Mededeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 mei 2025, nr. 2025-0000098159, over per 1 juli 2025 gewijzigde bedragen in enkele wetten, besluiten en regelingen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2:8, tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, artikel 2, tweede, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 9, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet, artikel 7c van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021, artikel 38, eerste tot en met derde en zesde lid, van de Participatiewet, artikel 2, vijfde lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers, artikel 5, derde lid, van de Regeling vermogenswaardering Ioaz, de artikelen 3, zesde lid, en 8, vierde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, artikel 9 van de Toeslagenwet, artikel 1b, zevende en achtste lid, van de Werkloosheidswet, artikel 475da, achtste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikelen 5, vijfde, zesde en negende lid, en 8, achtste, tiende, twaalfde, dertiende, vijftiende en zestiende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 5, zevende en tiende lid, en 8, vierde, zesde, achtste en elfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 14, eerste en tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 16, eerste en tweede lid, van de Ziektewet;

Delen mede:

dat met ingang van 1 juli 2025 in de hierna genoemde wet- en regelgeving de bedragen en percentages zijn gewijzigd en als volgt komen te luiden:

A Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

De premie, genoemd in artikel 2:8, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, bedraagt: € 3.326,00.

B Algemene nabestaandenwet

  • 1. De bruto-nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17 van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt:

    • a. in het eerste lid: € 1.610,71;

    • b. in het tweede lid: € 1.037,11; en

    • c. in het vijfde lid: € 1.037,11.

  • 2. De bruto-wezenuitkering, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet, bedraagt:

    • a. in onderdeel a: € 515,43;

    • b. in onderdeel b: € 773,14; en

    • c. in onderdeel c: € 1.030,85.

C Algemene Ouderdomswet

Het bruto-ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, bedraagt:

  • a. in onderdeel a: € 1.612,44; en

  • b. in onderdeel b: € 1.103,97.

D Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 7a van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 376,22;

    • b. in onderdeel b: € 300,98;

    • c. in onderdeel c: € 225,74;

    • d. in onderdeel d: € 188,11;

    • e. in onderdeel e: € 148,61;

    • f. in onderdeel f: € 129,80; en

    • g. in onderdeel g: € 112,87.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 7b van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021, bedraagt: € 225,74.

E Participatiewet

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 20 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in het eerste lid, onderdeel a: € 337,98;

    • b. in het eerste lid, onderdeel b: € 675,96;

    • c. in het eerste lid, onderdeel c: € 1.315,88;

    • d. in het tweede lid, onderdeel a: € 337,98;

    • e. in het tweede lid, onderdeel b: € 1.067,12; en

    • f. in het tweede lid, onderdeel c: € 1.707,04.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 21 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 1.369,06; en

    • b. in onderdeel b: € 1.955,80.

  • 3. De bedragen, genoemd in artikel 22 van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 1.530,21; en

    • b. in de onderdelen b en c: € 2.094,98.

  • 4. De bedragen, genoemd in artikel 22a, derde lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 729,14; en

    • b. in onderdeel b: € 337,98.

  • 5. De bedragen, genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 433,49; en

    • b. in onderdeel b: € 674,29.

  • 6. De bedragen, genoemd in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet, bedragen:

    • a. in onderdeel j: € 3.326,00;

    • b. in onderdeel n: € 278,00;

    • c. in onderdeel r: € 173,87;

    • d. in onderdeel y: € 176,35;

    • e. in onderdeel z: € 176,35; en

    • f. in onderdeel aa: € 176,35.

F Regeling tegemoetkoming Wajongers

De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers, bedraagt:

  • a. in onderdeel a: € 23,78;

  • b. in onderdeel b: € 22,84; en

  • c. in onderdeel c: € 13,70.

G Regeling vaststelling grondslagen IOAW

De bedragen, genoemd in artikel 1 van de Regeling vaststelling grondslagen IOAW, bedragen:

  • a. in het eerste lid: € 2.248,80;

  • b. in het tweede lid: € 1.124,40; en

  • c. in het derde lid: € 1.733,22.

H Regeling vaststelling grondslagen IOAZ

De bedragen, genoemd in artikel 1 van de Regeling vaststelling grondslagen IOAZ, bedragen:

  • a. in het eerste lid: € 2.248,80;

  • b. in het tweede lid: € 1.124,40; en

  • c. in het derde lid: € 1.733,22.

I Regeling vermogenswaardering Ioaz

Het bedrag, genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling vermogenswaardering Ioaz bedraagt: € 168.907,00.

J Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 3, derde lid, onderdeel d, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 168.907,00.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 8, tweede lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedragen:

    • a. in onderdeel a: € 1.604,83; en

    • b. in onderdeel b: € 1.041,11.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, bedraagt: € 1.041,11.

K Toeslagenwet

  • 1. Het bedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 103,26.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedragen:

    • a. onder 1°: € 73,79;

    • b. onder 2°: € 57,66;

    • c. onder 3°: € 42,17; en

    • d. onder 4°: € 34,46.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 2, zevende lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 47,87.

  • 4. Het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Toeslagenwet, bedraagt: € 103,26.

L Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Ziektewet

Het percentage, bedoeld in artikel 1b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, artikel 15, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 14, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 16, eerste lid, van de Ziektewet, bedraagt: 2,46%.

M Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

De beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475da, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bedraagt:

  • a. in onderdeel a: € 2.093,67;

  • b. in onderdeel b: € 2.264,67;

  • c. in onderdeel c: € 2.771,07; en

  • d. in onderdeel d: € 2.888,00.

N Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedragen:

    • a. in het derde lid, onderdelen a en b: € 977,90; en

    • b. in het vierde lid: € 1.369,06.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 8 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, bedragen:

    • a. in het tweede lid: € 434,54;

    • b. in het vijfde lid: € 271,32;

    • c. in het zevende lid: € 275,49;

    • d. in het negende lid: € 275,49; en

    • e. in het tiende lid: € 275,49.

O Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 5, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bedragen:

    • a. in het tweede lid, onderdeel 3: € 35.807,00;

    • b. in het vierde lid, onderdeel a: € 977,90;

    • c. in het vierde lid, onderdeel b: € 1.369,06; en

    • d. in het vierde lid, onderdeel c: € 977,90.

  • 2. De bedragen, genoemd in artikel 8, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bedragen:

    • a. in het derde lid: € 434,54;

    • b. in het negende lid: € 271,32;

    • c. in het elfde lid: € 275,49;

    • d. in het dertiende lid: € 275,49; en

    • e. in het veertiende lid: € 275,49.

Deze mededeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

TOELICHTING

Per 1 juli 2025 worden verschillende bedragen in de SZW-wet- en regelgeving herzien.1 In deze bekendmaking worden de nieuwe bedragen en percentages gepubliceerd, zoals voorgeschreven door de genoemde wetten, besluiten en regelingen. De wijzigingen zijn zo veel mogelijk gebundeld.

Onderstaand wordt per wet, besluit of regeling toegelicht op welke wijze de bedragen zijn herzien.

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Per 1 juli 2025 zijn de normbedragen uit de Participatiewet (hierna: Pw) herzien. Zoals is opgenomen in artikel 475da van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden de bedragen voor de beslagvrije voet berekend aan de hand van onder andere de verschillende normwaarden uit de PW. In deze mededeling zijn de nieuwe maximumbedragen voor de beslagvrije voet gepubliceerd, zoals voorgeschreven door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Wijziging minimumloon

Bij Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 april 2025, tot aanpassing wettelijk minimumloon per 1 juli 2025 (Stcrt. 2025, 12264) is het bruto wettelijk minimumloon met ingang van 1 juli 2025 vastgesteld op € 2.245,80 per maand. Dit bedrag is exclusief de vakantie-uitkering van 8%. De bedragen in de onderstaande regelingen zijn aangepast aan de ontwikkeling van het minimumloon. Per regeling is, waar nodig, onderstaand een nadere toelichting gegeven.

• Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, Participatiewet, Regeling vermogenswaardering Ioaz, IOAW en IOAZ

Het netto minimumloon, genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pw zal eveneens veranderen.

Hieronder volgt de berekening van het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). In de bijstandsnormen is 5% vakantiegeld begrepen.

Berekening netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de PW, per 1 juli 2025

bruto minimumloon inclusief vakantie-uitkering

€ 2.425,47

loonheffing

€ 469,67

netto minimumloon ex artikel 37, eerste lid, Pw

€ 1.955,80

Als gevolg van de verhoging van het minimumloon per 1 juli, wijzigen de in artikel 37a en artikel 38 Pw genoemde normbedragen van rechtswege. Met deze mededeling wordt de hoogte van deze bedragen per 1 juli 2025 bekendgemaakt.

In de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) zijn de netto bedragen opgenomen waaraan de op grond van artikel 5 van de IOAW en artikel 5 IOAZ vast te stellen grondslagen netto gelijk dienen te zijn. De genoemde bedragen dienen te worden herzien met ingang van de dag waarop en met het percentage waarmee het netto minimumloon wordt herzien. Aangezien met ingang van 1 juli 2025 het netto minimumloon wijzigt, dienen de in de IOAW en de IOAZ en in de Regeling vaststelling grondslagen IOAW en de Regeling vaststelling grondslagen IOAZ genoemde bedragen eveneens te worden gewijzigd. Ook de vrijlatingen en een bedrag genoemd in de Regeling vermogenswaardering IOAZ worden gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het netto minimumloon.

Op grond van artikel 7c van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021 zijn de bedragen voor de studietoeslag, bedoeld in de artikelen 7a en 7b van dat besluit aangepast aan de wijziging van het netto minimumloon.

• Algemene nabestaandenwet

Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) zijn de bedragen, bedoeld in de artikelen 17 (bruto nabestaandenuitkering) en 29 (bruto wezenuitkering) van die wet aangepast aan de wijziging van het netto minimumloon.

In de berekeningen is rekening gehouden met de bevriezing van de afbouw van de dubbele heffingskorting, genoemd in artikel 2, vijfde lid, Anw.

• Algemene Ouderdomswet

Op grond van artikel 9, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt het bruto-ouderdomspensioen herzien wanneer het netto minimumloon wijzigt. Het bruto wettelijk minimumloon is met ingang van 1 juli 2025 gewijzigd. Het netto minimumloon is in het verlengde daarvan gewijzigd.

• Regeling tegemoetkoming Wajongers

Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Regeling tegemoetkoming Wajongers wordt de hoogte van de tegemoetkoming aangepast met het percentage van de verhoging van het bruto wettelijk minimumloon met ingang van 1 juli 2025.

• Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW

Het bedrag, genoemd in artikel 3, derde lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW wordt herzien in verband met een wijziging van het netto minimumloon zonder de daarin begrepen aanspraak op vakantietoeslag. Het bruto wettelijk minimumloon is met ingang van 1 juli 2025 gewijzigd. Het netto minimumloon is in het verlengde daarvan gewijzigd.

• Toeslagenwet

De bedragen zijn gewijzigd overeenkomstig de wijze waarop de bedragen, genoemd in hoofdstuk 3 van de Pw zijn gewijzigd. De bedragen in de Pw zijn aangepast aan de wijziging van het netto minimumloon.

• Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Ziektewet

Het dagloon, berekend op grond van deze wetten en de daarop berustende bepalingen, wordt herzien met ingang van de dag waarop en in de mate waarin het bedrag van het wettelijke minimumloon wordt herzien. Het maximumdagloon is het onafgeronde maximumpremieloon (jaarbedrag) per 1 januari, gedeeld door 261. In de Staatscourant wordt medegedeeld met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening plaatsvindt. Herziening van de uitkeringen als gevolg van een herziening van het dagloon vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

Regeldruk

Er wordt geen extra regeldruk voorzien als gevolg van de mededeling. Er zijn, met uitzondering van de aanpassing van het wettelijk minimumloon, geen extra handelingen vereist van burgers of bedrijven er worden alleen bedragen medegedeeld. Werkgevers passen de lonen van werknemers met het wettelijk minimumloon aan met ingang van 1 juli 2025.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel


X Noot
1

Zie Stcrt. 2024, 39288 en Stcrt. 2024, 42409 voor de verschillende bedragen en percentages in de SZW-wet- en regelgeving die gelden sinds 1 januari 2025.

Naar boven