Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 16 juni 2025, kenmerk 4101759-1082333-J, houdende wijziging van de Regeling specifieke uitkering niet beoogde kosten jeugdzorg vanwege verblijf in gemeente in verband met verlenging van de regeling voor in 2024 en 2025 gemaakte kosten [KetenID WGK027653]

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

A

In artikel 1 vervalt de begripsbepaling Geschillencommissie.

B

In artikel 3 vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.

C

In artikel 4, vierde lid, en artikel 5, eerste lid, wordt ‘2022 en 2023’ vervangen door ‘2024 en 2025’.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘het jaar 2022, het jaar 2023’ vervangen door ‘het jaar 2024, het jaar 2025’.

2. In het tweede lid wordt ‘1 mei 2024’ vervangen door ‘1 mei 2026’ en ‘31 juli 2024 om 12.00 uur’ door ‘1 juli 2026 om 13.00 uur’.

E

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Voorwaarde

Een uitkering wordt slechts verstrekt als de in aanmerking komende kosten in totaal minimaal € 250.000 bedragen.

F

In artikel 8, derde lid, wordt ‘het jaar 2024’ vervangen door ‘het jaar 2026’.

G

In artikel 11 wordt ‘1 oktober 2026’ vervangen door ‘1 oktober 2028’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2026.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V.P.G. Karremans

TOELICHTING

Aanleiding

De Regeling specifieke uitkering niet beoogde kosten jeugdzorg vanwege verblijf in gemeente1 (verder: de Regeling) wordt verlengd, omdat ook in 2024 en 2025 zich situaties voordoen waarbij sprake is van clustering van niet beoogde kosten voor gemeenten met één of meer instellingen die in die gemeente gevestigd zijn.

Ook voor de jaren 2024 en 2025 geldt dat de aanvraag na afloop van de periode waarin de kosten zijn gemaakt wordt ingediend, en wel in de periode van 1 mei 2026 vanaf 9.00 uur tot en met 1 juli 2026 om 13.00 uur (zie onderdeel D).

De Regeling wordt op één onderdeel inhoudelijk gewijzigd, namelijk met betrekking tot jeugdigen die als gevolg van de wetswijzing van het woonplaatsbeginsel per 1 januari 20222 niet onder verantwoordelijkheid van de juiste gemeente vielen.

De categorie bestaat uit jeugdigen die in de regel al voor 2015 – dus voor de inwerkingtreding van de Jeugdwet3 – jeugdzorg met verblijf kregen en van wie geen informatie vindbaar is uit de periode vóór 2015. Hierdoor is het moeilijk om vast te stellen welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdzorg. Omdat deze jeugdigen niet konden worden overgedragen aan de juiste gemeente, bleef de gemeente die voor de inwerkingtreding van de wetswijziging verantwoordelijk was de jeugdzorgkosten voor jeugdigen uit die categorie betalen. Zodoende was continuïteit van zorg voor de jeugdige geborgd.

Voor de gemeenten die deze kosten bleven vergoeden zou een compensatieregeling worden opgesteld; dat is onderhavige Regeling geworden.

Om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van deze Regeling mocht de gemeente voor de jeugdige geen procedure hebben lopen bij een rechtbank, gerechtshof, Hoge Raad of Geschillencommissie over het woonplaatsbeginsel; in dat geval bestond er discussie of onzekerheid over welke gemeente verantwoordelijk is.

De bepalingen voor deze categorie met betrekking tot de procedures (artikel 3, tweede lid, in combinatie met artikel 7, onderdeel b, van de Regeling, zie de onderdelen B en E) is vervallen bij deze wijzigingsregeling om de volgende redenen:

  • a. Klein aantal; laag bedrag

    Vier gemeenten kwamen in aanmerking voor deze categorie. Het uitgekeerde bedrag voor deze groep is laag (over 2022 en 2023 in totaal 1,9 miljoen euro). Het aantal jeugdigen voor deze categorie is veel lager dan was ingeschat, omdat veel gemeenten jeugdigen na verloop van tijd alsnog konden overdragen naar de juiste gemeente.

  • b. Categorie verdwijnt door de tijd

    Het aantal jeugdigen binnen deze categorie zal verder dalen: de betreffende jeugdigen worden volwassen en komen derhalve in toenemende mate niet meer in aanmerking voor jeugdzorg en bovendien gebeurt het nog steeds dat jeugdigen alsnog bij de financieel verantwoordelijke gemeente worden ondergebracht.

In het licht van het voorgaande kan ook de voorwaarde voor het niet inschakelen van de Geschillencommissie vervallen en is de begripsbepaling in artikel 1 ook niet meer nodig (zie onderdeel A).

Gevolgen voor de regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

Staatssteun

Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:

  • De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;

  • De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;

  • De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen;

  • De maatregel is selectief;

  • De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

In dit geval wordt het eerste criterium niet vervuld. De gemeenten krijgen de middelen voor de uitvoering van een aan hen opgedragen publieke taak. Zij zijn in dit geval niet aan te merken als ondernemingen in de zin van de staatssteunregels. De gemeenten zijn bij het besteden van de middelen gebonden aan wet- en regelgeving, waaronder de Europese aanbestedings- en staatssteunregels.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V.P.G. Karremans


X Noot
2

Wet wijziging woonplaatsbeginsel, Stb. 2020, 78.

X Noot
3

Stb. 2014, 105.

Naar boven