Besluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 20 juni 2021, nr. WJZ/ 21141127, tot wijziging van het Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade ten behoeve van uitbreiding met schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

ARTIKEL I

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor ‘PROTOCOL VOOR DE BEHANDELING VAN MELDINGEN VAN SCHADE ALS GEVOLG VAN BODEMBEWEGING DOOR AANLEG OF EXPLOITATIE VAN EEN MIJNBOUWWERK TEN BEHOEVE VAN OLIE -EN GASWINNING UIT OF OLIE -EN GASOPSLAG IN EEN KLEIN VELD’ wordt ‘Onderdeel A’ ingevoegd.

2. In artikel 5, eerste lid, wordt in de laatste volzin ‘commissie’ vervangen door ‘Commissie’.

3. In artikel 5, zevende lid, wordt ‘zevende’ vervangen door ‘achtste’.

4. Na artikel 11 wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

‘Onderdeel B

PROTOCOL VOOR DE BEHANDELING VAN MELDINGEN VAN SCHADE ALS GEVOLG VAN BODEMBEWEGING DOOR AANLEG OF EXPLOITATIE VAN EEN MIJNBOUWWERK TEN BEHOEVE VAN ZOUTWINNING

EERSTE AFDELING – ALGEMEEN
Artikel 1

In dit protocol wordt verstaan onder:

aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk:

aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van zoutwinning uit een zoutcaverne op land;

Algemene Verordening Gegevensbescherming:

verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;

beoordelingsgebied van een geïnduceerde beving:

gebied dat na een geïnduceerde beving wordt vastgesteld aan de hand van de criteria genoemd in bijlage 3.

Commissie Mijnbouwschade:

door de Minister ingestelde Commissie Mijnbouwschade;

deskundige:

onafhankelijke deskundige die door de Commissie wordt benoemd in het kader van de behandeling van een schademelding door de Commissie;

Instellingsbesluit:

Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade;

partijen:

bij de schademelding betrokken schademelder en mijnbouwonderneming of mijnbouwondernemingen;

zoutcaverne op land:

zoutcaverne gelegen binnen de Nederlandse gemeente- en provinciegrenzen.

Artikel 2

Dit protocol is van toepassing op de behandeling van meldingen van schade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van zoutwinning.

TWEEDE AFDELING – PROCEDURE
Artikel 3
  • 1. Een schademelding wordt ingediend bij de Commissie Mijnbouwschade met behulp van een door de Commissie vastgesteld formulier.

  • 2. Een schademelding bevat ten minste:

    • a. naam, adres, telefoonnummer en bij voorkeur e-mailadres van de schademelder;

    • b. naam, adres, telefoonnummer en bij voorkeur e-mailadres van de gemachtigde, indien de schademelding door een gemachtigde wordt ingediend;

    • c. de datum van de schademelding;

    • d. de aard en het adres van het gebouw waarop de schademelding betrekking heeft;

    • e. of de schademelder eigenaar is van het gebouw;

    • f. de datum waarop de schade is geconstateerd;

    • g. de datum, of een inschatting daarvan, waarop de schade waarschijnlijk is ontstaan, en de reden dat de schademelder dat weet of vermoedt;

    • h. een aanduiding van de vermoedelijke oorzaak van de schade;

    • i. een beschrijving naar eigen inzicht van de aard en de omvang van de schade en foto's daarvan;

    • j. indien aanwezig, foto’s van de situatie voordat de vermoedelijke schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden;

    • k. indien van toepassing de mededeling dat de schade bij een ander orgaan aanhangig is gemaakt, en zo ja, wanneer en bij welk orgaan.

    • l. vermelding of eerder een bouwkundige opname is uitgevoerd al dan niet in opdracht van de mijnbouwonderneming, met datum uitvoering bouwkundige opname en kopie van het rapport;

    • m. indien van toepassing, inzicht in de wijze waarop wordt gewaarborgd dat een eventuele gemachtigde de belangen van de schademelder voldoende behartigt;

    • n. indien van toepassing, de mededeling dat eerder schade aan het gebouw is gemeld dan wel vergoed;

    • o. indien van toepassing, een verklaring voor het niet-tijdig indienen van de schademelding;

    • p. overige relevante informatie;

    • q. een verklaring dat het schademeldingsformulier naar waarheid is ingevuld.

Artikel 4
  • 1. De Commissie bevestigt de ontvangst van de melding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week na de ontvangst ervan.

  • 2. De Commissie biedt de gelegenheid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de melding een informeel gesprek tussen de schademelder en de betrokken mijnbouwonderneming om te bezien of partijen, zonder de verdere processtappen als voorzien in dit protocol te doorlopen, tot overeenstemming kunnen komen over de afhandeling van de schademelding.

  • 3. De Commissie verzoekt de minister, indien gewenst door de schademelder, een procesbegeleider aan te wijzen die de schademelder bijstaat in het informeel gesprek.

  • 4. Indien de schademelder de Commissie schriftelijk te kennen geeft:

    • a. met de mijnbouwonderneming tot overeenstemming te zijn gekomen over de afhandeling van de schademelding, sluit de Commissie de schademelding af en merkt de schade waar de melding betrekking op heeft aan als schade waarvoor door de mijnbouwonderneming na een schademelding een vergoeding is vastgesteld als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van het Instellingsbesluit; of

    • b. niet met de mijnbouwonderneming tot overeenstemming te zijn gekomen over de afhandeling van de schademelding wordt de schade waar de melding betrekking op heeft niet aangemerkt als schade als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, van het Instellingsbesluit.

Artikel 5
  • 1. Indien:

    • a. de schademelder de Commissie schriftelijk te kennen geeft niet informeel in overleg te willen treden over de melding;

    • b. de schademelder de Commissie schriftelijk te kennen geeft naar aanleiding van het informeel gesprek niet tot overeenstemming te zijn gekomen, of

    • c. de Commissie binnen vier weken na het informeren van de mijnbouwonderneming over de wens van de schademelder om informeel in overleg te willen treden geen schriftelijke kennisgeving als bedoeld in artikel 4, vierde lid, onderdeel b, heeft ontvangen informeert de Commissie de schademelder en de mijnbouwonderneming zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee weken na de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in onderdelen a en b, dan wel binnen zes weken na het informeren van de mijnbouwonderneming over de wens van de schademelder om informeel in overleg te treden in de situatie bedoeld in onderdeel c, of zijn melding door de Commissie in behandeling wordt genomen en, indien de melding in behandeling genomen wordt, over de te volgen procedure en de zaakbegeleider die door de Commissie wordt toegewezen aan de schademelder.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, kan door de Commissie met instemming van de schademelder eenmalig met maximaal 4 weken worden verlengd.

  • 3. De Commissie stelt de schademelder een redelijke termijn voor aanvulling van de gegevens en stukken voor zover deze nodig zijn om een advies uit te brengen naar aanleiding van een schademelding en de schademelder deze redelijkerwijs ter beschikking heeft of kan krijgen.

  • 4. De Commissie kan de schademelder in de gelegenheid stellen om een mondelinge toelichting te geven op zijn schademelding.

  • 5. De Commissie stelt de mijnbouwonderneming in de gelegenheid om binnen een door de Commissie te stellen redelijke termijn gegevens en stukken aan te leveren die naar het oordeel van de mijnbouwonderneming nodig zijn om een advies uit te brengen naar aanleiding van de schademelding.

Artikel 6
  • 1. De Commissie wijst naar aanleiding van een schademelding één of meerdere deskundigen aan om, binnen een daartoe door de Commissie gestelde termijn van ten hoogste zes maanden na ontvangst van de schademelding, een deskundigenrapport uit te brengen in het licht van de door de Commissie op te stellen advies, waarbij het onderzoek zal worden verricht op basis van een in de branche gangbare, algemeen erkende beoordelingsmethodiek voor schadevaststelling. De Commissie streeft ernaar dat de opname door de deskundige zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen drie maanden na aanwijzing van de deskundige plaatsvindt.

  • 2. De Commissie stelt partijen in kennis van de aanwijzing van één of meerdere deskundigen.

  • 3. De deskundige stelt een onderzoek in naar en geeft zijn deskundig oordeel over:

    • a. de aard, omvang en, voor zover relevant, de vermoedelijke datum van ontstaan van de gemelde fysieke schade;

    • b. wat de vermoedelijke oorzaak of oorzaken van de schade is of zijn;

    • c. of naar het oordeel van de deskundige een causaal verband kan worden vastgesteld tussen de schade en bodembeweging en tussen bodembeweging en de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk;

    • d. met welke omgevingsfactoren of gebouwkenmerken rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de schademelding, en

    • e. de vraag naar de omvang van de schade die kan worden toegerekend aan bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk.

  • 4. De deskundige maakt bij zijn onderzoek gebruik van de uitkomsten van de bouwkundige opnames die op grond van artikel 35, eerste lid, onderdeel g, van de Mijnbouwwet zijn verricht ten behoeve van het instemmingsbesluit, bedoeld in artikel 34, derde lid, van de Mijnbouwwet in het betreffende gebied.

  • 5. Indien de deskundige over een van de in het derde lid genoemde onderdelen geen oordeel kan geven, dan geeft hij in zijn rapport aan welk onderdeel dit betreft en om welke reden hij geen oordeel kon geven.

  • 6. De deskundige zendt het rapport met bevindingen aan de Commissie.

  • 7. De deskundige werkt volgens de werkwijze zoals vastgesteld door de Commissie op basis van artikel 2, achtste lid, van het Instellingsbesluit en neemt de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in acht.

  • 8. Indien de deskundige binnen de termijn zoals vastgesteld door de Commissie geen rapport kan uitbrengen, deelt de deskundige dit aan de Commissie mee voor het einde van de termijn en onder opgaaf van reden. De deskundige geeft daarbij een zo kort mogelijke termijn die maximaal drie maanden bedraagt waarbinnen wel kan worden gerapporteerd.

  • 9. Indien het voor het uitbrengen van een rapport noodzakelijk is dat meer of andere deskundigen worden benoemd om onderzoek te doen, kan de deskundige de Commissie daarom verzoeken of kan de Commissie uit eigen beweging besluiten om een aanvullend rapport te vragen.

Artikel 7
  • 1. De Commissie stelt een conceptadvies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, vast zonder een deskundige als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aan te wijzen, indien uit een eerste inhoudelijke beoordeling van de schademelding blijkt dat de schademelding:

    • a. geen schade als bedoeld in artikel 1 van het Instellingsbesluit betreft;

    • b. geen betrekking heeft op een gebouw gelegen in een beoordelingsgebied van een geïnduceerde beving, of

    • c. geen betrekking heeft op een gebouw gelegen in een gebied waar bodemdaling of bodemstijging is gemeten als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van zoutwinning uit een zoutcaverne op land.

  • 2. De Commissie geeft in het conceptadvies gemotiveerd aan waarom toepassing is gegeven aan het eerste lid.

  • 3. De Commissie kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, afwijken van het eerste lid ten einde onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen.

Artikel 8

Indien na een geïnduceerde beving in een gebied in korte tijd een groter aantal schademeldingen wordt ontvangen door de Commissie, kan de Commissie in overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken regionale overheden, in het belang van een voortvarende schadebehandeling met de betrokken mijnbouwonderneming overeenkomen dat de Commissie voor bepaalde categorieën schademeldingen binnen een door de Commissie vastgesteld toepassingsgebied een causaal verband aanneemt en zonder een deskundigenonderzoek ter plaatse een conceptadvies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, vaststelt.

Artikel 9
  • 1. De Commissie stelt binnen vier weken nadat de deskundige zijn rapport heeft uitgebracht zijn conceptadvies op.

  • 2. De Commissie stelt partijen in de gelegenheid binnen een door de Commissie vast te stellen termijn mondeling of schriftelijk hun zienswijze te geven op een conceptadvies.

  • 3. De Commissie kan uit eigen beweging of op verzoek van een partij of de partijen, een derde partij in de gelegenheid stellen binnen een door de Commissie vast te stellen termijn mondeling of schriftelijk een zienswijze te geven op een conceptadvies.

  • 4. De termijn, bedoeld in het tweede lid, kan op verzoek van partijen één maal met een door de Commissie vast te stellen termijn worden verlengd.

  • 5. Indien één van de partijen op basis van het conceptadvies van oordeel is dat de Commissie met het advies buiten haar bevoegdheid op grond van artikel 2, tweede tot en met zesde lid, van het Instellingsbesluit treedt of in strijd handelt met de uitgangspunten van dit protocol, dan kan deze partij de minister binnen de door de Commissie in het eerste lid bedoelde termijn gemotiveerd verzoeken om een derde partij opdracht te geven om binnen een door de minister te stellen termijn een onafhankelijk en deskundig oordeel te geven over de vraag of de Commissie met haar oordeel in het conceptadvies haar bevoegdheden te buiten gaat of in strijd handelt met de uitgangspunten van dit protocol.

  • 6. De minister stuurt na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, een afschrift van dit verzoek aan de Commissie en de andere bij het conceptadvies betrokken partijen.

  • 7. De minister doet het oordeel van de derde partij, bedoeld in het vijfde lid, na ontvangst van dit oordeel toekomen aan de Commissie en partijen.

  • 8. De Commissie geeft uitvoering aan het in het vijfde lid bedoelde oordeel.

Artikel 10
  • 1. De Commissie stelt binnen twee weken na ommekomst van de zienswijze termijn, bedoeld in artikel 9, tweede of vierde lid, of indien van toepassing na ontvangst van het oordeel bedoeld in artikel 9, vijfde lid, een advies als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit vast.

  • 2. Het advies wordt op schrift gesteld, door de Commissie ondertekend en aan partijen toegezonden.

  • 3. Het advies bevat in elk geval:

    • a. de naam van het lid of de leden van de Commissie die namens de Commissie advies uitbrengen;

    • b. de namen en de woonplaatsen van partijen;

    • c. een weergave van de schademelding en een kort overzicht van het verloop van de procedure bij de Commissie;

    • d. het advies;

    • e. de gronden voor het advies;

    • f. de dagtekening van het advies;

    • g. indien van toepassing, het rapport van de deskundige;

    • h. indien van toepassing, de zienswijze of zienswijzen bedoeld in artikel 9, tweede lid;

    • i. indien van toepassing, het oordeel bedoeld in artikel 9, vijfde lid.

Artikel 11
  • 1. Een partij kan tot acht weken na de dagtekening van het advies de Commissie verzoeken een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere fout die zich voor eenvoudig herstel leent in het advies te verbeteren.

  • 2. Als de Commissie het advies verbetert, dan wordt dit in een apart stuk vermeld. Het stuk wordt zo spoedig mogelijk aan partijen gezonden.

Artikel 12
  • 1. Indien de Commissie in zijn advies heeft geoordeeld dat de mijnbouwonderneming een schadebedrag moet vergoeden aan de schademelder, zendt de Commissie aan de schademelder tevens een instemmingsformulier.

  • 2. Indien schademelder instemt met het advies, inclusief het daarin genoemde schadebedrag, verklaart de schademelder hiermee in te stemmen door ondertekening en het terugsturen van dit formulier aan de Commissie.

  • 3. Op het instemmingsformulier vult de schademelder de gevraagde gegevens in die noodzakelijk zijn voor de uitbetaling van het schadebedrag door de mijnbouwonderneming aan de schademelder.

  • 4. De Commissie stuurt het instemmingsformulier per ommegaande door aan de betreffende mijnbouwonderneming.”

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 2021.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 juni 2021

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

TOELICHTING

1. Aanleiding

Op 1 juli 2020 is het Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade (hierna: Instellingsbesluit) in werking getreden (Stcrt. 2020, 30336). Met dit besluit is de Commissie Mijnbouwschade (hierna: de Commissie) ingesteld. De Commissie is een onafhankelijke partij die als taak heeft om, aan de hand van een door de Minister eveneens in het Instellingsbesluit vastgesteld protocol, naar aanleiding van een schademelding te onderzoeken wat de schadeoorzaak is en, voor zover toerekenbaar aan bodembeweging als gevolg van een mijnbouwactiviteit, de hoogte van de schade vast te stellen. De reikwijdte van het Instellingsbesluit dat op 1 juli 2020 in werking is getreden, is beperkt tot schade door bodembeweging als gevolg de aanleg of exploitatie een mijnbouwwerk ten behoeve van olie- of gaswinning uit een klein veld op land, olie- of gasopslag in een klein veld op land en injectie verbonden aan olie- en gaswinning uit een klein veld (hierna: schade door bodembeweging als gevolg van olie- en gaswinning uit kleine velden).

Met onderhavig besluit wordt het Instellingsbesluit gewijzigd en wordt de reikwijdte daarvan uitgebreid naar schade door bodembeweging als gevolg de aanleg of exploitatie een mijnbouwwerk ten behoeve van zoutwinning (hierna: schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning). Dit gebeurt door aan bijlage 1 van het Instellingsbesluit een onderdeel B toe te voegen met een protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning (hierna: protocol zoutwinning). Het protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van olie- en gaswinning uit kleine velden wordt geletterd tot onderdeel A van bijlage 1. Tevens is van de gelegenheid gebruikt gemaakt om in het protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van olie- en gaswinning uit kleine velden twee verschrijvingen te corrigeren (artikel 5, tweede en zevende lid).

In een afzonderlijke overeenkomst tussen de Staat en de mijnbouwondernemingen die in Nederland mijnbouwwerken exploiteren ten behoeve van de zoutwinning (Nouryon Salt B.V., Frisia Zout B.V, en Nedmag B.V.) is vastgelegd dat deze mijnbouwondernemingen zich committeren aan de uitvoering van de adviezen van de Commissie. Uit deze overeenkomst volgt dat de mijnbouwondernemingen verplicht zijn, uiterlijk binnen 2 maanden na schriftelijke instemming van de schademelder met het advies, uitvoering te geven aan het advies van de Commissie.

2. Protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning

Bij het sluiten van de overeenkomst met de mijnbouwondernemingen uit de zoutsector en het opstellen van het protocol voor schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning is als uitgangspunt gehanteerd dat het streven is om voor alle mijnbouwsectoren tot gelijkluidende afspraken en protocollen te komen.

Dit laat onverlet dat de bijzondere kenmerken van een specifieke sector met zich kunnen brengen dat op onderdelen voor een specifieke sector wordt voorzien in een licht afwijkende procedure. Dit heeft geresulteerd in een protocol voor afhandeling van schade door zoutwinning dat op twee punten afwijkt van het protocol voor afhandeling van schade door olie- en gaswinning uit kleine velden. Deze punten worden hieronder nader toegelicht. Een uitleg over de overige onderdelen uit het protocol is opgenomen in de toelichting bij Instellingsbesluit dat op 1 juli in werking getreden (Stcrt. 2020, 30336).

2.1 Nadere toelichting naar aanleiding van vragen mijnbouwondernemingen zoutsector

Alvorens in te gaan op de punten waarop het protocol zoutwinning afwijkt wordt, naar aanleiding van vragen van de zijde van de mijnbouwondernemingen uit de zoutsector, eerst de verhouding tussen de verplichting van de Commissie om het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht toe te passen en de verplichting om dit te doen met inachtneming van het protocol zoutwinning (artikel 2, zesde lid, van het besluit) nader verduidelijkt. Ook wordt, naar aanleiding van vragen van de mijnbouwondernemingen uit de zoutsector, een nadere toelichting gegeven op de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de minister om een derde partij de opdracht te geven om te onderzoeken of de Commissie met haar oordeel in het conceptadvies haar bevoegdheden te buiten gaat of handelt in strijd met de uitgangspunten van het protocol (artikel 9, vijfde lid, van het besluit).

Toepassen civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in relatie tot protocol

In artikel 2, zesde lid, van het besluit is bepaald dat de Commissie haar taak uitvoert met toepassing van de bepalingen van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht en met inachtneming van het protocol opgenomen in bijlage 1. De achtergrond van deze bepaling is dat het de taak is van de Commissie om met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht schademeldingen af te handelen, maar dat de Commissie dit doet volgens een buitengerechtelijke procedure waarvoor de voorschriften zijn opgenomen in de tekst van het Instellingsbesluit zelf (met name artikel 2) en het protocol opgenomen in bijlage I. Omdat de schademeldingen buitengerechtelijk worden afgehandeld kunnen de regels van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht voor wat betreft de te doorlopen procedure niet één op één toegepast worden.

De Commissie is, hoewel zij opereert als een semi-rechterlijke instantie, immers geen rechter en de procedure die doorlopen wordt is anders dan de gerechtelijke procedure. De afspraken over de vormgeving van de buitengerechtelijke procedure bij de Commissie zijn vastgelegd in het protocol in Bijlage I. In deze afspraken wordt op een aantal punten afgeweken van hetgeen in een procedure bij de burgerlijk rechter naar aanleiding van een vordering tot schadevergoeding gebruikelijk is. Het belangrijkste punt is dat, om de schademelder te ontzorgen, wordt afgeweken van de regel ‘wie stelt, bewijst’. Op grond van de afspraken die zijn vastgelegd in het protocol neemt de Commissie de facto de bewijslast van de schademelder over en onderzoekt zelf of de gemelde schade het gevolg is van bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk.

Dit laat onverlet dat niet alleen de schademelder maar ook de betrokken mijnbouwonderneming aan de commissie bewijsstukken kan aandragen die van belang zijn voor het beoordelen van de schademelding. Een ander belangrijk punt waar de afspraken in het protocol afwijken van hetgeen gebruikelijk is in een procedure bij de rechter is dat de Commissie en de mijnbouwonderneming, op grond van artikel 8, van het protocol, overeen kunnen komen dat er een versnelde procedure wordt toegepast waarbij de toetsing aan één van de fundamentele materiële criteria van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht – het causaliteitsvereiste – in bepaalde vooraf overeengekomen gevallen achterwege kan blijven.

Hoewel de Commissie voor wat betreft de procedurele bepalingen van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht vanwege de buitengerechtelijke aard van de procedure noodzakelijkerwijs afwijkt van hetgeen er is bepaalt in het burgerlijk (proces) recht, is het de Commissie (anders dan op de bovengenoemde punten) in het licht van haar taak, niet toegestaan af te wijken van het materiële civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht zoals opgenomen in boek 6 van het Burgerlijke Wetboek.

Verzoek tot oordeel derde partij over het concept-advies van de Commissie Mijnbouwschade

Indien de schademelder of de mijnbouwonderneming op basis van het conceptadvies bij een schademelding meent dat de Commissie Mijnbouwschade buiten haar bevoegdheid op grond van het Instellingsbesluit treedt of in strijd handelt met de uitgangspunten van dit protocol, dan kan de schademelder of de mijnbouwonderneming bij de minister een gemotiveerd verzoek indienen om dit te laten onderzoeken door een derde partij. De minister zal op basis van het gemotiveerd verzoek besluiten over de noodzaak om een onderzoek te laten uitvoeren door een derde partij. De derde partij dient over voldoende kennis te beschikken over het punt van het dispuut en moet in staat zijn om een onafhankelijk oordeel te kunnen geven. De derde partij mag ook geen persoonlijke of zakelijke banden hebben met de Commissie Mijnbouwschade, de schademelder en de mijnbouwonderneming en mag geen belang hebben bij de uitkomsten van het onderzoek.

2.2. Toelichting afwijkende onderdelen protocol zoutwinning

Mogelijkheid informeel gesprek mijnbouwonderneming en schademelder

Zoutwinning heeft een sterk regionaal karakter. Daarom hechten zoutwinningsbedrijven er aan om met schademelders in gesprek te kunnen gaan en bij met name kleinere schades snel passende oplossingen te kunnen bieden. In het protocol voor de afhandeling van schade door zoutwinning is daarom voorzien (artikel 4) in de mogelijkheid voor de mijnbouwonderneming en de schademelder om informeel met elkaar in gesprek te gaan over de afhandeling van de schademelding voordat de Commissie overgaat tot beoordeling van de schademelding.

Het doel van dit gesprek is om te bezien of partijen, zonder de verdere processtappen als voorzien in dit protocol te doorlopen, tot overeenstemming kunnen komen over de afhandeling van de schademelding. Voor schademelder kan het met behulp van deze informele stap af doen van de schademelding gunstig zijn omdat zijn schademelding op deze manier sneller en eenvoudiger kan worden afgehandeld. Een mijnbouwonderneming kan bijvoorbeeld, zoals dat voorheen ook regelmatig gebeurde, aanbieden om voor rekening van de mijnbouwonderneming een aannemer bij de schademelder langs te laten gaan om de schade te herstellen. Er kan van deze informele wijze van afhandeling van schade alleen sprake zijn indien zowel de schademelder als de mijnbouwonderneming dit wenselijk achten. De schademelder staat het vrij aan de Commissie aan te geven geen gebruik te willen maken van deze informele wijze van afhandeling van de schade.

Op verzoek van de schademelder kan de Commissie de ministerverzoeken om een onafhankelijke procesbegeleider aan te wijzen die de schademelder tijdens deze informele wijze van schadeafhandeling met de mijnbouwonderneming bijstaat. Deze procesbegeleider kan deelnemen aan de overleggen tussen de schademelder en de mijnbouwonderneming en vragen van de schademelder beantwoorden. De procesbegeleider begeleidt alleen het proces en zal geen inhoudelijke adviezen geven over voorstellen van de mijnbouwonderneming of de schademelder voor afhandeling van schade.

De Commissie faciliteert binnen 2 weken na ontvangst van de melding dat de partijen met elkaar in gesprek kunnen gaan. Dit betekent concreet dat het secretariaat van de Commissie, indien naar aanleiding van de schademelding wordt geconstateerd dat de schademelding betrekking heeft op een gebouw dat is gelegen in een gebied waar zoutwinning plaatsvindt, de schademelder op de mogelijkheid wijst om in gesprek te gaan met de mijnbouwonderneming met als doel te komen tot een afhandeling van de mijnbouwschade zonder de procedure bij de Commissie te doorlopen. Het secretariaat van de Commissie informeert daarbij de schademelder over het proces.

Indien de schademelder van de mogelijkheid tot informeel gesprek gebruik wenst te maken, informeert de Commissie de mijnbouwonderneming hierover. Het is vervolgens aan de mijnbouwonderneming om dit te initiëren. Voor het informeel gesprek geldt een maximumtermijn van vier weken die begint te lopen op het moment dat de Commissie de mijnbouwonderneming informeert over de wens van de schademelder om informeel met de mijnbouwonderneming in gesprek te gaan (artikel 5, eerste lid, onderdeel c). De Commissie Mijnbouwschade heeft geen inhoudelijke rol bij het informeel gesprek.

Als het partijen samen lukt om tot overeenstemming te komen over de afhandeling van de schademelding is dit ook voor de schademelder in die zin gunstig, dat daarmee wordt voorkomen dat de schademelder de procedure bij de Commissie moet doorlopen. In dat geval geeft de schademelder schriftelijk aan de Commissie te kennen dat zij tot overeenstemming zijn gekomen over de afhandeling van de schade. De Commissie sluit in dat geval de schademelding af en neemt deze niet formeel in behandeling. Voor die concrete schade kan vervolgens niet opnieuw een melding bij de Commissie worden gedaan.

Als de mijnbouwonderneming en de schademelder er samen niet uit komen, dan kan de schademelder dit schriftelijk aangeven bij de Commissie. De Commissie hervat in dat geval de processtappen zoals beschreven in het protocol. Indien de Commissie na ommekomst van de termijn van vier weken na het informeren van de mijnbouwonderneming niet van de schademelder heeft vernomen of het informeel gesprek heeft geleid tot overeenstemming met de mijnbouwonderneming neemt de Commissie contact op met de schademelder om te informeren naar de uitkomst van het informeel overleg. Indien de schademelder aangeeft nog in gesprek te zijn met de mijnbouwonderneming kan de Commissie de termijn voor het informele gesprek eenmalig met maximaal vier weken worden verlengd, mits de schademelder hiermee instemt (artikel 5, tweede lid). Het betreft hier uitdrukkelijk een maximum van vier weken, de Commissie kan ook een kortere verlengde termijn geven.

Wanneer de termijn niet wordt verlengd of de Commissie na ommekomst van de verlengde termijn geen schriftelijke kennisgeving heeft ontvangen van de schademelder over de uitkomst van het informeel gesprek hervat de Commissie de processtappen zoals beschreven in het protocol. Wanneer de Commissie de processtappen zoals beschreven in het protocol hervat informeert zij de schademelder en de mijnbouwonderneming uiterlijk binnen twee weken of de melding door de Commissie in behandeling wordt genomen en, als de melding in behandeling genomen wordt, over de te volgen procedure bij de Commissie. Ook zal de Commissie de schademelder informeren over de door haar aan de schademelder toegewezen zaakbegeleider. Deze zaakbegeleider fungeert als aanspreekpunt voor de schademelder tijdens de schadeafhandelingsprocedure van de Commissie Mijnbouwschade (artikel 5, eerste lid).

Mogelijkheid overleggen stukken en gegevens door mijnbouworganisatie

In het protocol (artikel 3, vijfde lid) is geëxpliciteerd dat de Commissie niet alleen de schademelder de gelegenheid biedt om, in het kader van zijn schademelding, gegevens en stukken te overleggen die naar zijn oordeel voor de Commissie nodig zijn om een advies uit te brengen naar aanleiding van de schademelding, maar ook de mijnbouwonderneming. De mogelijkheid voor de mijnbouwonderneming om stukken en gegevens te overleggen maakt onderdeel uit van een zorgvuldige voorbereiding van het advies. De Commissie stelt de mijnbouwonderneming hiertoe een redelijke termijn.

Zienswijze van een derde partij op conceptadvies

Voorts is in artikel 9, derde lid, van het protocol voor afhandeling van schade door zoutwinning de mogelijkheid opgenomen voor de Commissie om uit eigen beweging of op verzoek van één van de of beide partijen een andere partij in de gelegenheid te stellen om een zienswijze te geven op een conceptadvies van de Commissie. Met een andere partij wordt hier bedoeld een partij die niet de schademelder of de aangesproken mijnbouwonderneming is, maar die wel een belang heeft bij de schademelding.

Deze mogelijkheid is opgenomen omdat zoutwinning met name kan leiden tot bodemdaling en bodemstijging en dit (mede) andere oorzaken kan hebben, zoals bijvoorbeeld maatregelen die zijn genomen door een waterschap of een andere derde partij. Dit betekent dat het advies van de Commissie, waarin wordt ingegaan op de schadeoorzaken en het aandeel van eventuele verschillende schadeoorzaken, ook van belang kan zijn voor derden.

Hoewel de direct bij de procedure betrokken partijen de Commissie kunnen verzoeken om een andere partij om een zienswijze te vragen, is het de Commissie die beslist of het van deze mogelijkheid gebruik maakt. Daarbij kan de Commissie meewegen of dit in het licht van de omstandigheden van de schademelding en het belang van de zorgvuldige afhandeling van de schademelding wenselijk en noodzakelijk is.

3. Uitbreiding naar andere mijnbouwsectoren

De Minister voert overleg met mijnbouwondernemingen in andere sectoren (zoals geothermie) om afspraken te maken over de uitbreiding van de bevoegdheid van de Commissie mijnbouwschade naar deze mijnbouwsectoren. Ook hier zullen deze afspraken worden gemaakt in de vorm van een overeenkomst. In de uitbreiding van de bevoegdheid van de Commissie wordt, wanneer deze afspraken zijn gemaakt, voorzien door dit besluit aan te vullen met een protocol voor de betreffende sector. Het streven is daarbij wederom om voor alle sectoren zoveel mogelijk tot gelijkluidende afspraken en protocollen te komen.

4. Betrokkenheid decentrale overheden

Het instellingsbesluit en het protocol voor zoutwinning zijn besproken met overheden die veelvuldig met mijnbouwactiviteiten te maken hebben. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het instellingsbesluit en het protocol voor de zoutwinning zijn de Technische Commissie Bodembeweging, IPO, VNG en de Stichting Behoud Historisch Harlingen geconsulteerd. Het protocol voor zoutwinning dat met dit wijzigingsbesluit aan het Instellingsbesluit wordt toegevoegd is daarnaast voorgelegd aan waterschappen die te maken hebben met bodemdaling als gevolg van zoutwinning.

Verschillende partijen hebben in hun reactie gepleit voor toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden, zoals bij Groningenveld en de gasopslag Norg. Een wettelijke bewijsvermoeden is een vergaande afwijking van het uitgangspunt in het bewijsrecht dat degene die iets stelt, dat ook moet bewijzen. Zo'n afwijking vergt een voldoende rechtvaardiging. Zie hieromtrent ook de voorlicht van de Afdeling Advisering van de Raad van State over het amendement dat heeft tot het opnemen bewijsvermoeden voor het Groningenveld in het Burgerlijk Wetboek1. Voor het Groningenveld en Norg is hier sprake van, omdat hier tienduizenden schademeldingen waren in korte tijd. Bij zoutwinning gaat het om veel minder schadegevallen, waardoor een voldoende rechtvaardiging voor het wettelijk bewijsvermoeden ontbreekt. Dit laat onverlet dat zoutwinningsbedrijven bij mijnbouwschade (risico)aansprakelijk zijn. Ook neemt de Commissie Mijnbouwschade in de praktijk de bewijslast over van de schademelder, waardoor de schademelder wordt ontzorgd2.

Enkele geraadpleegde partijen hebben voorts gevraagd of het schadeprotocol kan worden uitgebreid naar schades aan gewassen, bomen en struiken als gevolg van een lekkage van pekel of diesel. De Commissie Mijnbouwschade is opgericht omdat uit de praktijk bleek dat het met name voor burgers en kleine bedrijven bij meldingen van schade door bodembeweging erg lastig kan zijn om aan te tonen dat hun schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Met het protocol wordt beoogd om burgers en kleine bedrijven te ondersteunen door de Commissie Mijnbouwschade de bewijslast op dit punt over te laten nemen. Bij schade aan gewassen, bomen of struiken door pekel- en diesellekkages is het op deze wijze ontzorgen niet nodig, omdat het in deze gevallen gemakkelijker is om aan te tonen dat de schade het gevolg is van zoutwinning. Bovendien wordt er door Staatstoezicht op de Mijnen toezicht gehouden op eventuele schade als gevolg van lekkages en het herstel daarvan.

Ook hebben verschillende geraadpleegde partijen verzocht of het schadeprotocol kan worden uitgebreid naar andere partijen, zoals overheden, grotere ondernemingen of stichtingen. De landelijke aanpak voor afhandeling van mijnbouwschade is specifiek bedoeld burgers en micro-ondernemingen met mijnbouwondernemingen te ontzorgen bij de afhandeling van hun mijnbouwschade, omdat in de praktijk bleek dat deze partijen niet voldoende in staat waren om op effectieve wijze hun recht te behalen bij grote mijnbouwondernemingen. Grotere partijen worden geacht beter in staat te zijn met een mijnbouwonderneming in gesprek te gaan over mogelijke mijnbouwschades en vervolgens indien noodzakelijk, hun recht te halen via de burgerlijk rechter. Bij deze partijen is de ongelijkheid met mijnbouwondernemingen minder groot en is er derhalve geen noodzaak om de afhandeling van schademeldingen van deze partijen bij de Commissie Mijnbouwschade te beleggen.

Door enkele geraadpleegde partijen is de vraag gesteld of het schadeprotocol ook geldt voor VVE’s. Alle appartementsgerechtigden zijn gezamenlijk eigenaar van de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw en niet de VVE. Dit betekent dat er door de VVE geen schademeldingen kunnen worden ingediend bij de Commissie Mijnbouwschade, maar wel door de appartementsgerechtigden van het gebouw.

In de reacties van de geraadpleegde partijen komt verschillende keren terug dat voor schade door bodemdaling of bodemstijging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk niet voorzien is in een uiterlijke termijn voor indiening van een melding. Dit betreft geen omissie. Omdat bodemdaling en bodemstijging geleidelijk optreden is dit niet mogelijk om de termijn voor indiening van een melding te koppelen aan een concreet incident, zoals dit wel het geval is bij geïnduceerde bevingen. Dit laat evenwel onverlet dat het in het belang van de schademelder is om de schade zo spoedig mogelijk bij de Commissie Mijnbouwschade te melden teneinde een goede beoordeling van de aanvraag te faciliteren.

Ook werd in de reacties verschillende keren opgemerkt dat er voor bodemdaling en bodemstijging, anders dan voor geïnduceerde bevingen, in het protocol niet voorzien is in het vaststellen van een beoordelingsgebied. Ook dit betreft geen omissie. Ook voor bodemdaling en bodemstijging zal door de Commissie aan de hand van objectieve meetgegevens een gebied worden vastgesteld waarin bodemdaling of bodemstijging is opgetreden. Voorts zal worden vastgesteld of deze bodemdaling of bodemstijging het gevolg is van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van zoutwinning of (mede) een andere oorzaak kent. Met behulp van deze informatie wordt beoordeeld of de gemelde schade veroorzaakt is door bodemdaling of bodemstijging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van zoutwinning. Omdat over de manier waarop bodemdaling en bodemstijging worden vastgesteld in wetenschappelijk opzicht minder discussie bestaat dan over de wijze waarop een beoordelingsgebied wordt vastgesteld voor geïndiceerde bevingen is het niet noodzakelijk om de wijze waarop dit dient te worden vastgesteld in een afzonderlijke bijlage op te nemen. De wijze waarop dit door de commissie wordt vastgesteld wordt door de Commissie vastgelegd in haar werkwijze. De werkwijze wordt ingevolge artikel 2, achtste lid, van het Instellingsbesluit door de Commissie openbaar gemaakt.

Daarnaast werd in een aantal reacties opgemerkt dat het protocol alleen ziet op zoutwinning een zoutcavernes op land, terwijl er in Harlingen ook zout wordt gewonnen onder zee. In artikel 1 van het protocol is een definitie van ‘zoutcaverne op land’ opgenomen, namelijk dat het hier zoutcavernes betreft gelegen binnen de Nederlandse gemeente- of provinciegrenzen. Deze grens loopt tot 1 kilometer buiten de Nederlandse kust. Dit betekent dat eventuele schade als gevolg van zoutwinning in Harlingen ook onder dit protocol valt. Mogelijke mijnbouwschade binnen de Nederlandse gemeente- en provinciegrenzen door mijnbouwondernemingen in België en Duitsland valt niet onder het protocol, omdat dit buiten de reikwijdte van de Nederlandse mijnbouwregelgeving valt.

Door partijen zijn vragen gesteld over de werkzaamheden van deskundigen in relatie tot de Commissie Mijnbouwschade. Een deskundige dient op grond van het protocol (artikel 7, derde lid) het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in acht te nemen. Dit betekent niet dat van een deskundige verwacht wordt dat hij een juridisch oordeel geeft over de vraag of en in hoeverre de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van zoutwinning. Een deskundige zal in het deskundigenrapport aangeven of er naar het oordeel van de deskundige in technische zin een causaal verband aanwezig is tussen de schade en bodembeweging en tussen bodembeweging en de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk en in welke mate dit naar het technisch oordeel van de deskundige heeft bijgedragen aan de schade. Mocht de deskundige hier geen oordeel over kunnen geven, dan licht de deskundige in het rapport toe om welke reden hij geen oordeel kan geven. De Commissie Mijnbouwschade heeft tot taak het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht toe te passen (artikel 2, zesde lid, van het besluit) en zal op basis van het deskundigenrapport een juridisch oordeel geven over het causale verband tussen de schade en bodembeweging door de aanleg en exploitatie van een mijnbouwwerk en de mate waarin dit kan worden toegerekend aan de mijnbouwonderneming. Aan de hand van dit juridische oordeel brengt de Commissie vervolgens een advies uit over de vraag of een vergoeding zou moeten worden toegekend, daarbij houdt de Commissie rekening met eventuele onzekerheden over het technisch natuurlijkwetenschappelijk verband. In het geval van schade door gestapelde mijnbouw zal de Commissie Mijnbouw bij een advies over vergoeding van schade ook kijken naar een redelijke verdeling tussen partijen, daarbij rekening houdende met de mate waarin de schade aan de partijen kan worden toegerekend.

Verder werd door een aantal partijen gevraagd hoe wordt omgegaan met schade die gedeeltelijk is veroorzaakt door zoutwinning en gedeeltelijk door andere oorzaken, zoals natuurlijke bodemdaling of andere mijnbouwactiviteiten zoals gaswinning uit het Groningenveld. Ook deze schades kunnen gemeld worden bij de Commissie Mijnbouwschade. In het geval er meerdere oorzaken aan de schade ten grondslag liggen, zal de Commissie Mijnbouwschade in haar advies aangeven welk deel van de schade veroorzaakt is door mijnbouwactiviteiten (toerekening) en welke vergoeding zij op basis daarvan adviseren. Daar waar er een samenloop is met schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld of Norg, zal er afstemming plaatsvinden tussen Commissie Mijnbouwschade en het Instituut Mijnbouwschade Groningen.

Ook is gevraagd of er bij de Commissie Mijnbouwschade schademeldingen kunnen worden ingediend in het geval dat het mijnbouwwerk geabandonneerd is. Dit is mogelijk, mits de vordering tot schadevergoeding niet verjaard is. De verjaringstermijn voor vorderingen tot vergoeding van mijnbouwschade bedraagt, zoals door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State recent nog is bevestigd3, 30 jaar na beëindiging van de schadeveroorzakende gebeurtenis4.

Tot slot zijn bij de geraadpleegde partijen vragen opgekomen over scheefstelling. Zij wilden weten of ook schade als gevolg van scheefstelling bij de Commissie kan worden ingediend. Alle schade door bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk kan worden gemeld bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit geldt ook voor schade als gevolg van scheefstelling.

Bij de jaarlijkse evaluatie worden overheden en andere belanghebbende partijen die te maken hebben met schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten betrokken. Dit maakt mogelijk dat zij hun ervaringen met de afhandeling van schade door de Commissie kunnen delen en deze ervaringen worden betrokken bij eventuele beslissingen over herzieningen van het besluit en de onderliggende protocollen.

5. Inwerkingtreding

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking met ingang van 1 november 2021. Hiermee wordt afgeweken van kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Hiervoor is gekozen om het voor schademelders mogelijk te maken om zo snel als mogelijk hun meldingen voor mijnbouwschade door zoutwinning aan de Commissie Mijnbouwschade voor te leggen (aanmerkelijke ongewenste private nadelen te voorkomen). Tegelijkertijd is rekening gehouden met tijd die de Commissie Mijnbouwschade nodig heeft om zich voldoende voor te bereiden op de uitbreiding van haar taak. Dit betekent dat de Commissie Mijnbouwschade vanaf 1 november 2021 bevoegd is om meldingen voor schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning in behandeling te nemen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok


X Noot
1

Voorlichting Raad van State van 7 oktober 2015 (bijlage bij Kamerstukken I 2015-2016, 34 041, nr.C, p. 12 en 13).

X Noot
2

Zie hieromtrent onder andere ook Kamerstukken II 2018-2019, 32 849, nr. 188.

X Noot
3

Uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1056).

X Noot
4

Een nadere toelichting op de verjaringstermijn is gegeven in de Kamerbrief ‘Gevolgen uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over mijnbouwschade in Limburg en de vervolgstappen’ van 23 september 2020 (Tweede Kamer, 2020–2021, 32 849, nr. 206).

Naar boven