes.

Installations de loisirs
  • 33. Là où des installations de loisirs sont prescrites, les équipements devraient au minimum inclure un meuble bibliothèque et des moyens nécessaires pour lire, écrire et, si possible, jouer. Les installations et services de loisirs devraient faire l’objet de réexamens fréquents afin qu’ils soient adaptés aux besoins des pêcheurs, compte tenu de l’évolution des techniques, des conditions d’exploitation ainsi que de tout autre développement. Lorsque cela est réalisable, il faudrait aussi envisager de fournir gratuitement aux pêcheurs:

    • a) un fumoir;

    • b) la possibilité de regarder la télévision et d’écouter la radio;

    • c) la possibilité de regarder des films ou des vidéos, dont le stock devrait être suffisant pour la durée du voyage et, si nécessaire, être renouvelé à des intervalles raisonnables;

    • d) des articles de sport, y compris du matériel de culture physique, des jeux de table et des jeux de pont;

    • e) une bibliothèque contenant des ouvrages de caractère professionnel ou autre, en quantité suffisante pour la durée du voyage, et dont le stock devrait être renouvelé à des intervalles raisonnables;

    • f) des moyens de réaliser des travaux d’artisanat pour se détendre;

    • g) des appareils électroniques tels que radios, télévisions, magnétoscopes, lecteurs de CD/DVD, ordinateurs, logiciels et magnétophones à cassettes.

Nourriture
  • 34. Les pêcheurs faisant office de cuisinier devraient être formés et compétents pour occuper ce poste à bord.

PARTIE IV. SOINS MEDICAUX, PROTECTION DE LA SANTE ET SECURITE SOCIALE

Soins médicaux à bord
  • 35. L’autorité compétente devrait établir une liste des fournitures médicales et du matériel médical qui devrait se trouver à bord des navires de pêche, compte tenu des risques encourus. Cette liste devrait inclure des produits de protection hygiénique pour les femmes et des récipients discrets non nuisibles pour l’environnement.

  • 36. Un médecin qualifié devrait se trouver à bord des navires de pêche qui embarquent 100 pêcheurs ou plus.

  • 37. Les pêcheurs devraient recevoir une formation de base aux premiers secours, conformément à la législation nationale et compte tenu des instruments internationaux pertinents.

  • 38. Un formulaire de rapport médical type devrait être spécialement conçu pour faciliter l’échange confidentiel d’informations médicales et autres informations connexes concernant les pêcheurs entre le navire de pêche et la terre en cas de maladie ou d’accident.

  • 39. Pour les navires d’une longueur égale ou supérieure à 24 mètres, en sus des dispositions de l’article 32 de la convention, les éléments suivants devraient être pris en compte:

    • a) en prescrivant le matériel médical et les fournitures médicales à conserver à bord, l’autorité compétente devrait tenir compte des recommandations internationales en la matière, telles que celles prévues dans l’édition la plus récente du Guide médical international de bord (OIT/OMI/OMS) et la Liste modèle des médicaments essentiels (OMS), ainsi que des progrès réalisés dans les connaissances médicales et les méthodes de traitement approuvées;

    • b) le matériel médical et les fournitures médicales devraient faire l’objet d’une inspection tous les 12 mois au moins; l’inspecteur devrait s’assurer que les dates de péremption et les conditions de conservation de tous les médicaments sont vérifiées, que le contenu de la pharmacie de bord fait l’objet d’une liste et qu’il correspond au guide médical employé sur le plan national, que les fournitures médicales portent des étiquettes indiquant le nom générique outre le nom de marque, la date de péremption et les conditions de conservation;

    • c) le guide médical devrait expliquer le mode d’utilisation du matériel médical et des fournitures médicales et être conçu de façon à permettre à des personnes autres que des médecins de donner des soins aux malades et aux blessés à bord, avec ou sans consultation médicale par radio ou par satellite; le guide devrait être préparé en tenant compte des recommandations internationales en la matière, y compris celles figurant dans l’édition la plus récente du Guide médical international de bord (OIT/OMI/OMS) et du Guide des soins médicaux d’urgence à donner en cas d’accidents dus à des marchandises dangereuses (OMI);

    • d) les consultations médicales par radio ou par satellite devraient être assurées gratuitement à tous les navires quel que soit leur pavillon.

Sécurité et santé au travail

Recherche, diffusion d’informations et consultation

  • 40. Afin de contribuer à l’amélioration continue de la sécurité et de la santé des pêcheurs, les Membres devraient mettre en place des politiques et des programmes de prévention des accidents à bord des navires de pêche prévoyant la collecte et la diffusion d’informations, de recherches et d’analyses sur la sécurité et la santé au travail, en tenant compte du progrès des techniques et des connaissances dans le domaine de la sécurité et de la santé au travail et des instruments internationaux pertinents.

  • 41. L’autorité compétente devrait prendre des mesures propres à assurer la tenue de consultations régulières sur les questions de sécurité et de santé au travail, en vue de garantir que toutes les personnes concernées sont tenues convenablement informées des évolutions nationales et internationales ainsi que des autres progrès réalisés dans ce domaine, et de leur application possible aux navires de pêche battant le pavillon du Membre.

  • 42. En veillant à ce que les armateurs à la pêche, les patrons, les pêcheurs et les autres personnes concernées reçoivent suffisamment de directives et de matériel de formation appropriés ainsi que toute autre information pertinente, l’autorité compétente devrait tenir compte des normes internationales, des recueils de directives, des orientations et de toutes autres informations utiles disponibles. Ce faisant, l’autorité compétente devrait se tenir au courant et faire usage des recherches et des orientations internationales en matière de sécurité et de santé dans le secteur de la pêche, y compris des recherches pertinentes dans le domaine de la sécurité et de la santé au travail en général qui pourraient être applicables au travail à bord des navires de pêche.

  • 43. Les informations concernant les dangers particuliers devraient être portées à l’attention de tous les pêcheurs et d’autres personnes à bord au moyen de notices officielles contenant des instructions ou des directives ou d’autres moyens appropriés.

  • 44. Des comités paritaires de sécurité et de santé au travail devraient être établis:

    • a) à terre; ou

    • b) sur les navires de pêche, si l’autorité compétente, après consultation, décide que cela est réalisable compte tenu du nombre de pêcheurs à bord.

Systèmes de gestion de la sécurité et de la santé au travail
  • 45. Lors de l’élaboration de méthodes et de programmes relatifs à la sécurité et à la santé dans le secteur de la pêche, l’autorité compétente devrait prendre en considération toutes les directives internationales pertinentes concernant les systèmes de gestion de la sécurité et de la santé au travail, y compris les Principes directeurs concernant les systèmes de gestion de la sécurité et de la santé au travail, ILO-OSH 2001

Evaluation des risques
  • 46.

    • 1. Des évaluations des risques concernant la pêche devraient être conduites, lorsque cela est approprié, avec la participation de pêcheurs ou de leurs représentants et devraient inclure:

      • a) l’évaluation et la gestion des risques;

      • b) la formation, en prenant en considération les dispositions pertinentes du chapitre III de la Convention internationale sur les normes de formation du personnel des navires de pêche, de délivrance des brevets et de veille, 1995, adoptée par l’OMI (convention STCW-F);

      • c) l’instruction des pêcheurs à bord.

    • 2. Pour donner effet aux dispositions de l’alinéa a) du sous-paragraphe (1), les Membres devraient adopter, après consultation, une législation ou d’autres mesures exigeant que:

      • a) tous les pêcheurs participent régulièrement et activement à l’amélioration de la sécurité et de la santé en répertoriant de façon permanente les dangers, en évaluant les risques et en prenant des mesures visant à les réduire grâce à la gestion de la sécurité;

      • b) un système de gestion de la sécurité et de la santé au travail soit mis en place, qui peut inclure une politique relative à la sécurité et à la santé au travail, des dispositions prévoyant la participation des pêcheurs et concernant l’organisation, la planification, l’application et l’évaluation de ce système ainsi que les mesures à prendre pour l’améliorer;

      • c) un système soit mis en place pour faciliter la mise en œuvre de la politique et du programme relatifs à la sécurité et à la santé au travail et donner aux pêcheurs un moyen d’expression publique leur permettant d’influer sur les questions de sécurité et de santé; les procédures de prévention à bord devraient être conçues de manière à associer les pêcheurs au repérage des dangers existants et potentiels et à la mise en œuvre de mesures propres à les atténuer ou à les éliminer.

    • 3. Lors de l’élaboration des dispositions mentionnées à l’alinéa a) du sous-paragraphe (1), les Membres devraient tenir compte des instruments internationaux pertinents se rapportant à l’évaluation et à la gestion des risques.

Spécifications techniques
  • 47. Les Membres devraient, dans la mesure du possible et selon qu’il convient au secteur de la pêche, examiner les questions suivantes:

    • a) navigabilité et stabilité des navires de pêche;

    • b) communications par radio;

    • c) température, ventilation et éclairage des postes de travail;

    • d) atténuation du risque présenté par les ponts glissants;

    • e) sécurité d’utilisation des machines, y compris les dispositifs de protection;

    • f) familiarisation avec le navire des pêcheurs ou observateurs des pêches nouvellement embarqués;

    • g) équipement de protection individuelle;

    • h) sauvetage et lutte contre les incendies;

    • i) chargement et déchargement du navire;

    • j) apparaux de levage;

    • k) équipements de mouillage et d’amarrage;

    • l) sécurité et santé dans les locaux d’habitation;

    • m) bruits et vibrations dans les postes de travail;

    • n) ergonomie, y compris en ce qui concerne l’aménagement des postes de travail et la manutention et la manipulation des charges;

    • o) équipement et procédures pour la prise, la manipulation, le stockage et le traitement du poisson et des autres ressources marines;

    • p) conception et construction du navire et modifications touchant à la sécurité et à la santé au travail;

    • q) navigation et manœuvre du navire;

    • r) matériaux dangereux utilisés à bord;

    • s) sécurité des moyens d’accéder aux navires et d’en sortir dans les ports;

    • t) prescriptions spéciales en matière de sécurité et de santé applicables aux jeunes gens;

    • u) prévention de la fatigue;

    • v) autres questions liées à la sécurité et à la santé.

  • 48. Lors de l’élaboration d’une législation ou d’autres mesures relatives aux normes techniques concernant la sécurité et la santé à bord des navires de pêche, l’autorité compétente devrait tenir compte de l’édition la plus récente du Recueil de règles de sécurité pour les pêcheurs et les navires de pêche, Partie A (FAO/OIT/OMI).

Etablissement d’une liste de maladies professionnelles
  • 49. Les Membres devraient dresser la liste des maladies dont il est connu qu’elles résultent de l’exposition à des substances ou à des conditions dangereuses dans le secteur de la pêche.

Sécurité sociale
  • 50. Aux fins d’étendre progressivement la sécurité sociale à tous les pêcheurs, les Membres devraient établir et tenir à jour des informations sur les points suivants:

    • a) le pourcentage de pêcheurs couverts;

    • b) l’éventail des éventualités couvertes;

    • c) le niveau des prestations.

  • 51. Toute personne protégée en vertu de l’article 34 de la convention devrait avoir le droit de faire recours en cas de refus de la prestation ou d’une décision défavorable sur la qualité ou la quantité de celle-ci.

  • 52. Les prestations visées aux articles 38 et 39 de la convention devraient être accordées pendant toute la durée de l’éventualité couverte.

PARTIE V. AUTRES DISPOSITIONS

  • 53. L’autorité compétente devrait élaborer une politique d’inspection à l’intention des fonctionnaires autorisés à prendre les mesures visées au paragraphe 2 de l’article 43 de la convention.

  • 54. Les Membres devraient, autant que possible, coopérer les uns avec les autres pour l’adoption de principes directeurs, approuvés au niveau international, concernant la politique visée au paragraphe 53 de la présente recommandation.

  • 55. Un Membre, en sa qualité d’Etat côtier, pourrait exiger que les navires de pêche respectent les prescriptions énoncées dans la convention avant d’accorder l’autorisation de pêcher dans sa zone économique exclusive. Dans le cas où ces autorisations sont délivrées par les Etats côtiers, lesdits Etats devraient prendre en considération les certificats ou autres documents valides indiquant que le navire a été inspecté par l’autorité compétente ou en son nom et qu’il est conforme aux dispositions de la convention.


De vertaling van Aanbeveling nr. 199 luidt als volgt:


Aanbeveling betreffende werk in de visserijsector

Preambule

De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,

Bijeengeroepen te Genève door de Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en aldaar bijeengekomen in haar zesennegentigste zitting op 30 mei 2007, en

Gelet op de Aanbeveling inzake de beroepsopleiding voor de visserij, 1966 (nr. 126), en

Gelet op de noodzaak de Aanbeveling betreffende werk in de visserijsector, 2005 (nr. 196), tot herziening van de Aanbeveling inzake werktijden (visserij), 1920 (nr. 7), te vervangen; en

Besloten hebbend tot het aannemen van bepaalde voorstellen met betrekking tot werk in de visserijsector, welk onderwerp als vierde punt op de agenda van de zitting voorkomt, en

Vastgesteld hebbend dat deze voorstellen de vorm moeten krijgen van een aanbeveling tot aanvulling van het Verdrag betreffende werk in de visserij, 2007 (hierna te noemen „het Verdrag”) en Aanbeveling inzake werk in de visserij, 2005 (nr. 196) moet vervangen;

Neemt heden, de veertiende juni tweeduizend zeven, de volgende aanbeveling aan, die kan worden aangehaald als de Aanbeveling betreffende werk in de visserij, 2007.

DEEL I ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN AAN BOORD VAN VISSERSVAARTUIGEN

Bescherming van jongeren
  • 1. De Leden moeten de eisen vaststellen voor de voorbereidende opleiding voor personen tussen 16 en 18 jaar die werkzaam zijn aan boord van vissersvaartuigen met inachtneming van de internationale instrumenten inzake de opleiding voor werk aan boord van vissersvaartuigen, met inbegrip van veiligheid en gezondheid op het werk, waarbij kwesties aan de orde komen zoals nachtarbeid, gevaarlijke werkzaamheden, werken met gevaarlijke machines, tillen en verplaatsen van zware lasten, werken in de hogere breedtegraden, extreem lange werktijden en andere relevante kwesties die zijn vastgesteld bij de inventarisatie van de onderhavige risico’s.

  • 2. De opleiding van personen tussen 16 en 18 jaar kan plaatsvinden door middel van een stage die of het volgen van een goedgekeurd opleidingsprogramma dat moet voldoen aan vastgestelde regels en wordt gemonitord door de bevoegde autoriteiten en niet ten koste mag gaan van de algemene opleiding van de persoon in kwestie.

  • 3. De Leden moeten maatregelen treffen om te waarborgen dat de veiligheidsuitrusting, de reddingsmiddelen en uitrusting voor hulpverlening aan boord van vissersvaartuigen met personen aan boord jonger dan 18 jaar geschikt zijn voor hun postuur.

  • 4. De arbeidstijden van vissers jonger dan 18 jaar mogen niet meer dan acht uur per dag en 40 uur per week bedragen en overuren mogen uitsluitend worden gemaakt wanneer dit om veiligheidsredenen onvermijdelijk is.

  • 5. Vissers jonger dan 18 jaar moeten voldoende tijd krijgen voor alle maaltijden en een pauze van ten minste één uur voor de hoofdmaaltijd.

Geneeskundig onderzoek
  • 6. Bij het vaststellen van de aard van het onderzoek moeten de Leden naar behoren rekening houden met de leeftijd van de te onderzoeken persoon en de aard van de te verrichten werkzaamheden.

  • 7. De medische verklaring moet worden ondertekend door een door de bevoegde autoriteit erkende arts.

  • 8. Er moeten regelingen worden getroffen om elke persoon die na onderzoek ongeschikt wordt verklaard voor werk aan boord van een vissersvaartuig of aan boord van bepaalde soorten vissersvaartuigen of voor bepaalde werkzaamheden aan boord, in staat te stellen te verzoeken om nader onderzoek door een medisch deskundige of medische deskundigen die onafhankelijk is of zijn van de beheerder van het vissersvaartuig of van elke organisatie van beheerders van vissersvaartuigen of vissers.

  • 9. De bevoegde autoriteit moet de internationale richtlijnen in acht nemen inzake geneeskundig onderzoek en medische verklaringen inzake op zee werkzame personen, waaronder de (ILO/ WHO) richtlijnen voor het verrichten van geneeskundig onderzoek vooraf en periodieke geneeskundige geschiktheidsonderzoeken bij zeevarenden.

  • 10. Voor vissers die zijn vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen in het Verdrag omtrent geneeskundig onderzoek, moet de bevoegde autoriteit adequate maatregelen treffen ten behoeve van toezicht op de gezondheid ter wille van de veiligheid en gezondheid op het werk.

Vaardigheden en opleiding
  • 11. De Leden moeten:

    • a. algemeen aanvaarde internationale normen voor de opleiding en vaardigheden van vissers in acht nemen bij het vaststellen van de vaardigheden die vereist zijn voor schippers, stuurlieden, werktuigkundigen en andere personen die werkzaam zijn aan boord van vissersvaartuigen;

    • b. de volgende kwesties aanpakken ten aanzien van de beroepsopleiding van vissers: nationale planning en bestuur met inbegrip van coördinatie; financiering en opleidingsnormen; opleidingsprogramma’s, met inbegrip van voorbereidende beroepsopleidingen en korte cursussen voor werkende vissers; opleidingsmethoden; en internationale samenwerking; en

    • c. waarborgen dat er geen sprake is van discriminatie bij de toegang tot opleidingen.

DEEL II VOORWAARDEN VOOR HET VERRICHTEN VAN WERK

Registratie van tijdvakken van arbeid
  • 12. Aan het eind van iedere overeenkomst moet een bewijs van het dienstverband aan de visser ter beschikking worden gesteld of worden geregistreerd in het dienstboekje van de visser.

Bijzondere maatregelen
  • 13. Voor vissers die zijn uitgesloten van de reikwijdte van het Verdrag moet de bevoegde autoriteit maatregelen nemen om hun voldoende bescherming te bieden ten aanzien van hun arbeidsomstandigheden en de middelen voor de beslechting van geschillen.

Betaling aan vissers
  • 14. Onder omschreven voorwaarden moeten vissers recht hebben op inkomensvoorschotten.

  • 15. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten alle vissers recht hebben op het minimumloon in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten.

DEEL III ACCOMMODATIE

  • 16. Bij het vaststellen van vereisten of richtlijnen moet de bevoegde autoriteit de desbetreffende internationale richtlijnen inzake accommodatie, voeding, gezondheid en hygiëne ten behoeve van personen die werkzaam of woonachtig zijn aan boord van vaartuigen, met inbegrip van de meest recente versies van de veiligheidscode voor vissers en vissersvaartuigen (FAO/ILO/IMO) en de vrijwillige (FAO/ILO/IMO) richtlijnen voor ontwerp, constructie en uitrusting van kleine vissersvaartuigen in aanmerking nemen.

  • 17. De bevoegde autoriteit moet samenwerken met de desbetreffende organisaties en instanties bij het ontwikkelen en verspreiden van onderwijsmateriaal en informatie beschikbaar aan boord en richtlijnen voor veilige en gezonde accommodatie en voeding aan boord van vissersvaartuigen.

  • 18. De door de bevoegde autoriteit vereiste inspecties van de accommodatie voor de bemanning moeten tegelijk met de eerste of periodieke onderzoeken of inspecties voor andere doeleinden worden verricht.

Ontwerp en constructie
  • 19. Adequate isolatie moet zijn aangebracht op open dekken boven de accommodatieruimten voor de bemanning, buitenwanden van de slaapvertrekken en eetvertrekken, machinekamerschachten en wanden van kombuizen en andere ruimtes waar warmte wordt geproduceerd en waar nodig om condensatie of oververhitting in de slaapvertrekken, eetvertrekken, recreatieruimtes en gangen te voorkomen.

  • 20. Bescherming moet worden geboden tegen de gevaren van stoom- of heetwaterleidingen. De hoofdstoomleidingen en -uitlaatpijpen mogen niet door de accommodatie van de bemanning lopen of door gangen die naar de accommodatie van de bemanning voeren. Indien dat niet vermeden kan worden, moeten de leidingen adequaat zijn geïsoleerd en ingepakt.

  • 21. De materialen en het meubilair in de accommodatieruimtes moeten bestand zijn tegen vocht, makkelijk te reinigen zijn en niet toegankelijk voor ongedierte.

Lawaai en trillingen
  • 22. De geluidsniveaus voor woon- en werkvertrekken die worden vastgesteld door de bevoegde autoriteit moeten voldoen aan de richtlijnen van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake niveaus voor blootstelling aan omgevingsfactoren op de werkplek en in voorkomend geval de specifieke bescherming aanbevolen door de Internationale Maritieme Organisatie tezamen met eventuele latere instrumenten tot wijziging en aanvulling ten behoeve van aanvaardbare geluidsniveaus aan boord van vaartuigen.

  • 23. De bevoegde autoriteit moet, samen met de bevoegde internationale organen en met vertegenwoordigers van organisaties van beheerders van vissersvaartuigen en vissers, en waar van toepassing met inachtneming van de relevante internationale normen, het probleem van trillingen aan boord van vissersvaartuigen voortdurend toetsen om de bescherming van vissers, voor zover praktisch uitvoerbaar, tegen de nadelige gevolgen van blootstelling aan trillingen te verbeteren.

    • 1. Deze toetsing moet betrekking hebben op de gevolgen van blootstelling aan overmatige trillingen voor de gezondheid en het welzijn van vissers en met de maatregelen die moeten worden voorgeschreven of aanbevolen om de trillingen aan boord van vissersvaartuigen te verminderen om vissers te beschermen.

    • 2. De te overwegen maatregelen om trillingen of de gevolgen ervan te beperken moeten mede het volgende omvatten:

      • a. voorlichting aan vissers over de gevaren voor hun gezondheid van langdurige blootstelling aan trillingen;

      • b. verstrekking van goedgekeurde persoonlijke beschermende uitrusting aan vissers, waar nodig; en

      • c. inventarisatie van de risico’s en vermindering van de blootstelling aan trillingen in slaapvertrekken, eetvertrekken, recreatie- en cateringvoorzieningen en andere accommodatie voor de vissers door aanneming van maatregelen in overeenstemming met de richtlijnen in de gedragscode inzake omgevingsfactoren op de werkplek van de ILO en eventuele latere herzieningen, met inachtneming van de verschillen tussen blootstelling op de werkplekken en in de woonvertrekken.

Verwarming
  • 24. Het verwarmingssysteem moet de temperatuur in de verblijven van de zeevarenden bij normale weers- en klimaatomstandigheden zoals deze te verwachten zijn op de vaart die het vaartuig uitvoert, op een bevredigende hoogte kunnen houden zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteit Het verwarmingssysteem moet zodanig ontworpen zijn dat de veiligheid of gezondheid van de vissers en de veiligheid van het vaartuig niet in gevaar komen.

Verlichting
  • 25. De wijze van verlichting mag de veiligheid of gezondheid van de vissers of de veiligheid van het vaartuig niet in gevaar brengen.

Slaapvertrekken
  • 26. Elke slaapplaats moet voorzien zijn van een comfortabel matras met ondermatras of een gecombineerd matras, met inbegrip van een spiraalbodem of springverenmatras. Het matras en de gebruikte vulling moeten vervaardigd zijn van goedgekeurde materialen. De slaapplaatsen mogen niet zodanig naast elkaar geplaatst zijn dat de ene slaapplaats uitsluitend bereikt kan worden via de andere. De onderste slaapplaats moet, wanneer de slaapplaatsen twee hoog zijn opgesteld, ten minste 0,3 meter boven de vloer liggen en de bovenste slaapplaats moet voorzien zijn van een stofvrije bodem en ongeveer in het midden tussen de onderzijde van de onderste slaapplaats en de onderzijde van de dekbalken zijn geplaatst. Er mogen maximaal twee slaapplaatsen boven elkaar worden geplaatst. Indien slaapplaatsen langs de zijde van het vaartuig zijn geplaatst, mag er onder de patrijspoorten slechts één laag zijn.

  • 27. Slaapvertrekken moeten zijn voorzien van gordijnen voor de patrijspoorten, alsmede een spiegel, kleine bergplaatsen voor toiletbenodigdheden, een boekenrek en een voldoende aantal kledinghaken.

  • 28. Indien mogelijk moeten de slaapplaatsen van de bemanningsleden zodanig zijn ingedeeld dat de diensten gescheiden zijn en de bemanningsleden met een dagdienst geen ruimte delen met bemanningsleden met wachtdienst.

  • 29. Op vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten afzonderlijke slaapvertrekken voor mannen en vrouwen beschikbaar zijn.

Sanitaire voorzieningen
  • 30. De ruimten met sanitaire voorzieningen moeten voorzien zijn van:

    • a. vloeren van goedgekeurd duurzaam materiaal dat eenvoudig gereinigd kan worden en niet gevoelig is voor vocht en voorzien van een goede afvoer;

    • b. schotten van staal of ander goedgekeurd materiaal, waterdicht tot ten minste 0,23 meter boven het dekniveau;

    • c. voldoende verlichting, verwarming en ventilatie; en

    • d. gootpijpen en afvoeren van toereikende omvang die zodanig geconstrueerd zijn dat de kans op verstopping minimaal is en schoonmaken vergemakkelijkt wordt; deze pijpen mogen niet door zoetwater- of drinkwatertanks lopen en mogen voor zover mogelijk niet bovenlangs lopen in eetvertrekken of slaapvertrekken.

  • 31. De toiletten moeten van een goedgekeurd model zijn, met een krachtige doorspoelvoorziening die steeds beschikbaar moet zijn en voor elk toilet afzonderlijk moet kunnen worden gebruikt. Waar mogelijk moeten zij op een gemakkelijk bereikbare plaats, doch afgescheiden van slaapvertrekken en wasgelegenheden zijn gelegen. Indien meer dan één toilet in dezelfde ruimte aanwezig is, moeten deze voldoende zijn afgeschermd om de privacy te waarborgen.

  • 32. Voor mannen en vrouwen moeten afzonderlijke sanitaire voorzieningen beschikbaar zijn.

Recreatievoorzieningen
  • 33. Indien recreatievoorzieningen nodig zijn, moet de inrichting ten minste een boekenkast en voorzieningen voor lezen, schrijven en zo mogelijk spellen omvatten. De recreatievoorzieningen en -diensten moeten regelmatig worden geïnspecteerd om te waarborgen dat ze blijven beantwoorden aan de veranderende behoeften van de vissers ten gevolge van ontwikkelingen in de techniek en de exploitatie en andere ontwikkelingen. Ook moet overwogen worden de vissers kosteloos, waar praktisch uitvoerbaar, van de volgende voorzieningen te voorzien:

    • a. een rookkamer;

    • b. de mogelijkheid televisie te kijken en radio-uitzendingen te beluisteren;

    • c. de vertoning van films of video’s, waarvan er voor de duur van de reis voldoende aanwezig moeten zijn en die, zo nodig, met redelijke tussenpozen worden vervangen;

    • d. sportvoorzieningen met inbegrip van materiaal voor lichamelijke oefeningen, tafelspelen en dekspelen;

    • e. een bibliotheek met vakliteratuur en andere boeken, waarvan er voldoende moeten zijn voor de duur van de reis en die met redelijke tussenpozen worden vervangen;

    • f. voorzieningen voor creatieve bezigheden; en

    • g. elektronische apparatuur zoals radio, televisie, videorecorder, CD/DVD-speler, personal computer en software, en cassette-recorder/speler.

Voedsel
  • 34. Vissers die worden ingezet als kok moeten opgeleid en gekwalificeerd zijn voor hun taak aan boord.

DEEL IV. MEDISCHE ZORG, BESCHERMING VAN DE GEZONDHEID EN SOCIALE ZEKERHEID

Medische zorg aan boord
  • 35. De bevoegde autoriteit moet een lijst van medische voorzieningen en uitrusting vaststellen die toegesneden zijn op de desbetreffende risico’s en aan boord van vissersvaartuigen moeten zijn. Een dergelijke lijst moet sanitaire verbandmiddelen voor vrouwen omvatten plus voorzieningen voor de discrete, milieuvriendelijke afvoer ervan.

  • 36. Op vissersvaartuigen met 100 of meer vissers aan boord moet een gekwalificeerde arts aan boord zijn.

  • 37. De vissers moeten een training krijgen in elementaire eerste hulp in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde internationale instrumenten.

  • 38. Er moet een specifiek medisch standaardformulier worden ontworpen voor het vertrouwelijk uitwisselen van medische en bijbehorende informatie over individuele vissers tussen het vissersvaartuig en de wal bij ziekte of letsel.

  • 39. Voor vaartuigen met een lengte van 24 meter of meer moeten in aanvulling op de bepalingen van artikel 32 van het Verdrag de volgende elementen in aanmerking worden genomen;

    • a. bij het voorschrijven van de medische uitrusting en voorzieningen die aan boord moeten zijn, moet de bevoegde autoriteit internationale aanbevelingen op dit gebied in aanmerking nemen, zoals die vervat in de meest recente edities van de International Medical Guide for Ships ((ILO/IMO/WHO) en de lijst van essentiële geneesmiddelen (WHO), alsmede de voortschrijdende medische kennis en goedgekeurde behandelmethoden;

    • b. medische uitrusting en voorzieningen moeten met tussenpozen van ten hoogste 12 maanden worden geïnspecteerd; de inspecteur moet erop toezien dat de vervaldata en de omstandigheden waaronder alle geneesmiddelen worden opgeslagen worden gecontroleerd, de inhoud van de medicijnkast wordt geregistreerd en voldoet aan de medische gids die nationaal wordt gebruikt en dat de medische voorzieningen zijn voorzien van generieke namen naast de eventueel gebruikte merknamen en zijn voorzien van vervaldata en voorwaarden waaronder ze moeten worden bewaard;

    • c. in de medische gids moet worden uitgelegd hoe de medische uitrusting en voorzieningen moeten worden gebruikt en deze moet geschikt zijn voor anderen dan artsen bij het verzorgen van zieken en gewonden aan boord, zowel met als zonder medisch advies via radio- of satellietverbinding; de gids moet zijn opgesteld in overeenstemming met internationale aanbevelingen op dit gebied, met inbegrip van die vervat in de meest recente editie van de International Medical Guide for Ships ((ILO/IMO/WHO) en de Handleiding voor medische eerste hulp bij ongevallen met gevaarlijke stoffen (IMO); en

    • d. medisch advies verschaft via radio- of satellietverbinding moet gratis worden verstrekt aan alle vaartuigen, ongeacht de vlag waaronder zij varen.

Veiligheid en gezondheid op het werk

Onderzoek, verspreiding van informatie en overleg

  • 40. Teneinde bij te dragen aan de voortdurende verbetering van de veiligheid en gezondheid van vissers, moeten de Leden beschikken over beleid en programma’s ter voorkoming van ongevallen aan boord van vissersvaartuigen die voorzien in het verzamelen en verspreiden van materiaal, onderzoek en analyses omtrent veiligheid en gezondheid op het werk, waarbij technologische vooruitgang en kennis op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk alsmede relevante internationale instrumenten in aanmerking worden genomen.

  • 41. De bevoegde autoriteit moet maatregelen nemen voor regelmatig overleg over aangelegenheden op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk om te waarborgen dat alle betrokkenen redelijkerwijs op de hoogte worden gehouden van nationale, internationale en andere ontwikkelingen op het gebied en over de mogelijke toepasselijkheid ervan op vissersvaartuigen die varen onder de vlag van het Lid.

  • 42. Om te waarborgen dat beheerders, schippers van vissersvaartuigen, vissers en andere relevante personen voldoende en geschikte richtlijnen, trainingsmateriaal en andere passende informatie ontvangen, moet de bevoegde autoriteit de relevante internationale normen, codes, richtlijnen en andere informatie in aanmerking nemen. Daarbij moet de bevoegde autoriteit op de hoogte blijven van en gebruikmaken van internationaal onderzoek en internationale richtlijnen inzake veiligheid en gezondheid in de visserijsector met inbegrip van relevant onderzoek op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk in het algemeen dat van toepassing kan zijn op het werk aan boord van vissersvaartuigen.

  • 43. Informatie over specifieke gevaren moet via officiële kennisgevingen met instructies of richtlijnen, of andere passende middelen, onder de aandacht worden gebracht van alle vissers en andere personen aan boord.

  • 44. Gezamenlijke commissies voor veiligheid en gezondheid op het werk moeten worden ingesteld:

    • a. op de wal; of

    • b. op vissersvaartuigen, indien bepaald door de bevoegde autoriteit na overleg, indien dat praktisch is gelet op het aantal vissers aan boord van het vaartuig.

Managementsystemen voor veiligheid en gezondheid op het werk
  • 45. Bij het vaststellen van methodes en programma’s voor de veiligheid en gezondheid in de visserijsector moet de bevoegde autoriteit internationale richtlijnen op het gebied van managementsystemen voor veiligheid en gezondheid op het werk, met inbegrip van de Richtlijnen inzake managementsystemen voor veiligheid en gezondheid op het werk (ILO-OSH 2001), in aanmerking nemen.

Risico-inventarisatie
  • 46.

    • 1. Er moet een risico-inventarisatie plaatsvinden, naar gelang van het geval met medewerking van de vissers of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van.

      • a. risicobeoordeling en -management;

      • b. opleiding, waarbij de relevante bepalingen van hoofdstuk III van het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen, 1995 (STCW-F-verdrag), aangenomen door de IMO in aanmerking moeten worden genomen; en

      • c. instructie aan boord voor vissers.

    • 2. Om uitvoering te geven aan de eerste paragraaf, onderdeel a, moeten de Leden na overleg wetten, regels of andere maatregelen aannemen waarin het volgende vereist wordt:

      • a. regelmatige en actieve betrokkenheid van alle vissers bij de verbetering van de veiligheid en gezondheid door het voortdurend identificeren van gevaren, inventarisatie van risico’s en maatregelen om door middel van veiligheidsmanagement risico’s aan te pakken;

      • b. een managementsysteem voor veiligheid en gezondheid op het werk, eventueel met inbegrip van beleid voor veiligheid en gezondheid op het werk, bepalingen voor de participatie van vissers en bepalingen inzake het organiseren, plannen, implementeren en evalueren van het systeem en het nemen van maatregelen om het systeem te verbeteren; en

      • c. een systeem ter ondersteuning van de implementatie van beleid en een programma op het gebied van veiligheid en gezondheid en vissers een forum bieden voor invloed op kwesties omtrent veiligheid en gezondheid; er moeten preventieve procedures voor aan boord worden geformuleerd om vissers te betrekken bij de identificatie van gevaren en potentiële gevaren en bij de implementatie van maatregelen om deze gevaren te beperken of uit te bannen.

    • 3. Bij het formuleren van de bepalingen bedoeld in de eerste paragraaf, onderdeel a, moeten de Leden de relevante internationale instrumenten inzake risicobeoordeling en -management in aanmerking nemen.

Technische specificaties
  • 47. De Leden moeten, voor zover praktisch haalbaar en aangepast aan de omstandigheden in de visserijsector, rekening houden met het volgende:

    • a. de zeewaardigheid en stabiliteit van vissersvaartuigen;

    • b. radiocommunicatie;

    • c. temperatuur, ventilatie en verlichting op de werkplekken;

    • d. verminderen van de gladheid van dekoppervlakken;

    • e. veiligheid van machines, met inbegrip van de afscherming van machines;

    • f. vissers en visserijwaarnemers voor wie het vaartuig nieuw is vertrouwd maken met het vaartuig;

    • g. uitrusting voor persoonlijke bescherming;

    • h. brandbestrijding en redding;

    • i. laden en lossen van het vaartuig;

    • j. hijsinrichting;

    • k. anker- en afmeervoorzieningen;

    • l. veiligheid en gezondheid in de leefruimten;

    • m. lawaai en trillingen op de werkplekken;

    • n. ergonomie, mede ten aanzien van de indeling van werkplekken, alsmede handmatig hijsen en hanteren;

    • o. uitrusting en procedures voor het vangen, hanteren, opslaan en bewerken van vis en andere mariene bronnen;

    • p. ontwerp, bouw en aanpassing van het vaartuig in verband met de veiligheid en gezondheid op het werk;

    • q. varen en omgaan met het vaartuig;

    • r. gevaarlijke materialen gebruikt aan boord van het vaartuig;

    • s. veilige middelen voor het betreden en verlaten van visserijvaartuigen in de haven;

    • t. speciale vereisten voor de veiligheid en gezondheid van jongeren;

    • u. voorkomen van vermoeidheid; en

    • v. andere aangelegenheid omtrent veiligheid en gezondheid.

  • 48. Bij het formuleren van wetten, voorschriften of andere maatregelen betreffende technische normen voor veiligheid en gezondheid aan boord van vissersvaartuigen, moet de bevoegde autoriteit de meest recente editie van de veiligheidscode voor vissers en vissersvaartuigen deel A, (FAO/ILO/IMO), in aanmerking nemen.

Vaststellen van een lijst van beroepsziekten
  • 49. De Leden moeten een lijst van ziekten vaststellen waarvan bekend is dat deze voortkomen uit de blootstelling aan gevaarlijke stoffen of omstandigheden in de visserijsector.

Sociale zekerheid
  • 50. Teneinde de sociale zekerheid geleidelijk uit te breiden tot alle vissers, moeten de Leden de volgende informatie actueel houden:

    • a. percentage vissers die vallen onder de sociale zekerheid;

    • b. welke calamiteiten gedekt worden; en

    • c. de hoogte van de uitkeringen.

  • 51. Eenieder die valt onder artikel 34 van het Verdrag moet bezwaar kunnen maken in het geval van weigering van een uitkering of een negatieve beslissing omtrent de aard of omvang van de uitkering.

  • 52. De beschermingen bedoeld in de artikelen 38 en 39 van het Verdrag moeten worden verleend zolang de desbetreffende calamiteit aanhoudt.

DEEL V. OVERIGE BEPALINGEN

  • 53. De bevoegde autoriteit moet beleid uitwerken voor de inspectie door de bevoegde ambtenaren en de maatregelen nemen bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het Verdrag.

  • 54. De Leden moeten zo veel mogelijk met elkaar samenwerken bij de aanneming van internationaal overeengekomen richtlijnen inzake het beleid bedoeld in paragraaf 53 van deze Aanbeveling.

  • 55. Een Lid kan in zijn hoedanigheid van kuststaat, bij het verlenen van visvergunningen in zijn exclusieve economische zone voorschrijven dat de vissersvaartuigen moeten voldoen aan de vereisten van het Verdrag. Indien dergelijke vergunningen worden verleend door kuststaten, moeten deze staten certificaten of andere geldige documenten in aanmerking nemen waarin verklaard wordt dat het desbetreffende vaartuig geïnspecteerd is door of namens de bevoegde autoriteit en dat geconstateerd is dat het voldoet aan de bepalingen van het Verdrag.


G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2011, 152.

J. VERWIJZINGEN

Zie Trb. 2011, 152.

Titel

:

Verdrag betreffende de gedwongen of verplichte arbeid;

Genève, 28 juni 1930

Laatste Trb.

:

Trb. 2015, 194

     

Titel

:

Verdrag betreffende minimum-normen van sociale zekerheid;

Genève, 28 juni 1952

Laatste Trb.

:

Trb. 2011, 198

     

Titel

:

Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, 1969;

Londen, 23 juni 1969

Laatste Trb.

:

Trb. 2015, 46

     

Titel

:

Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee;

Montego Bay, 10 december 1982

Laatste Trb.

:

Trb. 2014, 169

     

Titel

:

Verdrag betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid;

Genève, 17 juni 1999

Laatste Trb.

:

Trb. 2011, 150

Uitgegeven de elfde augustus 2016.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. KOENDERS

Naar boven