Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 november 2023, kenmerk 3726212-1056819-J, houdende regels inzake de verstrekking van een specifieke uitkering in verband met de compensatie van gemeenten na wijziging van het begrip woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet (Regeling specifieke uitkering niet beoogde kosten jeugdzorg vanwege verblijf in gemeente)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aaneengesloten jeugdhulp met verblijf:

jeugdhulp waarbij de jeugdige gedurende een periode van drie of meer maanden, minimaal vijf dagen per week in een instelling verblijft en de jeugdige wordt ingeschreven in de BRP op het adres van die instelling;

BRP:

basisregistratie personen als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen;

Geschillencommissie:

Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en toegang, ingesteld door de Stichting voor Beroep en Bedrijf;

instelling:

een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, een instelling voor opvang of beschermd wonen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of een instelling voor verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, van de Wet langdurige zorg;

jeugdhulp:

jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

jeugdige:

jeugdige als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

minister:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

moeder:

moeder als bedoeld in artikel 198, eerste lid, onder a, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

opvangcentrum:

een opvangcentrum als bedoeld in artikel 1 van de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers;

sisa:

systeem van single information, single audit, bedoeld in de Regeling informatieverstrekking sisa;

uitkering:

specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 2. Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht

Op verstrekte uitkeringen op grond van deze regeling zijn de artikelen 4:25, 4:35, 4:37 tot en met 4:39, 4:46, 4:48 tot en met 4:50, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3. Voor een uitkering in aanmerking komende situaties

  • 1. De minister kan op aanvraag een uitkering verstrekken aan een gemeente die op grond de Jeugdwet verantwoordelijk is voor de bekostiging van aaneengesloten jeugdhulp met verblijf en de daarmee samenhangende kosten, die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, voor een jeugdige die:

    • a. is geboren in een in deze gemeente gevestigde instelling en destijds is ingeschreven in de BRP in deze gemeente; en wiens moeder ten tijde van de geboorte van deze jeugdige is ingeschreven in de BRP in deze gemeente, maar dat niet was voorafgaand aan het verblijf in die instelling;

    • b. voorafgaand aan de aaneengesloten jeugdhulp met verblijf, verbleef in een in de aanvragende gemeente gevestigd opvangcentrum en destijds is ingeschreven in het BRP in deze gemeente;

    • c. is geboren buiten Nederland en onmiddellijk sinds diens aankomst in Nederland verbleef in een in de aanvragende gemeente gevestigde instelling en destijds is ingeschreven in de BRP in deze gemeente; of

    • d. vanuit het buitenland geplaatst is bij een bij de minister en gemeente bekende organisatie voor een observatieperiode en daarna in een in de aanvragende gemeente gevestigde instelling is geplaatst, waar diens moeder voor die plaatsing was ingeschreven in de BRP.

  • 2. De minister kan afwijken van de situaties, bedoeld in het eerste lid, indien:

    • a. naar het oordeel van de minister blijkt dat door de aanvragende gemeente redelijkerwijs wordt aangetoond dat sprake is van niet beoogde bekostiging van aaneengesloten jeugdhulp met verblijf en de daarmee samenhangende kosten voor een jeugdige, na inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, die voortvloeit uit het feit dat in die gemeente een instelling of opvangcentrum is gevestigd; en

    • b. de aanvragende gemeente zich heeft ingespannen te onderzoeken en bewerkstelligen dat de juiste gemeente de aaneengesloten jeugdhulp met verblijf aan de jeugdige en de daarmee samenhangende kosten financiert.

Artikel 4. In aanmerking komende kosten

  • 1. Alleen kosten voor een jeugdige met aangesloten jeugdhulp met verblijf komen voor een uitkering in aanmerking.

  • 2. Alleen de door de aanvragende gemeente werkelijk gerealiseerde kosten voor jeugdhulp, jeugdreclassering als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet en kinderbeschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet komen voor een uitkering in aanmerking.

  • 3. Kosten die gefinancierd worden op grond van de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 komen niet in aanmerking voor een uitkering.

  • 4. Alleen kosten die in het kalenderjaar 2022 en 2023 gemaakt zijn komen voor een uitkering in aanmerking.

Artikel 5. Uitkeringsplafond

  • 1. Het uitkeringsplafond voor aanvragen die zien op de jaren 2022 en 2023 is € 60.000.000.

  • 2. Het uit hoofde van het uitkeringsplafond beschikbare bedrag wordt evenredig over de ingediende aanvragen verdeeld als het totaal aangevraagde bedrag het uitkeringsplafond overschrijdt.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een gemeente dient een aanvraag tot verlening van de uitkering in, die kan zien op het jaar 2022, het jaar 2023 of beiden en op alle jeugdigen tezamen waarop een situatie als bedoeld in artikel 3 op van toepassing is.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend in de periode van 1 mei 2024 om 9.00 uur tot en met 31 juli 2024 om 12.00 uur.

  • 3. Voor de aanvraag wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

Artikel 7. Voorwaarden

Een uitkering wordt slechts verstrekt als:

  • a. de in aanmerking komende kosten in totaal minimaal € 250.000 bedragen;

  • b. de gemeente op het moment van het indienen van de aanvraag geen procedure heeft lopen bij een rechtbank, gerechtshof, Hoge Raad of Geschillencommissie, die betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 3, waarvoor de uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 8. Verlening en bevoorschotting

  • 1. De minister neemt binnen 13 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 6, tweede lid, een besluit omtrent de verstrekking van de uitkering.

  • 2. Het besluit vermeldt in ieder geval voor welke activiteiten de uitkering wordt verstrekt, het bedrag van de uitkering en de wijze van verantwoording.

  • 3. De minister verstrekt bij het besluit een voorschot ter hoogte van 100%, dat in één keer wordt uitbetaald in het jaar 2024.

Artikel 9. Verantwoording en terugvordering

  • 1. De gemeente legt verantwoording af over de besteding van de uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet of niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de uitkering.

Artikel 10. Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024 en vervalt met ingang van 1 oktober 2026 met dien verstande dat deze van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering niet beoogde kosten jeugdzorg vanwege verblijf in gemeente.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen

TOELICHING

Algemeen

Aanleiding

Op grond van de Regeling specifieke uitkering niet beoogde kosten jeugdzorg vanwege verblijf in gemeente (hierna: de Regeling) kan een specifieke uitkering (hierna: uitkering) worden verstrekt aan gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de bekostiging van aaneengesloten jeugdhulp met verblijf aan een jeugdige en de daarmee samenhangende kosten (voor zowel het verblijf als ambulante jeugdhulp, kinderbescherming en jeugdreclassering) om de gemeente te compenseren voor clustering van deze niet beoogde kosten na inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel (wijziging van artikel 1.1, onderdeel woonplaats, van de Jeugdwet).

Door middel van het in de Jeugdwet opgenomen woonplaatsbeginsel, wordt bepaald welke gemeente voor hulp en ondersteuning aan een jeugdige verantwoordelijk is en dus de benodigde hulp en ondersteuning moet regelen, factureren en declaraties daarvoor moet voldoen.

Bij jeugdhulp zonder verblijf is het uitgangspunt dat de woonplaats van de jeugdige het woonadres is, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen (hierna Wet BPR). Voor jeugdhulp met verblijf1 wordt als woonplaats gezien de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet BRP had. Hiervoor is gekozen om de gemeente waar de jeugdige was ingeschreven vóórdat er sprake was van verblijfszorg verantwoordelijk te houden voor deze jeugdige.

In de praktijk is gebleken dat er zich situaties voordoen waarbij sprake is van clustering van niet beoogde kosten voor gemeenten met één of meer instellingen die in die gemeente gevestigd zijn. Het betreft bijvoorbeeld jeugdigen die in de betreffende gemeente in verblijf komen, geen binding met deze gemeente hebben en niet eerder in een andere Nederlandse gemeente zijn ingeschreven. Grofweg gaat het hier om jeugdigen uit het buitenland en jeugdigen die geboren worden in een verblijfsvoorziening.

Kern regeling

De uitkering wordt verstrekt aan gemeenten die onder deze regeling vallen. De uitkering is voor een gemeente, waar sprake is van een situatie waar clustering van de verantwoordelijkheid voor de bekostiging van aaneengesloten jeugdhulp met verblijf2 ontstaat vanwege de aanwezigheid van een instelling of opvanglocatie.

Het gaat in ieder geval om de volgende situaties die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel3:

  • 1) De aanvragende gemeente is op grond van het eerste of tweede onderdeel van de begripsbepaling van woonplaats in artikel 1.1. van de Jeugdwet verantwoordelijk voor de bekostiging van aaneengesloten jeugdhulp met verblijf en de daarmee samenhangende kosten, voor een jeugdige die is geboren in een in deze gemeente gevestigde instelling (en destijds daarom in deze gemeente is ingeschreven in de basisregistratie personen, BRP). Tegelijkertijd is diens moeder ten tijde van de geboorte van deze jeugdige ingeschreven in de BRP in deze gemeente, maar was dat niet voorafgaand aan het verblijf in die instelling.

    Voorbeeld: Dit kan bijvoorbeeld gaan om een moeder-kind huis. De aanvragende gemeente heeft of had een instelling waar de aanstaande moeder verblijft in zorg. De moeder is ten tijde van de geboorte van het kind ingeschreven op het verblijfsadres van de instelling waardoor ook het kind als eerste wordt ingeschreven in de BRP op het verblijfsadres van de instelling. Dat terwijl de moeder voorafgaand aan het verblijf in de instelling, niet ingeschreven is geweest in de gemeente van de instelling, maar op een ander adres in een andere gemeente, niet zijnde verblijf.

  • 2) De aanvragende gemeente is op grond van tweede onderdeel van de begripsbepaling van woonplaats in artikel 1.1. van de Jeugdwet verantwoordelijk voor de bekostiging van jeugdhulp met verblijf en de daarmee samenhangende kosten voor een jeugdige die voorafgaand aan die jeugdhulp met verblijf, verbleef in een in de aanvragende gemeente gevestigd opvangcentrum als bedoeld in de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers (en is destijds daarom in deze gemeente ingeschreven in de BRP).

    Voorbeeld: De aanvragende gemeende heeft of had een opvanglocatie voor asielzoekers waarin ook kinderen/jeugdigen verblijven. De jeugdige is vanuit die opvang direct in verblijf geplaatst in een andere gemeente. Omdat de jeugdige uit het buitenland komt alvorens het verblijf in de opvanglocatie, is de gemeente waar de opvanglocatie is gevestigd verantwoordelijk voor de bekostiging van de direct daaropvolgende jeugdhulp met verblijf aan die jeugdige (ook al is dat verblijf in een andere gemeente).

  • 3) De aanvragende gemeente is op grond van de begripsbepaling van woonplaats in artikel 1.1. van de Jeugdwet verantwoordelijk voor de bekostiging van de jeugdhulp met verblijf en de daarmee samenhangende kosten voor een jeugdige die is geboren buiten Nederland en die sinds diens aankomst in Nederland verblijft in een in de aanvragende gemeente gevestigde instelling.

  • 4) De aanvragende gemeente is op grond van de begripsbepaling van woonplaats in artikel 1.1. van de Jeugdwet verantwoordelijk voor de bekostiging van de jeugdhulp met verblijf en de daarmee samenhangende kosten voor een jeugdige die vanuit het buitenland geplaatst is bij een bij de minister en de gemeente bekende organisatie voor een observatieperiode en daarna in verblijf wordt geplaatst. De aanvragende gemeente die verantwoordelijk wordt voor het verblijf was destijds de gemeente waar de moeder was ingeschreven in de BRP.

In de regeling is voorzien dat de minister in specifieke situaties hiervan kan afwijken. Dat kan als naar het oordeel van de minister blijkt dat door de aanvragende gemeente redelijkerwijs wordt aangetoond dat sprake is van niet beoogde bekostiging van jeugdhulp met verblijf en de daarmee samenhangende kosten voor een jeugdige, na inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, die voortvloeit uit het feit dat in die gemeente een instelling is gevestigd. Er moet dus sprake zijn van de aanwezigheid van een instelling of opvanglocatie in die gemeente die zorgt voor clustering. Afhankelijk van de situatie van de jeugdige kan worden geoordeeld dat voor de kosten van die jeugdige een uitkering wordt verstrekt. De aanvragende gemeente moet zich wel hebben ingespannen te onderzoeken en bewerkstelligen dat de juiste gemeente de aaneengesloten jeugdhulp met verblijf en de daarmee samenhangende kosten financiert voor die jeugdige.

Alleen de verantwoordelijkheid voor jeugdigen met jeugdhulp met verblijf waarbij de jeugdige aaneengesloten in een instelling verblijft komt in aanmerking voor de uitkering. Dat wil zeggen dat de jeugdige minimaal vijf dagen per week gedurende langer dan drie maanden, in een instelling verblijft, waardoor de jeugdige verplicht moet worden ingeschreven in de BRP op het adres van die instelling.

Alle kosten die samenhangen met de jeugdhulp met verblijf in het kader van de Jeugdwet komen in aanmerking voor compensatie. Dit zijn alle kosten voor verblijf, ambulante zorg en eventueel voor maatregelen in het kader van kinderbescherming en/of jeugdreclassering. Het gaat om kosten die in de kalenderjaren 2022 of 2023 gemaakt zijn. Dat betekent dat een eventuele factuur op een later moment kan dateren. Kosten die gefinancierd worden op grond van de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 komen niet in aanmerking voor een uitkering.

Het uitkeringsplafond per jaar waar de kosten op zien is € 30 miljoen. Voor de jaren 2022 en 2023 is dat tezamen € 60 miljoen. Als het totaal aangevraagde bedrag hoger is, wordt dit bedrag evenredig over de ingediende aanvragen verdeeld.

Voor de aanvraag is een format ontwikkeld die beschikbaar wordt gesteld aan en ingevuld moet worden door de aanvragende gemeente. De aanvraag kan ingediend worden in de periode 1 juni tot en met 31 juli 2024. Het drempelbedrag voor de aanvraag is € 250.000,–. Voorwaarde voor de aanvraag is, dat de gemeente voor de jeugdige geen procedure heeft lopen bij een rechtbank, gerechtshof, Hoge Raad of Geschillencommissie over het woonplaatsbeginsel. Ook is een voorwaarde dat de gemeente zich heeft ingespannen te onderzoeken en te bewerkstelligen dat de juiste gemeente deze jeugdhulp financiert.

Gevolgen voor de regeldruk

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft de regeling beoordeeld en geconstateerd dat de regeling uitsluitend regeldrukgevolgen heeft voor overheden. Deze gevolgen vallen niet onder de definitie van regeldruk en behoeven niet besproken te worden.

Staatssteun

Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:

  • De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;

  • De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;

  • De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen;

  • De maatregel is selectief;

  • De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

In dit geval wordt het eerste criterium niet vervuld. De gemeenten krijgen de middelen voor de uitvoering van bepaalde aan hen opgedragen publieke taken. Zij zijn in dit geval niet aan te merken als ondernemingen in de zin van de staatssteunregels. De gemeenten zijn bij het besteden van de middelen gebonden aan wet- en regelgeving, waaronder de Europese aanbestedings- en staatssteunregels.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Een van de situaties waarin een gemeente in aanmerking kan komen voor een uitkering is als in die gemeente een instelling is gevestigd. Ook komt een gemeente enkel voor een uitkering in aanmerking als de jeugdige in de periode waarop de uitkering ziet verblijft in een instelling. Onder instelling in deze regeling wordt verstaan:

  • een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • een instelling voor opvang of beschermd wonen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; of

  • een instelling voor verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, van de Wet langdurige zorg.

Een andere situatie waarin een gemeente in aanmerking kan komen voor een uitkering is als in die gemeente een opvangcentrum is gevestigd. Dit betreft een opvangvoorziening/opvangplaats zoals deze in de Wet orgaan opvang asielzoekers voorkomt.

De uitkering ziet enkel op situaties waarin de gemeente verantwoordelijk is voor de bekostiging van aaneengesloten jeugdhulp met verblijf aan een jeugdige. Om te bepalen of het om een jeugdige gaat, wordt aangesloten bij de Jeugdwet. Ook voor de begripsomschrijving van jeugdhulp wordt aangesloten bij de Jeugdwet. Van aaneengesloten jeugdhulp met verblijf wordt in deze regeling gesproken in het geval dat de jeugdige aaneengesloten in een instelling verblijft. Voor deze regeling houdt dit in dat de jeugdige minimaal vijf dagen per week gedurende langer dan drie maanden, in een instelling verblijft, waardoor de jeugdige verplicht moet worden ingeschreven in de BRP op het adres van die instelling.

In de situaties is in sommige gevallen van belang wat de woonplaats van de moeder is. Bij deze regeling wordt onder moeder verstaan de vrouw uit wie het kind is geboren, zoals aangeduid in het Burgerlijk Wetboek.

Tot slot is in van de voorwaarden dat de gemeente geen procedure heeft lopen over het woonplaatsbeginsel bij onder andere de Geschillencommissie. Onder de Geschillencommissie wordt verstaan Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en toegang ingesteld door de Stichting voor Beroep en Bedrijf. Meer over deze Geschillencommissie is vindbaar op https://www.degeschillencommissiezorg.nl.

Artikel 2. Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht

De artikelen 4:35, 4:37 tot en met 4:39, 4:46, 4:48 tot en met 4:50, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling. Deze artikelen van de Awb hebben betrekking op preventieve weigeringsgronden, de verplichtingen, de vaststelling, het intrekken en wijziging van de verlening en vaststelling, het opschorten van de betalingsverplichting en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 5. Uitkeringsplafond

Het uitkeringsplafond is € 30 miljoen per jaar, derhalve voor de jaren 2022 en 2023 tezamen € 60 miljoen. Als de totale som van aanvragen hoger is dan het uitkeringsplafond van 60 miljoen over beide jaren, zal evenredig over de ingediende aanvragen worden verdeeld.

Artikel 6. Aanvraag

De gemeente dient één aanvraag tot verlening van de uitkering in. Dat betekent dat de aanvraag tot verlening van de uitkering kan voor zien op het jaar 2022, 2023 of beiden. Wel dient in de aanvraag een onderscheid per jaar te worden gemaakt. Daarbij dient in de aanvraag de kosten voor alle jeugdigen tezamen worden meegenomen waarvoor een van de situaties uit artikel 3 op van toepassing zijn. Het is dus niet de bedoeling dat voor elke jeugdige een aparte aanvraag wordt ingediend.

De aanvraag wordt na afloop van de periode waarin de kosten zijn gemaakt ingediend in de periode 1 mei tot en met 31 juli 2024. Voor de aanvraag is een format beschikbaar dat ingevuld dient te worden door de gemeente. In dit format moet alle informatie worden ingevuld die benodigd is om de aanvraag te kunnen beoordelen.

Artikel 7. Voorwaarden

Voor de verstrekking van de uitkering geldt een drempelbedrag van € 250.000,–. Dit bedrag ziet op één aanvraag, dus ook voor de jaren 2022 en 2023 tezamen.

Een uitkering wordt niet verstrekt als er discussie of onzekerheid bestaat over welke gemeente verantwoordelijk is. Dit betekent dat als de casus over de jeugdige bij de Geschillencommissie of de rechter (rechtbank, gerechtshof of Hoge Raad) in behandeling is, deze niet in aanmerking komt voor een uitkering.

Artikel 8. Verlening en bevoorschotting

De minister beslist binnen 13 weken na afloop van het aanvraagtijdvak van een uitkering, over de verstrekking. In het besluit worden in ieder geval de volgende zaken vermeldt: voor welke activiteiten de uitkering wordt verstrekt, het bedrag van de uitkering en de wijze waarop de verantwoording plaatsvindt. Er wordt bij het besluit een voorschot van 100% verstrekt, dat in één keer wordt uitbetaald.

Artikel 9. Verantwoording en terugvordering

De verantwoording voor de besteding van de uitkering verloopt op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de gemeente en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek).

De gemeente verstrekt jaarlijks uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarin de uitkering is verleend de verantwoordingsinformatie. De verantwoordingsinformatie dient te worden verstrekt in het jaar na de verstrekking van de uitkering.

De verantwoordingsinformatie is gebaseerd op de werkelijke kosten en opbrengsten.

Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet, of niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister toets dit ten tijde van een ambtshalve vaststelling. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de uitkering.

Omdat de verstrekking van de uitkering geschied nadat de activiteiten reeds hebben plaatsgevonden en derhalve al een indringende toets van de uitvoering van de activiteiten en de daarmee samenhangende kosten heeft plaatsgevonden, is ervoor gekozen om in deze regeling de verantwoordingsvereisten te beperken tot de in dit artikel beschreven financiële verantwoording.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Deze regeling bevat een hardheidsclausule. Dat biedt de mogelijkheid om, in gevallen waarin toepassing van de regeling – gegeven de doelstelling en de strekking daarvan – een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van de regeling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. De hardheidsclausule zal met grote terughoudendheid worden toegepast. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2024. De regeling vervalt met ingang van 1 oktober 2026. De regeling blijft van toepassing op aanvragen voor een uitkering die voor de van toepassing zijnde vervaldatum zijn aangevraagd.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen


X Noot
1

Met jeugdhulp met verblijf wordt bedoeld dat de jeugdige verblijft bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, of in een instelling voor opvang of beschermd wonen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

X Noot
2

Onder aaneengesloten jeugdhulp met verblijf wordt in deze regeling verstaan jeugdhulp waarbij de jeugdige gedurende een periode van drie of meer maanden, minimaal vijf dagen per week in een instelling verblijft en de jeugdige verplicht moet worden ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres van die instelling;

Naar boven