Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 9811 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 9811 | ander besluit van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;
Besluit:
De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf 2.7 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN is gewijzigd en komt te luiden:
Tot slot archiveert de burgemeester de optieverklaring en de daarbij behorende documenten die hebben geleid tot de optiebevestiging, alsmede afschriften van de bevestiging gedurende ten minste twaalf jaar na de bekendmaking van de bevestiging (artikel 12, tweede lid, BvvN). Deze bewaarplicht in het BvvN is een uitvloeisel van artikel 14, eerste lid, RWN waarin is voorzien in de intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap binnen twaalf jaar na de bevestiging, indien de verkrijging van het Nederlanderschap berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De bewaarplicht op grond van artikel 12 BvvN laat overigens onverlet de (bewaar)verplichtingen op grond van de Archiefwet.
Conform artikel 5 van de Archiefwet is een bewaartermijnenlijst opgesteld (Selectielijst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en rechtsvoorgangers vanaf 5 mei 1945, 9 april 2021), zoals vastgesteld in de Staatscourant van 12 april 2021, nr. 17848. Hierbinnen is een blijvende bewaartermijn opgenomen voor stukken betreffende het verkrijgen van het Nederlanderschap, wat in de praktijk betekent dat de dossiers nooit worden vernietigd. Artikel 7 van de Archiefwet geeft de zorgdrager de bevoegdheid om documenten te vervangen door reproducties, teneinde de aldus vervangen documenten te vernietigen. In de praktijk betekent dit dat de zorgdrager, na aan de daarvoor gestelde eisen te hebben voldaan, bevoegd is om papieren documenten te digitaliseren, waarbij het document een digitale vorm krijgt (bijv. PDF-format), om vervolgens de vervangen papieren documenten te vernietigen.
Zodra de vervanging is voltooid, heeft het digitale document de juridische status die het papieren document eerst had. Artikel 6 en 8 van het Archiefbesluit verplichten de zorgdrager om een besluit op te stellen en deze bekend te maken indien er vervanging zal worden toegepast. Artikel 2, 6 en 8 van het Archiefbesluit en artikel 26a, 26b en 59a van de Archiefregeling stellen verdere eisen aan het vervangingsbesluit en aan de werkwijze inzake vervanging.
B
Paragraaf 3.4.1 Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN is gewijzigd en komt te luiden:
In deze paragrafen wordt uitleg gegeven over vreemdelingen die het verblijfsrecht aan het Unierecht ontlenen. Het gaat hierbij om burgers van de Europese Unie, burgers van de Europese Economische Ruimte (IJsland, Noorwegen, Liechtenstein) en vreemdelingen met de Zwitserse nationaliteit. Daarnaast gaat het over de specifieke positie van hun familielid-derdelanders.
In paragraaf 3.4.2 wordt algemene uitleg gegeven over het Unierecht en worden een aantal begrippen uitgelegd.
In paragraaf 3.4.3 wordt uitleg gegeven over het verblijfsrecht dat aan het Unierecht ontleend kan worden, op basis van Richtlijn 2004/38/EG.
Naast verblijf op basis van Richtlijn 2004/38/EG kan een vreemdeling ook verblijfsrecht ontlenen aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) of Verordening 492/2011.
Daarbij is ingegaan op de vraag of al dan niet bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Ook wordt aangegeven op welke wijze een vreemdeling die verblijfsrecht ontleent aan het Unierecht, dit verblijfsrecht kan of moet aantonen.
In paragraaf 3.4.4 wordt ingegaan op de vraag of er bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd voor vreemdelingen met de Britse nationaliteit en hun familielid-derdelanders, die een naturalisatieverzoek hebben ingediend en die hun verblijfsrecht ontlenen aan het Terugtrekkingsakkoord tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie (vanwege het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie).
C
Paragraaf 3.4.2 Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN is gewijzigd en komt te luiden:
De lidstaten van de Europese Unie zijn in de eerste plaats zelf bevoegd de voorwaarden te bepalen voor het verkrijgen van de nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft dan ook de bevoegdheid om te bepalen in welke situaties er bedenkingen bestaan tegen verblijf voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN (zie rechtsoverweging 4.3 van de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:395). Dat geldt ook voor vreemdelingen die hun verblijfsrecht ontlenen aan het Unierecht.
Definitie Unierecht
Onder Unierecht wordt verstaan het geheel van EU-verdragen, verordeningen, richtlijnen, inclusief de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Voor deze paragraaf zijn vooral het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en Richtlijn 2004/38/EG relevant.
Verblijfsrechten op grond van Richtlijn 2004/38 EG zijn declaratoir van aard en ontstaan van rechtswege. Het verblijfsrecht kan ook van rechtswege vervallen (zijn).
Definitie burger van de Unie
Een burger van de Unie is iedereen die de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezit.
Definitie burger van de Unie/EER
Daar waar een burger van de Europese Economische Ruimte of EER dezelfde rechten heeft als een burger van de Unie wordt de term burger van de Unie/EER gebruikt.
Definitie familielid-derdelander
Een familielid-derdelander is het familie- of gezinslid van een burger van de Unie/EER of van een Zwitserse onderdaan. Een familielid-derdelander bezit zelf niet de nationaliteit van een lidstaat van de EU, EER of van Zwitserland en ontleent zijn verblijfsrecht aan het Unierecht.
Aantonen verblijfsrecht
Van een burger van de Unie/EER of van een Zwitserse onderdaan mag niet worden geëist dat hij het verblijfsrecht aantoont met een verblijfsdocument. Het Unierecht of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat staat dat niet toe. Het rechtmatig verblijf voor meer dan drie maanden voor een burger van de Unie/EER kan dan in beginsel afgeleid worden uit de BRP en/of BVV.
Een familielid-derdelander is wel verplicht om na de eerste drie maanden verblijf in de ‘vrije termijn´ een EU/EER verblijfsdocument te bezitten. Een familielid-derdelander moet in het kader van een optie- of naturalisatieprocedure zijn verblijfsrecht daarom aantonen met een verblijfsdocument.
Heeft een familielid-derdelander geen verblijfsdocument, dan wordt hem ontraden een verzoek in te dienen. Als een familielid-derdelander zonder verblijfsdocument toch een verzoek wil indienen, dan wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in paragraaf 3.1 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.
Oude documenten
Er zijn ook nog oude EU-verblijfsdocumenten in omloop. Het gaat dan om de verblijfskaart ‘EU/EER’ met als opmerking ‘Gemeenschapsonderdaan’. Deze werd uitgegeven aan:
– een burger van de Unie, die duurzaam verblijfsrecht heeft; of
– een familielid-derdelander, die korter dan vijf jaar legaal verblijf in Nederland heeft; of
– een familielid-derdelander, die duurzaam verblijfsrecht heeft.
Bijlagen
Met behulp van de Bijlage 1 en 7 bij dit artikellid kan worden bepaald of er ten aanzien van een vreemdeling die verblijfsrecht aan het Unierecht ontleent al dan niet bedenkingen bestaan tegen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland.
D
Paragraaf 3.4.3 Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN is gewijzigd en komt te luiden:
Algemeen
Het verblijfsrecht op basis van Richtlijn 2004/38/EG is onderverdeeld in:
a. een verblijfsrecht voor maximaal drie maanden (artikel 6 Richtlijn 2004/38/EG);
b. een verblijfsrecht voor meer dan drie maanden (artikel 7 Richtlijn 2004/38/EG);
c. en een duurzaam verblijfsrecht na een onafgebroken (legale) verblijfsperiode van vijf jaar op grond van de Richtlijn 2004/38/EG in het gastland (artikel 16 Richtlijn 2004/38/EG).
Verblijfsrecht voor maximaal drie maanden op grond van Richtlijn 2004/38/EG
Aan het verblijfsrecht voor maximaal drie maanden zijn in het kader van de Richtlijn geen andere voorwaarden of formaliteiten gesteld dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort. Dit verblijfsrecht is naar zijn aard tijdelijk. Er bestaan voor een vreemdeling die het verblijfsrecht aan het Unierecht ontleent in deze periode van drie maanden dus bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
Dit geldt dus voor zowel een burger van de Unie/EER, een Zwitserse onderdaan als een familielid-derdelander.
Verblijfsrecht na drie maanden op grond van Richtlijn 2004/38/EG
Een vreemdeling die het verblijfsrecht ontleent aan de voorwaarden van artikel 7 van Richtlijn 2004/38/EG, heeft het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven. Voorwaarden zijn onder meer het uitoefenen van reële en daadwerkelijke arbeid, of het hebben van voldoende bestaansmiddelen en een ziektekostenverzekering.
Er bestaan geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. De naturalisatie doorkruist hier namelijk niet het toelatingsbeleid. Dit geldt dus voor zowel een burger van de Unie/EER, een Zwitserse onderdaan als een familielid-derdelander.
Een burger van de Unie/EER of een Zwitserse onderdaan kan op aanvraag een ‘Verklaring Inschrijving Burgers van de Unie’, ontvangen, die als sticker in het paspoort wordt geplakt. Het overleggen van deze sticker is niet verplicht voor een burger van de Unie/EER of een Zwitserse onderdaan. Het rechtmatig verblijf kan dan in beginsel afgeleid worden uit de BRP en/of de BVV.
Een burger van de Unie/EER of een Zwitserse onderdaan kan ook gevraagd worden de sticker in het paspoort te tonen.
Een familielid-derdelander toont het verblijfsrecht aan met een verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’. Op het verblijfsdocument staat de opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl 2004/38/EG’.
Het verblijfsrecht gaat verloren, als:
– het verblijf met een besluit wordt beëindigd (op gronden van openbare orde en openbare veiligheid, volksgezondheid, rechtsmisbruik of fraude, en een beroep op de algemene middelen); of
– het verblijf van rechtswege eindigt (wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7 van de Richtlijn 2004/38/EG).
Dit verlies van het verblijfsrecht is niet goed vast te stellen bij het adviesgesprek van verzoeker met de burgemeester over het indienen van het naturalisatieverzoek. Indicaties voor het verlies van het verblijfsrecht staan hieronder opgenomen onder het kopje ‘Twijfel omtrent nog voldoen aan de voorwaarden en gronden tot intrekking EU-verblijfsrecht.’ Daar staat ook aangegeven, hoe te handelen bij het adviesgesprek of bij het indienen van het naturalisatieverzoek.
Verblijfsrecht na meer dan vijf jaar op grond van de Richtlijn 2004/38/EG (‘duurzaam verblijfsrecht’)
Een vreemdeling die het verblijfsrecht ontleent aan Richtlijn 2004/38/EG en die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, heeft automatisch en zonder een daartoe strekkende aanvraag (van rechtswege op grond van Richtlijn 2004/38/EG) een duurzaam verblijfsrecht. Er bestaan bij een duurzaam verblijfsrecht geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.
Een burger van de Unie/EER en een Zwitsers onderdaan kan het duurzaam verblijfsrecht aantonen met een verblijfsdocument (hij kan daartoe een aanvraag indienen), maar dit is niet verplicht. Voor een burger van de Unie/EER en een Zwitsers onderdaan is dat het verblijfsdocument ‘EU/EER’ met de opmerking ‘Burger van de Unie/EER conf. art. 19 Richtl. 2004/38/EG’. Als hij het verblijfsrecht niet met een verblijfsdocument aantoont, dan kan het verblijfsrecht in beginsel afgeleid worden uit de BRP of BVV.
Het overleggen van een verblijfsdocument is wel vereist voor een familielid-derdelander. Hij toont het verblijfsrecht aan met het verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’.
Het duurzaam verblijfsrecht gaat slechts verloren, als:
• de houder van het duurzaam verblijfsrecht meer dan twee achtereenvolgende jaren afwezig is uit het gastland; of
• wegens ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid bij beschikking het verblijfsrecht is beëindigd.
Dit verlies van het verblijfsrecht is niet goed vast te stellen bij het adviesgesprek van verzoeker met de burgemeester over het indienen van het naturalisatieverzoek.
Indicaties voor het verlies van het verblijfsrecht staan hieronder opgenomen onder het kopje ‘Twijfel omtrent nog voldoen aan de voorwaarden en gronden tot intrekking EU-verblijfsrecht.’ Daar staat ook aangegeven, hoe te handelen bij het adviesgesprek of bij het indienen van het naturalisatieverzoek.
Twijfel omtrent nog voldoen aan de voorwaarden en gronden tot intrekking EU-verblijfsrecht
Het kan voorkomen dat een vreemdeling die het verblijfsrecht aan het Unierecht ontleent en die al dan niet in het bezit is van een verklaring van inschrijving van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), of een verblijfsdocument EU/EER niet meer voldoet aan de voorwaarden voor verblijf. Dat kan het geval zijn indien:
– sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf naar het buitenland;
– de vreemdeling die het verblijfsrecht aan Richtlijn 2004/38/EG ontleent een bijstandsuitkering ontvangt (dit is een indicatie dat niet meer beschikt wordt over voldoende middelen van bestaan, zoals vereist in artikel 7, eerste lid van de Richtlijn 2004/38/EG);
– een familielid-derdelander het verblijfsrecht verliest na het overlijden of vertrek uit het gastland van de hoofdpersoon, als het familielid-derdelander vóór het overlijden of vertrek nog niet gedurende ten minste één jaar in het gastland heeft verbleven;
– een familielid-derdelander het verblijfsrecht verliest na scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of beëindiging van het geregistreerde partnerschap (dit is het geval indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap – bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of bij de beëindiging van het geregistreerd partnerschap – nog niet ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan één jaar in het gastland).
Zoals hierboven al aangegeven gaat het duurzaam verblijfsrecht slechts verloren, als:
• de houder van het duurzaam verblijfsrecht meer dan twee achtereenvolgende jaren afwezig is uit het gastland; of
• het verblijfsrecht per besluit is beëindigd wegens ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid.
De burgemeester wijst verzoeker erop dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onderzoek zal doen naar de actuele verblijfsstatus en zal beoordelen of het rechtmatige verblijf eventueel is geëindigd dan wel beëindigd wordt.
Vervolgens zal de burgemeester het verzoek in ontvangst nemen. Het verdient aanbeveling een woordelijk verslag op te maken en dit door de verzoeker te laten ondertekenen. Verzoeker wordt erop gewezen dat, als het verzoek wordt afgewezen, de verzoeker de voor naturalisatie betaalde leges niet terugkrijgt. De burgemeester kan verlangen dat verzoeker de verklaring ondertekent van model 2.21. In het advies van de burgemeester aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt melding gemaakt van omstandigheden die ertoe leiden dat er twijfel is of nog aan de voorwaarden voor verblijf is voldaan. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal het verblijfsrecht van verzoeker verder onderzoeken.
Overige EU-verblijfsrechten
Hieronder is het verblijfsrecht toegelicht van andere, niet op Richtlijn 2004/38/EG gebaseerde EU-verblijfsrechten.
Verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU
Dit verblijfsrecht geldt alleen voor een familielid-derdelander. Een familielid-derdelander kan zijn verblijfsrecht ontlenen aan artikel 21 van het VWEU. Er zijn twee verschillende verblijfsrechten te onderscheiden:
1. verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU (de Europa- of ‘Belgiëroute’); of
2. verblijfsrecht van de verzorgende ouder van een minderjarige Unieburger op grond van artikel 21 VWEU.
Ad 1. Een familielid-derdelander kan zijn verblijfsrecht ontlenen op basis van de Europa-route als een familielid-derdelander gezinsleven heeft onderhouden met een Nederlander in een andere EU-lidstaat dan Nederland en aansluitend samen met deze Nederlander naar Nederland terugkeert. In bepaalde situaties kan het familielid dan een afgeleid verblijfsrecht van de Unieburger hebben op grond van artikel 21 VWEU.
Dit afgeleide verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU is een verblijfsrecht waartegen geen bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Een familielid-derdelander toont zijn verblijfsrecht aan met een verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’.
Als verzoeker beschikt over duurzaam verblijfsrecht is evenmin sprake van bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’).
Ad 2. Een familielid-derdelander kan zijn verblijfsrecht ook ontlenen aan een minderjarige burger van de Unie (niet-Nederlander), als het familielid-derdelander als ouder daadwerkelijk het ouderlijke gezag heeft over deze minderjarige burger van de Unie en daadwerkelijk voor hem zorgt.
Het verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU kan voor de ouder overigens alleen ontstaan als de minderjarige burger van de Unie zelf zijn verblijfsrecht ontleent aan Richtlijn 2004/38/EG.
Tegen dit verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU bij een minderjarige burger van de Unie bestaan geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.
Een familielid-derdelander, die verblijfsrecht als ouder ontleent aan het verblijf bij een minderjarige burger van de Unie wordt in het bezit gesteld van een verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’.
Als verzoeker beschikt over duurzaam verblijfsrecht is geen sprake van bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’.
Verblijfsrecht op grond van artikel 10 Vo 492/2011
Dit verblijfsrecht geldt alleen voor een familielid-derdelander. Een familielid-derdelander kan verblijfsrecht ontlenen aan artikel 10 van Verordening 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie.
Een familielid-derdelander kan als verzorgende ouder verblijfsrecht ontlenen op grond van artikel 10 Vo 492/201.
Bij een familielid-derdelander bestaan geen bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd, als hij een verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’, met de toelichting ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’ overlegt.
Als verzoeker beschikt over duurzaam verblijfsrecht is geen sprake van bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument ‘familielid EU/EER’ met de opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’.
E
Bijlage 7 Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN is gewijzigd en komt te luiden:
|
Verblijfsduur van korter dan drie maanden |
|
Altijd bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd |
|
Verblijfsduur meer dan drie maanden |
|
Burger van de Unie/EER en Zwitsers onderdaan Bewijsmiddel (niet verplicht): ‘Verklaring Inschrijving Burgers van de Unie’, die als sticker in het paspoort wordt geplakt. Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd |
|
Familielid-derdelander van een burger van de Unie/EER of Zwitserland Bewijsmiddel: Familielid EU/EER: opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl 2004/38/EG’. Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd |
|
Duurzaam verblijfsrecht (meer dan vijf jaar) |
|
Burger van de Unie/EER Zwitsers onderdaan Bewijsmiddel (niet verplicht): EU/EER: opmerking ‘Burger van de Unie/EER: opmerking conf. art. 19 Richtl. 2004/38/EG’ Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd |
|
Familielid-derdelander Bewijsmiddel: Familielid EU/EER: opmerking ‘Fam. van een burger van de Unie: opmerking: conf. art. 20 Richtl. 2004/38/EG’ Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd |
|
Verblijfsrechten op grond van artikel 21 VWEU en artikel 10 Vo 492/2011 |
|
Familielid-derdelander met verblijfsrecht op basis van artikel 21 VWEU Bewijsmiddel: Familielid EU/EER: opmerking ‘fam van een burger van de Unie conf. art. 10 Richtl. 2004/38/EG’ (zowel bij de Europaroute als de verzorgende ouder die bij een minderjarige unieburger verblijft). Geen bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd |
F
Paragraaf 1 Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN is gewijzigd en komt te luiden:
De verkrijging van de andere nationaliteit, door bijvoorbeeld optie of naturalisatie, moet vrijwillig zijn. Het moet gaan om een wilsdaad die specifiek is gericht op de verkrijging van een andere nationaliteit.
In de volgende gevallen kan niet worden gesteld dat de wil is gericht op het verkrijgen van een andere nationaliteit:
• indien bij besluit van vreemde autoriteiten is overgegaan tot ongevraagde collectieve naturalisatie van bijvoorbeeld personen die geruime tijd in het land wonen;
• indien de andere nationaliteit van rechtswege is verkregen als automatisch gevolg van een aanstelling in een bepaalde functie, in dienst van het land van die nationaliteit;
• indien de andere nationaliteit van rechtswege verkregen is als automatisch gevolg van huwelijk met een persoon van die nationaliteit.
Hierbij speelt geen rol of men (voor de verkrijging of erna) de mogelijkheid had om af te zien van verkrijging van de andere nationaliteit. De wil is immers niet rechtstreeks gericht op de verkrijging van een andere nationaliteit, maar op het aanvaarden van een bepaalde functie of op het aangaan van het huwelijk. Ervan uitgaande dat het betreffende vreemde recht afstand van de nationaliteit toestaat, zou hooguit kunnen worden gezegd dat het behoud van die andere nationaliteit vrijwillig is, maar dat is geen zelfstandige verliesgrond volgens de RWN.
Zijn de redenen om een andere nationaliteit te verkrijgen zo dwingend, dat niet meer kan worden gesproken van een vrijwillige verkrijging van die nationaliteit, dan brengt het onderhavige artikellid geen verlies van het Nederlanderschap mee. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat de andere nationaliteit op verzoek is verkregen ter voldoening aan de door de autoriteiten van het land waar men woont gestelde eis, dat verblijf in het betreffende land alleen kan worden gecontinueerd indien men de nationaliteit van dat land verkrijgt.
Het hiervoor bedoelde dwingende karakter wordt niet snel aangenomen. Zo zal wel verlies op grond van dit artikellid intreden, indien een vreemde nationaliteit is verkregen en betrokkene daar zelf om heeft verzocht, indien bijvoorbeeld voor een bepaalde beroepsuitoefening, aanstelling of toelating tot een bepaalde studie de nationaliteit van dat land was vereist. Het feit dat betrokkene alleen kon worden aangesteld of tot de studie kon worden toegelaten als hij de nationaliteit van het land bezat, betekent nog niet dat daardoor zijn keuze voor de betreffende nationaliteit niet vrijwillig zou zijn geweest.
Of een vreemde nationaliteit wel of niet met terugwerkende kracht wordt verkregen is niet relevant voor de werking van het Nederlandse nationaliteitsrecht. Dit betekent dat indien de vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit bijvoorbeeld terugwerkt tot het moment waarop deze nationaliteit in het verleden werd verloren, dit niet als gevolg heeft dat het Nederlanderschap alsnog met terugwerkende kracht wordt verloren (vergelijk artikel 2, eerste lid, RWN). Het betekent wél dat betrokkene het Nederlanderschap verliest wegens de vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, alleen is hij vanaf heden geen Nederlander meer.
Artikel 15, aanhef en onder a RWN 1985 dan wel artikel 15 lid 1 onder a RWN 2003 gaan echter niet op als het gaat om verkrijging van de Duitse nationaliteit ex lege Duitse wet ingeval van Paragraph 3 Abs. (2) StaG (2007). De verkrijging van Duitse nationaliteit vond dan van rechtswege plaats en was derhalve niet vrijwillig.
N.B. Gaat het Nederlanderschap verloren door de vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een staat die partij is bij het op 6 mei 1963 te Straatsburg gesloten verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, nr. 4), en die Hoofdstuk I van het Verdrag (dat handelt over beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit) toepast, dan is geen sprake van verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN, maar van verlies op grond van het Verdrag van Straatsburg (zie de toelichting bij artikel 15A RWN).
G
Paragraaf 1 Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN is gewijzigd en komt te luiden:
Behoudens het gestelde in de volgende alinea, treedt verlies van het Nederlanderschap in door langdurig verblijf in het buitenland. Van belang hierbij is dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan. Betrokkene:
• bezit naast het Nederlanderschap een andere nationaliteit; én
• heeft gedurende dertien jaren onafgebroken hoofdverblijf buiten Nederland, Curaçao en Sint Maarten en Aruba én buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is. Het Verdrag betreffende de Europese Unie geldt behalve in de lidstaten van de Europese Unie ook in de zogeheten Ultra Perifere Gebieden (dit zijn de overzeese departementen Guadeloupe, Martinique, Frans Guyana, Réunion Saint-Martin (Frankrijk), de Azoren en Madeira (Portugal) en de Canarische Eilanden (Spanje)); én
• was gedurende voormelde dertien jaren in het bezit van beide nationaliteiten; én
• was meerderjarig gedurende voormelde dertien jaren.
Echter, ook al wordt voldaan aan de hierboven genoemde voorwaarden, dan nog treedt géén verlies van het Nederlanderschap in, indien:
• men in het buitenland verblijft in een dienstverband met Nederland, Curaçao en Sint Maarten of Aruba, dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd (bijvoorbeeld Verenigde Naties, Organisatie van de Verenigde Naties voor Opvoeding, Wetenschap en Cultuur (UNESCO), Wereld Voedselprogramma (WFP), Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO), Wereld Handelsorganisatie (WTO), Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen en dergelijke); óf
• het betreft de echtgenoot of geregistreerde partner (zie artikel 1, tweede lid, RWN) van een persoon met een zodanig dienstverband, of de met die persoon in een duurzame relatie samenlevende ongehuwde partner; óf
• men vóór de afloop van bedoelde periode van dertien jaren in het bezit is gesteld van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap, dan wel van een reisdocument of Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet (vergelijk artikel 15, vierde lid, RWN).
In verband met de wijziging van de Paspoortwet (Stb 2014, 10) heeft de Nederlandse identiteitskaart sinds 20 januari 2014 (Stb 2014, 11) binnen de EU niet langer de status van een reisdocument, maar van een identiteitskaart. De Nederlandse identiteitskaart is geldig voor de landen die behoren tot de Europese Unie. Als landen buiten de Europese Unie zijn aangewezen Andorra, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Turkije, IJsland en Zwitserland waar binnen de grenzen van de Paspoortwet een daar woonachtige Nederlander recht heeft op verstrekking van een Nederlandse identiteitskaart (artikel 5a Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001).
Als een Nederlander ingevolge paragraaf 3 Abs (2) Staatsangehörigkeitsgesetz (2007) in 2007 met terugwerkende kracht de Duitse nationaliteit heeft verkregen zou dit kunnen betekenen dat hij/zij – achteraf bezien – het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid en aanhef onder c, RWN. Voor deze benadering wordt echter niet gekozen omdat het nationaliteitsbeleid ten aanzien van Nederlanders in het buitenland daardoor zou worden beïnvloed door wetgeving van een vreemde overheid. Immers, een vreemde staat zou door het met terugwerkende kracht van rechtswege verschaffen van zijn nationaliteit aan Nederlanders, hen het Nederlanderschap kunnen ontnemen. Dat is niet gewenst.
Situatie vanaf 1 april 2022: onmiddellijke werking van de verlenging van de verliestermijn
Sinds 1 april 2022 bedraagt de verliestermijn van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN dertien jaar. Tussen 1 april 2003 en 1 april 2022 bedroeg deze verliestermijn tien jaar. De verlenging van de verliestermijn van tien naar dertien jaar had onmiddellijke werking (Stb. 2021, nr. 572). Dat betekent dat, indien de verliestermijn van tien jaar op op 1 april 2022 nog niet was volgelopen, deze met drie jaar werd verlengd.
Voorbeeld
Betrokkene Y is het bezit van zowel de Nederlandse als de Australische nationaliteit en heeft nog nooit binnen het Koninkrijk of binnen de Europese Unie gewoond. Zij is ook nog nooit in het bezit gesteld van een Nederlands reisdocument. Y werd meerderjarig op 1 mei 2012. Wanneer verliest zij het Nederlanderschap? Antwoord: Op 1 april 2022 is de verliestermijn van tien jaar van artikel 15, eerste lid, onder c, RWN (zoals dat artikel luidde van 1 april 2003 tot 1 april 2022) nog niet voltooid. De verliestermijn wordt door de verlenging van de verliestermijn van tien naar dertien jaar per 1 april 2022, met drie jaar verlengd. Derhalve verliest Y het Nederlanderschap op 1 mei 2025.
Situatie van 1 april 2003 tot 1 april 2022
Tussen 1 april 2003 en 1 april 2022 bedroeg de verliestermijn van artikel 15, eerste lid, onder c, RWN tien jaar. Voor het overige was de tekst van dit artikel in deze periode gelijk aan de tekst van het huidige artikel.
Situatie van 1 januari 1985 tot 1 april 2003
Tussen 1 januari 1985 en 1 april 2003 kon het Nederlanderschap eveneens verloren gaan door tienjarig verblijf buiten Nederland, Curaçao en Sint Maarten en Aruba. Dit was geregeld in het oude artikel 15, aanhef en onder c, RWN. Volgens het oude artikel 15, aanhef en onder c, RWN trad verlies van het Nederlanderschap op indien werd voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:
• geboren buiten Nederland, Curaçao en Sint Maarten of Aruba; én
• naast het Nederlanderschap, bezit van de nationaliteit van het land van geboorte; én
• na de meerderjarigheid gedurende tien jaren ononderbroken woonplaats in het land van geboorte en nationaliteit; én
• gedurende voormelde tien jaren beide nationaliteiten hebben bezeten.
Het verlies als hiervoor bedoeld, trad niet in indien:
• het verblijf in het buitenland verband hield met een dienstverband met Nederland, Curaçao en Sint Maarten of Aruba, dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk was vertegenwoordigd; of
• het de echtgenoot betrof van een persoon met een zodanig dienstverband.
N.B. Onder vigeur van de verliesbepaling van het oude artikel 15, aanhef en onder c, RWN kon verlies van het Nederlanderschap niet worden voorkomen door de afgifte van een bewijs van Nederlanderschap of een Nederlands reisdocument. Het verlies kon alleen worden tegengegaan óf door vóór het einde van de periode van tien jaar de woonplaats te vestigen in een ander land dan het geboorteland, óf door afstand te doen van de nationaliteit van het land van geboorte.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 21 maart 2025
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie
Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Dit komt bijvoorbeeld door wijzigingen in hogere of aanpalende wetten en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.
Conform artikel 5 van de Archiefwet is een bewaartermijnenlijst opgesteld (Selectielijst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en rechtsvoorgangers vanaf 5 mei 1945, 9 april 2021), zoals vastgesteld in de Staatscourant van 12 april 2021, nr. 17848. Deze bewaartermijnenlijst schrijft voor dat optieverklaringen en daaraan gerelateerde dossierstukken blijvend bewaard moeten worden.
Dit betekent dat de in de Handleiding vermelde bewaartermijnen voor optiedossiers niet langer in lijn zijn met wat voornoemde bewaartermijnenlijst voorschrijft.
Met dit WBN wordt de bewaartermijn voor optiedossiers naar een blijvende bewaartermijn aangepast voor Europees Nederland.
Met WBN 2023/2 van 22 maart 2023 is in paragraaf 3.4 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN geregeld dat er geen bedenkingen meer bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd van een vreemdeling die zijn verblijfsrecht ontleende aan artikel 20 VWEU. Het betrof hier het verblijfsrecht van een derdelander, die verblijfsrecht heeft gekregen omdat zijn/haar minderjarige Nederlandse kind afhankelijk van deze ouder is (het zogenaamde Chavez-arrest van het Europees Hof van Justitie van 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354).
Het verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU of artikel 10 Vo 492/2011 is toen echter nog steeds aangemerkt als een verblijfsrecht waartegen bedenkingen bestaan.
Met de wijzigingen in de paragrafen 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3 en in bijlage 7 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN is nu alsnog geregeld dat ook het verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU of artikel 10 Vo 492/2011 aangemerkt wordt als een verblijfsrecht waartegen geen bedenkingen bestaan.
In paragraaf 1 van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN en in paragraaf 1 van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN zijn kleine redactionele aanpassingen doorgevoerd.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-9811.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.