Besluit van de Minister van Klimaat en Groene Groei van 28 februari 2025, nr. WJZ/87189877, tot wijziging van het Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade ten behoeve van uitbreiding met schade door bodembeweging als gevolg van opslag van stoffen in zoutcavernes

De Minister van Klimaat en Groene Groei,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de begripsbepaling van Minister te luiden:

Minister:

de Minister van Klimaat en Groene Groei;

B

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel B komt artikel 5, eerste lid, te luiden:

  • 1. Indien:

    • a. de schademelder de Commissie schriftelijk te kennen geeft niet informeel in overleg te willen treden over de melding;

    • b. de schademelder de Commissie schriftelijk te kennen geeft naar aanleiding van het informeel gesprek niet tot overeenstemming te zijn gekomen, of

    • c. de Commissie binnen vier weken na het informeren van de mijnbouwonderneming over de wens van de schademelder om informeel in overleg te willen treden geen schriftelijke kennisgeving als bedoeld in artikel 4, vierde lid, onderdeel b, heeft ontvangen,

    informeert de Commissie de schademelder en de mijnbouwonderneming zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee weken na de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in onderdelen a en b, dan wel binnen zes weken na het informeren van de mijnbouwonderneming over de wens van de schademelder om informeel in overleg te treden in de situatie bedoeld in onderdeel c, of zijn melding door de Commissie in behandeling wordt genomen en, indien de melding in behandeling genomen wordt, over de te volgen procedure en de zaakbegeleider die door de Commissie wordt toegewezen aan de schademelder.

2. Na onderdeel B wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Onderdeel C PROTOCOL VOOR DE BEHANDELING VAN MELDINGEN VAN SCHADE ALS GEVOLG VAN BODEMBEWEGING DOOR EXPLOITATIE VAN EEN MIJNBOUWWERK TEN BEHOEVE VAN OPSLAG VAN STOFFEN IN ZOUTCAVERNES

EERSTE AFDELING – ALGEMEEN
Artikel 1

In dit protocol wordt verstaan onder:

Algemene Verordening Gegevensbescherming:

verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;

beoordelingsgebied van een geïnduceerde beving:

gebied dat na een geïnduceerde beving wordt vastgesteld aan de hand van de criteria genoemd in bijlage 3.

Commissie Mijnbouwschade:

door de minister ingestelde Commissie Mijnbouwschade;

deskundige:

onafhankelijke deskundige die door de Commissie wordt benoemd in het kader van de behandeling van een schademelding door de Commissie;

exploitatie van een mijnbouwwerk:

exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van opslag van stoffen in een zoutcaverne op land;

Instellingsbesluit:

Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade;

partijen:

bij de schademelding betrokken schademelder en mijnbouwonderneming of mijnbouwondernemingen;

zoutcaverne op land:

zoutcaverne gelegen binnen de Nederlandse gemeente- en provinciegrenzen.

Artikel 2

Dit protocol is van toepassing op de behandeling van meldingen van schade als gevolg van bodembeweging door de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van de opslag van stoffen in een zoutcaverne op land.

TWEEDE AFDELING – PROCEDURE
Artikel 3
  • 1. Een schademelding wordt ingediend bij de Commissie Mijnbouwschade met behulp van een door de Commissie vastgesteld formulier.

  • 2. Een schademelding bevat ten minste:

    • a. naam, adres, telefoonnummer en bij voorkeur e-mailadres van de schademelder;

    • b. naam, adres, telefoonnummer en bij voorkeur e-mailadres van de gemachtigde, indien de schademelding door een gemachtigde wordt ingediend;

    • c. de datum van de schademelding;

    • d. de aard en het adres van het gebouw waarop de schademelding betrekking heeft;

    • e. of de schademelder eigenaar is van het gebouw;

    • f. de datum waarop de schade is geconstateerd;

    • g. de datum, of een inschatting daarvan, waarop de schade waarschijnlijk is ontstaan, en de reden dat de schademelder dat weet of vermoedt;

    • h. een aanduiding van de vermoedelijke oorzaak van de schade;

    • i. een beschrijving naar eigen inzicht van de aard en de omvang van de schade en foto's daarvan;

    • j. indien aanwezig, foto’s van de situatie voordat de vermoedelijke schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden;

    • k. indien van toepassing de mededeling dat de schade bij een ander orgaan aanhangig is gemaakt, en zo ja, wanneer en bij welk orgaan;

    • l. vermelding of eerder een bouwkundige opname is uitgevoerd al dan niet in opdracht van de mijnbouwonderneming, met datum uitvoering bouwkundige opname en kopie van het rapport;

    • m. indien van toepassing, inzicht in de wijze waarop wordt gewaarborgd dat een eventuele gemachtigde de belangen van de schademelder voldoende behartigt;

    • n. indien van toepassing, de mededeling dat eerder schade aan het gebouw is gemeld dan wel vergoed;

    • o. indien van toepassing, een verklaring voor het niet-tijdig indienen van de schademelding;

    • p. overige relevante informatie;

    • q. een verklaring dat het schademeldingsformulier naar waarheid is ingevuld.

Artikel 4
  • 1. De Commissie bevestigt de ontvangst van de melding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week na de ontvangst ervan.

  • 2. De Commissie biedt de gelegenheid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de melding een informeel gesprek tussen de schademelder en de betrokken mijnbouwonderneming om te bezien of partijen, zonder de verdere processtappen als voorzien in dit protocol te doorlopen, tot overeenstemming kunnen komen over de afhandeling van de schademelding.

  • 3. De Commissie verzoekt de minister, indien gewenst door de schademelder, een procesbegeleider aan te wijzen die de schademelder bijstaat in het informeel gesprek.

  • 4. Indien de schademelder de Commissie schriftelijk te kennen geeft:

    • a. met de mijnbouwonderneming tot overeenstemming te zijn gekomen over de afhandeling van de schademelding, sluit de Commissie de schademelding af en merkt de schade waar de melding betrekking op heeft aan als schade waarvoor door de mijnbouwonderneming na een schademelding een vergoeding is vastgesteld als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van het Instellingsbesluit; of

    • b. niet met de mijnbouwonderneming tot overeenstemming te zijn gekomen over de afhandeling van de schademelding wordt de schade waar de melding betrekking op heeft niet aangemerkt als schade als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, van het Instellingsbesluit.

Artikel 5
  • 1. Indien:

    • a. de schademelder de Commissie schriftelijk te kennen geeft niet informeel in overleg te willen treden over de melding;

    • b. de schademelder de Commissie schriftelijk te kennen geeft naar aanleiding van het informeel gesprek niet tot overeenstemming te zijn gekomen, of

    • c. de Commissie binnen vier weken na het informeren van de mijnbouwonderneming over de wens van de schademelder om informeel in overleg te willen treden geen schriftelijke kennisgeving als bedoeld in artikel 4, vierde lid, onderdeel b, heeft ontvangen,

    informeert de Commissie de schademelder en de mijnbouwonderneming zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee weken na de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in onderdelen a en b, dan wel binnen zes weken na het informeren van de mijnbouwonderneming over de wens van de schademelder om informeel in overleg te treden in de situatie bedoeld in onderdeel c, of zijn melding door de Commissie in behandeling wordt genomen en, indien de melding in behandeling genomen wordt, over de te volgen procedure en de zaakbegeleider die door de Commissie wordt toegewezen aan de schademelder.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, kan door de Commissie met instemming van de schademelder eenmalig met maximaal 4 weken worden verlengd.

  • 3. De Commissie stelt de schademelder een redelijke termijn voor aanvulling van de gegevens en stukken voor zover deze nodig zijn om een advies uit te brengen naar aanleiding van een schademelding en de schademelder deze redelijkerwijs ter beschikking heeft of kan krijgen.

  • 4. De Commissie kan de schademelder in de gelegenheid stellen om een mondelinge toelichting te geven op zijn schademelding.

  • 5. De Commissie stelt de mijnbouwonderneming in de gelegenheid om binnen een door de Commissie te stellen redelijke termijn gegevens en stukken aan te leveren die naar het oordeel van de mijnbouwonderneming nodig zijn om een advies uit te brengen naar aanleiding van de schademelding.

Artikel 6
  • 1. De Commissie wijst naar aanleiding van een schademelding één of meerdere deskundigen aan om, binnen een daartoe door de Commissie gestelde termijn van ten hoogste zes maanden na ontvangst van de schademelding, een deskundigenrapport uit te brengen in het licht van het door de Commissie op te stellen advies, waarbij het onderzoek zal worden verricht op basis van een in de branche gangbare, algemeen erkende beoordelingsmethodiek voor schadevaststelling. De Commissie streeft ernaar dat de opname door de deskundige zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen drie maanden na aanwijzing van de deskundige plaatsvindt.

  • 2. De Commissie stelt partijen in kennis van de aanwijzing van één of meerdere deskundigen.

  • 3. De deskundige stelt een onderzoek in naar en geeft zijn deskundig oordeel over:

    • a. de aard, omvang en, voor zover relevant, de vermoedelijke datum van ontstaan van de gemelde fysieke schade;

    • b. wat de vermoedelijke oorzaak of oorzaken van de schade is of zijn;

    • c. of naar het oordeel van de deskundige een causaal verband kan worden vastgesteld tussen de schade en bodembeweging en tussen bodembeweging en de exploitatie van een mijnbouwwerk;

    • d. met welke omgevingsfactoren of gebouwkenmerken rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de schademelding, en

    • e. de vraag naar de omvang van de schade die kan worden toegerekend aan bodembeweging door de exploitatie van een mijnbouwwerk.

  • 4. De deskundige maakt bij zijn onderzoek gebruik van de uitkomsten van de bouwkundige opnames die op grond van artikel 35, eerste lid, onderdeel g, van de Mijnbouwwet zijn verricht ten behoeve van het instemmingsbesluit, bedoeld in artikel 34, derde lid, van de Mijnbouwwet in het betreffende gebied.

  • 5. Indien de deskundige over een van de in het derde lid genoemde onderdelen geen oordeel kan geven, dan geeft hij in zijn rapport aan welk onderdeel dit betreft en om welke reden hij geen oordeel kon geven.

  • 6. De deskundige zendt het rapport met bevindingen aan de Commissie.

  • 7. De deskundige werkt volgens de werkwijze zoals vastgesteld door de Commissie op basis van artikel 2, achtste lid, van het Instellingsbesluit en neemt de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in acht.

  • 8. Indien de deskundige binnen de termijn zoals vastgesteld door de Commissie geen rapport kan uitbrengen, deelt de deskundige dit aan de Commissie mee voor het einde van de termijn en onder opgaaf van reden. De deskundige geeft daarbij een zo kort mogelijke termijn die maximaal drie maanden bedraagt waarbinnen wel kan worden gerapporteerd.

  • 9. Indien het voor het uitbrengen van een rapport noodzakelijk is dat meer of andere deskundigen worden benoemd om onderzoek te doen, kan de deskundige de Commissie daarom verzoeken of kan de Commissie uit eigen beweging besluiten om een aanvullend rapport te vragen.

Artikel 7
  • 1. De Commissie stelt een conceptadvies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, vast zonder een deskundige als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aan te wijzen, indien uit een eerste inhoudelijke beoordeling van de schademelding blijkt dat de schademelding:

    • a. geen schade als bedoeld in artikel 1 van het Instellingsbesluit betreft;

    • b. geen betrekking heeft op een gebouw gelegen in een beoordelingsgebied van een geïnduceerde beving, of

    • c. geen betrekking heeft op een gebouw gelegen in een gebied waar bodemdaling of bodemstijging is gemeten als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van de opslag van stoffen in een zoutcaverne op land.

  • 2. De Commissie geeft in het conceptadvies gemotiveerd aan waarom toepassing is gegeven aan het eerste lid.

  • 3. De Commissie kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, afwijken van het eerste lid ten einde onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen.

Artikel 8

Indien na een geïnduceerde beving in een gebied in korte tijd een groter aantal schademeldingen wordt ontvangen door de Commissie, kan de Commissie in overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken regionale overheden, in het belang van een voortvarende schadebehandeling met de betrokken mijnbouwonderneming overeenkomen dat de Commissie voor bepaalde categorieën schademeldingen binnen een door de Commissie vastgesteld toepassingsgebied een causaal verband aanneemt en zonder een deskundigenonderzoek ter plaatse een conceptadvies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, vaststelt.

Artikel 9
  • 1. De Commissie stelt binnen vier weken nadat de deskundige zijn rapport heeft uitgebracht zijn conceptadvies op.

  • 2. De Commissie stelt partijen in de gelegenheid binnen een door de Commissie vast te stellen termijn mondeling of schriftelijk hun zienswijze te geven op een conceptadvies.

  • 3. De Commissie kan uit eigen beweging of op verzoek van een partij of de partijen, een derde partij in de gelegenheid stellen binnen een door de Commissie vast te stellen termijn mondeling of schriftelijk een zienswijze te geven op een conceptadvies.

  • 4. De termijn, bedoeld in het tweede lid, kan op verzoek van partijen één maal met een door de Commissie vast te stellen termijn worden verlengd.

  • 5. Indien één van de partijen op basis van het conceptadvies van oordeel is dat de Commissie met het advies buiten haar bevoegdheid op grond van artikel 2, tweede tot en met zesde lid, van het Instellingsbesluit treedt of in strijd handelt met de uitgangspunten van dit protocol, dan kan deze partij de minister binnen de door de Commissie in het eerste lid bedoelde termijn gemotiveerd verzoeken om een derde partij opdracht te geven om binnen een door de minister te stellen termijn een onafhankelijk en deskundig oordeel te geven over de vraag of de Commissie met haar oordeel in het conceptadvies haar bevoegdheden te buiten gaat of in strijd handelt met de uitgangspunten van dit protocol.

  • 6. De minister stuurt na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, een afschrift van dit verzoek aan de Commissie en de andere bij het conceptadvies betrokken partijen.

  • 7. De minister doet het oordeel van de derde partij, bedoeld in het vijfde lid, na ontvangst van dit oordeel toekomen aan de Commissie en partijen.

  • 8. De Commissie geeft uitvoering aan het in het vijfde lid bedoelde oordeel.

Artikel 10
  • 1. De Commissie stelt binnen twee weken na ommekomst van de zienswijze termijn, bedoeld in artikel 9, tweede of vierde lid, of indien van toepassing na ontvangst van het oordeel bedoeld in artikel 9, vijfde lid, een advies als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit vast.

  • 2. Het advies wordt op schrift gesteld, door de Commissie ondertekend en aan partijen toegezonden.

  • 3. Het advies bevat in elk geval:

    • a. de naam van het lid of de leden van de Commissie die namens de Commissie advies uitbrengen;

    • b. de namen en de woonplaatsen van partijen;

    • c. een weergave van de schademelding en een kort overzicht van het verloop van de procedure bij de Commissie;

    • d. het advies;

    • e. de gronden voor het advies;

    • f. de dagtekening van het advies;

    • g. indien van toepassing, het rapport van de deskundige;

    • h. indien van toepassing, de zienswijze of zienswijzen bedoeld in artikel 9, tweede lid;

    • i. indien van toepassing, het oordeel bedoeld in artikel 9, vijfde lid.

Artikel 11
  • 1. Een partij kan tot acht weken na de dagtekening van het advies de Commissie verzoeken een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere fout die zich voor eenvoudig herstel leent in het advies te verbeteren.

  • 2. Als de Commissie het advies verbetert, dan wordt dit in een apart stuk vermeld. Het stuk wordt zo spoedig mogelijk aan partijen gezonden.

Artikel 12
  • 1. Indien de Commissie in zijn advies heeft geoordeeld dat de mijnbouwonderneming een schadebedrag moet vergoeden aan de schademelder, zendt de Commissie aan de schademelder tevens een instemmingsformulier.

  • 2. Indien de schademelder instemt met het advies, inclusief het daarin genoemde schadebedrag, verklaart de schademelder hiermee in te stemmen door ondertekening en het terugsturen van dit formulier aan de Commissie.

  • 3. Op het instemmingsformulier vult de schademelder de gevraagde gegevens in die noodzakelijk zijn voor de uitbetaling van het schadebedrag door de mijnbouwonderneming aan de schademelder.

  • 4. De Commissie stuurt het instemmingsformulier per ommegaande door aan de betreffende mijnbouwonderneming.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 maart 2025.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant wordt geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 februari 2025

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

TOELICHTING

1. Aanleiding

Op 1 juli 2020 is het Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade (hierna: Instellingsbesluit) in werking getreden (Stcrt. 2020, 30336). Met dit besluit is de Commissie Mijnbouwschade (hierna: de Commissie) ingesteld door de toenmalig Minister voor Economische Zaken en Klimaat. De Commissie is een onafhankelijke partij die als taak heeft om, aan de hand van een door de minister eveneens in het Instellingsbesluit vastgesteld protocol, naar aanleiding van een schademelding te onderzoeken wat de schadeoorzaak is en, voor zover toerekenbaar aan bodembeweging als gevolg van een mijnbouwactiviteit, de hoogte van de schade vast te stellen. De reikwijdte van het Instellingsbesluit dat op 1 juli 2020 in werking is getreden, is beperkt tot schade door bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van olie- of gaswinning uit een klein veld op land, olie- of gasopslag in een klein veld op land en injectie verbonden aan olie- en gaswinning uit een klein veld (hierna: schade door bodembeweging als gevolg van olie- en gaswinning uit kleine velden).

Vervolgens is op 1 november 2021 het Besluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat tot wijziging van het Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade ten behoeve van uitbreiding met schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning (hierna: Wijzigingsbesluit zoutwinning) in werking getreden (Stcrt. 2021, 32998). Met het Wijzigingsbesluit zoutwinning is de reikwijdte van het Instellingsbesluit uitgebreid naar schade door bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van zoutwinning (hierna: schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning). Dit is gebeurd door aan bijlage 1 van het Instellingsbesluit een onderdeel B toe te voegen met een protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning (hierna: protocol zoutwinning). Het protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van olie- en gaswinning uit kleine velden is hiertoe geletterd tot onderdeel A van bijlage 1.

Met het onderhavige besluit wordt het Instellingsbesluit nogmaals gewijzigd en wordt de reikwijdte daarvan uitgebreid naar schade als gevolg van bodembeweging door de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van de opslag van stoffen in zoutcavernes (hierna: schade door bodembeweging als gevolg van opslag van stoffen in zoutcavernes). Dit gebeurt door aan bijlage 1 van het Instellingsbesluit een onderdeel C toe te voegen met een protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van opslag van stoffen in zoutcavernes (hierna: protocol opslag van stoffen in zoutcavernes).

In een afzonderlijke overeenkomst tussen de Staat en de mijnbouwondernemingen die in Nederland mijnbouwwerken exploiteren ten behoeve van de opslag van stoffen in een zoutcaverne (Energystock B.V., Gasunie Transport Services B.V., Nobian Salt B.V.) is vastgelegd dat deze mijnbouwondernemingen zich committeren aan de uitvoering van de adviezen van de Commissie. Uit deze overeenkomst volgt dat de mijnbouwondernemingen verplicht zijn, uiterlijk binnen 2 maanden na schriftelijke instemming van de schademelder met het advies, uitvoering te geven aan het advies van de Commissie.

2. Protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van opslag van stoffen in zoutcavernes

Bij het sluiten van de overeenkomst met de mijnbouwondernemingen uit de zoutsector en het opstellen van het protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van opslag van stoffen in zoutcavernes is als uitgangspunt gehanteerd dat het streven is om voor alle mijnbouwsectoren tot gelijkluidende afspraken en protocollen te komen. Dit laat onverlet dat de bijzondere kenmerken van een specifieke sector met zich kunnen brengen dat op onderdelen voor een specifieke sector wordt voorzien in een licht afwijkende procedure. Dit heeft erin geresulteerd dat voor de tekst van het protocol voor opslag van stoffen in zoutcavernes aansluiting is gezocht bij de tekst van het protocol zoutwinning dat op twee punten afwijkt van het protocol voor afhandeling van schade door olie- en gaswinning uit kleine velden.

Het gaat daarbij om de mogelijkheid van een informeel gesprek tussen mijnbouwonderneming en schademelder voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van een schademelding door de Commissie (artikel 4 van het protocol opslag van stoffen in zoutcavernes) en de mogelijkheid voor de Commissie om uit eigen beweging of op verzoek van één van de of beide partijen een andere partij in de gelegenheid te stellen om een zienswijze te geven op een conceptadvies van de Commissie (artikel 9, derde lid, van het protocol opslag van stoffen in zoutcavernes). Een meer uitvoerige uitleg over deze licht afwijkende procedure voor de zoutsector is opgenomen in de toelichting op het Wijzigingsbesluit zoutwinning dat op 1 november 2021 in werking is getreden (Stcrt. 2021, 32998, par. 2.2). Over de overige delen van het protocol is een uitleg opgenomen in de toelichtingen bij het Instellingsbesluit dat op 1 juli 2020 in werking is getreden (Stcrt. 2020, 30336) en het Wijzigingsbesluit zoutwinning dat op 1 november 2021 in werking is getreden (Stcrt. 2021, 32998).

Met deze wijziging van het Instellingsbesluit is ook van de mogelijkheid gebruik gemaakt om een technische wijziging van protocol B door te voeren in verband met een kennelijke verschrijving in artikel 5, eerste lid, onderdeel c van dit protocol, dat betrekking heeft op de termijn waarbinnen de Commissie de schademelder en de mijnbouwonderneming informeert of de Commissie een schademelding in behandeling neemt, nadat de mogelijkheid van een informeel gesprek tussen mijnbouwonderneming en schademelder is geboden.

3. Uitbreiding naar andere mijnbouwsectoren

De minister streeft ernaar om de bevoegdheid van de Commissie mijnbouwschade uit te breiden naar schade door bodembeweging als gevolg van alle mijnbouwactiviteiten op land in Nederland buiten het Groningenveld en de gasopslag Norg. Hiertoe wordt overleg gevoerd met de betrokken partijen. In de uitbreiding van de bevoegdheid van de Commissie wordt, wanneer hierover met de betrokken partijen de benodigde afspraken zijn gemaakt, voorzien door dit besluit aan te vullen met een protocol voor de betreffende mijnbouwsectoren. Het streven is daarbij wederom om voor alle sectoren zoveel mogelijk tot gelijkluidende afspraken en protocollen te komen.

4. Betrokkenheid decentrale overheden

Het Instellingsbesluit en het protocol voor de opslag van stoffen in zoutcavernes op land zijn besproken met de decentrale overheden die met deze activiteit te maken hebben. In deze gesprekken zijn enkele aandachtspunten aan de orde gekomen, deze punten zijn verwerkt in het protocol voor de opslag van stoffen in zoutcavernes op land, dat met dit wijzigingsbesluit aan het Instellingsbesluit wordt toegevoegd.

5. Inwerkingtreding

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking met ingang van 15 maart 2025. Hiermee wordt afgeweken van kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Hiervoor is gekozen om het voor schademelders mogelijk te maken om zo snel als mogelijk hun meldingen voor mijnbouwschade door bodembeweging als gevolg van opslag van stoffen in zoutcavernes aan de Commissie Mijnbouwschade voor te leggen (om aanmerkelijke ongewenste private nadelen te voorkomen). Tegelijkertijd is rekening gehouden met tijd die de Commissie Mijnbouwschade nodig heeft om zich voldoende voor te bereiden op de uitbreiding van haar taak. Dit betekent dat de Commissie Mijnbouwschade vanaf 15 maart 2025 bevoegd is om meldingen voor schade door bodembeweging als gevolg van opslag van stoffen in zoutcavernes in behandeling te nemen.

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

Naar boven