Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 25 april 2025, nr. IENW/BSK-2025/91091, houdende nadere regels over het bemannen van zeeschepen (Regeling bemanning zeeschepen)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, derde, vierde, zesde en zevende lid, 4, derde en zesde lid, 6, tweede lid, 7, derde lid, 9, zesde lid, 18, tweede lid, 19, eerste en zevende lid, 20, zesde lid, 21, vijfde lid, 22, vierde en vijfde lid, 23, vierde lid, 24, derde en vijfde lid, 25, derde, vierde en zesde lid, 26, tweede en derde lid, 27, derde en vijfde lid, 29, 30, vierde lid, 31, achtste lid, 32, 35, tweede lid, 36, derde lid, 37, vierde lid, 38, vierde lid, 39, derde tot en met vijfde lid, 40, tweede lid, 43, tweede lid, 45, 76, tweede lid, 77, tweede lid, 79, eerste en tweede lid, van de Wet bemanning zeeschepen, de artikelen 1.2, derde lid, 2.1.2, derde en vierde lid, 2.1.3, zesde lid, 2.1.10, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 2.2.2, 2.2.3, eerste lid, 2.2.4, vierde lid, 2.3.1, vijfde lid, 2.3.2, 2.4.7, zesde lid, 3.1.1, derde lid, 3.1.3, tweede en derde lid, 3.1.6, eerste en tweede lid, 3.1.7, eerste en derde lid, 3.1.8, 3.1.9, vijfde lid, 3.1.10, derde lid, 3.2.1, tweede lid, 3.2.7, tweede lid, 3.2.8, tweede lid, 3.2.23, 3.3.1, vierde lid, aanhef en onderdeel a, 3.3.2, derde lid, aanhef en onderdeel a, 3.3.4, vijfde lid, 3.3.10, 3.4.14, 3.5.7, 3.6.1, 3.6.3, eerste en tweede lid, 3.6.7, zevende lid, 4.1.1, eerste tot en met vierde lid, 4.2.1, eerste en tweede lid, 4.2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, en derde lid, en 4.2.3, derde lid, van het Besluit bemanning zeeschepen, en artikel 33, eerste en tweede lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 DEFINITIES EN REIKWIJDTE

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit bemanning zeeschepen;

bestaand vissersvaartuig:

vissersvaartuig waarvan de kiel is gelegd voor 12 mei 1977;

Caribische handelszone:

Caribische handelszone (Caribbean Trading Area) als bedoeld in hoofdstuk 1, artikel 3, onderdeel 6, van de SCV-code;

commercieel jacht:

zeeschip van minder dan 3.000 GT met een loodlijnlengte van 24 meter of meer, dat is ontworpen en gebouwd en uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van 12 of minder passagiers en waarop de LY2-code dan wel de LY3-code, bedoeld in artikel 1 van de Regeling veiligheid zeeschepen kan worden toegepast;

crebo:

centraal register beroepsopleidingen;

croho:

centraal register opleidingen hoger onderwijs;

diensttijd zeilschepen minder dan 500 GT:

diensttijd in een bepaalde functie aan boord van in de vaart zijnde zeilschepen van minder dan 500 GT, uitgedrukt in seizoenen;

ETO:

elektrotechnisch officier;

garnalenkotter:

vissersvaartuig van 125 GT of minder, met een lengte van minder dan 24 meter met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van minder dan 750 kW, gebruikt voor de vangst van garnalen waarvoor een bemanningscertificaat is afgegeven voor reizen die zich niet verder uitstrekken dan beperkte wateren vissersvaartuigen en waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij voor het vangen van garnalen is afgegeven;

keuring:

medisch onderzoek als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, van het besluit;

keurling:

natuurlijke persoon die zich aan een keuring onderwerpt;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

marof-N:

maritiem officier als bedoeld in artikel 1 van het besluit, die gespecialiseerd is in het nautische vakgebied;

marof-T:

maritiem officier als bedoeld in artikel 1.1 van het besluit, die gespecialiseerd is in het technische vakgebied;

onderofficier:

gezel die dienst doet in een toezichthoudende functie of in een functie met bijzondere verantwoordelijkheid en die door de zeewerkgever als zodanig wordt beschouwd;

passagiers:

alle personen aan boord, met uitzondering van:

  • 1°. de kapitein en de zeevarenden;

  • 2°. andere personen, die in welke hoedanigheid ook, aan boord ten behoeve van het schip in dienst of tewerkgesteld zijn;

  • 3°. kinderen, die op de dag van inscheping de leeftijd van een jaar nog niet hebben bereikt;

referentielastlijn:
  • a. voor een zeeschip waarop het Uitwateringsverdrag van toepassing is, de lijn voor zomeruitwatering als bedoeld in bijlage 1, voorschrift 6, tweede lid, onderdeel a, van het Uitwateringsverdrag; of

  • b. voor een zeeschip waarop het Uitwateringsverdrag niet van toepassing is, de lijn parallel aan de ontwerplastlijn gelegen op een afstand van 20 procent van de holte naar de mal als bedoeld in bijlage 1, voorschrift 3, vijfde lid, van het Uitwateringsverdrag, maar niet meer dan 1 meter onder het vrijboorddek als bedoeld in bijlage 1, voorschrift 3, negende lid, van het Uitwateringsverdrag;

schelpdiervaartuig:

vissersvaartuig met een lengte van minder dan 45 meter met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van minder dan 1.125 kW, gebruikt voor de vangst van schelpdieren waarvoor een bemanningscertificaat is afgegeven voor reizen die zich niet verder uitstrekken dan beperkte wateren vissersvaartuigen;

seizoen:

periode van 180 kalenderdagen, al dan niet aaneengesloten;

SCV-code:

in februari 2001 onder auspiciën van de IMO opgestelde en bij circulaire SLS.14/Circ.396, als voor het Koninkrijk der Nederlanden geldende equivalente regeling, aangemelde Code voor de veiligheid van kleine commerciële zeeschepen waarmee reizen worden ondernomen in het Caribisch gebied (Code of Safety for Small Commercial Vessels);

sleepboot:

zeeschip, in hoofdzaak bestemd voor het slepen of bergen van vaartuigen, en waarmee in de regel geen andere personen of goederen worden vervoerd dan die welke tot de eigen bemanning en uitrusting of tot die van het gesleept wordende, te slepen of te bergen object behoren, dan wel bij het bergingswerk nodig zijn;

Uitwateringsverdrag:

op 5 april 1966 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van zeeschepen (Trb. 1966, 275) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen;

vaargebied zeilvaart I:

gebied dat zich uitstrekt van de monding van de Eems over de Duitse Wadden, begrensd door de laagwaterlijn op het Noordzeestrand van de Duitse Waddeneilanden tot de oostpunt van Spiekeroog, en vervolgens van de lijn van de oostpunt van Spiekeroog – Harleboei – vuurschip Weser – vuurschip Elbe I en de Elbemonding tot Brunsbüttel, begrensd door de rode boeienlijn, tevens omvattend het Noord-Oostzeekanaal, het Kielerfjord, de westelijke Oostzee, Belten en Sont, begrensd door de lijn Grenaa – Kullen in het Noorden en in het Oosten door de lijn Falster Bo – Cap Arkona, inclusief het bodden- en haffengebied ten zuiden van Rügen;

vaargebied zeilvaart II:

gebied kustwater van 25 mijl uit de kust te beginnen dwars van Nieuwpoort tot de monding van de Elbe (Elbe I) en de Eider (Toenning), tevens omvattend het Noord-Oostzeekanaal en de westelijke Oostzee, Belten en Sont en het Kattegat in het Noorden begrensd door de lijn Skagen – Göteborg en in het Oosten door de lijn Simrishamn – oostkust Bornholm -Stettin, met dien verstande dat Bornholm in het Oosten op maximaal 25 mijl gepasseerd mag worden;

vaargebied zeilvaart III:

gehele Oostzee, de Noordzee, in het Noorden begrensd door de lijn van 63° 30’ Noorderbreedte (tot niet meer dan 25 mijl uit de Noorse kust) – 61° Noorderbreedte, 1° Westerlengte – Strathie Head verbonden met de lijn van Barony Point – Mull – oostkust Colonsay -Islay (Ardmore Point) – Inishowen Head (Noord-Ierland) en vervolgens in het Zuidwesten van Old Head of Kinsale (Zuid-Ierland nabij Cork Harbour) naar 48° Noorderbreedte, 6° Westerlengte (ca. 25 mijl west van Pointe du Raz) tot de zuidoever van de Gironde (45° Noorderbreedte, 2° 35’ Westerlengte); tot vaargebied III behoort tevens de gehele Middellandse Zee vanaf de Straat van Gibraltar;

vaargebied zeilvaart IIIA:

zuidelijke Noordzee, in het noorden begrensd door de parallel van 53° Noorderbreedte en in het zuiden begrensd door de lijn Calais-Dover, alsmede de wateren tot 30 mijl uit de Europese kusten binnen het vaargebied zeilvaart III;

vaargebied zeilvaart IV:

onbeperkt vaargebied;

verblijf:

dag- of slaapverblijf en alle ruimten voor sanitaire doeleinden, voedselvoorziening, ziekenverpleging en recreatie aan boord van een zeeschip, bestemd voor gebruik door zeevarenden;

zeeschip voor bijzondere doeleinden:

zeeschip waarop de SPS-code of de SPS-code 2008 van toepassing is.

Artikel 1.2 Personen niet aangemerkt als zeevarenden

De volgende categorieën van personen aan boord van een zeeschip, worden voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de wet niet aangemerkt als zeevarenden:

  • a. passagiers;

  • b. meevarende relaties en familie van zeevarenden, die geen werkzaamheden verrichten die onderdeel uitmaken van de normale werkzaamheden aan boord;

  • c. militairen, inspecteurs en loodsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Loodsenwet;

  • d. personen die uitsluitend in een haven of een havenfaciliteit als bedoeld in artikel 1, onderdeel f onderscheidenlijk c, van de Havenbeveiligingswet aan boord van een zeeschip zijn;

  • e. personen die als particulier maritiem beveiligingspersoneel op een transport worden ingezet als bedoeld in artikel 7 van de Wet ter Bescherming Koopvaardij;

  • f. andere personen wier werkzaamheden geen onderdeel uitmaken van de normale werkzaamheden aan boord in het kader van het gebruik van het zeeschip.

Artikel 1.3 Niet commercieel gebruikte zeeschepen

Een niet commercieel gebruikt zeeschip als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de wet is in ieder geval een schip dat wordt gebezigd voor het aan boord nemen van drenkelingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen.

Artikel 1.4 Uitzondering zeeschepen niet-continue vaart

De artikelen 4.1.4 tot en met 4.1.7 zijn niet van toepassing op een zeeschip van minder dan 500 GT waarop de zeevarenden ten hoogste 13 uur per etmaal en ten hoogste 84 uur in elke periode van 7 dagen aan boord verblijven, indien:

  • a. per zeevarende een zitplaats in een dagverblijf beschikbaar is; en

  • b. per ten hoogste zes zeevarenden een toiletruimte, een wastafel en een bad of douche beschikbaar is.

Artikel 1.5 Uitzondering zeeschepen ingezet door de politie of een organisatie belast met toezicht op de naleving van regelgeving en belast met het opsporen van strafbare feiten in de territoriale zone, met een lengte van minder dan 12 meter

De wet, met uitzondering van de artikelen 4, eerste lid, 8, 9 tot en met 18, en 41 tot en met 66, is niet van toepassing op een zeeschip met een lengte van minder dan 12 meter, ingezet door de Nationale Politie of door een organisatie belast met toezicht op de naleving van regelgeving en belast met het opsporen van strafbare feiten binnen de territoriale zone, indien de bemanning in het bezit is van:

  • a. het door de Nationale Politie afgegeven vaarbekwaamheidsbewijs politie voor het besturen van een klein politievaartuig op alle binnenwater of een kwalificatiecertificaat schipper als bedoeld in artikel 14 van het Binnenvaartbesluit;

  • b. het door de Nationale Politie afgegeven getuigschrift vaartraining snelle motorboten of het door Havenbedrijf Rotterdam N.V. afgegeven getuigschrift meerdaagse vaartraining snelle motorboten op zee inclusief noodprocedures;

  • c. het getuigschrift levensreddend handelen afgegeven door de Nationale Politie of een getuigschrift levensreddend handelen afgegeven volgens de eisen van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid;

  • d. het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid; en

  • e. het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie of het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie.

Artikel 1.6 Vrijstelling garnalenkotters 48-uursregeling

Aan de scheepsbeheerder van een garnalenkotter wordt vrijstelling verleend van de verplichting de garnalenkotter te bemannen overeenkomstig de in artikel 2.2.1 van het besluit voorgeschreven bemanningssamenstelling voor telkens een periode van ten hoogste 48 uur, gerekend vanaf het tijdstip van uitvaren tot binnenkomst, indien:

  • a. de bemanning bestaat uit ten minste een schipper en een plaatsvervangend schipper;

  • b. bij aanwezigheid op het dek de opvarenden een opblaasbare reddinggordel dragen, die is voorzien van een persoonlijk noodradiobaken, en die voldoet aan het bepaalde in artikel 7.24 van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 of die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016; en

  • c. de garnalenkotter is voorzien van:

    • 1°. een koppeling van het wachtalarm met de automatische stuurinrichting;

    • 2°. een geautomatiseerde spoel- en sorteermachine voor de scheiding van garnalen en vis; en

    • 3°. een geautomatiseerde kookinrichting waarbij geen handmatige handelingen hoeven te worden verricht.

Artikel 1.7 Vrijstelling garnalenkotters 12-uursregeling

Aan de scheepsbeheerder van een garnalenkotter wordt vrijstelling verleend van de verplichting de garnalenkotter te bemannen overeenkomstig de in artikel 2.2.1 van het besluit voorgeschreven bemanningssamenstelling voor telkens een periode van ten hoogste 12 uur, gerekend vanaf het tijdstip van uitvaren tot binnenkomst, en:

  • a. de bemanning bestaat uit ten minste een schipper en een wachtlopend gezel;

  • b. bij aanwezigheid op het dek de opvarenden een opblaasbare reddinggordel dragen die is voorzien van een persoonlijk noodradiobaken, en die voldoet aan het bepaalde in artikel 7.24 van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 of die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016.

Artikel 1.8 Vrijstelling schelpdiervaartuigen voor de vaart tussen het Waddengebied en de Oosterschelde

Aan de scheepsbeheerder van een schelpdiervaartuig wordt vrijstelling verleend van de verplichting het schelpdiervaartuig te bemannen overeenkomstig de in artikel 2.2.1 van het besluit voorgeschreven bemanningssamenstelling, uitsluitend de vaart betreffend over zee tussen het Waddengebied en de Oosterschelde, indien:

  • a. de bemanning bestaat uit ten minste een schipper en een plaatsvervangend schipper;

  • b. de opvarenden bij aanwezigheid op het dek een opblaasbare reddinggordel dragen die is voorzien van een persoonlijk noodradiobaken, en die voldoet aan het bepaalde in artikel 7.24 van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 of die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016;

  • c. niet wordt gevist; en

  • d. de tijdspanne tussen binnenkomst in en vertrek uit het gebied door het schelpdiervaartuig ten minste 12 uren bedraagt.

Artikel 1.9 Vrijstelling schelpdiervaartuigen daglichtregeling

Aan de scheepsbeheerder van een schelpdiervaartuig wordt vrijstelling verleend van de verplichting het schelpdiervaartuig te bemannen overeenkomstig de in artikel 2.2.1 van het besluit voorgeschreven bemanningssamenstelling voor telkens een periode gerekend vanaf het tijdstip van zonsopgang tot zonsondergang, indien:

  • a. de bemanning bestaat uit ten minste een schipper, een plaatsvervangend schipper en een wachtlopend gezel;

  • b. de opvarenden bij aanwezigheid op het dek een opblaasbare reddinggordel dragen die is voorzien van een persoonlijk noodradiobaken, en die voldoet aan het bepaalde in artikel 7.24 van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 of die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016;

  • c. het schelpdiervaartuig is voorzien van:

    • 1°. een koppeling van het wachtalarm met de automatische stuurinrichting; en

    • 2°. een geautomatiseerde verwerkingslijn.

HOOFDSTUK 2 HET BEMANNEN VAN ZEESCHEPEN

Paragraaf 2.1 Bemanning

Artikel 2.1.1 Gegevens bemanningsplan
  • 1. In het bemanningsplan worden ten minste de gegevens opgenomen die zijn vermeld op een door de minister ter beschikking gesteld formulier.

  • 2. De minister kan het model van het formulier ter beschikking stellen in de vorm een digitaal bestand.

Artikel 2.1.2 Gegevens bemanningscertificaat vissersvaartuig

De gegevens die bij de aanvraag voor een bemanningscertificaat voor een vissersvaartuig, niet zijnde een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 2.2.5 van het besluit worden ingediend zijn, voor zover van toepassing:

  • a. de datum van de aanvraag;

  • b. de naam van de scheepsbeheerder;

  • c. het postadres van de scheepsbeheerder;

  • d. de contactpersoon van de scheepsbeheerder;

  • e. het telefoonnummer en het elektronisch postadres van de scheepsbeheerder;

  • f. de naam van het vissersvaartuig;

  • g. het letterteken en het nummer waaronder het vissersvaartuig is ingeschreven in het visserijregister, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998;

  • h. de categorie waartoe het vissersvaartuig behoort;

  • i. het bouwjaar van het vissersvaartuig;

  • j. het voortstuwingsvermogen van het vissersvaartuig;

  • k. de lengte van het vissersvaartuig;

  • l. het vaargebied, waarbinnen met het vissersvaartuig zal worden gereisd;

  • m. indien een vrijstelling als bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid, van het besluit is verleend, de aan het vissersvaartuig opgelegde beperkingen; en

  • n. de handtekening van de scheepsbeheerder.

Artikel 2.1.3 Bemanningslijst

Met toepassing van artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht kan de scheepsbeheerder worden verplicht de bemanningslijsten over een bepaalde periode van één of meer van zijn zeeschepen onverwijld aan de minister toe te sturen.

Paragraaf 2.2 Nationaliteit kapitein

Artikel 2.2.1 Vrijstelling buitenlandse kapiteins handelsvaart en zeegaande waterbouw

Vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet wordt verleend aan een houder van een vaarbevoegdheidsbewijs die de nationaliteit bezit van Australië, Canada, Chili, China, Ethiopië, Filippijnen, Georgië, Ghana, Hong Kong, India, Indonesië, Jamaica, Kaapverdië, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Oekraïne, Oman, Pakistan, Peru, de Russische Federatie, Singapore, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten van Amerika, Vietnam of Zuid-Afrika.

Artikel 2.2.2 Bewijs van toestemming

De scheepsbeheerder die een persoon uit één van de in artikel 2.2.1 genoemde staten als kapitein op een zeeschip aanstelt, beschikt over een geldig, aan deze scheepsbeheerder gerichte toestemming als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet waarop de naam van die persoon is vermeld.

Artikel 2.2.3 Aanwezigheid bewijs van toestemming
  • 1. De toestemming, bedoeld in artikel 2.2.2, is te allen tijde beschikbaar aan boord van het zeeschip waarop een persoon uit één van de in artikel 2.2.1 genoemde staten als kapitein dienstdoet.

  • 2. De scheepsbeheerder bewaart een kopie van de toestemming bij de bemanningslijst van het zeeschip.

Artikel 2.2.4 Vrijstelling nationaliteitseis schippers vissersvaartuigen

Vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet wordt verleend aan een houder van een vaarbevoegdheidsbewijs die de nationaliteit bezit van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.

Artikel 2.2.5 Informatie over de arbeidsmarkt voor Nederlandse zeevarenden
  • 1. De commissies, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet, verstrekken informatie over de arbeidsmarkt voor Nederlandse zeevarenden in het afgelopen jaar vóór 1 oktober aan de minister.

  • 2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, omvat ten minste:

    • a. het aantal zeevarenden op Nederlandse vloot, gerangschikt naar functie, leeftijd en nationaliteit;

    • b. het aantal Nederlandse officieren dat in het verstreken jaar voor het eerst, anders dan als stagiair, is gemonsterd op Nederlandse zeeschepen;

    • c. het aantal beschikbare stageplaatsen;

    • d. het aantal Nederlandse studenten dat als stagiair is geplaatst;

    • e. het aantal buitenlandse studenten dat als stagiair is geplaatst, alsmede de nationaliteit van deze stagiairs, en

    • f. het aantal afgegeven geldige toestemmingen tot het aanstellen van een persoon in een andere nationaliteit in de functie van kapitein tot 1 oktober, uitgesplitst naar aantal scheepsbeheerders dat aanvragen heeft ingediend en nationaliteit van de kapitein.

Artikel 2.2.6 Vervanging van privaatrechtelijke regelingen
  • 1. Ingeval de privaatrechtelijke regelingen, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, zijn vervallen zonder dat de werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector koopvaardij en zeegaande waterbouw hebben voorzien in de vervanging hiervan, geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nog gedurende zes maanden na de vervaldatum op aanvraag vaarbevoegdheidsbewijzen van erkenning af ten behoeve van scheepsbeheerders die vallen onder deze sectoren, zonder dat een bewijs van toestemming is overgelegd.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 2.2.2 en 2.2.3 van deze regeling niet van toepassing.

Paragraaf 2.3 Monsterboekje of alternatieve diensttijdverklaring

Artikel 2.3.1 Afgifte monsterboekje
  • 1. De minister geeft een monsterboekje af aan degene die bij de aanvraag voldoet aan het tweede lid.

  • 2. Voor de afgifte van een monsterboekje komt uitsluitend in aanmerking, degene die aantoont:

    • a. een zee-arbeidsovereenkomst of zee-arbeidsovereenkomst in de zeevisserij te zijn aangegaan of zal aangaan, dan wel deelneemt of zal deelnemen aan een maatschapsovereenkomst of vennootschap onder firma in de zeevisserij; of

    • b. een opleiding te volgen voor een functie waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs vereist is.

  • 3. Indien wordt aangetoond dat het monsterboekje nodig is ten behoeve van de uitoefening van hun beroep aan boord van een zeeschip, komen tevens de volgende personen voor de afgifte van een monsterboekje in aanmerking:

    • a. nautisch/technisch surveyor van erkende organisaties;

    • b. registerloods;

    • c. gecertificeerde Noordzeeloods;

    • d. schipper zoute veren als bedoeld in artikel 2.10 van de Binnenvaartregeling;

    • e. maritiem wetenschappelijk onderzoeker;

    • f. personeel met dienstverlenende taken aan boord van zeeschepen;

    • g. nautisch of technisch onderhoudspersoneel;

    • h. nautisch of technisch ondersteunend personeel;

    • i. medewerker van nautische of technische inspecties van scheepsbeheerders;

    • j. detacheringsmedewerker, te werk gesteld via een uitzendbureau of een detacheringsbureau, voor het verrichten van werkzaamheden aan boord van zeeschepen;

    • k. ambtenaar belast met toezichthoudende of handhavende taken aan boord van zeeschepen;

    • l. degene die het monsterboekje naar het oordeel van de minister ten behoeve van zijn beroepsuitoefening nodig heeft;

    • m. andere zeevarenden dan bedoeld in artikel 2.3.1, tweede lid, onderdeel a, die in het bezit zijn van een geldig Nederlands vaarbevoegdheidsbewijs.

Artikel 2.3.2 Bewijsstukken bij verzoek monsterboekje
  • 1. Bij het verzoek om afgifte van een monsterboekje worden de volgende bescheiden overgelegd:

    • a. een geldig paspoort of ander geldig nationaliteitsbewijs van de aanvrager;

    • b. een recente pasfoto;

    • c. het burgerservicenummer van de aanvrager indien deze de Nederlandse nationaliteit heeft;

    • d. de bewijsstukken, waarmee wordt aangetoond dat de aanvrager voldoet aan artikel 2.3.1, tweede lid;

    • e. zo nodig aanvullende informatie die nodig is om de gegevens, bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid, in het monsterboekje te kunnen opnemen.

  • 2. In plaats van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde bescheiden kunnen kopieën daarvan worden overgelegd.

  • 3. In plaats van het in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde burgerservicenummer kan, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft, worden volstaan met bescheiden die in het land van herkomst gebruikelijk zijn.

  • 4. De aanvraag wordt niet eerder in behandeling genomen dan nadat het tarief, bedoeld in artikel 79, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, is betaald.

Artikel 2.3.3 Aantekeningen monsterboekje of een alternatieve diensttijdverklaring
  • 1. Alvorens het monsterboekje af te geven, tekent de minister in elk geval de volgende gegevens erin aan:

    • a. van de zeevarende:

      • 1°. achternaam en voornamen;

      • 2°. plaats en datum van geboorte; en

      • 3°. nationaliteit;

    • b. de plaats en datum van afgifte;

    • c. de datum, waarop de geldigheid vervalt.

  • 2. Voorts bevat het monsterboekje:

    • a. een recente pasfoto;

    • b. de handtekening van de houder.

  • 3. Een monsterboekje is slechts geldig indien het de handtekening van de zeevarende bevat.

  • 4. De kapitein tekent in het monsterboekje van de zeevarende aan, dan wel reikt een alternatieve diensttijdverklaring als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet uit aan een zeevarende, waarin is aangegeven:

    • a. de dag en plaats van aanmonstering;

    • b. de dag en plaats van afmonstering;

    • c. de functie waarin de zeevarende heeft dienstgedaan;

    • d. de naam en roepletters van het zeeschip en voor een passagiersschip van meer dan 100 GT of meer of een zeeschip, niet zijnde een passagiersschip, van 300 GT of meer, het IMO-nummer of ingeval het ontbreken daarvan het CFR-nummer;

    • e. het brutotonnage van het zeeschip of de scheepslengte in geval van een vissersvaartuig;

    • f. het vermogen van de hoofdvoortstuwingsinstallatie in kW;

    • g. het soort zeeschip, onderscheiden naar handelsvaartschip, vissersvaartuig, zeilschip, alsmede werktuiglijke voortbeweging door middel van een inwendige verbrandingsmotor, een elektrische voortstuwingsinstallatie of door een stoomturbine of gasturbine gedreven voortstuwingsinstallatie;

    • h. het type zeeschip, indien van toepassing, onderscheiden naar olietankschip, chemicaliëntankschip, vloeibaargastankschip, IGF-schip, hogesnelheidschip of passagiersschip.

  • 5. In het monsterboekje dan wel de alternatieve diensttijdverklaring wordt het loon noch enige gedragsbeoordeling opgenomen.

Artikel 2.3.4 Verlies monsterboekje
  • 1. Bij de aanvraag van een vervangend monsterboekje wegens verlies van het reeds afgegeven monsterboekje overlegt de aanvrager naast de in artikel 2.3.2, eerste lid, genoemde bescheiden, een verklaring over inzake de vermissing van het monsterboekje.

  • 2. De artikelen 2.3.1, tweede lid, 2.3.2 en 2.3.3 zijn van overeenkomstige toepassing bij de afgifte van een monsterboekje wegens verlies van het eerder afgegeven monsterboekje.

Artikel 2.3.5 Personen naast de kapitein bevoegd tot het maken van aantekeningen
  • 1. Het bevoegd gezag van een door de minister erkende training als bedoeld in artikel 24, vierde lid, of 25, vijfde lid, van de wet is bevoegd tot het maken van aantekeningen in het monsterboekje betreffende het door de zeevarende met goed gevolg hebben afgerond van die training.

  • 2. Een monsterboekje is ongeldig, indien een ander dan een van de in het eerste lid bedoelde personen de daarbij genoemde aantekeningen of wijzigingen heeft aangebracht.

  • 3. Degene die onbevoegd aantekeningen of wijzigingen heeft aangebracht in een monsterboekje, draagt de kosten van de vervanging van dat monsterboekje.

Artikel 2.3.6 Teruggave monsterboekje
  • 1. De kapitein bewaart het monsterboekje aan boord van het zeeschip na de aanmonstering en geeft het aan de zeevarende terug bij de afmonstering.

  • 2. Indien de kapitein het monsterboekje niet kan teruggeven aan de zeevarende, doet hij het toekomen aan de scheepsbeheerder die het, onder vermelding van de reden voor het niet teruggeven, zendt aan de minister.

HOOFDSTUK 3 VAARBEVOEGDHEDEN EN BEROEPSEISEN

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Afgifte vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs
  • 1. Bij de aanvraag om afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs legt de aanvrager de volgende bescheiden over aan de minister:

    • a. een door hem ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een geldig paspoort of ander geldig nationaliteitsbewijs van de aanvrager;

    • c. een recente pasfoto;

    • d. het burgerservicenummer van de aanvrager indien deze de Nederlandse nationaliteit heeft;

    • e. het kennisbewijs of bekwaamheidsbewijs op grond waarvan afgifte wordt gevraagd;

    • f. de voor het gewenste vaarbevoegdheidsbewijs vereiste bekwaamheidsbewijzen en schriftelijke bewijzen;

    • g. een geldige geneeskundige verklaring zeevaart, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de wet; en

    • h. een bewijs dat is voldaan aan de vereiste goedgekeurde diensttijd voor het gewenste bewijs.

  • 2. Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs is het eerste lid, met uitzondering van onderdeel e, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.1.2 Relevante diensttijd
  • 1. Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie in de dekdienst als bedoeld in de artikelen 3.2.2 en 3.2.3 van het besluit wordt de diensttijd in aanmerking genomen die is opgedaan in een functie als kapitein of officier in de dekdienst aan boord van zeeschepen van 100 GT of meer niet zijnde vissersvaartuigen, of vissersvaartuigen met een lengte van 45 meter of meer.

  • 2. Indien diensttijd is opgedaan aan boord van zeeschepen van minder dan 100 GT, niet zijnde vissersvaartuigen of vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter, wordt bij vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie in de dekdienst als bedoeld in de artikelen 3.2.2 en 3.2.3 van het besluit het vaarbevoegdheidsbewijs beperkt tot zeeschepen van minder dan 3.000 GT.

  • 3. Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie in de dekdienst als bedoeld in de artikelen 3.2.4 tot en met 3.2.8 van het besluit wordt de diensttijd in aanmerking genomen die is opgedaan in een functie als kapitein of officier in de dekdienst aan boord van zeeschepen.

  • 4. Aanvullend op het eerste lid kan de diensttijd in aanmerking worden genomen die is opgedaan aan boord van zeeschepen van minder dan 100 GT, indien er geen sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid en indien ten minste 24 maanden diensttijd kan worden aangetoond.

  • 5. Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie in de dekdienst als bedoeld in de artikelen 3.4.2 tot en met 3.4.9 wordt de diensttijd in aanmerking genomen die is opgedaan in een functie als kapitein of officier in de dekdienst aan boord van zeeschepen.

  • 6. Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie in de machinekamerdienst als bedoeld in de artikelen 3.2.11 tot en met 3.2.13 of 3.4.11 tot en met 3.4.13 van het besluit wordt de diensttijd in aanmerking genomen die is opgedaan als officier in de machinekamerdienst aan boord van zeeschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW of meer.

  • 7. Indien de diensttijd is opgedaan aan boord van zeeschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van minder dan 750 kW wordt bij de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie in de machinekamerdienst als bedoeld in de artikelen 3.2.11 tot en met 3.2.13 van het besluit, het vaarbevoegdheidsbewijs beperkt tot zeeschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van minder dan 3.000 kW.

  • 8. Aanvullend op het zesde lid kan de diensttijd in aanmerking worden genomen die is opgedaan aan boord van zeeschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van minder dan 750 kW, indien er geen sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid en indien 24 maanden diensttijd kan worden aangetoond.

Artikel 3.1.3 Diensttijd maritiem officier
  • 1. Aanvullend op artikel 3.1.2 wordt de diensttijd opgedaan in de functie van een maritiem officier, eerste maritiem officier of stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen voor de helft daarvan in aanmerking genomen voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs als officier in de dekdienst en voor de helft daarvan voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs als officier in de machinekamerdienst.

  • 2. Aanvullend op artikel 3.1.2 komt voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs van een maritiem officier, eerste maritiem officier of stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen de diensttijd, opgedaan in een functie als kapitein of officier in de dekdienst en de diensttijd, opgedaan in een functie als officier in de machinekamerdienst, in aanmerking.

  • 3. Voor de berekening van de opgedane diensttijd in 2 functies tezamen als bedoeld in het tweede lid wordt slechts de diensttijd in acht genomen voor zover deze zich in gelijke mate verhoudt.

Artikel 3.1.4 Diensttijd verschillende sectoren bij vernieuwing vaarbevoegdheidsbewijs
  • 1. Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie als kapitein of officier aan boord van een zeeschip in de dekdienst, wordt de diensttijd opgedaan in een relevante functie aan boord van een zeeschip in de handelsvaart, zeevisvaart of zeezeilvaartgelijkgesteld, met dien verstande dat er op het moment van de aanvraag tot vernieuwing geen sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid.

  • 2. Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie als officier aan boord van een zeeschip in de dekdienst, waarbij er sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid, wordt diensttijd opgedaan op zeeschepen in de handelsvaart, zeevisvaart of zeezeilvaart gelijkgesteld, met dien verstande dat in de bedrijfstak waarvoor de vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs is aangevraagd, ten minste drie maanden diensttijd is opgedaan in een functie als officier waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie als officier aan boord van een zeeschip in de dekdienst, waarbij er sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid, diensttijd opgedaan op vissersvaartuigen met een lengte van 45 meter of meer gelijkgesteld aan diensttijd op zeeschepen in de handelsvaart.

  • 4. Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie aan boord van een zeeschip als officier in de machinekamerdienst, wordt de diensttijd opgedaan in een relevante functie aan boord van een zeeschip in de handelsvaart of zeevisvaart, gelijkgesteld.

  • 5. De diensttijd opgedaan als wachtofficier, navigatieofficier of commandant op zeeschepen van de Koninklijke Marine van 500 GT of meer wordt gelijkgesteld met diensttijd als bedoeld in het eerste lid. In het geval deze diensttijd wordt gebruikt voor het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs, waarbij er sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid, dan is het tweede lid van toepassing.

  • 6. De diensttijd opgedaan als wachtofficier of technisch officier van de technische dienst op zeeschepen van de Koninklijke Marine met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW of meer, voor zover daadwerkelijk diensttijd is opgedaan in de technische centrale en machinekamer wordt gelijkgesteld met diensttijd als bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Voor de berekening van de diensttijd, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, wordt de diensttijd, opgedaan in één van de functies als maritiem officier en in de functie stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen, herleid naar diensttijd, opgedaan in de functies als stuurman of werktuigkundige, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.3.

Artikel 3.1.5 Diensttijd bij vernieuwing bekwaamheidsbewijs

Voor de vernieuwing van een bekwaamheidsbewijs, is artikel 3.1.1 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van onderdeel f, en met dien verstande dat de in onderdeel h vereiste diensttijd is opgedaan:

  • a. aan boord van olie- of chemicaliëntankschepen, indien het betreft het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen;

  • b. aan boord van gastankschepen, indien het betreft het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen;

  • c. aan boord van olie- en chemicaliëntankschepen, indien het betreft het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen voor gevorderden;

  • d. aan boord van gastankschepen, indien het betreft het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden.

Artikel 3.1.6 Vergelijkbare functies
  • 1. Vergelijkbare functies als bedoeld in artikel 3.1.3, derde lid, van het besluit zijn:

    • a. voor de functies van kapitein, eerste stuurman of wachtstuurman:

      • 1°. registerloods;

      • 2°. Noordzeeloods;

      • 3°. nautisch surveyor van zeeschepen van een erkende organisatie;

      • 4°. medewerker van nautische inspecties van scheepsbeheerders;

      • 5°. ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport, voor zover betrokken bij het toezicht op zeeschepen;

      • 6°. simulatorinstructeur op een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende simulator voor stuurhuisactiviteiten Nautisch A, zoals opgenomen in de Leidraad maritieme simulatoren;

      • 7°. schipper zoute veren als bedoeld in artikel 2.10 van de Binnenvaartregeling; en

      • 8°. schipper van een zeegaand reddingvaartuig van de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM).

    • b. voor de functie van werktuigkundige:

      • 1°. technisch surveyor van zeeschepen van een erkende organisatie;

      • 2°. medewerker van technische inspecties van scheepsbeheerders;

      • 3°. ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport, voor zover daadwerkelijk betrokken bij het toezicht op zeeschepen;

      • 4°. simulatorinstructeur op een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende simulator machinekameractiviteiten Technisch A, zoals opgenomen in de Leidraad maritieme simulatoren;

      • 5°. werktuigkundige, werkzaam in de binnenvaart;

      • 6°. werktuigkundige, werkzaam op elektriciteitscentrales, gemalen en de procesindustrie;

      • 7°. werktuigkundige, werkzaam op zeeschepen zonder eigen voortstuwing;

      • 8°. werktuigkundige, werkzaam op installaties in de offshore-industrie; en

      • 9°. inbedrijfsteller scheepsinstallaties.

  • 2. De minister kan andere functies dan de functies, bedoeld in het eerste lid, als vergelijkbare functie aanmerken.

  • 3. Een vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop kan worden vernieuwd indien de houder daarvan in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing, ten minste vierentwintig maanden een functie als bedoeld in het eerste of tweede lid heeft vervuld.

  • 4. De bevoegdheden waarvoor het vernieuwde vaarbevoegdheidsbewijs geldig is, zijn niet ruimer dan die, welke bij aanvang van de vergelijkbare functie bestonden.

Artikel 3.1.7 Erkenning van buitenlandse vaarbevoegdheidsbewijzen en bekwaamheidsbewijzen
  • 1. Bij de aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs op grond van voorschrift I/10 van het STCW-verdrag of hoofdstuk I, voorschrift 7, van het STCW F-verdrag, legt de aanvrager de volgende bescheiden over aan de minister:

    • a. een door hem ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een geldig identiteitsbewijs waaruit zijn nationaliteit blijkt;

    • c. een recente pasfoto;

    • d. het vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs waarvan erkenning wordt gevraagd; en

    • e. de geneeskundige verklaring zeevaart, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de wet.

  • 2. Indien het vaarbevoegdheidsbewijs waarvan erkenning wordt gevraagd de functie kapitein betreft en is afgegeven door de bevoegde autoriteit van een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Bondsstaat Zwitserland, overlegt de aanvrager tevens het bewijs van schriftelijke toestemming, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet.

  • 3. Een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het eerste lid afgegeven door een staat als bedoeld in het tweede lid, heeft een geldigheidsduur die gelijk is aan die van het door de bevoegde autoriteit van die staat afgegeven oorspronkelijke bewijs, maar niet langer dan vijf jaar.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs door een migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 2 van de Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties zeevisserij.

  • 5. Het tweede lid is niet van toepassing op de aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen in de functie van schipper op vissersvaartuigen.

Artikel 3.1.8 Bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs

Bij een aanvraag om afgifte van een bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 27, vierde lid, van de wet overlegt de aanvrager naast de in artikel 3.1.7, eerste lid, bedoelde bescheiden, tevens een verklaring van:

  • a. de zeewerkgever omtrent het afgesloten zijn van een arbeidsovereenkomst, waarbij de aanvrager zich heeft verbonden arbeid aan boord van een zeeschip te verrichten; en

  • b. de scheepsbeheerder omtrent de authenticiteit van de door de aanvrager overgelegde bescheiden en de juistheid van de door deze verstrekte gegevens, voor zover dit door hem kan worden beoordeeld.

Paragraaf 3.2 Vaarbevoegdheidsbewijzen zeeschepen, niet zijnde zeilschepen

Artikel 3.2.1 Vaarbevoegdheid zeeschepen, niet zijnde zeilschepen minder dan 500 GT

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie aan boord van een zeeschip, niet zijnde een zeilschip van minder dan 500 GT, is de aanvrager in het bezit van de in bijlage 1 en 2 vastgestelde kennisbewijzen en bekwaamheidsbewijzen en wordt ten minste voldaan aan de vastgestelde diensttijdvereisten.

Paragraaf 3.3 Bijzondere beroepseisen bepaalde scheepstypen en afgifte bekwaamheidsbewijzen

Artikel 3.3.1 Bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen, bedoeld in artikel 3.3.1, eerste lid, van het besluit, is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid en heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-1, eerste lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.2 Bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling olietankschepen voor gevorderden

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs olietankschepen voor gevorderden, bedoeld in artikel 3.3.1, tweede lid, van het besluit, is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen en heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-1, tweede lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.3 Bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling chemicaliëntankschepen voor gevorderden

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling chemicaliëntankschepen voor gevorderden, bedoeld in artikel 3.3.1, derde lid, van het besluit, is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen en heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-1, derde lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.4 Bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen, bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, van het besluit, is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid en heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-2, eerste lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.5 Bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden, bedoeld in artikel 3.3.2, tweede lid, van het besluit, is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen en heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/1-2, tweede lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.6 Schriftelijk bewijs dienstverlening aan passagiers

Voor de afgifte van het schriftelijk bewijs dienstverlening aan passagiers, bedoeld in artikel 3.3.3, tweede lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een training afgerond die voldoet aan sectie A-V/2, tweede lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.7 Bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs groepsbegeleiding

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs groepsbegeleiding, bedoeld in artikel 3.3.3, derde lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een training afgerond die voldoet aan sectie A-V/2, derde lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.8 Bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs crisisbeheersing en menselijk gedrag

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs crisisbeheersing en menselijk gedrag, bedoeld in artikel 3.3.3, vierde lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/2, vierde lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.9 Bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs passagiersveiligheid, ladingveiligheid en waterdichtheid van de scheepsromp

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs passagiersveiligheid, ladingveiligheid en waterdichtheid van de scheepsromp, bedoeld in artikel 3.3.3, vijfde lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/2, vijfde lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.10 Bekwaamheidsbewijs basistraining IGF-code
  • 1. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basistraining IGF-code, bedoeld in artikel 3.3.4, tweede lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/3, eerste lid, van de STCW-code.

  • 2. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basistraining IGF-code komen tevens in aanmerking zeevarenden die in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen of het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden.

Artikel 3.3.11 Bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining IGF-code
  • 1. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining IGF-code, bedoeld in artikel 3.3.4, derde lid, van het besluit:

    • a. is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basistraining IGF-code;

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/3, tweede lid, van de STCW-code; en

    • c. heeft de aanvrager ten minste een maand ervaring opgedaan met ten minste drie bunkeroperaties aan boord van zeeschepen waarop de IGF-code van toepassing is. Twee van de drie bunkeroperaties kunnen worden vervangen door simulatortraining als onderdeel van de in onderdeel b genoemde training.

  • 2. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining IGF-code komen tevens in aanmerking kapiteins, werktuigkundigen, maritiem officieren en overige zeevarenden die in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden, bedoeld in artikel 3.3.2, tweede lid, van het besluit, mits zij tevens:

    • a. voldoen aan de voorschriften V/3, zesde lid, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

    • b. voldoen aan voorschrift V/3, achtste lid, onderdeel 2, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993 of hebben deelgenomen aan ten minste drie ladingsoperaties aan boord van een gastankschip;

    • c. gedurende vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag ten minste drie maanden dienst hebben gedaan aan boord van:

      • 1°. zeeschepen waarop de IGF-code van toepassing is;

      • 2°. tankschepen met als lading brandstoffen waarop de IGF-code van toepassing is; of

      • 3°. zeeschepen die gas of brandstof met een laag vlampunt gebruiken als brandstof.

Artikel 3.3.12 Bekwaamheidsbewijs basistraining Polar-code voor zeeschepen die in polaire wateren varen

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basistraining Polar-code, bedoeld in artikel 3.3.5, eerste lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/4, eerste lid, van de STCW-code.

Artikel 3.3.13 Bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining Polar-code voor zeeschepen die in polaire wateren varen

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining Polar-code, bedoeld in artikel 3.3.5, tweede lid, van het besluit:

  • a. is de aanvrager in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basistraining Polar-code;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-V/4, tweede lid, onderdeel 1, van de STCW-code; en

  • c. heeft de aanvrager gedurende ten minste twee maanden dienstgedaan in een relevante functie.

Artikel 3.3.14 Bekwaamheidsbewijs type rating HSC

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs type rating HSC, bedoeld in artikel 3.3.9, eerste lid, van het besluit heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan voorschrift 18.3.3 van de HSC-code.

Artikel 3.3.15 Bekwaamheidsbewijs stoomvoortstuwing

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs stoomvoortstuwing, bedoeld in artikel 3.2.14 van het besluit:

  • a. is de aanvrager in het bezit van ten minste een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 3.2.11 van het besluit; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-III/2 van de STCW-code, voor wat betreft het aspect voortstuwing door middel van stoomturbines.

Artikel 3.3.16 Bekwaamheidsbewijs gasturbinevoortstuwing

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs gasturbinevoortstuwing, bedoeld in artikel 3.2.15 van het besluit:

  • a. is de aanvrager in het bezit van ten minste het vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 3.2.11 van het besluit; en

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-III/2 van de STCW-code, voor wat betreft het aspect voortstuwing door middel van gasturbines.

Paragraaf 3.4 Kennisbewijzen officieren en bekwaamheidsbewijzen gezel

Artikel 3.4.1 Kennisbewijs hoger maritiem officier alle zeeschepen of middelbaar maritiem officier alle zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs hoger maritiem officier alle zeeschepen of middelbaar maritiem officier alle zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift II/2, tweede lid, onderdeel 2;

    • 3°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 4°. voorschrift III/2, tweede lid, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot en met zesde lid;

    • 2°. sectie A-II/2, eerste tot en met zevende lid, waarbij het in het vierde lid bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en waarbij het in het vijfde lid bedoelde niveau alle zeeschepen betreft;

    • 3°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

    • 4°. sectie A-III/2, eerste tot en met zevende lid, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in het vierde lid bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige alle zeeschepen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.2 Kennisbewijs stuurman-werktuigkundige kleine zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige kleine zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift II/2, vierde lid, onderdeel 3;

    • 3°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 4°. voorschrift III/3, tweede lid, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot met zesde lid;

    • 2°. sectie A-II/2, eerste tot en met zevende lid, waarbij het in het vierde lid, bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en het in vijfde lid bedoelde niveau zeeschepen van minder dan 3.000 GT betreft;

    • 3°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

    • 4°. sectie A-III/2, eerste tot en met zevende lid, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in het vierde lid bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige zeeschepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.3 Kennisbewijs stuurman alle zeeschepen en stuurman waterbouw

Voor de afgifte van het kennisbewijs stuurman alle zeeschepen of stuurman waterbouw:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6; en

    • 2°. voorschrift II/2, tweede lid, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en het tweede tot en met zesde lid; en

    • 2°. sectie A-II/2, eerste tot en met zevende lid, waarbij het in het vierde lid bedoelde kennisniveau de functie van kapitein betreft en waarbij het in het vijfde lid bedoelde kennisniveau alle zeeschepen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, waarvan zes maanden gedurende wachtwerkzaamheden op de brug, onder bijhouding van een door of namens de kapitein af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.4 Kennisbewijs wachtstuurman tot 3.000 GT

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtstuurman tot 3.000 GT:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6; en

    • 2°. voorschrift II/2, vierde lid, onderdeel 3;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot en met zesde lid; en

    • 2°. sectie A-II/2, eerste tot en met zevende lid, waarbij het in het vierde lid bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en het in het vijfde lid, bedoelde niveau zeeschepen van minder dan 3.000 GT betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, waarvan zes maanden gedurende wachtwerkzaamheden op de brug, onder bijhouding van een door of namens de kapitein af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.5 Kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle zeeschepen en scheepswerktuigkundige waterbouw

Voor de afgifte van het kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle zeeschepen of scheepswerktuigkundige waterbouw:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 2°. voorschrift III/2, tweede lid, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

    • 2°. sectie A-III/2, eerste tot en met zesde lid, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige alle zeeschepen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, waarvan zes maanden gedurende wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.6 Kennisbewijs wachtwerktuigkundige tot 3.000 kW

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtwerktuigkundige tot 3.000 kW:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 2°. voorschrift III/3, tweede lid, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

    • 2°. sectie A-III/3, eerste tot en met zevende lid, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in onderdeel 4 bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige zeeschepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, waarvan zes maanden gedurende wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.7 Kennisbewijs schipper-machinist beperkt werkgebied

Voor de afgifte van het kennisbewijs schipper-machinist beperkt werkgebied:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/3, vierde lid, onderdelen 2.2.1, 3 tot en met 5; en

    • 2°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdeel 4;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/3, eerste tot en met zesde lid, met uitzondering van de aspecten opgenomen in de secties A-VI/2 en A-VI/3; en

    • 2°. sectie A-III/1; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste zes maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.8 Kennisbewijs officier elektrotechniek alle zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs officier elektrotechniek alle zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift III/6, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 4, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-III/6, eerste tot en met vijfde lid, van de STCW-code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, waarvan zes maanden gedurende wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.9 Kennisbewijs gezel elektrotechniek alle zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs gezel elektrotechniek alle zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift III/7, tweede lid, onderdelen 2 en 3, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-III/7, eerste tot en met derde lid, van de STCW-code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste drie maanden diensttijd opgedaan, onder bijhouding van een door of namens de hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.10 Kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek alle zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek alle zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift II/5, tweede lid, onderdelen 2 en 4, bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-II/5, eerste tot en met derde lid, van de STCW-code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste zes maanden diensttijd opgedaan, onder bijhouding van een door of namens de kapitein af te tekenen stageboek, terwijl hij in het bezit is van de vaarbevoegdheid wachtlopend gezel dek alle zeeschepen.

Artikel 3.4.11 Kennisbewijs gekwalificeerd gezel machinekamer alle zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs gekwalificeerd gezel machinekamer alle zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan voorschrift III/5, tweede lid, onderdelen 2 en 4, van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-III/5, eerste tot en met derde lid, van de STCW-code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste zes maanden diensttijd opgedaan, onder bijhouding van een door of namens de hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek, terwijl hij in het bezit is van de vaarbevoegdheid wachtlopend gezel machinekamer alle zeeschepen.

Artikel 3.4.12 Kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek en machinekamer alle zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek en machinekamer alle zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/5, tweede lid, onderdelen 2 en 4; en

    • 2°. voorschrift III/5, tweede lid, onderdelen 2 en 4;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/5, eerste tot en met derde lid; en

    • 2°. sectie A-III/5, eerste tot en met derde lid; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit werkzaamheden op de brug en uit werkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek, terwijl hij in het bezit is van de vaarbevoegdheid wachtlopend gezel dek en machinekamer alle zeeschepen.

Artikel 3.4.13 Kennisbewijs wachtlopend gezel dek alle zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtlopend gezel dek alle zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/4, tweede lid, onderdelen 2 en 3; en

    • 2°. voorschrift II/4, derde lid;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-II/4, eerste tot en met vierde lid, van de STCW-code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twee maanden diensttijd opgedaan met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden op het gebied van de brugwacht, onder bijhouding van een door of namens de kapitein af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.14 Kennisbewijs wachtlopend gezel machinekamer alle zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtlopend gezel machinekamer alle zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift III/4, lid 2, onderdelen 2 en 3; en

    • 2°. voorschrift III/4, derde lid;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan sectie A-III/4, eerste tot en met vierde lid, van de STCW-code; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twee maanden diensttijd opgedaan met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden op het gebied van de machinekamerwacht, onder bijhouding van een door of namens de hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.15 Kennisbewijs wachtlopend gezel dek en machinekamer alle zeeschepen

Voor de afgifte van het kennisbewijs wachtlopend gezel dek en machinekamer alle zeeschepen:

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/4, tweede lid, onderdelen 2 en 3;

    • 2°. voorschrift II/4, derde lid;

    • 3°. voorschrift III/4, tweede lid, onderdelen 2 en 3; en

    • 4°. voorschrift III/4, derde lid;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/4, eerste tot en met vierde lid; en

    • 2°. sectie A-III/4, eerste tot en met vierde lid; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste vier maanden diensttijd opgedaan die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.16 Kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW4

Voor de afgifte van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW4:

  • a. voldoet de aanvrager aan hoofdstuk II, voorschriften 1, 2 en 5, van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van de opleiding overeenkomstig het kwalificatiedossier als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de kwalificatie stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW4; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder het bijhouden van een door of namens de schipper af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.17 Kennisbewijs stuurman vissersvaartuigen S4

Voor de afgifte van het kennisbewijs stuurman vissersvaartuigen S4:

  • a. voldoet de aanvrager aan hoofdstuk II, voorschriften 1 en 2, van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van de opleiding overeenkomstig het kwalificatiedossier als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de kwalificatie stuurman vissersvaartuigen S4; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, waarvan gedurende zes maanden wachtwerkzaamheden op de brug, onder het bijhouden van een door of namens de schipper af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.18 Kennisbewijs werktuigkundige alle vissersvaartuigen W4

Voor de afgifte van het kennisbewijs werktuigkundige vissersvaartuigen W4:

  • a. voldoet de aanvrager aan hoofdstuk II, voorschrift 5, van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van de opleiding overeenkomstig het kwalificatiedossier als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de kwalificatie werktuigkundige vissersvaartuigen W4; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, waarvan gedurende zes maanden wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder het bijhouden van een door of namens de schipper af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.19 Kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW5

Voor de afgifte van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW5:

  • a. voldoet de aanvrager aan hoofdstuk II, voorschriften 1, 2 en 5, van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van de opleiding overeenkomstig het kwalificatiedossier als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de kwalificatie stuurman-werktuigkundige alle vissersvaartuigen SW5; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder het bijhouden van een door of namens de schipper af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.20 Kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6

Voor de afgifte van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6:

  • a. voldoet de aanvrager aan de hoofdstuk II, voorschriften 2 tot en met 5, van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van de opleiding overeenkomstig het kwalificatiedossier als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de kwalificatie stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste zes maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder het bijhouden van een door of namens de schipper af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.21 Bekwaamheidsbewijs stuurman grote zeilvaart
  • 1. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs stuurman grote zeilvaart:

    • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

      • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2, 3 en 5, en

      • 2°. voorschrift II/2, vierde lid, onderdeel 3;

    • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die de aspecten materialen, tuigage, scheepsvormen, dynamische stabiliteit van zeilschepen omvat en voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

      • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot en met zesde lid; en

      • 2°. sectie A-II/2, eerste tot en met zevende lid, waarbij het in het vierde lid bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft, het in het vijfde lid bedoelde niveau zeeschepen van minder dan 3.000 GT betreft; en

    • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan onder bijhouding van een door of namens de kapitein af te tekenen stageboek.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan de aanvrager die in het bezit is van het bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart, bedoeld in artikel 3.2.22, volstaan met een diensttijd van ten minste zes maanden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan de aanvrager die in het bezit is van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie maritiem officier, stuurman zeeschepen van minder dan 3.000 GT of stuurman alle zeeschepen, volstaan met een diensttijd van ten minste twee maanden.

Artikel 3.4.22 Bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart:

  • a. voldoet de aanvrager aan:

    • 1°. voorschrift II/3, vierde lid, onderdelen 1, 4 en 5, voor zover het sectie A-VI/1, onderdeel 2, van de STCW-code betreft; en

    • 2°. voorschrift VI/3 van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die de aspecten materialen, tuigage, scheepsvormen, dynamische stabiliteit en behandeling van zeilschepen omvat en voldoet aan sectie A-II/3, eerste tot en met zevende, van de STCW-code, met uitzondering van de aspecten behandeling en stuwen van lading; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste zes maanden diensttijd opgedaan onder bijhouding van een door of namens de kapitein af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.23 Kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom nautisch

Voor de afgifte van het kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom nautisch (Crohonummer 34384):

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift II/2, tweede lid, onderdeel 2; en

    • 3°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en het tweede tot en met zesde lid;

    • 2°. sectie A-II/2, eerste tot en met zevende lid, waarbij het in het vierde lid bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en waarbij het in het vijfde lid, bedoelde niveau alle zeeschepen betreft; en

    • 3°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.24 Kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom technisch

Voor de afgifte van het kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom technisch (Crohonummer 34384):

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 3°. voorschrift III/2, tweede lid, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot en met zesde lid;

    • 2°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde en negende lid; en

    • 3°. sectie A-III/2, eerste tot en met zevende lid, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in het vierde lid bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige alle zeeschepen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste 12 maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.25 Kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom technisch en ETO

Voor de afgifte van het kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom technisch en ETO (Crohonummer 34384):

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5;

    • 3°. voorschrift III/2, tweede lid, onderdeel 2; en

    • 4°. voorschrift III/6, tweede lid, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot en met zesde lid;

    • 2°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid;

    • 3°. sectie A-III/2, eerste tot en met zevende lid, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in het vierde lid, bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige alle zeeschepen betreft; en

    • 4°. sectie A-III/6; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.26 Kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle zeeschepen, semi-duaal – uitstroom nautisch koopvaardij en waterbouw

Voor de afgifte van het kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle zeeschepen, Nautisch Koopvaardij of Waterbouw (Crebonummers 25680 en 25681):

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift II/2, tweede lid, onderdeel 2; en

    • 3°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot en met zesde lid;

    • 2°. sectie A-II/2, eerste tot en met zevende lid, waarbij het in het vierde lid, bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en waarbij het in onderdeel 5 bedoelde niveau alle zeeschepen betreft; en

    • 3°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.27 Kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle zeeschepen, semi-duaal – uitstroom nautisch visserij

Voor de afgifte van het kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle zeeschepen, semi-duaal – uitstroom nautisch visserij Nautisch Visserij (Crebonummer 25682):

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift II/2, tweede lid, onderdeel 2; en

    • 3°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5;

  • b. voldoet de aanvrager aan hoofdstuk II, voorschrift 1 en 2, van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • c. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot en met zesde lid;

    • 2°. sectie A-II/2, eerste tot en met zevende lid, waarbij het in het vierde lid, bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en waarbij het in onderdeel 5 bedoelde niveau alle zeeschepen betreft; en

    • 3°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

  • d. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel c bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein, schipper of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.28 Kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle zeeschepen, semi-duaal – uitstroom technisch

Voor de afgifte van het kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle zeeschepen, semi-duaal – uitstroom technisch (Crebonummer 25683):

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 3°. voorschrift III/2, tweede lid, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, tweede tot en met zesde lid;

    • 2°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

    • 3°. sectie A-III/2, eerste tot en met zevende lid, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in het vierde lid, bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige alle zeeschepen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.29 Kennisbewijs maritiem officier kleine zeeschepen, semi-duaal – uitstroom nautisch koopvaardij

Voor de afgifte van het kennisbewijs maritiem officier kleine zeeschepen, semi-duaal – nautisch koopvaardij (Crebonummer 25677):

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift II/2, vierde lid, onderdeel 3; en

    • 3°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot en met zesde lid;

    • 2°. sectie A-II/2, eerste tot en met zevende lid, waarbij het in het vierde lid, bedoelde kennisniveau de functie kapitein betreft en het in onderdeel 5 bedoelde niveau zeeschepen van minder dan 3.000 GT betreft; en

    • 3°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.30 Kennisbewijs maritiem officier kleine zeeschepen, semi-duaal – uitstroom nautisch visserij

Voor de afgifte van het kennisbewijs maritiem officier kleine zeeschepen – uitstroom nautisch visserij (Crebonummer 25678):

  • a. voldoet de aanvrager aan hoofdstuk II, voorschriften 1, 2 en 5, van de bijlage bij het STCW F-verdrag;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van de opleiding overeenkomstig het kwalificatiedossier als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de kwalificatie Maritiem Officier Kleine zeeschepen, Nautisch, Visserij; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder het bijhouden van een door of namens de schipper af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.31 Kennisbewijs maritiem officier kleine zeeschepen, semi-duaal – uitstroom technisch

Voor de afgifte van het kennisbewijs maritiem officier kleine zeeschepen, technisch (Crebonummer 25679):

  • a. voldoet de aanvrager aan de volgende onderdelen van voorschriften van bijlage I bij richtlijn (EU) 2022/993:

    • 1°. voorschrift II/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 6;

    • 2°. voorschrift III/1, tweede lid, onderdelen 2 tot en met 5; en

    • 3°. voorschrift III/3, tweede lid, onderdeel 2;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de volgende onderdelen van de STCW-code:

    • 1°. sectie A-II/1, eerste lid, onderdeel 1, en tweede tot en met zesde lid;

    • 2°. sectie A-III/1, eerste tot en met zesde lid, en negende lid; en

    • 3°. sectie A-III/2, eerste tot en met zevende lid, met uitzondering van de aspecten voorstuwing door middel van stoomturbines en voorstuwing door middel van gasturbines, en waarbij het in het vierde lid, bedoelde kennisniveau de functie hoofdwerktuigkundige zeeschepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen betreft; en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste twaalf maanden diensttijd opgedaan, die in gelijke mate bestaat uit wachtwerkzaamheden op de brug en uit wachtwerkzaamheden in de machinekamer, onder bijhouding van een door of namens de kapitein of hoofdwerktuigkundige af te tekenen stageboek.

Artikel 3.4.32 Kennisbewijs MBO-keuzedeel STCW ladingbehandeling en stuwage management niveau

Voor de afgifte van het kennisbewijs MBO-keuzedeel STCW ladingbehandeling en stuwage management niveau (K1212):

  • a. voldoet de aanvrager aan tabel A-II/2 van de STCW-code, voor wat betreft het kennisniveau functie kapitein en het niveau zeeschepen van minder dan 3.000 GT;

  • b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van het keuzedeel overeenkomstig het kwalificatiedossier als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de kwalificatie STCW ladingbehandeling en stuwage management niveau (K1212); en

  • c. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel b bedoelde opleiding gedurende ten minste drie maanden diensttijd opgedaan.

Artikel 3.4.33 Kennisbewijs MBO-keuzedeel visserij

Voor de afgifte van het kennisbewijs MBO-keuzedeel visserij (K1244):

  • a. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van het keuzedeel overeenkomstig het kwalificatiedossier als bedoeld in artikel 1.1.1 de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de kwalificatie keuzedeel visserij (K1244); en

  • b. heeft de aanvrager als onderdeel van de in onderdeel a bedoelde opleiding gedurende ten minste drie maanden diensttijd opgedaan.

Paragraaf 3.5 Aanvullende beroepseisen en afgifte bekwaamheidsbewijzen

Artikel 3.5.1 Bekwaamheidsbewijs basisveiligheid
  • 1. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid, bedoeld in artikel 3.5.1, eerste lid, van het besluit, of het bekwaamheidsbewijs van de passende herhalingstraining, bedoeld in artikel 3.5.1, vierde lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/1, tweede lid, van de STCW-code.

  • 2. Sectie A-VI/1, vierde lid, van de STCW-code is van toepassing op de herhalingstraining, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.5.2 Bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers
  • 1. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers, bedoeld in artikel 3.5.2, eerste lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan voldoet aan sectie A-VI/1, tweede lid, van de STCW-code, en de eisen met betrekking tot de module visserij zoals opgenomen in bijlage 3.

  • 2. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs van de herhalingstraining basisveiligheid voor vissers, bedoeld in artikel 3.5.2, vierde lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan die voldoet aan sectie A-VI/1, tweede lid, van de STCW-code, en de eisen met betrekking tot de module visserij zoals opgenomen in bijlage 3.

Artikel 3.5.3 Bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen
  • 1. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen, bedoeld in artikel 3.5.3, eerste lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/2, eerste tot en met vierde lid, van de STCW-code.

  • 2. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs van de herhalingstraining reddingmiddelen, bedoeld in artikel 3.5.3, vierde lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/2, vijfde lid, van de STCW-code.

  • 3. Sectie A-VI/2, zesde lid, van de STCW-code is van toepassing op de herhalingstraining, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Ten aanzien van zeilschepen van minder dan 500 GT kan worden volstaan met het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT.

  • 5. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT, bedoeld in het vierde lid, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die de in bijlage 9 genoemde onderdelen beslaat.

Artikel 3.5.4 Bekwaamheidsbewijs snelle hulpverleningsboten
  • 1. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs snelle hulpverleningsboten, bedoeld in artikel 3.5.3, tweede lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/2, zevende tot en met tiende lid, van de STCW-code.

  • 2. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs van de herhalingstraining snelle hulpverleningsboten, bedoeld in artikel 3.5.3, vierde lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/2, onderdeel 11, van de STCW-code.

  • 3. Sectie A-VI/2, twaalfde lid, van de STCW-code is van toepassing op de herhalingstraining, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 3.5.5 Bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden
  • 1. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden, bedoeld in artikel 3.5.4, eerste lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/3, eerste tot en met vierde lid, van de STCW-code.

  • 2. Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs van de herhalingstraining brandbestrijding voor gevorderden, bedoeld in artikel 3.5.4, derde lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/3, vijfde lid, van de STCW-code.

  • 3. Sectie A-VI/3, zesde lid, van de STCW-code is van toepassing op de herhalingstraining, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 3.5.6 Bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord van een zeeschip, bedoeld in artikel 3.5.5, eerste lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/4, eerste tot en met derde lid, van de STCW-code.

Artikel 3.5.7 Bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord, bedoeld in artikel 3.5.5, tweede lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/4, vierde tot en met zesde lid, van de STCW-code.

Artikel 3.5.8 Bekwaamheidsbewijs scheepsbeveiligingsfunctionaris

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs scheepsbeveiligingsfunctionaris, bedoeld in artikel 3.5.6, eerste lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/5, eerste tot en met vierde lid, van de STCW-code.

Artikel 3.5.9 Bekwaamheidsbewijs uitvoering beveiligingstaken

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs uitvoering beveiligingstaken, bedoeld in artikel 3.5.6, tweede lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/6, zesde tot en met achtste lid, van de STCW-code.

Artikel 3.5.10 Bekwaamheidsbewijs bewustwording scheepsbeveiliging

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs bewustwording scheepsbeveiliging, bedoeld in artikel 3.5.6, derde lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/6, vierde lid, van de STCW-code.

Artikel 3.5.11 Bekwaamheidsbewijs scheepskok

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs scheepskok, bedoeld in artikel 2.4.4, tweede lid, van het besluit:

  • a. is de aanvrager in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs als scheepskok, afgegeven voor 1 februari 2002, en heeft hij na de verkrijging van dat vaarbevoegdheidsbewijs een diensttijd behaald van ten minste 36 maanden als scheepskok bij een Nederlandse zeewerkgever; of

  • b. heeft de aanvrager een diensttijd behaald van ten minste één maand in de kombuis van een zeeschip en is hij in het bezit van een kennisbewijs van een opleiding tot kok die ten minste de volgende aspecten bevat:

    • 1°. praktische kookvaardigheden;

    • 2°. voeding en persoonlijke hygiëne;

    • 3°. opslag van levensmiddelen;

    • 4°. voorraadcontrole;

    • 5°. milieubescherming; en

    • 6°. gezondheid en veiligheid met betrekking tot maaltijdverzorging.

Artikel 3.5.12 Bekwaamheidsbewijs wetgeving en openbaar gezag

Voor de afgifte van het bekwaamheidsbewijs wetgeving en openbaar gezag, bedoeld in artikel 3.1.10, eerste lid, van het besluit, heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die de in bijlage 4 genoemde onderdelen beslaat.

Artikel 3.5.13 Bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N

Voor de afgifte van een bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N, benodigd om in aanmerking te komen voor een vaarbevoegdheidsbewijs kapitein als bedoeld in artikel 3.2.3 van het besluit heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die de in bijlage 5 genoemde onderdelen beslaat.

Artikel 3.5.14 Bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W

Voor de afgifte van een bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W, benodigd om in aanmerking te komen voor een vaarbevoegdheidsbewijs hoofdwerktuigkundige als bedoeld in artikel 3.2.12 van het besluit heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die de in bijlage 6 genoemde onderdelen beslaat.

Artikel 3.5.15 Bekwaamheidsbewijs aanvulling-N voor reizen nabij de kust (EEZ)

Voor de afgifte van een bekwaamheidsbewijs aanvulling-N reizen nabij de kust in de EEZ, om in aanmerking te komen voor een vaarbevoegdheidsbewijs kapitein als bedoeld in artikel 3.2.8 van het besluit heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die de in bijlage 7 genoemde onderdelen beslaat.

Artikel 3.5.16 Bekwaamheidsbewijs aanvulling-W voor reizen nabij de kust (EEZ)

Voor de afgifte van een bekwaamheidsbewijs aanvulling-W reizen nabij de kust in de EEZ, om in aanmerking te komen voor een vaarbevoegdheidsbewijs hoofdwerktuigkundige als bedoeld in artikel 3.2.13 van het besluit heeft de aanvrager met goed gevolg een door de minister erkende training afgerond die de in bijlage 8 genoemde onderdelen beslaat.

Paragraaf 3.6 Medische geschiktheid

Artikel 3.6.1 Eisen keuringsarts
  • 1. Een door de minister als keuringsarts aangewezen geneeskundige voldoet aan de voorwaarden opgenomen in bijlage 10.

  • 2. Een door de minister als keuringsarts erkend geneeskundige voldoet aan de voorwaarden opgenomen in bijlage 11.

Artikel 3.6.2 Bij keuring over te leggen en te controleren bescheiden
  • 1. De keuringsarts controleert voorafgaand aan de keuring:

    • a. het identiteitsbewijs van de keurling;

    • b. de keuringsstatus van de keurling, teneinde na te gaan of de keurling reeds door een andere keuringsarts is afgekeurd;

    • c. in geval de keurling afkomstig is uit of woont in een door de Wereldgezondheidsorganisatie aangewezen risicogebied, de uitslag van een onderzoek op tuberculose dat niet langer dan één maand voorafgaand aan de keuring heeft plaatsgevonden;

    • d. indien van toepassing, een geldige ontheffing als bedoeld in artikel 3.6.3, vierde lid, van het besluit, afgegeven namens de minister door de Medisch Adviseur Scheepvaart.

Artikel 3.6.3 Keuring en geneeskundig onderzoek
  • 1. De keuring vindt plaats met inachtneming van de keuringsaanwijzingen en overeenkomstig de medische maatstaven opgenomen in bijlage 12 en appendix A tot en met E van Guidelines on the medical examinations of seafarers van de International Labour Office, Sectoral Activities Programme van de International Migration Organization 2013 (ILO/IMO/JMS/2011/12).

  • 2. De instructies van de Medisch Adviseur Scheepvaart tijdens de keuring worden opgevolgd.

  • 3. Bij de keuring maakt de keuringsarts gebruik van het keuringsformulier, opgenomen in bijlage 13. De keuringsarts bewaart het keuringsformulier en eventuele andere stukken die betrekking hebben op het onderzoek gedurende de termijn en op de wijze, bepaald bij of krachtens de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.

  • 4. De keuring van de algemene lichamelijke geschiktheid omvat een onderzoek naar de voorheen doorgemaakte ziekten en overkomen ongevallen (anamnese), de in de familie voorkomende erfelijke en chronische ziekten (familieanamnese), een algemene beoordeling van de geestelijke gesteldheid van de keurling, chemisch onderzoek van urine, alsmede een algemeen onderzoek van het lichaam, het gezichtsorgaan en het gehoororgaan op een dusdanige wijze dat kan worden vastgesteld of de kandidaat voldoet aan de maatstaven, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.6.4 Specialistisch rapport of deelonderzoek
  • 1. Indien op grond van de medische eisen, bedoeld in artikel 3.6.3, eerste lid, een specialistisch rapport is voorgeschreven of bij twijfel of wordt voldaan aan de medische eisen, vraagt de keuringsarts informatie op bij de behandelend arts.

  • 2. Bij het ontbreken van voldoende informatie verwijst de keuringsarts de keurling voor een deelonderzoek naar een specialist.

  • 3. De keuring wordt door de keuringsarts afgerond na ontvangst van de informatie van de behandelend arts of de uitslag van het specialistisch deelonderzoek.

Artikel 3.6.5 Afgifte geneeskundige verklaring bij goedkeuring
  • 1. De keuringsarts die een keuring heeft verricht waarvan de uitslag gunstig is, overhandigt aan de keurling een geneeskundige verklaring zeevaart ter ondertekening door de keurling.

  • 2. Op de verklaring worden in ieder geval de functiecategorie, geldigheidsduur en -gebied vermeld.

  • 3. De keuringsarts bekrachtigt de door de keurling ondertekende geneeskundige verklaring zeevaart met zijn handtekening en naamstempel.

  • 4. Het model voor de geneeskundige verklaring zeevaart is opgenomen in bijlage 14.

Artikel 3.6.6 Verklaring van medische ongeschiktheid
  • 1. Indien de afgifte van een geneeskundige verklaring zeevaart wordt geweigerd, deelt de keuringsarts dit aan de keurling mede onder vermelding van de reden of redenen tot afkeuring. De keuringsarts deelt tevens mede dat de keurling recht heeft op een herkeuring.

  • 2. De keuringsarts overhandigt aan de keurling een exemplaar van de verklaring van medische ongeschiktheid en vermeldt daarop de reden of redenen tot afkeuring.

  • 3. De weigering tot afgifte kan slechts geschieden indien de volledige keuring is uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 3.6.3 en 3.6.4.

  • 4. Van iedere afkeuring voor de zeevaart doet de keuringsarts onverwijld mededeling aan de Medisch Adviseur Scheepvaart door middel van een verklaring van medische ongeschiktheid, waarin de reden of redenen tot afkeuring zijn vermeld.

  • 5. Indien de keuringsarts bij een onderzoek op grond van artikel 33, tweede lid, van de wet bemerkt dat de keurling tijdelijk dan wel blijvend ongeschikt is voor de zeevaart, handelt hij als beschreven in het eerste tot en met vijfde lid.

  • 6. De keurling die een herkeuring wenst, richt zich daartoe tot een medisch scheidsrechter als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet onder overlegging van diens exemplaar van het de verklaring van medische ongeschiktheid.

  • 7. Het model voor de verklaring van medische ongeschiktheid is het model, opgenomen in bijlage 6.3 van de Binnenvaartregeling.

Artikel 3.6.7 Herkeuring
  • 1. Indien de keuringsarts de geneeskundige verklaring zeevaart niet kan afgeven vanwege tijdelijke ongeschiktheid kan herkeuring uitsluitend plaatsvinden door dezelfde keuringsarts die de keurling ongeschikt heeft bevonden, tenzij de keurling gebruik wenst te maken van het recht tot herkeuring door een aangewezen medisch scheidsrechter.

  • 2. Indien de keuringsarts de geneeskundige verklaring zeevaart niet kan afgeven vanwege blijvende ongeschiktheid kan herkeuring uitsluitend plaatsvinden door een aangewezen medisch scheidsrechter.

Artikel 3.6.8 Handelwijze medisch scheidsrechter bij herkeuring
  • 1. Bij het uitvoeren van een herkeuring zijn de artikelen 3.6.3 en 3.6.4 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat reeds door de keuringsarts in orde bevonden onderdelen van de keuring niet behoeven te worden herhaald tenzij over de uitslag twijfel bestaat.

  • 2. In voorkomende gevallen kan de herkeuring bestaan uit het uitsluitend beoordelen van de ter beschikking staande medische gegevens.

  • 3. Ingeval van een gunstige uitslag van de herkeuring is artikel 3.6.5 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien de medisch scheidsrechter de geneeskundige verklaring zeevaart niet kan afgeven zijn het eerste en vijfde lid van artikel 3.6.6 van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Voor de afgifte van een ontheffing als bedoeld in artikel 32, vijfde lid, van de wet brengt de medisch scheidsrechter advies uit aan de minister.

Paragraaf 3.7 Erkenning maritieme trainingsinstituten en trainingen

Artikel 3.7.1 Algemeen

Een training als bedoeld in deze regeling:

  • a. wordt verzorgd door een door de minister erkend trainingsinstituut; en

  • b. is door de minister erkend.

Artikel 3.7.2 De aanvraag tot erkenning van een instituut
  • 1. Een trainingsinstituut dient een aanvraag om erkenning schriftelijk in bij de minister.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de naam van het trainingsinstituut; en

    • b. een afschrift van het door het trainingsinstituut gehanteerde management- en kwaliteitssysteem, alsmede een rapport betreffende het functioneren ervan opgemaakt door een van het trainingsinstituut onafhankelijke instantie of certificerende instelling.

Artikel 3.7.3 Beoordeling van de aanvraag

Een trainingsinstituut wordt door de minister erkend voor een periode van niet meer dan vijf jaar:

  • a. indien de documentbeoordeling van het management- en kwaliteitssysteem op de volgende onderdelen akkoord is bevonden door de Inspectie Leefomgeving en Transport:

    • 1°. Het deelnemers inschrijving- en registratiesysteem;

    • 2°. Het deelnemers competentie- of certificaat register;

    • 3°. Het competentie management van docenten en instructeurs;

    • 4°. Het kwaliteitsmanagement van de lesmiddelen en de faciliteiten;

    • 5°. Het kwaliteitsmanagement van de afzonderlijke trainingen;

    • 6°. Het vastgesteld beleid met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens op grond van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2009/L 119), bij het gebruik van computer en online registratie van de trainingen, Learning Management Systemen (LMS), e-learning, les en assessment applicaties met het bijbehorende cursisten identificatie systeem, indien van toepassing;

    • 7°. het vastgestelde examenreglement; en

  • b. na een positieve documentbeoordeling, zo nodig nadat de werking van het management- en kwaliteitssysteem van het trainingsinstituut op de locatie van het trainingsinstituut door de Inspectie Leefomgeving en Transport positief is beoordeeld.

Artikel 3.7.4 Aanvullende eisen
  • 1. Het management- en kwaliteitssysteem voldoet aan NEN-EN-ISO 9001 of een gelijkwaardig management- en kwaliteitssysteem voor wat betreft productontwikkeling en productkwaliteitszorg.

  • 2. De werking van het management- en kwaliteitssysteem van een trainingsinstituut als bedoeld in artikel 3.7.3, eerste lid, onder a, wordt beoordeeld door een onafhankelijke certificerende instelling.

  • 3. Het trainingsinstituut beschikt over een register van afgegeven bekwaamheidsbewijzen of trainingscertificaten.

  • 4. Het trainingsinstituut voldoet aan de eisen opgenomen in artikel 11 van richtlijn (EU) 2022/993.

  • 5. In afwijking van het vierde lid voldoet het trainingsinstituut in het geval van trainingen die niet voortkomen uit richtlijn (EU) 2022/993 aan de eisen vastgelegd in de toepasselijke verdragen en codes.

Artikel 3.7.5 Erkennen van een training
  • 1. Een erkend trainingsinstituut dient voor elke afzonderlijke training een aanvraag om erkenning in bij de minister.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de naam van de training;

    • b. het door het trainingsinstituut tijdens de training te gebruiken lesmateriaal;

    • c. een opgave van de voor de training te gebruiken apparatuur;

    • d. een lesplan, dat inzicht geeft in de inhoud en tijdsduur van de training en de te volgen examenprocedures of assessment procedure; en

    • e. het format van het bekwaamheidsbewijs of het trainingscertificaat dat wordt afgegeven door het trainingsinstituut.

  • 3. Een training wordt door de minister erkend indien:

    • a. ten behoeve van de documentbeoordeling ten minste de volgende onderdelen zijn overgelegd:

      • 1°. het lesplan;

      • 2°. het te gebruiken lesmateriaal;

      • 3°. de competentiecriteria van docenten en instructeurs; en

    • b. na een positieve documentbeoordeling de uitvoering van de training positief beoordeeld wordt, waarbij het bijwonen van een training of een onderdeel daarvan door een aangewezen ambtenaar onderdeel van de beoordeling kan zijn.

  • 3. Een training wordt erkend voor een periode van niet meer dan vijf jaar.

Artikel 3.7.6 Derden
  • 1. Een onderdeel van een training kan door een ander trainingsinstituut worden uitgevoerd indien dat instituut voor dat onderdeel erkend is door de minister.

  • 2. Indien een trainingsinstituut gebruik maakt van oefenobjecten op een locatie van derden en dit onderdeel geheel zelf verzorgt, blijkt dit uit de opgave van het lesmateriaal bedoeld in artikel 3.7.5, derde lid.

Artikel 3.7.7 Simulatoren

Indien een simulator deel uitmaakt van een training voldoet deze training/simulatie aan de eisen opgenomen in sectie A-I/12, deel A, van de STCW-code en aan de eisen die voortkomen uit de Leidraad Maritieme Simulator van de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Artikel 3.7.8 Reddingmiddelen en trainingsmiddelen
  • 1. Indien het gebruik van reddingmiddelen deel uitmaakt van een training voldoen de reddingsmiddelen aan de eisen opgenomen in de bij resolutie MSC.48(66) van de Algemene Vergadering van de IMO aangenomen Code inzake reddingsmiddelen (International Life-Saving Appliance Code, LSA-code);

  • 2. Certificering en beproeving van de gebruikte reddingmiddelen voldoen aan de eisen opgenomen in richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG van de Raad (PbEU 2014, L 257).

  • 3. Overige gebruikte trainingsmiddelen voldoen aan de vigerende wettelijke eisen en industriestandaarden.

Artikel 3.7.9 Het intrekken van de erkenning
  • 1. De minister kan de erkenning van een trainingsinstituut intrekken, indien:

    • a. de certificerende instelling, bedoeld in artikel 3.7.4, tweede lid, de certificering van het management- en kwaliteitsborgingssysteem heeft ingetrokken; of

    • b. er bij een tussentijdse controle dusdanige tekortkomingen zijn vastgesteld dat de kwaliteit van het trainingsinstituut niet langer is gegarandeerd.

  • 2. De minister kan de erkenning van een training intrekken, indien:

    • a. niet meer voldaan wordt aan de eisen gesteld aan het verlenen van de erkenning; of

    • b. bij een tussentijdse controle dusdanige tekortkomingen zijn vastgesteld dat de kwaliteit van de training niet langer is gegarandeerd.

Artikel 3.7.10 Administratieve bepaling

Bij beëindiging van een trainingsinstituut of trainingen verzorgd door een trainingsinstituut wordt het register, bedoeld in artikel 3.7.4, derde lid, overgedragen aan de minister, die dit register gedurende ten minste vijftig jaar bewaart.

Paragraaf 3.8 Bemanning zeilschepen minder dan 500 GT

Artikel 3.8.1 Afgifte en vernieuwen vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen op zeilschepen van minder dan 500 GT
  • 1. In afwijking van de artikelen 3.1.1 tot en met 3.1.4 van het besluit is op de afgifte en het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen op zeilschepen van minder dan 500 GT dit artikel van toepassing.

  • 2. Een vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen op zeilschepen van minder dan 500 GT wordt door de minister afgegeven indien de aanvrager met de daarvoor benodigde bekwaamheidsbewijzen en diensttijd aantoont ten minste te voldoen aan de desbetreffende minimumeisen in de artikelen 3.8.4 tot en met 3.8.8.

  • 3. Een bekwaamheidsbewijs voor de zeilvaart mag ten hoogste vier jaar voor de afgifte van het gevraagde vaarbevoegdheidsbewijs zijn afgegeven.

  • 4. Een vaarbevoegdheidsbewijs is geldig tot ten hoogste vijf jaar na de datum van afgifte.

  • 5. Een geldig vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop kan worden vernieuwd indien de houder heeft dienstgedaan in een naar het oordeel van de minister relevante functie waarvoor een vaarbevoegdheid is vereist en die door de houder op grond van de aan hem toegekende vaarbevoegdheden mocht worden vervuld of in een andere, bij regeling van de minister vastgestelde, daarmee vergelijkbare functie, gedurende ten minste:

    • a. diensttijd zeilschepen minder dan 500 GT van één seizoen in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing; of

    • b. diensttijd zeilschepen minder dan 500 GT van een half seizoen in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing.

Artikel 3.8.2 Vernieuwen vaarbevoegdheidsbewijs bij verstrijken geldigheid of onvoldoende diensttijd
  • 1. Een vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop waarvan de geldigheid niet langer dan vijf jaar is verstreken, wordt op aanvraag vernieuwd indien de houder:

    • a. een opleiding heeft gevolgd als bedoeld in de artikelen 3.4.22 of 3.4.23 en deze met succes heeft afgerond;

    • b. gedurende ten minste een diensttijd zeilschepen minder dan 500 GT van een half seizoen in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van de minister relevante functie boven de sterkte heeft dienstgedaan; of

    • c. gedurende ten minste een diensttijd zeilschepen minder dan 500 GT van een half seizoen in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van de minister relevante maar lagere functie heeft dienstgedaan dan waarvoor zijn ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs gold.

  • 2. De minister geeft op aanvraag een vaarbevoegdheidsbewijs af met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden voor de vervulling van een functie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

  • 3. Een vaarbevoegdheidsbewijs waarvan de geldigheid langer dan vijf jaar is verstreken, wordt op aanvraag vernieuwd indien de houder voorafgaand aan de aanvraag een opleiding heeft gevolgd als bedoeld in de artikelen 3.4.22 of 3.4.23 en deze met succes heeft afgerond.

Artikel 3.8.3 Verloren gegaan vaarbevoegdheidsbewijs
  • 1. Een vaarbevoegdheidsbewijs dat verloren is gegaan kan door de minister worden vervangen door een duplicaat, waarvan de einddatum overeenkomt met de einddatum op het originele document.

  • 2. Indien de aanvrager van een duplicaat aanspraak kan maken op vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs, wordt hem desgevraagd met inachtneming van het derde lid een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven.

Artikel 3.8.4 Bekwaamheidsbewijzen en diensttijd

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie kapitein zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT op reizen in de vaargebieden zeilvaart III en IV, is ten minste vereist:

  • a. het bekwaamheidsbewijs stuurman grote zeilvaart;

  • b. het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid;

  • c. het bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord;

  • d. het bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord;

  • e. het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT of het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen;

  • f. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie; en

  • g. een diensttijd zeilschepen minder dan 500 GT van twee seizoenen als wachtstuurman zeilvaart.

Artikel 3.8.5 Vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie kapitein zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT op reizen in vaargebied I
  • 1. Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie kapitein zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT op reizen in de vaargebieden zeilvaart I, II en IIIA, is ten minste vereist:

    • a. het bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart;

    • b. het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid;

    • c. het bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord;

    • d. het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT of het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen;

    • e. het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie; en

    • f. een diensttijd zeilschepen minder dan 500 GT van twee seizoenen als wachtstuurman zeilvaart aan boord van zeilschepen, waarbij ten hoogste één seizoen op binnenwater is behaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel f, volstaat een diensttijd van twee seizoenen als wachtstuurman zeilvaart aan boord van zeilschepen op binnenwater voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT op reizen in de vaargebieden zeilvaart I en II.

Artikel 3.8.6 Vaarbevoegdheidsbewijs als wachtstuurman zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT op reizen in de vaargebieden III en IV

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als wachtstuurman zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT op reizen in de vaargebieden zeilvaart III en IV, is ten minste vereist:

  • a. het bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart;

  • b. het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid;

  • c. het bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord;

  • d. het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT of het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen;

  • e. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie; en

  • f. de leeftijd van achttien jaar.

Artikel 3.8.7 Vaarbevoegdheidsbewijs als wachtstuurman zeilvaart

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als wachtstuurman zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT op reizen in de vaargebieden zeilvaart I, II en IIIA, is ten minste vereist:

  • a. het bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart;

  • b. het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid;

  • c. het bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord;

  • d. het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT of het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen;

  • e. het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie; en

  • f. de leeftijd van achttien jaar.

Artikel 3.8.8 Vaarbevoegdheidsbewijs als gezel zeilvaart

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als gezel zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT, is ten minste vereist:

  • a. een schriftelijke verklaring van de kapitein van een Nederlands zeilschip dat de aanvrager heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, bedoeld in sectie A-II/4 van de STCW-code;

  • b. het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid;

  • c. een diensttijd van 1 seizoen als aankomend gezel zeilvaart, die op een zeilschip in de zeevaart of de binnenvaart is behaald. In geval van de binnenvaart wordt minimaal 180 vaardagen, in de functie van deksman of hoger, geregistreerd in een dienstboekje als bedoeld in artikel 5.11 van de Binnenvaartregeling; en

  • d. de leeftijd van zestien jaar.

Artikel 3.8.9 Landelijk Examenbureau voor de Beroepszeilvaart
  • 1. Een bekwaamheidsbewijs stuurman grote zeilvaart of stuurman kleine zeilvaart wordt afgegeven door het Landelijke Examenbureau voor de Beroepszeilvaart.

  • 2. Het Landelijk Examenbureau, bedoeld in het eerste lid, heeft rechtspersoonlijkheid.

  • 3. Aan het Landelijk Examenbureau zijn een Examencommissie, een College van Gecommitteerden en een College van Toezicht verbonden.

  • 4. De Examencommissie bestaat uit deskundigen uit het vakgebied en is belast met het opstellen van examens en de uitvoering daarvan.

  • 5. Het College van Gecommitteerden bestaat ten minste uit één vertegenwoordiger van de bedrijfstak, een vertegenwoordiger van de werknemers in de bedrijfstak, een vertegenwoordiger van de bekwaamheidsbewijshouders en een vertegenwoordiger van het onderwijs voor de beroepszeilvaart.

  • 6. Het College van Gecommitteerden kan worden aangevuld met deskundigen uit de Handelsvaart of de Koninklijke Marine.

  • 7. Het College van Gecommitteerden heeft tot taak:

    • a. het opzetten en bewaken van beroepsprofielen;

    • b. het vaststellen van de eindtermen documenten;

    • c. het goedkeuren van het door het bestuur van het Examenbureau opgestelde examenreglement; en

    • d. het bewaken van het kwaliteitsniveau van de schriftelijke en mondelinge examens.

  • 8. Het College van Toezicht is ten minste samengesteld uit één vertegenwoordiger van de bedrijfstak, een vertegenwoordiger van het onderwijs voor de beroepszeilvaart en een onafhankelijke jurist. Het College kiest uit zijn midden een voorzitter.

  • 9. Het Landelijk Examenbureau zendt jaarlijks aan de minister een rapportage van kwaliteitscontroles van het gehanteerde management- en kwaliteitssysteem, alsmede een afschrift van het rapport betreffende het functioneren ervan opgemaakt door een van het Landelijk Examenbureau onafhankelijke instantie of certificerende instelling.

  • 10. De rapportages, bedoeld in het negende lid, bevatten ten minste de geconstateerde tekortkomingen en de daaruit voortvloeiende acties voor verbetering.

  • 11. De bevoegdheid van het Landelijke Examenbureau tot het afgeven van de bekwaamheidsbewijzen, bedoeld in het eerste lid, kan worden ingetrokken, indien naar de mening van de minister uit de kwaliteitscontrole blijkt dat er ernstige tekortkomingen zijn geconstateerd, dan wel dat onvoldoende uitvoering wordt gegeven aan het implementeren van acties ter verbetering, waardoor de kwaliteit van de examinering onvoldoende is gewaarborgd.

Paragraaf 3.9 Beroepsvereisten Caribisch-Nederlandse schepen

Artikel 3.9.1 Bemanningscertificaat internationaal varend Caribisch-Nederlands schip
  • 1. De artikelen 4, 8, 9, 20, eerste en tweede lid, 68 en 69 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op een Caribisch-Nederlands schip dat verder vaart dan de gebiedsbegrenzingen, bedoeld in artikel 41b, tweede lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen, doch binnen de Caribische handelszone.

  • 2. Het bemanningscertificaat, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet, wordt opgenomen in het SCV-veiligheidscertificaat, bedoeld in de artikelen 5d of 5e van de Regeling veiligheid zeeschepen.

Artikel 3.9.2 Bemanning internationaal varend Caribisch-Nederlands schip
  • 1. De kapitein, diens plaatsvervanger of de werktuigkundige van een Caribisch-Nederlands schip is, voor zover dat vereist is op grond van het bemanningscertificaat, bedoeld in artikel 3.9.1, in het bezit van:

    • a. een geldig certificaat voor de op het bemanningscertificaat genoemde functie, afgegeven volgens hoofdstuk 10, deel A, onderdelen 1 en 2, van de SCV-code;

    • b. een bekwaamheidsbewijs basisveiligheid;

    • c. een geldige geneeskundige verklaring zeevaart of een gelijkwaardige verklaring afgegeven door een andere verdragspartij bij de SCV-code; en

    • d. een basiscertificaat marifonie, een beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie of een algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie als bedoeld in artikel 12 van de Examenregeling frequentiegebruik 2008.

  • 2. Overige op het bemanningscertificaat genoemde bemanningsleden:

    • 1°. hebben de leeftijd van 16 jaar bereikt;

    • 2°. zijn in het bezit van het bekwaamheidsbewijs basisveiligheid; en

    • 3°. zijn in het bezit van een geldige geneeskundige verklaring zeevaart of een gelijkwaardige verklaring afgegeven door een andere partij bij de SCV-code.

  • 3. Een geldig bemanningscertificaat, afgegeven door een andere verdragspartij bij de SCV-code volgens hoofdstuk 10, deel A, artikelen 1 en 2, van de SCV-code, onderdeel a, wordt door de minister vernieuwd indien de aanvrager:

    • a. met een door de scheepsbeheerder ondertekende verklaring als bedoeld in hoofdstuk 10, deel A, artikel 13.1, van de SCV-code heeft aangetoond gedurende drie jaar voorafgaand aan de vernieuwing ten minste 45 dagen te hebben dienstgedaan in een functie waarvoor het te vernieuwen certificaat is vereist, of met goed gevolg een door de minister erkende training heeft afgerond voor de op het bemanningscertificaat genoemde functie die ten minste voldoet aan bijlage 11, paragraaf 1 of 2, van de SCV-code; en

    • b. in het bezit is van een geldige geneeskundige verklaring zeevaart of een gelijkwaardige verklaring afgegeven door een andere verdragspartij bij de SCV-code.

  • 4. Een door de minister afgegeven certificaat dat verloren is gegaan kan worden vervangen door een duplicaat certificaat, waarvan de einddatum overeenkomt met de einddatum op het originele document.

  • 5. Een certificaat of verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt door de houder op verzoek getoond aan een ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving of Transport, alsmede aan de personen aangewezen in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES.

Artikel 3.9.3 Regels aangaande de medische geschiktheid

De artikelen 31 tot en met 34 van de wet en paragraaf 3.6 van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de verkrijging van een geldige geneeskundige verklaring zeevaart als bedoeld in artikel 3.9.2.

Artikel 3.9.4 Kapitein lokaal varend Caribisch-Nederlands schip
  • 1. De kapitein van een Caribisch-Nederlands schip is in het bezit van een geldig certificaat Boatmaster Grade 3 als bedoeld in artikel 5, deel A, van hoofdstuk 10, van de SCV-code of een ten minste gelijkwaardig certificaat afgegeven door een andere partij bij de SCV-code, indien de schipper:

    • a. tegen vergoeding vracht of passagiers vervoert of tegen vergoeding gelegenheid biedt tot uitoefening van sport of vrijetijdsbesteding; en

    • b. met diens schip op een afstand niet verder dan de gebiedsbegrenzingen, bedoeld in artikel 41b, tweede lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen, vaart.

  • 2. Een certificaat Boatmaster Grade 3 als bedoeld in het eerste lid, aanhef wordt door de minister afgegeven indien de aanvrager:

    • a. achttien jaar of ouder is;

    • b. met goed gevolg een door de minister erkende training heeft afgerond die ten minste voldoet aan de eisen voor Grade 3, bijlage 11, paragraaf 1, van de SCV-code; en

    • c. in het bezit is van geldige geneeskundige verklaring zeevaart, een gelijkwaardige verklaring afgegeven door een andere partij bij de SCV-code of een geldige door een arts ingevulde verklaring medische geschiktheid lokaal varende Caribisch-Nederlandse schepen, waaruit blijkt dat de keurling medisch geschikt is voor de functie kapitein lokaal varende Caribisch-Nederlandse schepen; en

    • d. een basiscertificaat marifonie, een beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie of een algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie als bedoeld in artikel 12 van de Examenregeling frequentiegebruik 2008.

  • 3. Een certificaat Boatmaster Grade 3 als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheid van ten hoogste drie jaar.

  • 4. Een certificaat Boatmaster Grade 3 als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister vernieuwd indien de aanvrager:

    • a. met een door de scheepsbeheerder ondertekenende verklaring als bedoeld in hoofdstuk 10, deel A, artikel 13.1, van de SCV-code heeft aangetoond dat gedurende drie jaar voorafgaand aan de vernieuwing ten minste vijfenveertig dagen is dienstgedaan in een functie waarvoor het certificaat Boatmaster Grade 3 is vereist, of dat met goed gevolg een door de minister erkende training heeft afgerond die ten minste voldoet aan de eisen voor Grade 3, bijlage 11, paragraaf 1, van de SCV-code; en

    • b. in het bezit is van een geldige geneeskundige verklaring zeevaart of een geldige door een arts ingevulde verklaring medische geschiktheid lokaal varende Caribisch-Nederlandse schepen, waaruit blijkt dat de keurling medisch geschikt is voor de functie kapitein lokaal varende Caribisch-Nederlandse schepen.

  • 5. Een certificaat dat verloren is gegaan kan door de minister worden vervangen door een duplicaat certificaat, waarvan de einddatum overeenkomt met de einddatum op het originele document.

  • 6. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid wordt door de houder op verzoek getoond aan een ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving of Transport alsmede aan de personen aangewezen in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES.

Artikel 3.9.5 Beoordeling door keuringsarts
  • 1. Indien ten minste één van de vragen van de verklaring medische geschiktheid lokaal varende Caribisch-Nederlandse schepen als bedoeld in artikel 3.9.4, tweede lid, onderdeel c, met ‘ja’ is beantwoord, is de aanvrager in eerste aanleg niet medisch geschikt.

  • 2. Een aanvrager die in eerste aanleg niet medisch geschikt is kan verzoeken om een herbeoordeling bij een keuringsarts, waarna de aanvrager bij een positieve beoordeling een geneeskundige verklaring zeevaart verstrekt krijgt.

  • 3. Een geldige door een arts ingevulde verklaring medische geschiktheid lokaal varende Caribisch-Nederlandse schepen als bedoeld in artikel 3.9.4, tweede lid, onderdeel c, heeft een geldigheid van ten hoogste drie jaar.

Artikel 3.9.6 Model SCV-certificaten

Het model van de certificaten, bedoeld in de artikelen 3.9.2 en 3.9.4, is opgenomen in bijlage 10 van de SCV-code.

Artikel 3.9.7 Model Verklaring medische geschiktheid lokaal varende Caribisch-Nederlandse zeeschepen

Het model van de verklaring medische geschiktheid lokaal varende Caribisch-Nederlandse schepen, bedoeld in artikel 3.9.4, tweede lid, onderdeel c, is opgenomen in bijlage 15.

Artikel 3.9.8 Buitenlandse certificaten

Een geldig certificaat dat op grond van hoofdstuk 10 van de SCV-code is afgegeven door een andere verdragspartij bij de SCV-code dat ten minste gelijkwaardig is met een certificaat als bedoeld in de artikelen 3.9.2 en 3.9.4 wordt daaraan gelijkgesteld.

HOOFDSTUK 4. WERK- EN LEEFOMSTANDIGHEDEN

Paragraaf 4.1 Huisvesting en voorzieningen ten behoeve van zeevarenden aan boord van een zeeschip met een kiellegdatum van op of na 20 augustus 2013, niet zijnde een vissersvaartuig

Artikel 4.1.1 Reikwijdtebepaling
  • 1. Tenzij in een voorschrift van deze paragraaf uitdrukkelijk is bepaald dat dat voorschrift wel van toepassing is op een in onderdeel a of c bedoeld zeeschip, is deze paragraaf niet van toepassing op:

    • a. een zeeschip waarvan de kiel is gelegd of de bouw in een overeenkomstige fase van ontwikkeling was voor 20 augustus 2013, niet zijnde een vissersvaartuig;

    • b. een vissersvaartuig; en

    • c. een zeeschip dat ontworpen is om traditionele vaardigheden en zeemanschap aan te moedigen en te bevorderen en dat als levend cultuurmonument volgens de traditionele beginselen van zeemanschap en techniek wordt bestuurd.

  • 2. De artikelen 4.1.4 tot en met 4.1.8 zijn niet van toepassing op een zeeschip van minder dan 500 GT waarop de zeevarenden ten hoogste 13 uur per etmaal en ten hoogste 84 uur in elke periode van 7 dagen aan boord verblijven, indien:

    • a. per zeevarende een zitplaats in een dagverblijf beschikbaar is; en

    • b. per 6 zeevarenden of minder een toiletruimte, een wastafel en een bad of douche beschikbaar is.

Artikel 4.1.2 Verblijven voor zeevarenden
  • 1. De verblijven voldoen aan de in de onderstaande tabel opgenomen onderdelen van normen van het MLC-verdrag:

    stahoogte

    norm A3.1, zesde lid, onderdeel a, eerste volzin

    isolatie

    norm A3.1, zesde lid, onderdeel b

    te gebruiken materialen

    norm A3.1, zesde lid, onderdeel f

    verlichting en waterafvoer

    norm A3.1, zesde lid, onderdeel g

    airconditioning

    norm A3.1, zevende lid, onderdeel b

    verwarmingssysteem

    norm A3.1, zevende lid, onderdeel d

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verwarmingssysteem en de airconditioning kunnen in alle verblijven permanent een temperatuur van 20 graden Celsius onderhouden.

  • 3. De verblijven voldoen voorts aan de normering van de in de onderstaande tabel opgenomen leidraden dan wel onderdelen van leidraden van het MLC-verdrag:

    ontwerp en bouw

    leidraad B3.1.1

    ventilatie

    leidraad B3.1.2

    verwarming en radiatoren

    leidraad B3.1.3, tweede en derde lid

    verlichting

    leidraad B3.1.4, eerste lid

    situering van verblijven ter voorkoming van lawaai en trillingen

    leidraad B3.1.12, eerste lid

    geluidsisolatie

    leidraad B3.1.12, tweede en derde lid

    voorkomen van extreme trillingen

    leidraad B3.1.12, vijfde lid

  • 4. Voor de elektrische verlichting van de verblijven gelden de in de onderstaande tabel opgenomen normen:

    Soort verblijf

    Lux

    dagverblijven en ruimten voor recreatieve voorzieningen

    300

    gangen en trappenhuizen, slaapverblijven

    150

    brug, kantoren, kombuis,

    500

    ziekenverblijf

    540

    sanitaire ruimten

    325

Artikel 4.1.3 Ontheffingen verblijven
  • 1. De minister kan, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van norm A3.1, zesde lid, onderdeel a, eerste volzin, van het MLC-verdrag indien de verminderde hoogte van de desbetreffende verblijven redelijk is, en niet tot ongemak voor de zeevarenden leidt.

  • 2. Er wordt geen ontheffing verleend voor een hoogte van de verblijven van minder dan 1.930 mm.

  • 3. Voor een zeeschip van minder dan 200 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden en met inachtneming van de grootte van het zeeschip en het aantal opvarenden aan boord, ontheffing verlenen van norm A3.1, zevende lid, onderdeel b, van het MLC-verdrag ten aanzien van airconditioning.

Artikel 4.1.4 Slaapverblijven
  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.1.2 en 4.1.3 voldoen de slaapverblijven aan de in de onderstaande tabel opgenomen onderdelen van normen van het MLC-verdrag:

    ligging op het zeeschip, niet zijnde een passagiersschip

    norm A3.1, zesde lid, onderdeel c

    afscheiding van andere ruimten

    norm A3.1, zesde lid, onderdeel e

    ventilatie

    norm A3.1, zevende lid, onderdeel a

    verlichting

    norm A3.1, achtste lid

    individueel slaapverblijf voor elke zeevarende op andere zeeschepen dan passagiersschepen

    norm A3.1, negende lid, onderdeel a, eerste zinsnede

    afzonderlijke slaapverblijven voor mannen en vrouwen

    norm A3.1, negende lid, onderdeel b

    afmetingen en uitrusting

    norm A3.1, negende lid, onderdeel c

    eigen slaapplaats voor elke zeevarende

    norm A3.1, negende lid, onderdeel d

    minimumafmetingen van een slaapplaats

    norm A3.1, negende lid, onderdeel e

    vloeroppervlak van slaapverblijven voor één zeevarende

    norm A3.1, negende lid, onderdeel f

    vloeroppervlak en aantal zeevarenden per slaapverblijf op zeeschip van minder dan 3.000 GT, anders dan een passagiersschip of een zeeschip voor bijzondere doeleinden

    norm A3.1, negende lid, onderdeel h

    vloeroppervlak van slaapverblijven op een passagiersschip of een zeeschip voor bijzondere doeleinden

    norm A3.1, negende lid, onderdeel i

    vloeroppervlak van slaapverblijven voor meer dan 4 zeevarenden op een zeeschip voor bijzondere doeleinden

    norm A3.1, negende lid, onderdeel j

    vloeroppervlak van slaapverblijven voor zeevarenden die taken als officier verrichten

    norm A3.1, negende lid, onderdeel k, of norm A3.1, negende lid, onderdeel l, voor een passagiersschip of een zeeschip voor bijzondere doeleinden

    aan het slaapverblijf grenzende aanvullende ruimte voor de kapitein, de hoofdwerktuigkundige en de eerste stuurman

    norm A3.1, negende lid, onderdeel m, eerste zinsnede

    meubilair

    norm A3.1, negende lid, onderdelen n en o

  • 2. In aanvulling op norm A3.1, negende lid, onderdeel e, van het MLC-verdrag bedraagt de binnenwerks gemeten lengte van een slaapplaats ten minste 2.000 mm.

  • 3. Slaapverblijven zijn achter het aanvaringsschot gelegen.

  • 4. Slaapverblijven voldoen voorts aan de normering van de in de onderstaande tabel opgenomen leidraden dan wel onderdelen van leidraden van het MLC-verdrag:

    elektrische leeslamp

    leidraad B3.1.4, tweede lid

    comfort van slaapplaatsen

    leidraad B3.1.5, eerste lid

    uitrusting met een badkamer, inclusief toilet

    leidraad B3.1.5, tweede lid

    scheiding van wachthoudende en overdag werkende zeevarenden

    leidraad B3.1.5, derde lid

    het maximale aantal onderofficieren per slaapverblijf

    leidraad B3.1.5, vierde lid

    een aan het slaapverblijf grenzende aanvullende ruimte

    leidraad B3.1.5, vijfde lid

    de ruimte voor diverse voorzieningen die mede begrepen zijn in de maten van het vloeroppervlak

    leidraad B3.1.5, zesde lid

    slaapplaatsen boven elkaar

    leidraad B3.1.5, zevende lid, achtste en twaalfde lid

    materiaal van bedstel, zijwanden en meubels

    leidraad B3.1.5, negende lid, tiende lid en dertiende lid

    matrassen

    leidraad B3.1.5, elfde lid

    gordijnen of vergelijkbare voorzieningen

    leidraad B3.1.5, veertiende lid

    overige voorzieningen slaapverblijven

    leidraad B3.1.5, vijftiende lid, en B3.1.10

Artikel 4.1.5 Wezenlijk gelijkwaardige bepalingen voor slaapverblijven op commerciële jachten
  • 1. In afwijking van artikel 4.1.4, eerste lid, zijn voor een commercieel jacht als wezenlijk gelijkwaardige bepalingen als bedoeld in artikel VI, derde lid, van het MLC-verdrag de in de onderstaande tabel opgenomen normen ten aanzien van de minimale vloeroppervlakte voor slaapverblijven, tezamen met het tweede en derde lid, van toepassing:

    Grootte commercieel jacht

    Type slaapverblijf

    Minimale vloeroppervlakte

    tot 500 GT

    eenpersoonsslaapverblijf zonder eigen sanitaire voorzieningen

    3,6 vierkante meter

    eenpersoonsslaapverblijf met eigen sanitaire voorzieningen

    4,5 vierkante meter

    tweepersoonsslaapverblijf met eigen sanitaire voorzieningen

    6,2 vierkante meter

    ≥500 GT tot 1.250 GT

    eenpersoonsslaapverblijf voor officieren met eigen sanitaire voorzieningen

    van 4,5 vierkante meter bij 500 GT plus 0,004 vierkante meter per GT boven de 500 GT, afgerond op decimalen

    ≥500 GT tot 1.150 GT

    tweepersoonsslaapverblijf voor officieren met eigen sanitaire voorzieningen

    6,2 vierkante meter bij 500 GT plus 0,1.354 vierkante meter per GT boven de 500 GT, afgerond op decimalen

  • 2. Tot de wezenlijk gelijkwaardige bepalingen, bedoeld in het eerste lid, behoort het vereiste dat een commercieel jacht de volgende voorzieningen biedt:

    • a. een dagverblijf dat per zeevarende ten minste 1,5 vierkante meter zitplaats biedt;

    • b. een ruimte aan dek die toegankelijk is voor de zeevarenden die geen dienst hebben en per zeevarende ten minste 1,5 vierkante meter zitplaats biedt; en

    • c. een aanvullende ruimte die per officier ten minste 1,5 vierkante meter zitplaats biedt en, voor zover deze ruimte is gesitueerd op de brug, alleen wordt gebruikt als het zeeschip niet varende is.

  • 3. Voor zover het vloeroppervlak van slaapverblijven voor officieren ingevolge het eerste lid minder dan 7,5 vierkante meter bedraagt, zijn in deze verblijven een tv en een dvd-speler of gelijkwaardige apparatuur beschikbaar.

Artikel 4.1.6 Wezenlijk gelijkwaardige bepalingen voor slaapverblijven op een zeeschip van minder dan 500 GT
  • 1. In afwijking van artikel 4.1.4, eerste lid, kunnen, met het oog op de functionaliteit, de stabiliteit of anderszins de veiligheid van een zeeschip van minder dan 500 GT, als wezenlijk gelijkwaardige bepaling als bedoeld in artikel VI, derde lid, van het MLC-verdrag slaapverblijven onder de referentielastlijn worden geplaatst, mits tevens wordt voldaan aan het tweede lid.

  • 2. Slaapverblijven als bedoeld in het eerste lid voldoen aan de volgende eisen:

    • a. de bovenzijde van de vloer ligt niet meer dan twee meter onder de referentielastlijn;

    • b. voor de stahoogte wordt geen ontheffing als bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, verleend;

    • c. in het slaapverblijf wordt continue klimaatbeheersing toegepast die adequaat condensvorming en vocht gerelateerde geuren bestrijdt;

    • d. vanuit het slaapverblijf zijn ten minste twee adequate vluchtwegen aanwezig;

    • e. in het waterdichte compartiment van het slaapverblijf is een bilge-alarm aanwezig;

    • f. de lichtsterkte van de verlichting is variabel instelbaar om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren; en

    • g. er worden materialen en kleuren voor wand- en vloerbedekking toegepast gericht op ruimtebeleving.

Artikel 4.1.7 Wezenlijk gelijkwaardige bepaling voor slaapverblijven op een passagierschip of een zeeschip voor bijzondere doeleinden
  • 1. Op een passagiersschip of een zeeschip voor bijzondere doeleinden is het overeenkomstig norm A3.1, zesde lid, onderdeel d, van het MLC-verdrag toegestaan slaapverblijven onder de referentielastlijn te plaatsen.

  • 2. In afwijking van norm A3.1, zesde lid, onderdeel d, van het MLC-verdrag kunnen als wezenlijk gelijkwaardige bepaling als bedoeld in artikel VI, derde lid, van het MLC-verdrag slaapverblijven onder werkgangen worden geplaatst, indien deze slaapverblijven zodanig zijn geïsoleerd dat wordt voldaan aan de normen voor geluidsisolatie tussen slaapverblijven en dagverblijven van de bij resolutie A.468(12) door de Algemene Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen Code over geluidsniveaus op zeeschepen. Voor een zeeschip van meer dan 1.600 GT en indien het betreffende zeeschip is gebouwd op of na 1 juli 2014 is resolutie MSC.337 (91) van de Internationale Maritieme Organisatie over geluidsniveaus op zeeschepen van toepassing.

  • 3. Slaapverblijven als bedoeld in het eerste en tweede lid voldoen aan de volgende eisen:

    • a. in het slaapverblijf wordt continue klimaatbeheersing toegepast die adequaat condensvorming en vocht gerelateerde geuren bestrijdt; en

    • b. de lichtsterkte van de verlichting is variabel instelbaar om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren.

Artikel 4.1.8 Ontheffingen en afwijkende voorschriften slaapverblijven
  • 1. De minister kan ontheffing verlenen van norm A3.1, zesde lid, onderdeel c, van het MLC-verdrag voor het plaatsen van slaapverblijven voor midscheeps, indien de grootte, het type of de beoogde dienst van het zeeschip een andere ligging praktisch onmogelijk maakt.

  • 2. Voor een zeeschip voor bijzondere doeleinden kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van norm A3.1, zesde lid, onderdeel d, van het MLC-verdrag voor het plaatsen van slaapverblijven zonder daglicht boven de lastlijn, indien de grootte, het type of de beoogde dienst van het zeeschip een andere ligging praktisch onmogelijk maakt en de lichtsterkte van de verlichting in de slaapverblijven variabel instelbaar is om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren.

  • 3. In afwijking van artikel 4.1.4, eerste lid, en in overeenstemming met norm A3.1, achtste lid, van het MLC-verdrag zijn op een passagiersschip slaapverblijven toegestaan waar geen daglicht kan toetreden indien:

    • a. de lichtsterkte van de verlichting variabel instelbaar is om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren; en

    • b. materialen en kleuren voor wand- en vloerbedekking worden toegepast die zijn gericht op ruimtebeleving.

  • 4. Voor een zeeschip van minder dan 3.000 GT, niet zijnde een passagiersschip of een zeeschip voor bijzondere doeleinden, kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties vanscheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van norm A3.1, negende lid, onderdeel a, van het MLC-verdrag dat voor elke zeevarende een individueel slaapverblijf beschikbaar moet zijn.

  • 5. Voor een zeeschip van minder dan 3.000 GT, een passagiersschip of voor een zeeschip voor bijzondere doeleinden kan de minister in overeenstemming met norm A3.1, negende lid, onderdeel g, van het MLC-verdrag ontheffing verlenen van norm A3.1, negende lid, onderdeel f, van het MLC-verdrag met betrekking tot het minimale vloeroppervlak van individuele slaapverblijven, indien daarmee kan worden voorzien in individuele slaapverblijven. Deze individuele slaapverblijven zijn nooit kleiner dan 3,75 vierkante meter.

  • 6. Voor een zeeschip van minder dan 3.000 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van norm A3.1, negende lid, onderdeel m, van het MLC-verdrag met betrekking tot aan slaapverblijven grenzende individuele verblijven.

  • 7. Voor een zeeschip van minder dan 200 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden en met inachtneming van de grootte van het zeeschip en het aantal opvarenden aan boord, ontheffing verlenen van norm A.3.1, negende lid, onderdelen f en h tot en met l, van het MLC-verdrag met betrekking tot het minimale vloeroppervlak, met dien verstande dat de vloeroppervlakte van individuele slaapverblijven ten minste 3 vierkante meter is, de vloeroppervlakte van slaapverblijven voor meer dan één persoon ten minste 2 vierkante meter per persoon is, en de vloeroppervlakte van slaapverblijven voor officieren ten minste 4 vierkante meter.

  • 8. De minister kan ontheffing verlenen van de normering van:

    • a. leidraad B3.1.5, tweede lid, van het MLC-verdrag dat slaapverblijven eigen sanitaire voorzieningen hebben;

    • b. leidraad B3.1.5, derde lid, van het MLC-verdrag dat slaapverblijven zodanig zijn ingericht dat de wachten afgescheiden zijn en overdag werkende zeevarenden zijn gescheiden van ’s nachts werkende zeevarenden.

Artikel 4.1.9 Dagverblijven
  • 1. Onverminderd de artikelen 4.1.2 en 4.1.3 voldoen de dagverblijven aan de in de onderstaande tabel opgenomen onderdelen van normen van het MLC-verdrag:

    ventilatie

    norm A3.1, zevende lid, onderdeel a

    verlichting

    norm A3.1, achtste lid

    plaatsing, grootte en uitrusting dagverblijven

    norm A3.1, tiende lid

  • 2. Dagverblijven voldoen voorts aan de normering van de in de onderstaande tabel opgenomen onderdelen van leidraden van het MLC-verdrag:

    vloeroppervlak van dagverblijven

    leidraad B3.1.6, derde lid

    meubilair in dagverblijven

    leidraad B3.1.6, vierde lid

    voorzieningen in dagverblijven

    leidraad B3.1.6, vijfde lid

    pantry’s

    leidraad B3.1.6, zesde lid

    materiaal van het meubilair

    leidraad B3.1.6, zevende lid

  • 3. Aan boord van een zeeschip van meer dan 400 GT en minder dan 1.000 GT zijn afzonderlijke dagverblijven voor:

    • a. de kapitein en de officieren; en

    • b. de overige zeevarenden.

  • 4. Aan boord van een zeeschip van 1.000 GT of meer zijn afzonderlijke dagverblijven voor:

    • a. de kapitein en de officieren;

    • b. de onderofficieren; en

    • c. de overige zeevarenden.

  • 5. Onverminderd het derde en vierde lid is er een afzonderlijk dagverblijf voor zeevarenden die niet een functie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet uitoefenen.

Artikel 4.1.10 Ontheffingen en afwijkende voorschriften dagverblijven
  • 1. In afwijking van artikel 4.1.9, eerste lid, en in overeenstemming met norm A3.1, achtste lid, van het MLC-verdrag zijn op een passagiersschip dagverblijven toegestaan waar geen daglicht kan toetreden indien:

    • a. de lichtsterkte van de verlichting variabel instelbaar is om het gebrek aan daglicht naar behoefte van de zeevarende te kunnen compenseren; en

    • b. materialen en kleuren voor wand- en vloerbedekking worden toegepast gericht op ruimtebeleving.

  • 2. De minister kan, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden en rekening houdend met de in leidraad B3.1.6, eerste lid, van het MLC-verdrag genoemde factoren, ontheffing verlenen van artikel 4.1.9, derde tot en met vijfde lid, ten aanzien van de aanwezigheid van afzonderlijke dagverblijven.

  • 3. Voor een zeeschip van minder dan 3.000 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van norm A3.1, tiende lid, onderdeel a, van het MLC-verdrag ten aanzien van de plaatsing van dagverblijven.

Artikel 4.1.11 Sanitaire voorzieningen
  • 1. Onverminderd artikelen 4.1.2 en 4.1.3 voldoen de sanitaire voorzieningen aan de in de onderstaande tabel opgenomen onderdelen van normen van het MLC-verdrag:

    ventilatie

    norm A3.1, zevende lid, onderdeel c

    toegankelijkheid, hygiëne en comfort

    norm A3.1 elfde lid, onderdelen a tot en met c

    wastafels in slaapverblijven

    norm A3.1, elfde lid, onderdeel d

    warm en koud stromend water

    norm A3.1, elfde lid, onderdeel f

  • 2. Sanitaire voorzieningen voldoen voorts aan de normering van de in de onderstaande tabel genoemde onderdelen van leidraden van het MLC-verdrag:

    wastafels en baden

    leidraad B3.1.7, eerste lid

    toiletten

    leidraad B3.1.7, tweede lid

    inrichting van sanitaire ruimten bestemd voor meer dan één persoon

    leidraad B3.1.7, derde lid

Artikel 4.1.12 Ontheffingen en afwijkende voorschriften sanitaire voorzieningen
  • 1. Voor een zeeschip van minder dan 3.000 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van norm A3.1, elfde lid, onderdeel b, van het MLC-verdrag ten aanzien van de toegankelijkheid van sanitaire ruimten vanaf de navigatiebrug, de machinekamer of het controlecentrum van de machinekamer.

  • 2. Voor een passagiersschip dat doorgaans geen reizen maakt van langer dan vier uur kan, in afwijking van artikel 4.1.11, eerste lid, en in overeenstemming met norm A3.1, elfde lid, onderdeel e, van het MLC-verdrag, het aantal sanitaire voorzieningen worden beperkt tot een toilet, een wasbak en een badkuip of douche per tien zeevarenden indien aan de wal aanvullende sanitaire voorzieningen aanwezig zijn en de sanitaire voorzieningen aan de wal en aan boord tezamen voldoen aan norm A3.1, elfde lid, onderdeel c, van het MLC-verdrag.

  • 3. Op zeeschip van minder dan 200 GT is norm A3.1, elfde lid, onderdeel d, van het MLC-verdrag ten aanzien van wastafels in slaapverblijven, niet van toepassing.

Artikel 4.1.13 Ziekenverblijven
  • 1. Op een zeeschip met een bemanning van 15 of meer zeevarenden aan boord dat reizen van meer dan drie dagen maakt, is een afzonderlijk ziekenverblijf aanwezig dat voldoet aan norm A3.1, twaalfde lid, van het MLC-verdrag.

  • 2. Een ziekenverblijf voldoet aan de normering die is genoemde in leidraad B3.1.8, eerste, tweede en vierde lid, van het MLC-verdrag ten aanzien van ontwerp en inrichting, met dien verstande dat sanitaire voorzieningen die deel uitmaken van het ziekenverblijf en uitsluitend vanuit dat verblijf toegankelijk zijn met een deur kunnen worden afgesloten.

  • 3. Het aantal bedden in een ziekenverblijf bedraagt:

    • a. op een zeeschip waar het aantal zeevarenden dat verblijft in slaapverblijven voor meer dan één persoon, minder is dan 30: één bed;

    • b. op een zeeschip waar het aantal zeevarenden dat verblijft in slaapverblijven voor meer dan één persoon, 30 of meer is: twee bedden die niet boven elkaar gelegen zijn.

  • 4. Op een passagiersschip is bij voorkeur een apart ziekenverblijf voor passagiers aanwezig. Indien er geen apart ziekenverblijf voor passagiers is, worden de passagiers voor de toepassing van het derde lid meegeteld als zeevarenden.

  • 5. Op een zeeschip dat een internationale reis van meer dan drie dagen maakt met een bemanning en overig personeel van honderd personen of meer die, in welke hoedanigheid ook, aan boord ten behoeve van het zeeschip in dienst of tewerkgesteld zijn, inclusief stagiairs en leerlingen alsmede personen die werkzaam zijn als loods, is een verblijf ingericht als apotheek en verbandkamer dat grenst aan het ziekenverblijf en dat kan worden afgesloten.

  • 6. Op een zeeschip waar, gelet op het eerste lid, geen ziekenverblijf aanwezig is, is een eenpersoons slaapverblijf beschikbaar dat als ziekenkooi kan worden ingericht. Op een zeeschip met minder dan zes zeevarenden, kan worden volstaan met een als ziekenkooi ingerichte slaapplaats in een slaapverblijf. Dit slaapverblijf is gemakkelijk toegankelijk.

  • 7. Ziekenverblijven worden uitsluitend gebruikt voor medische doeleinden.

Artikel 4.1.14 Recreatieve voorzieningen
  • 1. Aan boord zijn in overeenstemming met norm A3.1, zeventiende lid, van het MLC-verdrag recreatieve voorzieningen die voldoen aan de normering van de in de onderstaande tabel opgenomen onderdelen van leidraden van het MLC-verdrag:

    boekenkast en meubilair voor lezen, schrijven en gezelschapsspellen

    leidraad B3.1.11, tweede lid

    televisie en radio

    leidraad B3.1.11, vierde lid, onderdeel b

    vertoning van films

    leidraad B3.1.11, vierde lid, onderdeel c

    bibliotheek

    leidraad B3.1.11, vierde lid, onderdeel f

    elektronische apparatuur

    leidraad B3.1.11, vierde lid, onderdeel h

    telefoon-, e-mail- en internetverbinding

    leidraad B3.1.11, vierde lid, onderdeel j, en achtste lid

  • 2. Aan boord van een zeeschip van 8.000 GT of meer zijn voorts recreatieve voorzieningen aanwezig die voldoen aan de normering van de in de onderstaande tabel opgenomen onderdelen van leidraden van het MLC-verdrag:

    sportvoorzieningen

    leidraad B3.1.11, vierde lid, onderdeel d

    zwembad

    leidraad B3.1.11, vierde lid, onderdeel e

    faciliteiten voor creatieve bezigheden

    leidraad B3.1.11, vierde lid, onderdeel g

    bar

    leidraad B3.1.11, vierde lid, onderdeel i

  • 3. Op een zeeschip van 500 GT of meer is voor de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, ten minste één afzonderlijk verblijf beschikbaar.

  • 4. Op zeeschip van kleiner dan 500 GT kunnen in plaats van een afzonderlijk recreatieverblijf de dagverblijven zodanig worden ingericht en uitgerust, dat zij als ontspanningsruimte dienst kunnen doen.

  • 5. Op zeeschip van 8.000 GT of meer zijn voor de voorzieningen, bedoeld in het eerste en tweede lid, naast een afzonderlijke ruimte voor het zwembad, ten minste twee verblijven aanwezig waarin voldoende ruimte is voor het tegelijkertijd uitoefenen van verschillende recreatieve bezigheden.

Artikel 4.1.15 Ontheffing zwembad

De minister kan, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van artikel 4.1.14, tweede lid, ten aanzien van de aanwezigheid van een zwembad, indien dit gelet op de inrichting van het zeeschip niet goed te realiseren is.

Artikel 4.1.16 Diverse voorzieningen
  • 1. Aan boord zijn de onderstaande voorzieningen aanwezig, die voldoen aan de in de onderstaande tabel opgenomen onderdelen van normen en de normering van de onderdelen van leidraden van het MLC-verdrag:

    wasvoorzieningen

    norm A3.1, dertiende lid, en leidraad B3.1.7, vierde lid

    ruimte op het open dek

    norm A3.1, veertiende lid

    kantoren

    norm A3.1, vijftiende lid, eerste volzin

  • 2. Op een zeeschip van 1.600 GT of meer is een kleedruimte voor machinekamerpersoneel aanwezig, die voldoet aan de normering van leidraad B3.1.9 van het MLC-verdrag, tenzij al het machinekamerpersoneel de beschikking heeft over een slaapverblijf voor niet meer dan twee personen met een bijbehorende sanitaire ruimte waar een bad of douche aanwezig is. De kleedruimte voor machinekamerpersoneel is vanuit de machinekamer binnendoor te bereiken.

  • 3. Indien het desbetreffende zeeschip regelmatig havens aandoet waar doorgaans muggen aanwezig zijn, zijn voorzieningen aan boord aanwezig tegen het binnendringen van muggen in de verblijven en ruimten die toegang geven tot het open dek.

  • 4. De in leidraad B3.1.10 van het MLC-verdrag genoemde benodigdheden zijn in voldoende hoeveelheden voor de zeevarenden aan boord beschikbaar.

Artikel 4.1.17 Ontheffingen kantoren en wasvoorzieningen
  • 1. Voor een zeeschip van minder dan 3.000 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing verlenen van norm A3.1, vijftiende lid, van het MLC-verdrag ten aanzien van kantoren.

  • 2. Voor een zeeschip van minder dan 200 GT kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden en met inachtneming van de grootte van het zeeschip en het aantal opvarenden aan boord, ontheffing verlenen van norm A.3.1, dertiende lid, van het MLC-verdrag ten aanzien van wasvoorzieningen, indien de zeevarenden van het desbetreffende zeeschip aan de wal voldoende toegang hebben tot wasvoorzieningen.

Artikel 4.1.18 Ontheffing wegens gewoonten zeevarenden

Voor een zeeschip waarop zeevarenden werkzaam zijn met uiteenlopende gewoonten van godsdienstige of sociale aard, kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden en onder daarbij te stellen voorschriften, ontheffing verlenen van norm A3.1 van het MLC-verdrag, mits dit niet leidt tot situaties die voor één of meer zeevarenden aan boord van het desbetreffende zeeschip minder gunstig zijn dan zonder het verlenen van die ontheffing het geval zou zijn.

Artikel 4.1.19 Voorzieningen voor opslag en bereiding van voedsel en drinkwater
  • 1. Een zeeschip is uitgerust met voldoende kooktoestellen en keukengerei voor het bereiden van maaltijden van voldoende hoeveelheid, kwaliteit en voedingswaarde, voor de zeevarenden aan boord.

  • 2. Op een zeeschip met een lengte van 35 meter of meer is voor het bereiden van voedsel en warme dranken een afzonderlijk verblijf ingericht als kombuis, die voldoende uitgerust is om goede, gevarieerde en voedzame maaltijden efficiënt te kunnen bereiden, in voldoende aantallen en rekening houdend met verschillende godsdienstige en culturele gebruiken van zeevarenden. De kombuis is aangesloten op een systeem van koud en warm drinkwater.

  • 3. Voor de opslag van levensmiddelen zijn van andere ruimten afgesloten bergplaatsen aanwezig, die zodanig zijn geventileerd of gekoeld dat de voeding in goede toestand blijft.

  • 4. Een zeeschip is uitgerust met drinkwatertanks die door cofferdammen zijn gescheiden van olietanks en verzameltanks voor vuil water, en zodanig zijn geconstrueerd dat bij het leegpompen geen restanten achterblijven en de hygiëne van het drinkwater wordt gewaarborgd. Pijpleidingen, van welke aard ook, mogen niet door drinkwatertanks lopen.

  • 5. Dit artikel is tevens van toepassing op een zeeschip als bedoeld in artikel 4.4.1, eerste lid, onderdelen a en c.

Artikel 4.1.20 Gebruikte materialen
  • 1. Materialen en producten die voldoen aan de in leidraad B3.1.1, vijfde lid, B3.1.5, negende lid, B3.1.7, tweede en derde lid, onderdeel b, en B3.1.10, eerste lid, onderdeel b, van het MLC-verdrag genoemde omschrijving worden aangemerkt als goedgekeurde materialen en producten.

  • 2. Materialen of producten die op grond van de daarop van toepassing zijnde regelgeving een CE-markering hebben, worden aangemerkt als goedgekeurde materialen of producten als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.1.21 Gebruiksvoorschriften verblijven
  • 1. De verblijven worden schoon, bewoonbaar en in een goede staat van onderhoud gehouden.

  • 2. Ten minste eenmaal per maand worden de verblijven ten behoeve van de naleving van het eerste lid door de kapitein of een door hem aangewezen officier, in aanwezigheid van één of meer leden van de bemanning, geïnspecteerd. De bevindingen van deze inspectie worden vermeld in het scheepsdagboek.

  • 3. Zolang zeevarenden aan boord zijn, wordt met betrekking tot de verwarming van de verblijven aan boord voldaan aan leidraad B3.1.3, eerste lid, van het MLC-verdrag.

  • 4. Dit artikel is tevens van toepassing op een zeeschip als bedoeld in artikel 4.4.1, eerste lid, onderdelen a en c.

Artikel 4.1.22. Gebruik van recreatieve voorzieningen
  • 1. De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat voor de verzending van e-mail aan boord aanwezige internetfaciliteiten voor alle zeevarende toegankelijk zijn en dat postverzending geschiedt in overeenstemming met leidraad B3.1.11, vijfde lid, van het MLC-verdrag.

  • 2. Voor het gebruik van telefoon-, e-mail- en internetverbindingen kan de scheepsbeheerder een vergoeding voor de gebruikskosten vragen, in overeenstemming met leidraad B3.11, achtste lid, van het MLC-verdrag. De overige in artikel 4.1.14 bedoelde voorzieningen staan kosteloos ter beschikking van de zeevarenden.

  • 3. De scheepsbeheerder zorgt ervoor dat omgang met familie en vrienden van zeevarenden geschiedt in overeenstemming met de normering van leidraad B3.1.11, zesde en zevende lid, van het MLC-verdrag.

  • 4. De in artikel 4.1.14 bedoelde voorzieningen worden overeenkomstig de in leidraad B3.1.11, eerste lid, van het MLC-verdrag genoemde doelstellingen ten minste eenmaal per drie jaar door of namens de kapitein geïnspecteerd.

  • 5. Dit artikel is tevens van toepassing op een zeeschip als bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, onderdelen a en c.

Artikel 4.1.23 Raadplegen richtlijn
  • 1. Aan boord zijn de nodige voorzieningen voor het elektronisch of op andere wijze raadplegen van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (European Transport Workers' Federation – ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid (PbEG 2009, L124).

  • 2. Het eerste lid is tevens van toepassing op een zeeschip als bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 4.1.24 Afwijking op basis van wezenlijke gelijkwaardigheid
  • 1. De minister kan ontheffing verlenen van de artikelen 4.1.2, 4.1.4, eerste en vierde lid, 4.1.9, 4.1.11, 4.1.13, 4.1.14., eerste tot en met vijfde lid, en 4.1.16, eerste en tweede lid, voor:

    • a. een buitenlands zeeschip dat op grond van voor Nederland geldende rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te gaan voeren en waarvan de kiel is gelegd op of na 20 augustus 2013;

    • b. een zeeschip met een innovatief ontwerp of een innovatieve bouwwijze.

  • 2. Een afwijking als bedoeld in het eerste lid wordt slechts toegestaan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden en onder daarbij te stellen wezenlijk gelijkwaardige voorschriften als bedoeld in artikel VI, derde lid, van het MLC-verdrag.

Artikel 4.1.25 Procedure bij bouw of verbouw zeeschip
  • 1. Voor de aanvang van de bouw van een zeeschip of een verbouwing of andere wijziging die van invloed is op de eisen aan de huisvesting en voorzieningen aan boord, wordt aan de minister een plan overgelegd. Dit plan bevat de volgende elementen:

    • a. de plaats en de algemene indeling van de verblijven;

    • b. hoe wordt voldaan aan de in de artikelen 4.1.2, 4.1.4, 4.1.9, 4.1.11, 4.1.13, 4.1.14, 4.1.16, 4.1.19, en 4.1.20 bedoelde en op het desbetreffende zeeschip van toepassing zijnde eisen;

    • c. eventuele aanvragen voor ontheffingen op grond van de artikelen 4.1.3, 4.1.8, eerste en derde tot en met zevende lid, 4.1.10, tweede en derde lid, 4.1.12, eerste lid, 4.1.15, 4.1.17 of 4.1.18;

    • d. de eventuele toepassing van de in de artikelen 4.1.5, 4.1.6, of 4.1.7 bedoelde wezenlijk gelijkwaardige bepalingen;

    • e. de eventuele toepassing van de in de artikelen 4.1.8, tweede lid, 4.1.10, eerste lid, of 4.1.12, tweede lid, bedoelde afwijkende voorschriften;

    • f. eventuele verzoeken tot de toepassing van artikel 4.1.24, waarbij wordt aangegeven van welke van de in dat artikel genoemde bepalingen afwijking wordt gevraagd; en

    • g. de resultaten van het overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, voor zover dit overleg is voorgeschreven in de in dit lid genoemde bepalingen.

  • 2. Met de bouw, verbouwing of andere wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt niet gestart totdat het in het eerste lid bedoelde plan is goedgekeurd en eventuele ontheffingen zijn verleend.

  • 3. De bouw, verbouwing of wijziging wordt uitgevoerd overeenkomstig het goedgekeurde plan.

Paragraaf 4.2 Huisvesting en voorzieningen ten behoeve van zeevarenden aan boord van een zeeschip van voor 20 augustus 2013 of een traditioneel zeeschip

Artikel 4.2.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing:

  • a. een zeeschip, niet zijnde een vissersvaartuig, waarvan de kiel is gelegd of de bouw in een overeenkomstige fase van ontwikkeling was voor 20 augustus 2013; en

  • b. een zeeschip, niet zijnde een vissersvaartuig, dat ontworpen is om traditionele vaardigheden en zeemanschap aan te moedigen en te bevorderen en dat als levend cultuurmonument volgens de traditionele beginselen van zeemanschap en techniek wordt bestuurd.

Artikel 4.2.2 Plaats en algemene inrichting van de verblijven
  • 1. Verblijven van een zeeschip zijn midscheeps of in het achterschip gelegen.

  • 2. In bijzondere gevallen kan de minister, indien de in het eerste lid voorgeschreven ligging in verband met de grootte, het type, de vaart of de beoogde dienst van het zeeschip niet wenselijk of praktisch onmogelijk wordt geacht, ontheffing verlenen van het eerste lid en toestaan dat verblijven in het voorschip achter het aanvaringsschot zijn gelegen.

  • 3. Er zijn afzonderlijke dagverblijven en slaapverblijven aanwezig, met uitzondering van op een zeeschip van minder dan 200 GT.

  • 4. Op een zeeschip zijn afzonderlijke dagverblijven en slaapverblijven voor officieren ingericht.

  • 5. Een slaapverblijf is zodanig gelegen dat de vloer boven de referentielastlijn ligt.

  • 6. De minister kan ontheffing verlenen van het vijfde lid voor een passagiersschip, een sleepboot, aannemersmaterieel of zeeschepen van minder dan 500 GT mits maatregelen zijn getroffen voor voldoende verlichting en ventilatie en het verblijf niet onder dienstgangen zijn gelegen.

  • 7. Op een zeeschip is het geluidniveau in de verblijven volgens een door de minister vast te stellen methode bepaald en de resultaten van deze bepaling worden aan de minister ter beschikking gesteld.

  • 8. In een slaapverblijf of recreatieverblijf is een aansluiting op het centraal antennesysteem aanwezig.

  • 9. Voor een sleepboot, aannemersmaterieel of andere zeeschepen van minder dan 500 GT kan de minister ontheffing verlenen van de voorschriften in het derde en vierde lid.

Artikel 4.2.3 Algemene eisen dag- en slaapverblijven
  • 1. Luiken, deuren en kappen in of op een dag- of slaapverblijf, uitkomende in de vrije lucht, zijn zodanig van een waterkering voorzien en kunnen gesloten worden, dat geen regen of overkomend zeewater kan binnendringen. De plaats en het aantal van de toegangen tot een dag- of slaapverblijf is zo gekozen dat de veiligheid voldoende verzekerd is. Een toegang kan aan beide zijden gemakkelijk en snel worden geopend en heeft een voldoende doorgang.

  • 2. Dekken die een dag- of slaapverblijf boven en onder afsluiten, en schotten die deze van de buitenlucht afsluiten, zijn waterdicht.

  • 3. Een houten vloerdek is behoorlijk gebreeuwd en gepekt. Een stalen vloerdek is bedekt met hout of ander materiaal, dat warmte slecht geleidt en van voldoende dikte is. Indien de vloeren van samengesteld materiaal zijn vervaardigd, zijn de verbindingen met de wanden naar boven afgerond.

  • 4. Van de verplichting tot het aanbrengen van de in het derde lid voorgeschreven bedekking van een stalen vloerdek kan de minister ontheffing verlenen voor zeeschepen, die uitsluitend worden gebruikt voor reizen in de tropen of in andere gebieden met vergelijkbare klimaatomstandigheden.

  • 5. Als het stalen bovendek van een dag- en slaapverblijf aan de buitenlucht of aan de invloed van enige warmtebron aan boord is blootgesteld, is:

    • a. het aan de bovenzijde met hout van ten minste vijf centimeter dik bekleed;

    • b. de bovenzijde met ander deugdelijk en gelijkwaardig isolatiemateriaal bekleed; of

    • c. aan de onderzijde een bekleding met een even groot isolerend vermogen aangebracht.

  • 6. Een aangebracht plafond als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b, aansluitend tegen de dekbalken, is geheel of gedeeltelijk wegneembaar.

  • 7. Een ruimte die als slaapverblijf dient, is door goed afsluitende schotten gescheiden van alle andere ruimten die niet uitsluitend voor verblijf zijn aangewezen. Indien de inrichting van het zeeschip dit noodzakelijk maakt, kunnen één of meer deuren in die schotten zijn aangebracht. De slaapverblijven staan niet rechtstreeks in verbinding met dagverblijven, ruimten voor sanitaire doeleinden, ziekenverpleging en ontspanning, bestemd voor gebruik door de zeevarenden, noch met de kombuis of de bakkerij.

  • 8. Het vijfde lid is niet van toepassing op de ruimten voor de toiletten, wastafels, badkuipen en douches, bedoeld in artikel 4.2.12, zesde tot en met negende lid.

  • 9. De in het vijfde lid bedoelde schotten zijn van staal of ander deugdelijk materiaal doelmatig vervaardigd en zo goed mogelijk waterdicht en gasdicht.

  • 10. De buitenwanden van een dag- of slaapverblijf zijn van staal of ander deugdelijk materiaal vervaardigd en voldoende geïsoleerd.

  • 11. Een schot van een machinekamerschacht, van een kombuis en andere een ruimte waarin warmte wordt ontwikkeld, is zo nodig met een isolerende laag bedekt, opdat geen warmte-uitstraling naar de aangrenzende verblijven of gangen naar die verblijven plaatsvindt.

  • 12. Schotten in een dag- of slaapverblijf zijn vervaardigd van deugdelijk materiaal, waarin zich niet gemakkelijk ongedierte kan nestelen.

  • 13. Een dag- of slaapverblijf, ziekenverblijf of ontspanningsruimte is zodanig geïsoleerd dat overmatige condensatie of te hoge temperatuur wordt voorkomen.

  • 14. De hoogte tussen de dekken van een verblijf is zodanig dat de bemanning zich daarin vrij kan bewegen. Gemeten vanaf de onderkant van de in het verblijf doorlopende dekbalken, dan wel van de onderkant van het plafond tot de bovenkant van de vloerbedekking is deze hoogte ten minste 2 meter. Indien naar het oordeel van de minister hierdoor geen vermindering van het comfort van de bemanning ontstaat, kan hij van deze hoogte ontheffing verlenen maar niet minder dan 1,9 meter.

  • 15. Hoofdstoom- en afvoerleidingen van lieren en andere hulpwerktuigen zijn buiten een dag- of slaapverblijf en zo mogelijk buiten de gangen naar deze gehouden.

  • 16. Indien leidingen, andere dan bedoeld in het vijftiende lid, door een dag- of slaapverblijf of door een gang naar een zodanig verblijf lopen, zijn deze zo nodig afdoende geïsoleerd. Flenskoppelingen van leidingen zijn slechts bij hoge uitzondering in een dag- of slaapverblijf aangebracht. Lucht- en overvloeileidingen van tanks mogen niet in een dag- of slaapverblijf of in een gang in een zodanig verblijf uitmonden.

  • 17. Ankerkettingen lopen niet door een dag- of slaapverblijf, tenzij zij door zware stalen kokers zijn beschermd.

  • 18. Een ruimte gebruikt voor het stallen van vee of pluimvee is niet op hetzelfde dek gelegen als een dag- of slaapverblijf, tenzij op een afstand van ten minste 5 meter van de deuren van een verblijf.

  • 19. Het achttiende lid is niet van toepassing indien een verblijf volkomen door ononderbroken waterdichte of gasdichte schotten van die ruimten is afgescheiden.

  • 20. In een dag- of slaapverblijf zijn de huid en de eindschotten van de bovenbouw met hout bekleed of op soortgelijke wijze bekleed met ander deugdelijk materiaal. Indien de ruimte tussen wand en wegering niet voor ratten ontoegankelijk is gemaakt, is zij op een aantal plaatsen toegankelijk voor onderzoek en reiniging.

  • 21. De bekleding van een verblijf is vervaardigd van materiaal, waarvan het oppervlak gemakkelijk kan worden schoongehouden en dat waarborgt, dat ongedierte er zich niet gemakkelijk in kan nestelen.

  • 22. De wanden en plafonds van een dag- of slaapverblijf kan gemakkelijk worden schoongehouden en zijn geschilderd in een lichte kleur. Indien betimmering met een edele houtsoort is toegepast, kan met een voor die houtsoort passende bewerking worden volstaan.

  • 23. Er zijn voldoende middelen aanwezig zijn voor het afvoeren van water uit een dag- of slaapverblijf.

Artikel 4.2.4 Algemene eisen ten aanzien ruimten voor sanitaire doeleinden, ziekenverpleging en ontspanning, bestemd voor gebruik door de zeevarenden

Artikel 4.2.3 is van overeenkomstige toepassing op een ruimte voor sanitaire doeleinden, ziekenverpleging of ontspanning, bestemd voor gebruik door een zeevarende, met dien verstande, dat de bekleding en de isolatie van wanden slechts daar behoeft te worden aangebracht waar dit door de minister nodig wordt geoordeeld.

Artikel 4.2.5 Luchtbehandelingsinstallatie
  • 1. Een dag- of slaapverblijf op een zeeschip van 200 GT of meer is aangesloten op een luchtbehandelingsinstallatie.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een zeeschip dat uitsluitend wordt ingezet op reizen in gebieden waar naar het oordeel van de minister een dergelijke installatie wegens de omstandigheden niet noodzakelijk is.

  • 3. Een radiohut en een centrale controlekamer in de machinekamer zijn op de in het eerste lid genoemde installatie, dan wel op een afzonderlijke luchtbehandelingsinstallatie, aangesloten.

  • 4. De luchtbehandelingsinstallatie is zodanig ontworpen dat ten opzichte van de buitenlucht te allen tijde een behaaglijke temperatuur en relatieve vochtigheid wordt gehandhaafd en een voldoende aantal luchtwisselingen wordt bereikt.

  • 5. De luchtbehandelingsinstallatie is aangepast aan de omstandigheden welke op zee kunnen voorkomen en veroorzaakt geen hinderlijk lawaai of trillingen.

  • 6. Voor het overige voldoet de luchtbehandelingsinstallatie aan door de minister te stellen eisen.

Artikel 4.2.6 Verwarming en ventilatie
  • 1. Op een zeeschip dat ingevolge het bepaalde in artikel 4.2.5, eerste lid, niet behoeft te zijn uitgerust met een luchtbehandelingsinstallatie, zijn de in de volgende leden genoemde voorzieningen getroffen teneinde te voorzien in verwarming en ventilering van de verblijven.

  • 2. Een verblijf is aangesloten op een doeltreffende verwarmingsinrichting die buiten het verblijf is opgesteld en die is aangepast aan de klimaatomstandigheden. De verwarming geschiedt door toevoer van stoom, heet water, warme lucht, of een ander geschikt middel, dan wel door middel van elektriciteit.

  • 3. De verwarmingsinrichting en de plaats en wijze van opstelling daarvan voldoen aan door de minister te stellen eisen.

  • 4. Radiatoren in een verblijf zijn doelmatig geplaatst en waar nodig afgeschermd.

  • 5. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op een zeeschip dat uitsluitend wordt gebruikt voor reizen in de tropen of in andere gebieden met vergelijkbare klimaatomstandigheden.

  • 6. Het verwarmingssysteem is in gebruik zolang leden van de bemanning aan boord verblijven en de omstandigheden dit vereisen.

  • 7. De verwarmingsinstallatie is van een zodanige capaciteit dat onder normale klimatologische omstandigheden die tijdens de reis kunnen worden ondervonden, in alle verblijven steeds een temperatuur van ten minste 20 graden Celsius kan worden onderhouden.

  • 8. Een verblijf doeltreffend geventileerd en wel zodanig dat de lucht in bevredigende toestand blijft zonder dat hinderlijke tocht wordt veroorzaakt.

  • 9. Een zeeschip dat regelmatig wordt gebruikt voor reizen in de tropen of in andere gebieden met vergelijkbare klimaatomstandigheden, is uitgerust met mechanische ventilatiemiddelen of met elektrisch aangedreven waaiers, met dien verstande dat slechts één van deze middelen is aangebracht in een ruimte waar dit een voldoende ventilatie verzekert.

  • 10. Een zeeschip dat uitsluitend wordt gebruikt voor reizen in gebieden buiten die genoemd in het zesde lid, is uitgerust met mechanische ventilatiemiddelen of elektrisch aangedreven waaiers.

  • 11. Voor een zeeschip dat uitsluitend wordt gebruikt voor reizen in koude streken, kan de minister ontheffing verlenen van het tiende lid.

  • 12. Het vermogen dat nodig is om de ventilatiemiddelen, bedoeld in het zesde en zevende lid, aan te drijven is, wanneer dit praktisch mogelijk is, beschikbaar zolang leden van de bemanning aan boord verblijven en de omstandigheden dit vereisen.

  • 13. Een toilet is onafhankelijk van andere gedeelten van een verblijf naar de buitenlucht geventileerd.

  • 14. Het bepaalde in het dertiende lid is ook van toepassing op een zeeschip dat is voorzien van een luchtbehandelingsinstallatie.

Artikel 4.2.7 Verlichting
  • 1. Een verblijf is naar het oordeel van de minister behoorlijk verlicht.

  • 2. Het daglicht heeft voldoende toegang tot een dag- of slaapverblijf.

  • 3. De minister kan voor een passagiersschip, een sleepboot of aannemersmaterieel bijzondere regelingen met betrekking tot verlichting van verblijven treffen.

  • 4. Een verblijf is voorzien van elektrisch licht.

  • 5. In een slaapverblijf is een elektrische leeslamp aan het hoofdeinde van elke slaapplaats aangebracht.

  • 6. Indien geen twee onafhankelijke elektriciteitsbronnen voor verlichting aanwezig zijn, is een ander doeltreffend verlichtingsmiddel voor noodgevallen aangebracht.

Artikel 4.2.8 Slaapverblijven
  • 1. Aan boord van een zeeschip, niet zijnde een passagiersschip, beschikt iedere zeevarende over een eigen slaapverblijf. Wanneer de grootte en indeling van het zeeschip en de werkzaamheden waarvoor het wordt gebruikt, dit niet toelaten kan de minister hiervan ontheffing verlenen.

  • 2. De eerste stuurman, de hoofdwerktuigkundige en de andere officieren en chefs van diensten beschikken over een afzonderlijk slaapverblijf.

  • 3. Indien zich niet een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 4.2.17, tweede lid, kan de minister ontheffing van het tweede lid verlenen, met dien verstande dat ten hoogste twee officieren in één slaapverblijf worden ondergebracht.

  • 4. In een slaapverblijf voor onderofficieren worden ten hoogste twee personen ondergebracht. Van de overige zeevarenden maken ten hoogste twee zeevarenden van hetzelfde slaapverblijf gebruik, met uitzondering van aan boord van een passagiersschip, waar het maximaal toegestane aantal zeevarenden in één slaapverblijf vier bedraagt.

  • 5. Voor slaapverblijven aan boord van een zeilschip, een zeeschip van minder dan 400 GT, een sleepboot of aannemersmaterieel, kan de minister ontheffing verlenen van het vierde lid.

  • 6. Op een zeeschip van 3.000 GT of meer beschikken de eerste stuurman en de hoofdwerktuigkundige over een aan het slaapverblijf grenzend dagverblijf.

  • 7. Op een zeeschip van 500 GT of meer zijn de slaapverblijven voor de leden van het dekpersoneel, het machinekamerpersoneel en het personeel van de civiele dienst per categorie gescheiden zijn, een en ander naar het oordeel van de minister.

  • 8. Het onderbrengen van de bemanning geschiedt zodanig dat de wachten gescheiden zijn en vrije wachtsgasten (daglieden) geen slaapverblijf met wachtdoenden delen. Wanneer de grootte en indeling van het zeeschip en de werkzaamheden waarvoor het wordt gebruikt, dit niet toelaten kan de minister hiervan ontheffing verlenen.

  • 9. Op een slaapverblijf is duidelijk het aantal zeevarenden vermeld waarvoor deze is bestemd.

Artikel 4.2.9 Eisen slaapverblijven en slaapplaatsen
  • 1. Een slaapverblijf is zodanig uitgevoerd en ingericht dat de netheid wordt bevorderd en redelijk comfort aan de zeevarenden is verzekerd.

  • 2. Het vloeroppervlak van een slaapverblijf voor gezellen ingericht voor één persoon, bedraagt ten minste:

    • a. op een zeeschip, niet zijnde een passagiersschip:

      (i)

      van minder dan 500 GT:

      3,00 vierkante meter

      (ii)

      van 500 GT of meer en minder dan 1.000 GT:

      3,25 vierkante meter

      (iii)

      van 1.000 GT of meer en minder dan 3.000 GT:

      3,75 vierkante meter

      (iv)

      van 3.000 GT of meer en minder dan 10.000 GT:

      4,25 vierkante meter

      (v)

      van 10.000 GT of meer:

      4,75 vierkante meter

    • b. op een passagiersschip:

      (i)

      van minder dan 1.000 GT:

      3,00 vierkante meter

      (ii)

      van 1.000 GT of meer en minder dan 3.000 GT:

      3,25 vierkante meter

      (iii)

      van 3.000 ton of meer:

      3,75 vierkante meter

  • 3. Het vloeroppervlak van een slaapverblijf voor gezellen ingericht voor meer dan één persoon, bedraagt per persoon ten minste:

    • a. op een zeeschip, niet zijnde een passagiersschip:

      (i)

      van minder dan 500 GT:

      2,00 vierkante meter

      (ii)

      van 500 GT of meer en minder dan 1.000 GT:

      2,25 vierkante meter

      (iii)

      van 1.000 GT of meer en minder dan 3.000 GT:

      2,75 vierkante meter

      (iv)

      van 3.000 GT of meer en minder dan 10.000 GT:

      3,25 vierkante meter

      (v)

      van 10.000 GT of meer:

      3,75 vierkante meter

    • b. op passagiersschepen:

      (i)

      van minder dan 1.000 GT:

      2,00 vierkante meter

      (ii)

      van 1.000 GT of meer en minder dan 3.000 GT:

      2,35 vierkante meter

      (iii)

      van 3.000 GT of meer:

      3,00 vierkante meter

  • 4. Het vloeroppervlak van een slaapverblijf voor officieren die niet de beschikking hebben over een eigen dagverblijf, bedraagt per persoon ten minste op een zeeschip van:

    (i)

    minder dan 500 GT:

    4,0 vierkante meter

    (ii)

    500 GT of meer en minder dan 1.000 GT:

    5,0 vierkante meter

    (iii)

    1.000 GT of meer en minder dan 3.000 GT:

    6,5 vierkante meter

    (iv)

    3.000 GT of meer:

    7,5 vierkante meter

  • 5. Het vloeroppervlak wordt gemeten tussen de wanden van het verblijf. Kleine of onregelmatig gevormde oppervlakken die de beschikbare ruimte niet daadwerkelijk vergroten en niet voor plaatsing van meubilair geschikt zijn, worden niet mee gemeten.

  • 6. Een aan het verblijf verbonden badkamer wordt bij de berekening van het vloeroppervlak buiten beschouwing gelaten.

  • 7. In een slaapverblijf voor elke zeevarende een kledingkast aanwezig met een hoogte van ten minste 1,75 meter en met een dwarsdoorsnede van ten minste 0,2 meter. De kledingkast is voorzien van een legplank en van een roe waaraan kleding op kleerhangers kan worden gehangen, alsmede van een slot of van lippen voor een hangslot.

  • 8. In een slaapverblijf is voor elke zeevarende is een lade of soortgelijke ruimte aanwezig met een inhoud van ten minste 60 kubieke decimeter. Deze ruimte kan met de kledingkast één geheel uitmaken.

  • 9. In een slaapverblijf is een tafel of lessenaar met een gemakkelijke zitgelegenheid aanwezig.

  • 10. Een slaapverblijf is uitgerust met een spiegel, kastjes voor toiletbenodigdheden, een boekenrek en een voldoende aantal kleerhangers. Voor patrijspoorten zijn gordijnen of jaloezieën aangebracht.

  • 11. De meubelen zijn vervaardigd van glad, hard materiaal dat niet kromtrekt of roest en waarin zich geen ongedierte kan nestelen.

  • 12. Onverminderd het zesde en zevende lid is een slaapverblijf voor officieren voorzien van een wastafel met warm en koud stromend zoet water, die is aangesloten op een afvoer. De wastafel mag zich ook in een aan het verblijf verbonden eigen badkamer bevinden.

  • 13. Voor elke zeevarende is een afzonderlijke slaapplaats beschikbaar.

  • 14. Slaapplaatsen zijn behoorlijk van elkaar gescheiden en afzonderlijk toegankelijk. Er zijn niet meer dan twee slaapplaatsen boven elkaar aangebracht.

  • 15. Op een zeeschip van 500 GT of meer zijn langs het scheepsboord ter plaatse van patrijspoorten geen slaapplaatsen boven elkaar aanwezig.

  • 16. De onderkant van de onderste slaapplaats is meer dan 30 centimeter boven de vloer gelegen. De afstand tussen de onderkant van de onderste slaapplaats en de onderkant van de bovenste slaapplaats en de afstand tussen de onderkant van de bovenste slaapplaats en de onderkant van het plafond is 75 centimeter of meer.

  • 17. Aan de onderkant van de bovenste slaapplaats is een stofdichte bodem van hout, zeildoek of ander geschikt materiaal aangebracht.

  • 18. Een slaapplaats is, binnenwerks gemeten, 2 meter of meer lang en 0,80 meter of meer breed.

  • 19. Een slaapplaats is vervaardigd van hout, of van deugdelijk hard materiaal, dat niet gemakkelijk roest. De constructie is zodanig dat er zich geen ongedierte in kan nestelen en deze gemakkelijk kan worden schoongemaakt.

  • 20. Indien een slaapplaats uit buizen is samengesteld, zijn in deze buizen geen openingen aanwezig die aan ongedierte toegang kunnen verlenen. Houten kooiplanken zijn uitneembaar.

  • 21. Een slaapplaats is voorzien van een vaste of los ingelegde staaldraadmatras of van een andere ondermatras van daarmede gelijkwaardige constructie en een bovenmatras van doeltreffend materiaal. Bij gebruik van een matras met binnenvering of van een schuimrubbermatras kan een ondermatras vervallen.

  • 22. Een slaapplaats is niet gelegen onder de opening van een luchtkoker.

Artikel 4.2.10 Dagverblijven
  • 1. Op een zeeschip van 200 GT of meer zijn voldoende dagverblijven aanwezig die zijn gescheiden van de slaapverblijven en zo dicht mogelijk bij de kombuis zijn gelegen.

  • 2. Er is een afzonderlijk dagverblijf:

    • a. aan boord van een zeeschip van 400 GT of meer en minder dan 1.000 GT:

      • 1°. voor de kapitein en de officieren;

      • 2°. voor de gezellen.

    • b. aan boord van een zeeschip van 1.000 GT of meer:

      • 1°. voor de kapitein en de officieren;

      • 2°. voor de gezellen van het dekpersoneel;

      • 3°. voor de gezellen van het machinekamerpersoneel.

  • 3. In het tweede lid, onderdeel b, onder 2 en 3, is tevens van toepassing op ‘onderofficieren’ onderscheidenlijk ‘overige gezellen’.

  • 4. De minister kan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden ontheffing verlenen van het tweede lid, onder b, en toestaan dat voor de gezellen één gezamenlijk dagverblijf is ingericht.

  • 5. Voor het personeel van de civiele dienst is een afzonderlijk dagverblijf ingericht of wordt behoorlijke gelegenheid tot gebruik van maaltijden in één van de dagverblijven gegeven.

  • 6. De grootte en inrichting en het aantal tafels en zitbanken of stoelen, vastgezet of verplaatsbaar, van een dagverblijf zijn voldoende voor het grootste aantal personen dat gelijktijdig van het verblijf gebruik kan maken.

  • 7. Het vloeroppervlak van de dagverblijven voor officieren en gezellen is niet minder dan één vierkante meter per zitplaats.

  • 8. Indien bijzondere omstandigheden dit noodzakelijk maken, kan de minister voor een passagiersschip ontheffing verlenen van het tweede en vierde tot en met zevende lid.

  • 9. Voor de bemanningsleden zijn te allen tijde beschikbaar:

    • a. een koelkast op een gemakkelijk toegankelijke plaats en voldoende groot, gezien het aantal personen dat van het dagverblijf of de dagverblijven gebruik maakt;

    • b. voorzieningen voor het verstrekken van warme dranken; en

    • c. voorzieningen voor het verstrekken van gekoeld water.

  • 10. Indien een pantry niet in rechtstreekse verbinding staat met een dagverblijf is deze voorzien van voldoende kastruimte voor het opbergen van eetgerei en een geschikte gelegenheid voor het schoonmaken daarvan.

  • 11. De bovenkanten van tafels, banken en stoelen zijn vervaardigd van vochtwerend materiaal, zonder barsten, dat gemakkelijk is schoon te houden.

Artikel 4.2.11 Ontspanningsruimten
  • 1. Van het open dek van een zeeschip zijn één of meer gedeelten toegankelijk voor de zeevarenden wanneer zij geen dienst hebben.

  • 2. Op een zeeschip van 500 GT of meer zijn voor de officieren en voor de gezellen ontspanningsruimten aanwezig, gelegen op een daartoe geschikte plaats en op passende wijze ingericht.

  • 3. Wanneer buiten de dagverblijven niet is voorzien in afzonderlijke ontspanningsruimten, zijn deze dagverblijven op zodanige wijze ingericht, gemeubileerd en uitgerust, dat zij als ontspanningsruimte kunnen dienstdoen.

  • 4. In een ontspanningsruimte is ten minste een boekenkast aanwezig en wordt gelegenheid geboden tot lezen en schrijven en zo mogelijk tot gezelschapsspelen.

  • 5. Op een zeeschip van 8.000 GT of meer is een bibliotheek aanwezig, waar films kunnen worden vertoond en naar televisie kan worden gekeken. Er is tevens voorzien in een ruimte waar men kan knutselen of gezelschapsspelen kan beoefenen. Er is een zwembad aanwezig tenzij, naar het oordeel van de minister, de inrichting van het zeeschip daartoe onvoldoende mogelijkheid biedt.

Artikel 4.2.12 Badkuipen, douches, wastafels en toiletten
  • 1. Op een zeeschip zijn op een geschikte plaats voor officieren en gezellen sanitaire voorzieningen aanwezig, bestaande uit ten minste een toilet, een badkuip of douche en een wastafel met warm en koud stromend zoet water voor iedere zes personen of minder, die niet beschikken over de sanitaire voorzieningen als bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, met dien verstande dat het aantal toiletten op een zeeschip ten minste bedraagt:

    400 tot 500 GT

    ten minste 2

    500 tot 800 GT

    ten minste 3

    800 tot 3.000 GT

    ten minste 4

    3.000 GT of meer

    ten minste 6

  • 2. Bij de berekeningen van het aantal voorzieningen wordt bij meer dan zes zeevarenden of een veelvoud van zes zeevarenden, een aantal van twee zeevarenden of minder verwaarloosd.

  • 3. Voor vrouwelijke zeevarenden staan afzonderlijke sanitaire voorzieningen ter beschikking.

  • 4. De beschikbaarheid van de toiletten is gelijkelijk over de groepen van officieren en gezellen verdeeld.

  • 5. Op een zeeschip van 500 GT of meer zijn ten behoeve van de officieren toiletten in de nabijheid van hun slaapverblijven beschikbaar.

  • 6. Op een zeeschip van 5.000 GT of meer, en niet meer dan 15.000 GT, zijn ten minste vijf éénpersoons slaapverblijven voor officieren aanwezig met een eigen badkamer, die is voorzien van een toilet, een badkuip of douche en een wastafel met warm en koud stromend zoet water. De wastafel mag zich in het slaapverblijf bevinden.

  • 7. Op een zeeschip van 10.000 GT of meer en niet meer dan 15.000 GT zijn de slaapverblijven van alle overige officieren voorzien van een daaraan verbonden eigen badkamer, dan wel van een badkamer die op dezelfde wijze is uitgerust en is gelegen in een ruimte tussen twee slaapverblijven en die vanuit deze slaapverblijven direct bereikbaar is.

  • 8. Op een zeeschip van 15.000 GT of meer zijn de éénpersoons slaapverblijven voor de officieren voorzien van een daaraan verbonden eigen badkamer. De badkamer is uitgerust van een toilet, een badkuip of douche en een wastafel met warm en koud stromend zoet water. De wastafel mag zich in het slaapverblijf bevinden.

  • 9. Op een zeeschip van 25.000 GT of meer, met uitzondering van een passagiersschip, is per twee gezellen een badkamer aanwezig in een ruimte tussen twee aangrenzende slaapverblijven en van daaruit rechtstreeks te bereiken, of een badkamer gelegen tegenover deze verblijven. De badkamer is uitgerust met een toilet, een badkuip of douche en een wastafel met warm en koud stromend zoet water.

  • 10. Op een zeeschip van 5.000 GT of meer, met uitzondering van een passagiersschip, is een slaapverblijf voor gezellen voorzien van een wastafel met koud en warm stromend zoet water die is aangesloten op een afvoer, met uitzondering van een wastafel die aanwezig is in een badkamer overeenkomstig het zesde lid.

  • 11. Een zeeschip van 1.600 GT of meer, met uitzondering van een zeeschip waarop het gehele machinekamerpersoneel de beschikking heeft over een eigen slaapverblijf en een badkamer per één of twee slaapverblijven, zijn kleedruimten aanwezig, die:

    • a. buiten de machinekamer zijn gelegen, en gemakkelijk bereikbaar zijn vanuit de machinekamer. Deze ruimten kunnen door het machinekamerpersoneel vanuit de machinekamer worden bereikt zonder dat men in de open lucht komt; en

    • b. zijn voorzien van een kledingkast voor een zeevarende alsmede van badkuipen of douches en wastafels met warm en koud stromend zoet water.

  • 12. Een zeeschip van 1.600 GT of meer is voorzien van:

    • a. een aparte toiletruimte, met een toilet en een wastafel met warm en koud stromend zoet water, die gemakkelijk bereikbaar is vanaf het navigatie brugdek en bedoeld voor diegenen die daar hun werk verrichten; en

    • b. een toilet en een wastafel met warm en koud stromend zoet water, gemakkelijk bereikbaar vanuit de machinekamer, indien deze voorzieningen niet zijn aangebracht in de onmiddellijke nabijheid van de centrale controlekamer in de machinekamer.

  • 13. Op een zeeschip met meer dan 100 zeevarenden, kan de minister ontheffing verlenen het eerste tot en met tiende lid en een vermindering van het aantal wastafels, badkuipen en douches toestaan.

Artikel 4.2.13 Eisen sanitaire voorzieningen
  • 1. Sanitaire ruimten en voorzieningen als bedoeld in artikel 4.2.12 met uitzondering van ruimten die zijn verbonden met hutten, voldoen aan de volgende eisen:

    • a. de vloer bestaat uit deugdelijk, duurzaam en gemakkelijk te reinigen materiaal, dat ondoordringbaar is voor vocht;

    • b. schotten zijn vervaardigd van staal of ander deugdelijk materiaal, dat tot ten minste 23 centimeter boven de vloer waterdicht is;

    • c. toiletten zijn op voldoende wijze van elkaar zijn gescheiden en gemakkelijk bereikbaar;

    • d. een toilet is van een ruime afvoer voorzien en kan afzonderlijk door middel van een vaste inrichting gemakkelijk worden doorgespoeld, zodanig, dat geen stank wordt verspreid;

    • e. wastafels en badkuipen zijn van voldoende afmetingen en zijn vervaardigd van deudelijk materiaal, met een glad oppervlak, niet onderhevig aan scheuren, schilferen of roesten; en

    • f. de vloer van een ruimte, waarin een toilet of een wasgelegenheid is ondergebracht, is voorzien van een behoorlijke waterafvoer.

  • 2. Een toilet staat niet rechtstreeks in verbinding met slaapverblijven, en met een doodlopende gang tussen de slaapverblijven en de toiletten, met dien verstande, dat dit niet geldt voor een toilet tussen twee slaapverblijven, welke tezamen voor niet meer dan vier personen zijn bestemd.

  • 3. Een toilet is van een zodanig model en de afvoer is zodanig ingericht, dat de kans op verstopping zo klein mogelijk is en het schoonhouden vergemakkelijkt wordt.

Artikel 4.2.14 Wassen en drogen van kleding, opbergen van oliegoed
  • 1. Er zijn voldoende voorzieningen voor het wassen, drogen en strijken van kleding, in een mate die in overeenstemming is met het aantal bemanningsleden en de normale duur van de reis. Deze voorzieningen zijn aangebracht op een gemakkelijk vanuit de hutten te bereiken plaats.

  • 2. De voorzieningen bestaan uit:

    • a. wasmachines;

    • b. droogtrommels of behoorlijk verwarmde en geventileerde droogkamers; en

    • c. strijkijzers en strijkplanken of gelijkwaardige voorzieningen.

  • 3. Op een zeeschip van minder dan 250 GT mag van het eerste en tweede lid worden afgeweken, mits andere voorzieningen zijn getroffen die naar het oordeel van de minister genoegzaam zijn.

  • 4. Nabij de slaapverblijven is voldoende behoorlijk geventileerde bergruimte om oliegoed en natte of vuile kleding op te hangen.

  • 5. Op een zeeschip van minder dan 400 GT mogen kledingstukken als bedoeld in het vierde lid in een goed sluitende kast in het slaapverblijf worden opgeborgen, mits deze kast op een ruimte buiten het verblijf ventileert.

Artikel 4.2.15 Ziekenverblijf en ziekenkooi
  • 1. Op een zeeschip met een bemanning van 15 of meer zeevarenden aan boord dat reizen van meer dan 3 dagen maakt, is een afzonderlijk ziekenverblijf aanwezig.

  • 2. Het ziekenverblijf is doelmatig gelegen en is gemakkelijk bereikbaar.

  • 3. Het ziekenverblijf is zo groot dat de verpleging naar behoren kan geschieden en de zieken of gewonden gerieflijk zijn gehuisvest. Zieken of gewonden kunnen op gemakkelijke wijze in en uit het verblijf worden gebracht.

  • 4. De verlichting, ventilatie en verwarming voldoen aan de eisen voor de verblijven, bedoeld in de artikelen 4.2.2 tot en met 4.2.7.

  • 5. Het ziekenverblijf is voorzien van voldoende wasgelegenheid met toebehoren en een afvoer van vuil water. De wasgelegenheid is voorzien van warm en koud stromend zoet water.

  • 6. Indien het aantal zeevarenden dat niet beschikt over een eigen slaapverblijf minder dan 30 bedraagt, is het ziekenverblijf voorzien van één slaapplaats. Bedraagt dat aantal zeevarenden 30 of meer, is het ziekenverblijf voorzien van twee slaapplaatsen, of zoveel meer als in verband met de omstandigheden van de reis door de minister wordt vastgesteld.

  • 7. Indien voor passagiers geen ziekenverblijf aanwezig is, mogen de passagiers in het ziekenverblijf worden opgenomen en gelden de voorschriften van het vijfde lid voor de zeevarenden en de passagiers gezamenlijk.

  • 8. Slaapplaatsen zijn niet boven elkaar geplaatst. De inrichting van de slaapplaatsen voldoet ten minste aan de eisen, bedoeld in het elfde lid en artikel 4.2.9, dertiende tot en met tweeëntwintigste lid.

  • 9. In of in de onmiddellijke nabijheid van het ziekenverblijf zijn een toilet en een daaraan toegevoegde badkamer beschikbaar. Deze zijn van het ziekenverblijf afgescheiden en zijn uitsluitend bestemd voor gebruik door patiënten.

  • 10. Indien een arts tot de bemanning behoort is een ruimte bij het ziekenverblijf ingericht als apotheek en verbandkamer, die van het ziekenverblijf is afgescheiden.

  • 11. Het ziekenverblijf wordt niet voor andere doeleinden dan het verplegen of behandelen van zieken en gewonden gebruikt.

  • 12. Op een zeeschip dat krachtens het eerste lid niet van een ziekenverblijf is voorzien, kan voor een zieke of gewonde een éénpersoonsslaapverblijf beschikbaar worden gesteld, waarin de slaapplaats als ziekenkooi is ingericht. Is het aantal zeevarenden minder dan zes, kan worden volstaan met een als ziekenkooi ingerichte slaapplaats in een slaapverblijf.

  • 13. Indien iemand aan een ernstige of aan een besmettelijke ziekte lijdt, wordt getracht deze, afgezonderd van alle anderen, te verplegen.

Artikel 4.2.16 Diversen
  • 1. Een zeeschip dat geregeld wordt gebruikt voor reizen in de tropen of in andere gebieden met vergelijkbare klimaatomstandigheden is uitgerust met tenten over de aan de zon blootgestelde dekken boven de verblijven en over de voor ontspanning bestemde dekruimten.

  • 2. Aan boord van een zeeschip dat niet is voorzien van een luchtbehandelingsinstallatie en dat geregeld havens aandoet waar malaria voorkomt of kan voorkomen, zijn de dag-, nacht- en ziekenverblijven tegen binnendringen van muggen beschermd door het aanbrengen van passende horren voor patrijspoorten, luchtkokers, en deuren die toegang geven tot het open dek.

  • 3. Op een zeeschip van meer dan 3.000 GT is zowel voor de dekdienst als voor de machinedienst een afzonderlijke ruimte als kantoor beschikbaar.

Artikel 4.2.17 Ontheffing of vrijstellingen
  • 1. Onverminderd het tweede lid kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, hetzij in een incidenteel geval, hetzij algemeen, ontheffing of vrijstelling verlenen van de artikelen 4.2.2 tot en met 4.2.16, onder zo nodig door hem te stellen voorwaarden of beperkingen.

  • 2. De minister kan voor een zeeschip aan boord waarvan vanwege de samenstelling van de bemanning rekening wordt gehouden met de belangen van bemanningsleden die verschillende gewoonten van godsdienstige en maatschappelijke aard hebben, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 4.2.8, eerste en vierde lid, onder d, 4.2.9, tweede en derde lid, en 4.2.12, eerste tot en met het derde en negende lid, onder zo nodig door hem te stellen voorwaarden of beperkingen, mits de hiervoor bedoelde organisaties ter zake overeenstemming hebben bereikt. Op oude schepen blijft van toepassing het bepaalde in de artikelen 46 tot en met 64 van het koninklijk besluit van 15 mei 1937, Stb. 242, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 5 juni 1975, Stb. 327.

Artikel 4.2.18 Uitsluiting oude zeeschepen

Onverminderd artikel 4.2.19, eerste lid, zijn de artikelen 4.2.2 tot en met 4.2.16 niet van toepassing op een zeeschip, niet zijnde een vissersvaartuig, waarvan de kiel is gelegd of de bouw zich in een overeenkomstige fase van ontwikkeling bevond voor 1 augustus 1983.

Artikel 4.2.19 Bijzondere voorzieningen voor oude zeeschepen
  • 1. De minister kan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, bepalen, dat geheel of gedeeltelijk wordt voldaan aan de artikelen 4.2.2 tot en met 4.2.16 door een zeeschip als bedoeld in artikel 4.2.17, eerste lid, dat:

    • a. hetzij de Nederlandse nationaliteit verkrijgt;

    • b. hetzij ingrijpende veranderingen in de bouw of grote reparaties ondergaat volgens een tevoren ontworpen plan, echter niet ten gevolge van een ongeval of ramp.

  • 2. De minister kan voorschrijven dat de te treffen voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, binnen een bepaalde termijn worden aangebracht.

  • 3. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend voorgeschreven voor zover deze redelijk en uitvoerbaar zijn.

Paragraaf 4.3 Voeding en drinkwater ten behoeve van zeevarenden aan boord van een zeeschip, niet zijnde een vissersvaartuig

Artikel 4.3.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is niet van toepassing op een vissersvaartuig.

Artikel 4.3.2 Voeding
  • 1. Voor de bevoorrading van een zeeschip met levensmiddelen die voldoen aan de in artikel 4, derde lid, van de wet bedoelde eisen, worden de soorten en hoeveelheden mee te nemen levensmiddelen bepaald op basis van:

    • a. het aantal zeevarenden aan boord;

    • b. de duur van de reis;

    • c. de aard van de reis;

    • d. de mogelijkheid tot het aanvullen van voorraden in aanloophavens; en

    • e. de religieuze achtergrond en de culturele gewoonten van de zeevarenden.

  • 2. De voorraden levensmiddelen worden opgeslagen in de in artikel 4.1.19, derde lid, bedoelde bergplaatsen.

Artikel 4.3.3 Drinkwater
  • 1. Voor de bevoorrading van een zeeschip met drinkwater wordt de benodigde hoeveelheid vastgesteld op basis van de in artikel 4.3.2, eerste lid, genoemde criteria, alsmede op basis van de mogelijkheid van aanvulling gedurende de reis met behulp van een voorziening om drinkwater te maken.

  • 2. In geval van onvoorziene omstandigheden tijdens de reis kan de kapitein de hoeveelheid drinkwater per zeevarende rantsoeneren.

  • 3. Het drinkwater wordt opgeslagen in de in artikel 4.1.19, vierde lid, bedoelde of andere daarvoor geschikte tanks die schoon zijn en zo zijn afgesloten dat daarin geen vreemde bestanddelen komen.

  • 4. Het drinkwater wordt slechts in de drinkwatertank geleid:

    • a. met een aanvoerslang die vrij van de kade wordt gehouden;

    • b. nadat ten minste één minuut het water op volle aanvoerdruk uit de aanvoerslang heeft gestroomd;

    • c. indien tijdens het laden per ton drinkwater wordt toegevoegd:

      • 1°. een gestabiliseerd hypochloriet in zodanige hoeveelheid, dat minstens 0,7 gram vrij chloor per ton vrijkomt;

      • 2°. een hoeveel gestabiliseerd hypochloriet met een hoeveelheid ammoniumzout, zodat ten minste 2,5 gram monochlooramine (NH2Cl) per ton ontstaat; of

      • 3°. een door de minister toegestane stof in een zodanige hoeveelheid dat minstens 0,7 gram vrij chloor per ton water vrijkomt; en

    • d. indien de in onderdeel c genoemde stoffen behoorlijk door het drinkwater worden gemengd.

  • 5. Een drinkwatertank die voor inspectie, onderhoud, of anderszins is betreden, wordt gereinigd door de tank te vullen met drinkwater waarin 10 gram vrij chloor per ton drinkwater is gemengd.

  • 6. De drinkwatertank wordt slechts bevoorraad met drinkwater als dat water ten minste twee uur lang in de tank is geweest en daarna is uitgepompt

Artikel 4.3.4 Peilen van drinkwatertanks
  • 1. Peilstokken of andere instrumenten die gebruikt worden om het restant drinkwater in tanks op te meten, zijn vóór ieder gebruik gereinigd. Zij worden opgeborgen op een plaats waar het gevaar van besmetting het geringst is.

  • 2. Bij het gebruik van metalen roestvrije tapelines die worden geborgen in een doos waarin enkele formalinetabletten aanwezig zijn, is het afzonderlijk reinigen niet nodig.

  • 3. De kapitein ziet erop toe dat de persoon belast met het peilen, onmiddellijk vóór hij gaat peilen, zijn handen wast.

Artikel 4.3.5 Zout- en zoetwaterkranen
  • 1. In kombuizen en pantry’s moet bij elke drinkwaterkraan een opschrift ‘drinkwater’ en bij elke zoutwaterkraan een opschrift ‘zoutwater’ aangebracht zijn.

  • 2. Na vertrek uit een haven wordt de zoutwaterleiding, welke voor afwas van keuken- en eetgerei dient, buiten de driemijlsgrens geruime tijd doorgespoeld, voordat deze voor afwasdoeleinden gebruikt mag worden.

Artikel 4.3.6 Maximale hoeveelheid sterke drank
  • 1. De voorraad sterke drank aan boord is niet groter dan 0,1 liter per zeevarende per reisdag.

  • 2. Het aantal reisdagen wordt vastgesteld gerekend vanaf de dag van vertrek tot en met de dag van aankomst in de eerstvolgende haven waar het zeeschip weer zal worden bevoorraad als vastgesteld overeenkomstig artikel 4.3.2, eerste lid, onderdeel d.

Artikel 4.3.7. Inspectie
  • 1. Een inspectie als bedoeld in artikel 4.1.1, derde lid, van het besluit wordt ten minste één keer per maand uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in norm A3.2, zevende lid, van het MLC-verdrag.

  • 2. De bevindingen van de inspectie worden in het scheepsdagboek vermeld.

  • 3. Voor het uitvoeren van een inspectie van het drinkwater worden alle noodzakelijke hygiënemaatregelen genomen om besmetting van het drinkwater te voorkomen.

Paragraaf 4.4 Huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater ten behoeve van vissers aan boord van een vissersvaartuig van na 15 november 2019

Artikel 4.4.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op een van een dek voorzien vissersvaartuig:

  • a. waarvoor het bouwcontract of het contract voor ingrijpende verbouwing op of na 15 november 2019 is gegund;

  • b. waarvoor het bouwcontract of het contract voor ingrijpende verbouwing voor 15 november 2019 is gegund en dat drie of meer jaar na die datum wordt opgeleverd; of

  • c. waarvan, bij gebrek aan een bouwcontract, op of na 15 november 2019:

    • 1°. de kiel is gelegd;

    • 2°. de bouw als een herkenbaar specifiek type vaartuig begint; of

    • 3°. de assemblage is begonnen, die ten minste 50.000 kilogram of 1 procent van de geschatte massa van alle constructiemateriaal omvat, waarbij de kleinste van de twee hoeveelheden bepalend is.

Artikel 4.4.2 Stahoogte
  • 1. In alle verblijven is voldoende stahoogte.

  • 2. Voor verblijven waar de vissers geacht worden gedurende langere tijd achtereen te staan, is de stahoogte ten minste twee meter.

Artikel 4.4.3 Openingen naar en tussen verblijfsruimten
  • 1. Vanuit visruimen en machinekamers zijn geen directe openingen naar slaapverblijven, met uitzondering van nooduitgangen.

  • 2. Directe openingen naar slaapverblijven vanuit kombuizen, opslagruimten, droogkamers of gemeenschappelijke sanitaire ruimten worden, waar redelijk en uitvoerbaar, vermeden, tenzij uitdrukkelijk elders anders is bepaald.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid zijn in een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer geen directe openingen naar slaapverblijven vanuit visruimen, machineruimten, kombuizen, opslagruimten, droogkamers of gemeenschappelijke sanitaire ruimten, met uitzondering van nooduitgangen.

  • 4. Het derde lid sluit de aanwezigheid van gedeelde sanitaire ruimten tussen twee slaapverblijven niet uit.

  • 5. Het gedeelte van een schot dat in het derde lid bedoelde ruimten scheidt van slaapverblijven alsmede de buitenwanden van die ruimten zijn doelmatig vervaardigd van staal of van ander goedgekeurd materiaal en zijn water- en gasdicht.

  • 6. Verblijven zijn voor zover nodig voorzien van nooduitgangen.

Artikel 4.4.4 Isolatie verblijfsruimten
  • 1. Verblijven zijn voldoende geïsoleerd.

  • 2. Materialen die zijn gebruikt voor de constructie van interne wanden, lambrisering en bekleding, evenals vloeren en verbindingselementen zijn geschikt voor het beoogde doel en dragen bij tot een gezonde omgeving.

  • 3. In verblijven is voldoende waterafvoer.

  • 4. Aan het gestelde in het eerste tot en met derde lid wordt in ieder geval voldaan indien norm A3.1, zesde lid, onderdelen b en g, van het MLC-verdrag, zoals die luidde op 15 november 2019, is toegepast.

Artikel 4.4.5 Maatregelen tegen vliegen en andere insecten

Alle praktische maatregelen worden getroffen om verblijven voor de bemanning van vissersvaartuigen te beschermen tegen vliegen en andere insecten, met name wanneer het vissersvaartuig actief is in door muggen geteisterde gebieden.

Artikel 4.4.6 Ventilatie
  • 1. Verblijven worden geventileerd, rekening houdend met de klimatologische omstandigheden.

  • 2. Het ventilatiesysteem zorgt constant en onder alle weers- en klimatologische omstandigheden voor voldoende verse lucht wanneer er vissers aan boord zijn.

  • 3. Aan het gestelde in het eerste en tweede lid wordt in ieder geval voldaan indien norm A3.1, zevende lid, onderdeel b, en leidraad B3.1.2 van het C188-verdrag, zoals die luidde op 15 november 2019, is toegepast.

Artikel 4.4.7 Verwarming en airconditioning
  • 1. Verblijven worden voldoende verwarmd, rekening houdend met de klimatologische omstandigheden.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer, met uitzondering van een vissersvaartuig dat uitsluitend in tropische gebieden actief is, voldoende verwarmd door middel van een geschikt verwarmingssysteem.

  • 3. Het verwarmingssysteem, bedoeld in het tweede lid, zorgt, voor zover nodig, onder alle omstandigheden voor warmte en is operationeel wanneer vissers aan boord zijn.

  • 4. Een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer is, voorzien van airconditioning in verblijven, op de brug, in de radiokamer en in de gecentraliseerde machinecontrolekamer, met uitzondering van een vissersvaartuig dat regelmatig actief is in gebieden waar de gematigde klimatologische omstandigheden geen airconditioning vereisen.

  • 5. Aan het gestelde in het eerste tot en met vierde lid wordt in ieder geval voldaan indien norm A3.1, zevende lid, onderdelen b en d, en leidraad B3.1.3, tweede en derde lid, van het MLC-verdrag, zoals die luidde op 15 november 2019, is toegepast.

Artikel 4.4.8 Verlichting
  • 1. Een verblijf is behoorlijk verlicht.

  • 2. Indien uitvoerbaar zijn verblijven met zowel daglicht als kunstlicht verlicht.

  • 3. Slaapverblijven kunnen worden afgeschermd van daglicht.

  • 4. In aanvulling op het eerste lid is in iedere kooi voldoende leesverlichting aanwezig.

  • 5. Aan het gestelde in het eerste tot en met vierde lid wordt in ieder geval voldaan indien leidraad B3.1.4, eerste lid, van het MLC-verdrag, zoals die luidde op 15 november 2019, is toegepast.

Artikel 4.4.9 Noodverlichting
  • 1. Slaapverblijven zijn voorzien van noodverlichting.

  • 2. Indien eetverblijven, gangen of andere ruimten nooduitgang zijn en niet zijn voorzien van noodverlichting, zijn deze voorzien van permanente nachtverlichting

  • 3. Een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer is in alle delen van de verblijven waar de bemanning zich vrij kan bewegen, voorzien van verlichting die ten minste zodanig is dat een persoon met een normaal gezichtsvermogen in staat is een normaal gedrukte krant op een heldere dag te lezen.

Artikel 4.4.10 Effecten bewegingen vissersvaartuig op slaapverblijven
  • 1. Indien het ontwerp, de afmetingen of het gebruik van het vissersvaartuig dat toelaat, zijn slaapverblijven zodanig geplaatst dat de gevolgen van bewegingen en versnellingen van het vissersvaartuig tot een minimum beperkt blijven.

  • 2. Slaapverblijven zijn achter het aanvaringsschot gelegen.

Artikel 4.4.11 Vloeroppervlak slaapverblijven
  • 1. Het aantal personen per slaapverblijf en het vloeroppervlak per persoon, exclusief de ruimte ingenomen door kooien en kasten, is zodanig dat, rekening houdend met het gebruik van het vissersvaartuig, de vissers aan boord beschikken over voldoende ruimte en comfort.

  • 2. Aan het gestelde in het eerste lid wordt in ieder geval voldaan indien het vloeroppervlak per persoon in een slaapverblijf voor gezellen of in een gecombineerd slaapverblijf voor officieren en gezellen, exclusief de ruimte ingenomen door kooien en kasten, ten minste bedraagt:

    • a. op een vissersvaartuig met een lengte van 13 tot 19 meter: 0,75 vierkante meter;

    • b. op een vissersvaartuig met een lengte van 19 tot 24 meter: 1 vierkante meter.

  • 3. In aanvulling op het eerste en tweede lid is op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer maar minder dan 45 meter, het vloeroppervlak per persoon in een slaapverblijf, exclusief de ruimte ingenomen door kooien en kasten, ten minste 1,5 vierkante meter.

  • 4. In aanvulling op het eerste en tweede lid is op een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer het vloeroppervlak per persoon in een slaapverblijf, exclusief de ruimte ingenomen door kooien en kasten, ten minste 2 vierkante meter.

Artikel 4.4.12 Aantal personen per slaapverblijf
  • 1. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is het toegestane aantal personen per slaapverblijf niet meer dan zes.

  • 2. Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer is het toegestane aantal personen per slaapverblijf niet meer dan vier.

  • 3. De minister kan ontheffing verlenen van het tweede lid, indien het vereiste vanwege de grootte, het type of het beoogde gebruik van het vissersvaartuig naleving onredelijk of niet uitvoerbaar is.

  • 4. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald en indien uitvoerbaar zijn voor officieren één of meer afzonderlijke slaapverblijven aanwezig.

  • 5. Het maximumaantal personen dat in een slaapverblijf kan worden ondergebracht, is duidelijk leesbaar en onuitwisbaar vermeld op een duidelijk zichtbare plaats in de slaapruimte.

Artikel 4.4.13 Slaapverblijven voor officieren
  • 1. Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer beschikken officieren, waar mogelijk, over een apart slaapverblijf. In geen geval zal het slaapverblijf voor officieren meer dan twee kooien bevatten.

  • 2. De minister kan in bepaalde gevallen ontheffing verlenen van het eerste lid, indien het vereiste vanwege de grootte, het type of het beoogde gebruik van het vissersvaartuig naleving onredelijk of niet uitvoerbaar is.

Artikel 4.4.14 Kooien
  • 1. Kooien hebben geschikte afmetingen voor één persoon en de matrassen zijn vervaardigd van geschikt materiaal.

  • 2. Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer zijn de binnenmaten van kooien ten minste 200 bij 80 centimeter.

Artikel 4.4.15 Comfort slaapverblijven
  • 1. Slaapverblijven zijn zodanig gelegen en ingericht dat een redelijk comfort voor de vissers is gewaarborgd en netheid wordt bevorderd.

  • 2. Slaapverblijven zijn ingericht met kooien, individuele kasten voor kleding en andere persoonlijke eigendommen en een geschikt schrijfoppervlak.

  • 3. Slaapverblijven op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer zijn voorzien van een schrijftafel met stoel.

  • 4. De slaapverblijven zijn waar mogelijk zodanig geplaatst en uitgerust dat mannen en vrouwen over voldoende privacy beschikken.

Artikel 4.4.16 Eetverblijven
  • 1. Een vissersvaartuig is voorzien van geschikte eetverblijven die, waar mogelijk, gescheiden zijn van de slaapverblijven.

  • 2. Eetverblijven zijn zo dicht mogelijk bij de kombuis gelegen, maar zijn niet gelegen voor het aanvaringsschot.

  • 3. Eetverblijven op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer zijn gescheiden van slaapverblijven.

Artikel 4.4.17 Afmetingen en uitrusting eetverblijven
  • 1. De afmetingen en uitrusting van een eetverblijf zijn geschikt voor het aantal personen aan boord.

  • 2. Op een vissersvaartuig met een lengte van 12 meter of meer zijn te allen tijde een koelkast met voldoende capaciteit en voorzieningen voor het bereiden van warme en koude dranken beschikbaar.

Artikel 4.4.18 Aanwezigheid sanitaire voorzieningen
  • 1. Voor alle personen zijn sanitaire voorzieningen aanwezig, bestaande uit toiletten, wastafels, en baden of douches al naar gelang het gebruik van het vissersvaartuig. Deze voorzieningen voldoen ten minste aan de minimumnormen op het gebied van gezondheid en hygiëne en aan redelijke kwaliteitsnormen.

  • 2. Sanitaire voorzieningen zijn zodanig uitgevoerd dat verontreiniging van andere ruimten uitgesloten is.

  • 3. Sanitaire voorzieningen bieden redelijke privacy.

  • 4. Aan het gestelde in het eerste tot en met derde lid wordt in ieder geval voldaan indien norm A3.1, elfde lid, onderdelen a tot en met c, van het MLC-verdrag, zoals die luidde op 15 november 2019, is toegepast.

Artikel 4.4.19 Eisen sanitaire voorzieningen
  • 1. Koud en warm stromend water zijn in zodanig voldoende mate beschikbaar voor alle vissers en alle overige personen aan boord dat een behoorlijke hygiëne mogelijk is.

  • 2. Sanitaire voorzieningen zijn voorzien van ventilatie met de buitenlucht, die onafhankelijk is van overige verblijven.

  • 3. Oppervlakken in sanitaire verblijven zijn eenvoudig en doeltreffend te reinigen. Vloeren zijn voorzien van een antislip laag.

  • 4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid zijn op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer voor vissers, die niet beschikken over een eigen slaapverblijf met bijbehorende sanitaire voorzieningen, ten minste een bad of douche, een toilet en een wasbak per vier of minder vissers aanwezig.

  • 5. Aan het gestelde in het eerste tot en met vierde lid wordt in ieder geval voldaan indien norm A3.1, zevende lid, onderdeel c, en elfde lid, onderdelen a tot en met d en f, en leidraad B3.1.7, eerste lid tot en met derde lid, van het MLC-verdrag, zoals die luidde op 15 november 2019, is toegepast.

Artikel 4.4.20 Wasvoorzieningen
  • 1. Er zijn voorzieningen voor het wassen en drogen van kleding beschikbaar, rekening houdend met het gebruik van het vissersvaartuig.

  • 2. Onverminderd het eerste lid zijn op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer toereikende voorzieningen voor het wassen, drogen en strijken van kleding beschikbaar.

  • 3. Onverminderd het eerste lid zijn op een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer toereikende voorzieningen voor het wassen, drogen en strijken van kleding beschikbaar die zijn gelegen in een van de slaapverblijven, eetverblijven en toiletten afgescheiden ruimte, die voldoende is geventileerd en verwarmd en is voorzien van waslijnen of andere middelen voor het drogen van kleding.

Artikel 4.4.21 Voorzieningen voor zieke en gewonde vissers
  • 1. Indien nodig wordt een slaapverblijf beschikbaar gemaakt als ziekenverblijf voor een zieke of gewonde visser.

  • 2. Op een vissersvaartuig van meer dan 950 GT die met een bemanning van 15 vissers of meer een reis van meer dan drie dagen maakt, of een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer ongeacht het aantal bemanningsleden en de duur van de reis, is een apart ziekenverblijf aanwezig waar medische zorg kan worden verleend.

  • 3. Het ziekenverblijf is adequaat uitgerust en verkeert te allen tijde in hygiënische staat.

Artikel 4.4.22 Overige voorzieningen

Op een gemakkelijk bereikbare plaats buiten de slaapverblijven is een ruimte beschikbaar voor het ophangen van spullen voor gebruik bij slecht weer en andere persoonlijke beschermingsmiddelen.

Artikel 4.4.23 Beddengoed, eetgerei en overige verstrekkingen
  • 1. Aan vissers aan boord worden eetgerei, beddengoed en ander linnengoed verstrekt.

  • 2. De kosten van het in het eerste lid bedoelde linnengoed kunnen worden ingehouden als exploitatiekosten indien daartoe is voorzien in de zee-arbeidsovereenkomst in de zeevisserij, de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of de maatschapsovereenkomst op grond waarvan de vissers werk verrichten.

Artikel 4.4.24 Recreatievoorzieningen
  • 1. Een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer beschikt over geschikte recreatieve voorzieningen en -diensten voor alle vissers aan boord.

  • 2. Indien geschikt kunnen eetverblijven worden gebruikt voor recreatie.

Artikel 4.4.25 Communicatievoorzieningen

Vissers aan boord krijgen, voor zover mogelijk en binnen redelijke grenzen, toegang tot communicatievoorzieningen tegen een redelijke kostprijs die de totale kostprijs voor de eigenaar van het vissersvaartuig niet overstijgt.

Artikel 4.4.26 Kombuis
  • 1. Aan boord zijn kookvoorzieningen en kookgerei beschikbaar. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald en indien uitvoerbaar zijn deze ondergebracht in een afzonderlijke kombuis.

  • 2. Een kombuis of de kookplaats indien geen afzonderlijke kombuis aanwezig is, is van voldoende afmetingen, goed verlicht, geventileerd en naar behoren uitgerust en onderhouden.

  • 3. Een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer beschikt over een afzonderlijke kombuis.

Artikel 4.4.27 Opslag butaan-propaan voor het koken

Tanks of flessen met butaan- of propaangas voor het koken in een kombuis zijn geplaatst op het open dek en afdoende beschermd tegen externe hittebronnen en andere externe invloeden.

Artikel 4.4.28 Opslagvoorzieningen voor levensmiddelen
  • 1. Aan boord is een geschikte plaats met voldoende capaciteit aanwezig voor de opslag van levensmiddelen zodat deze droog, koel en goed geventileerd kunnen worden bewaard en bederf wordt voorkomen. Waar mogelijk worden koelkasten of andere voorzieningen voor opslag bij lage temperaturen gebruikt.

  • 2. Een vissersvaartuig met een lengte van 12 meter of meer beschikt over een provisiekamer, een koelkast en andere voorzieningen voor opslag bij lagere temperaturen.

Artikel 4.4.29 Voeding en drinkwater
  • 1. Aan boord is voldoende voeding en drinkwater aanwezig voor de vissers aan boord, gelet op de duur en aard van de reis.

  • 2. Voeding en drinkwater zijn voor wat betreft de voedingswaarde, kwaliteit, kwantiteit en variatie geschikt, waarbij ook rekening is gehouden met de voorschriften en gebruiken omtrent voeding die voortvloeien uit de religie en cultuur van de vissers.

Artikel 4.4.30 Hygiëne en netheid
  • 1. Verblijven worden schoon en bewoonbaar gehouden en zijn vrij van goederen en voorraden die niet tot de persoonlijke eigendommen van de visser behoren en niet zijn bedoeld voor hun veiligheid of redding in geval van nood.

  • 2. Een kombuis en de opslagvoorzieningen voor levensmiddelen worden in een hygiënische staat gehouden.

  • 3. Afval wordt bewaard in goed afgesloten containers en tijdig afgevoerd uit de ruimten waar voedsel wordt bereid.

Artikel 4.4.31 Inspectie
  • 1. Aan boord van een vissersvaartuig met een lengte van meer dan 24 meter wordt door of op gezag van de schipper eenmaal per reis of ten minste eenmaal per maand inspecties uitgevoerd om te waarborgen dat:

    • a. verblijven schoon, aanvaardbaar bewoonbaar, veilig en in een goede staat van onderhoud verkeren;

    • b. voedsel- en watervoorraden toereikend zijn; en

    • c. kombuis, ruimten en uitrusting voor de opslag van voedsel hygiënisch zijn en in een goede staat van onderhoud verkeren.

  • 2. De bevindingen van deze inspecties en de getroffen maatregelen om eventuele tekortkomingen te verhelpen worden vermeld in het scheepsdagboek.

Artikel 4.4.32 Uitzonderingen

De minister kan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en vissers ontheffing verlenen van de artikelen van deze paragraaf waardoor, zonder discriminatie, rekening kan worden gehouden met de belangen van vissers met onderling verschillende en bijzondere religieuze en sociale gewoonten, op voorwaarde dat deze ontheffing niet ertoe leidt dat de algemene algehele omstandigheden minder gunstig zijn dan die welke voortvloeien uit de toepassing van deze paragraaf.

Paragraaf 4.5 Huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater ten behoeve van vissers aan boord van een vissersvaartuig gebouwd voor 15 november 2019

Artikel 4.5.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op een vissersvaartuig, niet zijnde een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4.4.1.

Artikel 4.5.2 Plaats en algemene inrichting van de verblijven
  • 1. Verblijven zijn midscheeps of in het achterschip gelegen.

  • 2. In bijzondere gevallen kan de minister ontheffing verlenen van het eerste lid indien de grootte, het type of het beoogde gebruik van het naleving naleving onredelijk of niet uitvoerbaar is.

  • 3. Er zijn voldoende dagverblijven aanwezig, gescheiden van de slaapverblijven en zo dicht mogelijk bij de kombuis gelegen. Indien op een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 24 meter een afzonderlijk dagverblijf niet mogelijk is, kan worden volstaan met een gecombineerd dag- en slaapverblijf.

  • 4. Op een vissersvaartuig met een lengte van 60 meter of meer zijn zowel voor de kapitein en de officieren als voor de gezellen afzonderlijke dagverblijven aanwezig.

Artikel 4.5.3 Algemene eisen dag- en slaapverblijven
  • 1. De plaats, de toegangen, de constructie en de indeling van een dag- of slaapverblijf ten opzichte van een andere ruimte is zodanig dat de veiligheid, de bescherming tegen weersinvloeden en overkomend zeewater en de isolatie tegen hitte en kou, overmatig lawaai of tegen uitwaseming van andere ruimten, voldoende zijn verzekerd.

  • 2. De inrichting van de toegangen tot een dag- of slaapverblijf is zodanig, dat deze toegangen steeds aan beide zijden gemakkelijk en vlug kunnen worden geopend en voldoende doorgang laten.

  • 3. Indien de minister dit noodzakelijk acht, is een dag- of slaapverblijf op naar zijn oordeel doelmatige plaatsen voorzien van nooduitgangen.

  • 4. Het materiaal en de constructie van de dekken in een dag- of slaapverblijf zijn goedgekeurd door de minister. Het oppervlak van deze dekken is ondoordringbaar voor vocht en gemakkelijk schoon te houden.

  • 5. Indien de vloeren zijn vervaardigd uit samengesteld materiaal, zijn de verbindingen met de wanden naar boven afgerond om spleten of naden te vermijden.

  • 6. Indien het stalen bovendek van een dag- of slaapverblijf aan de buitenlucht of aan de invloed van enige warmtebron aan boord is blootgesteld, wordt deze aan de bovenzijde met hout ter dikte van ten minste 5 centimeter of met ander deugdelijk en gelijkwaardig isolatiemateriaal bekleed, dan welis aan de onderzijde een bekleding met even groot isolerend vermogen aangebracht.

  • 7. In een dag- en slaapverblijf is aansluitend tegen de dekbalken een plafond aangebracht, dat geheel of gedeeltelijk wegneembaar is.

  • 8. Een slaapverblijf staat niet rechtstreeks in verbinding met visruimen, opslagplaatsen voor vismeel, ruimten waarin werktuigen zijn opgesteld, kombuizen, lampenhutten, verfhutten, bergruimten, droogkamers, gemeenschappelijke wasplaatsen en toiletten.

  • 9. Het gedeelte van een schot dat de in het achtste lid bedoelde ruimten scheidt van slaapverblijven alsmede de buitenwanden van die ruimten zijn doelmatig vervaardigd van staal of van ander goedgekeurd materiaal en zijn water- en gasdicht.

  • 10. Buitenschotten van een dag- of slaapverblijf zijn doelmatig geïsoleerd. Schotten van een machinekamerschacht, een kombuis en van een andere ruimte waarin warmte wordt ontwikkeld, zijn doelmatig geïsoleerd dat geen warmteuitstraling plaatsvindt naar aangrenzende verblijven of gangen van de verblijven. Tevens vindt bescherming plaats tegen warmteuitstraling van stoom of warmwaterleidingen.

  • 11. Schotten in een dag- of slaapverblijf zijn vervaardigd van goedgekeurd materiaal waarin zich geen ongedierte kan nestelen.

  • 12. Een dag- of slaapverblijf en gangen in de verblijven zijn voldoende geïsoleerd om condensatie en te hoge temperaturen te voorkomen.

  • 13. De hoogte van een dag- of slaapverblijf tussen de dekken, gemeten van de onderkant van het plafond tot de bovenkant van de vloerbedekking, bedraagt op alle plaatsen waar de bemanning zich vrij moet kunnen bewegen, 2 meter of meer.

  • 14. Hoofdstoom- en afvoerleidingen van lieren en andere hulpwerktuigen zijn buiten de dag- en slaapverblijven en zo mogelijk buiten de gangen naar deze verblijven aangelegd.

  • 15. Waar de leidingen, bedoeld in het dertiende de lid, door de gangen lopen, zijn deze voorzien van een doelmatige isolatie en omkasting.

  • 16. Flenskoppelingen van leidingen zijn niet in een dag- of slaapverblijf aangebracht. Indien dit niet uitvoerbaar is, kan de minister, hiervan ontheffing verlenen.

  • 17. Lucht- en overvloeileidingen van tanks monden niet uit in een dag- of slaapverblijf of in een gang naar een zodanig verblijf.

  • 18. Ankerkettingen lopen niet door een dag- of slaapverblijf, tenzij deze zijn beschermd door zware kokers.

  • 19. In dag- en slaapverblijven zijn de huid en de eindschotten van de bovenbouw met hout bekleed of op soortgelijke wijze van een bekleding van ander deugdelijk materiaal voorzien.

  • 20. De wanden en plafonds van dag- en slaapverblijven zijn gemakkelijk schoon te houden. Indien deze zijn geschilderd, is dit gebeurd in een lichte kleur.

  • 21. Er zijn voldoende middelen aanwezig zijn voor het afvoeren van water uit een dag- of slaapverblijf.

  • 22. Alle praktische maatregelen worden getroffen om verblijven voor de bemanning vanvissersvaartuigen te beschermen tegen vliegen en andere insecten, met name wanneer het vissersvaartuig actief is in door muggen geteisterde gebieden.

Artikel 4.5.4 Algemene eisen ten aanzien van ruimten voor sanitaire ruimten en verblijven voor ziekenverpleging en ontspanning

De bepalingen van artikel 4.5.3 zijn van overeenkomstige toepassing op sanitaire ruimten, verblijven voor ziekenverpleging en ontspanning, bestemd voor gebruik door de vissers met dien verstande dat de bekleding en de isolatie van wanden slechts daar is aangebracht, waar dit door de minister nodig wordt geoordeeld.

Artikel 4.5.5 Ventilatie
  • 1. Verblijven worden geventileerd, rekening houdend met de klimatologische omstandigheden.

  • 2. Het ventilatiesysteem zorgt constant voor voldoende verse lucht wanneer er vissers aan boord zijn.

  • 3. Een vissersvaartuig dat regelmatig wordt ingezet voor reizen in de tropen of in andere gebieden met vergelijkbare klimatologische omstandigheden, is uitgerust met mechanische ventilatiemiddelen of met elektrisch aangedreven waaiers, met dien verstande dat slechts één van deze middelen behoeft te zijn aangebracht in ruimten waar dit een voldoende ventilatie verzekert.

  • 4. Een vissersvaartuig dat wordt ingezet op reizen in gebieden anders dan bedoeld in het tweede lid, is uitgerust met mechanische ventilatiemiddelen of met elektrisch aangedreven waaiers.

  • 5. Voor een vissersvaartuig dat geregeld wordt ingezet op reizen in koude streken, kan de minister ontheffing van het derde lid verlenen.

  • 6. Het vermogen dat nodig is om de ventilatiemiddelen, bedoeld in het tweede en derde lid, aan te drijven, is beschikbaar gedurende de gehele tijd dat er vissers aan boord verblijven of werken en de omstandigheden dit vereisen.

  • 7. Toiletten zijn onafhankelijk van andere gedeelten van een verblijf op de buitenlucht geventileerd.

Artikel 4.5.6 Verwarming
  • 1. Verblijven worden voldoende verwarmd, rekening houdend met de klimatologische omstandigheden.

  • 2. De verwarming geschiedt door toevoer van stoom, heet water, warme lucht of elektriciteit.

  • 3. De verwarmingsinrichting en de plaats en wijze van opstelling daarvan voldoet aan door de minister te stellen eisen.

  • 4. Het verwarmingssysteem is in gebruik zolang er vissers aan boord zijn en wanneer de omstandigheden dat vereisen.

  • 5. Radiatoren in een verblijf zijn doelmatig geplaatst en waar nodig afgeschermd.

  • 6. De verwarmingsinrichting heeft vermogen waarmee onder normale klimatologische omstandigheden die tijdens de reis kunnen worden ondervonden, in verblijven een temperatuur van ten minste 20 graden Celsius kan worden onderhouden.

Artikel 4.5.7 Verlichting
  • 1. Verblijven zijn van voldoende verlichting voorzien.

  • 2. Indien uitvoerbaar zijn verblijven met zowel daglicht als kunstlicht verlicht.

  • 3. Slaapverblijven kunnen worden afgeschermd van daglicht.

  • 4. In iedere kooi is in aanvulling op de normale verlichting van het slaapverblijf voldoende leesverlichting aanwezig.

Artikel 4.5.8 Aantal personen per slaapverblijf
  • 1. Met inachtneming van het tweede lid, is een slaapverblijf ten hoogste bestemd voor het hieronder vermelde aantal vissers:

    • a. een slaapverblijf voor officieren:

      • 1°. op een vissersvaartuig met een lengte van 60 meter en meer: één visser;

      • 2°. op een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 60 meter: twee vissers;

    • b. een slaapverblijf voor gezellen:

      • 1°. op een vissersvaartuig met een lengte van 60 meter en meer: twee vissers;

      • 2°. op een vissersvaartuig met een lengte van 35 tot 60 meter: vier vissers;

      • 3°. op een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 35 meter: zes vissers.

  • 2. Op een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 35 meter kan het slaapverblijf voor officieren en dat voor gezellen worden gecombineerd tot één verblijf voor ten hoogste zes vissers.

  • 3. Op een vissersvaartuig met een lengte van 35 meter en meer zijn voor het dekpersoneel, het machinekamerpersoneel en het personeel voor de civiele dienst afzonderlijke slaapverblijven beschikbaar.

  • 4. Voor zover dit praktisch uitvoerbaar is, zijn de slaapverblijven van wachtdoende vissers gescheiden van niet wachtdoende of vrije vissers.

  • 5. Het maximumaantal personen dat in een slaapverblijf kan worden ondergebracht, is duidelijk leesbaar en onuitwisbaar vermeld op een duidelijk zichtbare plaats in de slaapruimte.

Artikel 4.5.9 Comfort slaapverblijven
  • 1. Slaapverblijven zijn zodanig gelegen en ingericht dat een redelijk comfort voor de vissers is gewaarborgd en netheid wordt bevorderd.

  • 2. Het vloeroppervlak per persoon in een slaapverblijf voor gezellen of in een gecombineerd slaapverblijf voor officieren en gezellen als bedoeld in artikel 4.5.8, tweede lid, met uitzondering van de ruimte ingenomen door slaapplaatsen en kasten, bedraagt ten minste op een vissersvaartuig:

    (i)

    met een lengte van 13 tot 19 meter:

    0,5 vierkante meter

    (ii)

    met een lengte van 19 tot 26 meter:

    0,75 vierkante meter

    (iii)

    met een lengte van 26 tot 35 meter:

    0,9 vierkante meter

    (iv)

    met een lengte van 35 meter en meer:

    1,0 vierkante meter

  • 3. Het vloeroppervlak per persoon in een slaapverblijf voor officieren, met uitzondering van de ruimte ingenomen door slaapplaatsen en kasten, bedraagt ten minste:

    (i)

    met een lengte van minder dan 60 meter:

     

    2,0 vierkante meter

    (ii)

    met een lengte van 60 meter en meer:

     

    2,5 vierkante meter

  • 4. In een slaapverblijf is voor iedere visser een kledingkast aanwezig met een hoogte van ten minste 1,75 meter en een dwarsdoorsnede van ten minste 0,2 vierkante meter, voorzien van een legplank en een roede waaraan kleding op kleerhangers kan worden gehangen. De kast is voorzien van een slot of van lippen voor een hangslot.

  • 5. In een slaapverblijf is voor iedere bewoner een lade of soortgelijke ruimte aanwezig met een inhoud van tenminste 60 kubieke decimeter.

  • 6. In een slaapverblijf is een tafel of lessenaar met een gemakkelijke zitgelegenheid aanwezig. De tafel of lessenaar mag vast, inklapbaar of uitschuifbaar zijn.

  • 7. Een slaapverblijf is uitgerust met een spiegel, kastjes voor toiletbenodigdheden, een boekenrek en een voldoende aantal kleerhaken.

  • 8. Een slaapverblijf voor officieren is voorzien van een wastafel, de nodigelegkasten of laden, gordijnen, handdoek- en deurhaken en doelmatige vloerbedekking.

  • 9. De meubelen zijn vervaardigd van glad, hard materiaal dat niet kromtrekt of roest en waarin zich geen ongedierte kan nestelen.

  • 10. Voor de patrijspoorten in een slaapverblijf zijn gordijnen of jaloezieën aangebracht.

  • 11. Voor elke visser is een afzonderlijke slaapplaats beschikbaar.

  • 12. Slaapplaatsen zijn behoorlijk van elkaar gescheiden en afzonderlijk toegankelijk.

  • 13. Er zijn niet meer dan twee slaapplaatsen boven elkaar aangebracht.

  • 14. De onderkant van de onderste slaapplaats is meer dan 30 centimeter boven de vloer gelegen.

  • 15. De afstand tussen de onderkant van de onderste slaapplaats en de onderkant van de bovenste slaapplaats en de afstand tussen de onderkant van de bovenste slaapplaats en de onderkant van het plafond 75 centimeter of meer.

  • 16. Aan de onderkant van de bovenste slaapplaats is een stofdichte bodem van hout, zeildoek of ander geschikt materiaal aangebracht.

  • 17. Een slaapplaats is, binnenwerks gemeten, 2 meter of meer lang en 0,68 meter of meer breed.

  • 18. Een slaapplaats is van hout of van deugdelijk hard materiaal dat niet gemakkelijk roest, vervaardigd. De constructie is zodanig dat er zich geen ongedierte in kan nestelen en de slaapplaats gemakkelijk kan worden schoongemaakt.

  • 19. Indien een slaapplaats uit buizen is samengesteld, zijn in deze buizen geen openingen aanwezig die aan ongedierte toegang kunnen verlenen. Houten kooiplanken zijn uitneembaar.

  • 20. Een slaapplaats is voorzien van een matras van deugdelijk materiaal. Als vulling voor matrassen is geen materiaal gebruikt waarin zich ongedierte kan nestelen.

  • 21. Onder de opening van een luchtkoker is geen slaapplaats aanwezig.

Artikel 4.5.10 Dagverblijven
  • 1. De grootte en inrichting en het aantal tafels en zitbanken of stoelen, vastgezet of verplaatsbaar, van een dagverblijf zijn voldoende voor het grootste aantal personen dat gelijktijdig van het verblijf gebruik kan maken.

  • 2. Tenzij pantry’s aanwezig zijn die in rechtstreekse verbinding staan met een dagverblijf, is in deze voldoende kastruimte aanwezig voor het opbergen van eetgerei, alsmede een geschikte gelegenheid voor het schoonmaken daarvan.

  • 3. De bovenkanten van tafels, zitbanken of stoelen zijn vervaardigd van vochtwerend materiaal, zonder barsten, dat gemakkelijk is schoon te houden.

  • 4. Waar dit uitvoerbaar is, is een dagverblijf zodanig ontworpen, gemeubileerd en uitgerust dat deze gelegenheid biedt tot ontspanning.

  • 5. Indien een radiodistributie-installatie aanwezig is, zijn dagverblijven daarop aangesloten.

Artikel 4.5.11 Sanitaire voorzieningen
  • 1. Een vissersvaartuig is voorzien van voldoende sanitaire voorzieningen, met inbegrip van wastafels, douches en toiletten.

  • 2. Voor vissers die gebruik maken van een slaapverblijf dat niet is voorzien van eigen sanitair, zijn de volgende voorzieningen aanwezig:

    (i)

    voor zes vissers of minder:

    één wastafel

    (ii)

    voor acht vissers of minder:

    één douche

    (iii)

    één toilet voor acht vissers of minder:

    één toilet

  • 3. Bij de berekening wordt een aantal van drie vissers of minder ten aanzien van douches en toiletten en een aantal van twee vissers of minder ten aanzien van wastafels, verwaarloosd.

Artikel 4.5.12 Eisen sanitaire inrichtingen
  • 1. Een sanitaire ruimte bestemd voor gemeenschappelijk gebruik voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de vloer bestaat uit deugdelijk, duurzaam en gemakkelijk te reinigen materiaal, dat ondoordringbaar is voor vocht;

    • b. schotten zijn van staal of ander deugdelijk materiaal vervaardigd en tot een hoogte van ten minste 25 centimeter boven de vloer waterdicht uitgevoerd;

    • c. toiletten zijn op voldoende wijze van elkaar zijn gescheiden en gemakkelijk bereikbaar;

    • d. een toilet is van een ruime afvoer voorzien en kan afzonderlijk door middel van een vaste inrichting gemakkelijk worden doorgespoeld, zodanig, dat geen stank wordt verspreid;

    • e. wastafels en badkuipen zijn van voldoende afmetingen en zijn vervaardigd van deugdelijk materiaal, met een glad oppervlak, niet onderhevig aan scheuren, schilferen of roesten; en

    • f. de vloer van een ruimte, waarin een toilet of een wasgelegenheid is ondergebracht, is voorzien van een behoorlijke waterafvoer.

  • 2. Een toilet staat niet rechtstreeks in verbinding met slaapverblijven, en met een doodlopende gang tussen de slaapverblijven en de toiletten, met dien verstande, dat dit niet geldt voor een toilet tussen twee slaapverblijven, welke tezamen voor niet meer dan vier personen zijn bestemd.

  • 3. Een toilet is van een zodanig model en de afvoer is zodanig ingericht, dat de kans op verstopping zo klein mogelijk is en het schoonhouden vergemakkelijkt wordt.

  • 4. De afvoer van het toilet loopt niet door drinkwatertanks en, indien uitvoerbaar, niet onderdeks door dag- of slaapverblijven.

  • 5. Het eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f, is mede van toepassing op wastafels in slaapverblijven en op sanitaire ruimten die rechtstreeks in verbinding staan met slaapverblijven.

Artikel 4.5.13 Wassen en drogen van kleding
  • 1. Op een vissersvaartuig met een lengte van 35 meter of meer zijn voorzieningen voor het wassen en drogen van kleding beschikbaar, rekening houdend met het gebruik van het vissersvaartuig.

  • 2. De wasplaats voor kleding bevat geschikte spoelbakken die zijn voorzien van een afvoer.

  • 3. De wasplaats kan in een badkamer worden geplaatst indien niet in een afzonderlijke wasruimte kan worden voorzien.

  • 4. De spoelbakken zijn voorzien van stromend koud en warm zoet water.

  • 5. Onverminderd het eerste lid zijn toereikende voorzieningen voor het wassen, drogen en strijken van kleding beschikbaar die zijn gelegen in een van de slaapverblijven, eetverblijven en toiletten afgescheiden ruimte, die voldoende is geventileerd en verwarmd en is voorzien van waslijnen of andere middelen voor het drogen van kleding.

Artikel 4.5.14 Wassen en drogen van kleding, opbergen van oliegoed

Buiten, nabij de slaapverblijven is voldoende behoorlijk geventileerde bergruimte om oliegoed en natte of vuile kleding op te hangen.

Artikel 4.5.15 Ziekenverblijf en ziekenkooi
  • 1. Op een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer is een afzonderlijk ziekenverblijf aanwezig dat voldoet aan artikel 4.2.15.

  • 2. Op een vissersvaartuig met een lengte van 35 tot 45 meter kan voor een zieke of gewonde een éénpersoons slaapverblijf beschikbaar worden gesteld, waarin de slaapplaats als ziekenkooi is ingericht.

  • 3. Op een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 35 meter kan worden volstaan met een als ziekenkooi ingerichte slaapplaats in een slaapverblijf.

  • 4. De ziekenkooi is zodanig ingericht dat de zieke er gemakkelijk met de matras kan worden ingebracht en uitgenomen, waartoe zo nodig de schotten wegneembaar moeten zijn.

  • 5. Indien een visser aan een ernstige of aan een besmettelijke ziekte lijdt, wordt getracht deze, afgezonderd van alle anderen, te verplegen.

Artikel 4.5.16 Reinheid van de verblijven
  • 1. Een verblijf wordt schoon en in behoorlijk bewoonbare toestand gehouden.

  • 2. Goederen en voorraden die niet het persoonlijk eigendom zijn van de gebruikers van het verblijf, worden daar niet opgeborgen.

  • 3. Ten minste éénmaal per week wordt door de schipper of een daarvoor door hem aangewezen officier een inspectie van een verblijf gehouden, waarbij hij zich door een of meer leden van de bemanning doet vergezellen.

  • 4. De bevindingen van deze inspecties en de getroffen maatregelen om eventuele tekortkomingen te verhelpen worden vermeld in het scheepsdagboek.

Artikel 4.5.17 Plichten van de schipper

Indien tijdens de reis gebreken ontstaan aan de in deze paragraaf omschreven voorzieningen, is de schipper verantwoordelijk om deze zo spoedig mogelijk te verhelpen.

Artikel 4.5.18 Toepasselijkheid en ontheffingen
  • 1. De minister kan, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en vissers ontheffing verlenen van de artikelen 4.5.2 tot en met 4.5.15, indien deze afwijkingen voordelen meebrengen welke tot resultaat hebben dat de inrichting over het geheel genomen niet minder gunstig is dan die welke het gevolg zou zijn van volledige toepassing van deze paragraaf.

  • 2. Voor een vissersschip dat voor 12 mei 1977 was afgebouwd, kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en vissers, wanneer het vissersvaartuig wordt ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 of wanneer ingrijpende veranderingen in de bouw of grote reparaties aan het vissersvaartuig worden uitgevoerd volgens een tevoren ontworpen plan en niet ten gevolge van een ongeval of ramp, ontheffing verlenen om het vissersvaartuig te laten voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 4.5.2 tot en met 4.5.15, voor zover hij dit mogelijk acht, daarbij rekening houdende met alle praktische problemen welke zich bij de toepassing voordoen.

  • 3. Was een vissersvaartuig voor 12 mei 1977 in aanbouw of werd het op of voor die datum verbouwd, dan kan de minister, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en vissers, ontheffingen verlenen, welke nodig zijn om het vissersvaartuig te laten voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 4.5.3 tot en met 4.5.15, voor zover hij dit mogelijk acht, daarbij rekening houdende met alle praktische problemen welke zich bij de toepassing voordoen.

  • 4. De minister kan bij de toepassing van het derde of vierde lid bepalen binnen welke tijdsduur de voor te schrijven wijzigingen moeten zijn uitgevoerd.

Paragraaf 4.6 Certificaat maritieme arbeid en verklaring naleving maritieme arbeid

Artikel 4.6.1 Aanvraag certificaat maritieme arbeid en voorlopig certificaat maritieme arbeid
  • 1. Een aanvraag voor een certificaat maritieme arbeid of een voorlopig certificaat maritieme arbeid wordt schriftelijk ingediend bij een op grond van artikel 39, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaar of rechtspersoon.

  • 2. Bij de aanvraag verstrekt de scheepsbeheerder de volgende gegevens en documenten:

    • a. naam van het zeeschip;

    • b. IMO-nummer van het zeeschip;

    • c. de naam van de scheepsbeheerder;

    • d. technische gegevens van het zeeschip, inclusief de op grond van artikel 4.1.25 goedgekeurde plannen; en

    • e. de datum van de kiellegging.

  • 3. Op basis van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, ontvangt de scheepsbeheerder een verklaring naleving maritieme arbeid deel I, aan de hand waarvan de scheepsbeheerder een verklaring naleving maritieme arbeid deel II opstelt die in overeenstemming is met de artikelen 4.6.3 en 4.6.8, vierde lid, en, voor zover van toepassing, artikel 4.6.6, derde lid.

  • 4. Nadat de in het eerste lid bedoelde ambtenaar of rechtspersoon de verklaring naleving maritieme arbeid deel II heeft ontvangen, worden de onderzoeken, bedoeld in artikel 4.6.4 of artikel 4.6.6, vierde lid, uitgevoerd.

Artikel 4.6.2 Inhoud verklaring naleving maritieme arbeid deel I
  • 1. Een verklaring naleving maritieme arbeid deel I bevat de elementen, bedoeld in norm A5.1.3, tiende lid, onderdeel a, van het MLC-verdrag, en wordt opgesteld met inachtneming van leidraad B5.1.3, eerste en vierde lid, van het MLC-verdrag met betrekking tot onder meer:

    • a. minimumleeftijd gesteld bij of krachtens de Arbeidstijdenwet;

    • b. geneeskundige verklaringen zeevaart gesteld bij of krachtens artikel 31 van de wet;

    • c. de kwalificaties van zeevarenden gesteld bij of krachtens de artikelen 23, 24 of 25 van de wet;

    • d. arbeidsovereenkomsten gesteld bij de artikelen 4, derde lid, en 7, eerste lid, van de wet;

    • e. arbeidsbemiddeling en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten gesteld bij of krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;

    • f. arbeids- en rusttijden gesteld bij paragraaf 5.2 en krachtens artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet;

    • g. bemanningssamenstelling gesteld bij of krachtens artikel 20 van de wet;

    • h. huisvesting en voorzieningen voor zeevarenden aan boord van een zeeschip gesteld krachtens artikel 4, derde lid, van de wet;

    • i. voeding en drinkwater, gesteld krachtens artikel 4, derde lid, van de wet;

    • j. gezondheid, veiligheid en ongevallenpreventie gesteld bij of krachtens artikel 4, eerste en tweede lid, van de wet, de artikelen 3, vierde lid, 5, 6, 8, 12 en 16 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 3, 3a, 4 en 9 van de Schepenwet;

    • k. medische zorg aan boord gesteld bij of krachtens de artikelen 4, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, en 9, eerste lid, van de zeeschepenwet;

    • l. klachtenprocedures aan boord gesteld bij of krachtens artikel 6 van de wet;

    • m. betaling van lonen gesteld bij de artikelen 4, derde lid, en 7, eerste lid, van de wet;

    • n. verzekeringen, als bedoeld in de artikelen 7:738a, vierde lid, of 738d van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en

    • o. verzekeringen, als bedoeld in de artikelen 7:738e, tweede lid, of 738f van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Het model, bedoeld in artikel 4.6.8, derde lid, bevat een opsomming van de eisen, bedoeld in het eerste lid, die op het desbetreffende zeeschip van toepassing zijn. Daarbij wordt voor wat betreft de voorschriften met betrekking tot huisvesting en voorzieningen voor zeevarenden onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen zeeschepen, bedoeld in paragraaf 4.1 en 4.2.

Artikel 4.6.3 Inhoud verklaring naleving maritieme arbeid deel II
  • 1. In de verklaring naleving maritieme arbeid deel II wordt vermeld:

    • a. de maatregelen en procedures om te waarborgen dat voortdurend wordt voldaan aan de i eisen, bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, van het besluit, en de voorgestelde maatregelen om voortdurende verbetering van de naleving te waarborgen;

    • b. de maatregelen die worden getroffen indien blijkt dat niet wordt voldaan aan de i eisen, bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, van het besluit; en

    • c. welke personen zijn aangewezen voor het toepassen van de in de onderdelen a en b bedoelde maatregelen en procedures.

  • 2. De verklaring naleving maritieme arbeid deel II wordt opgesteld in overeenstemming met de normering van leidraad B5.1.3, tweede tot en met vierde lid, van het MLC-verdrag.

Artikel 4.6.4 Inspectie, geldigheid en verlenging certificaat maritieme arbeid
  • 1. Een certificaat maritieme arbeid heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar.

  • 2. Tijdens de geldigheidsduur van het certificaat maritieme arbeid wordt het zeeschip onderworpen aan een tussentijdse inspectie die plaatsvindt tussen de tweede en derde verjaardatum van het certificaat.

  • 3. Van een goed verlopen tussentijdse inspectie wordt aantekening gemaakt op het certificaat.

  • 4. Het onderzoek ter verlenging van een certificaat maritieme arbeid vindt plaats voor de vijfde verjaardatum van het certificaat.

  • 5. Ter verkrijging van een certificaat maritieme arbeid bij een tussentijdse inspectie als bedoeld in het tweede lid en bij een verlengingsinspectie als bedoeld in het vierde lid:

    • a. wordt onderzocht of het zeeschip voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet en aan de voorschriften genoemd op de toepasselijke verklaring naleving maritieme arbeid deel I; en

    • b. wordt beoordeeld of de verklaring naleving maritieme arbeid deel II voldoet aan artikel 4.6.3, en of op basis van de inhoud van die verklaring voldoende is gewaarborgd dat de in onderdeel a bedoelde eisen die op het desbetreffende zeeschip van toepassing zijn, voortdurend worden nageleefd.

  • 6. Indien het onderzoek ter verlenging wordt afgerond binnen drie maanden voor de vervaldatum van het bestaande certificaat, is het nieuwe certificaat maritieme arbeid geldig vanaf de datum waarop de verlengingsinspectie is afgerond voor een tijdvak dat ten hoogste loopt tot vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat.

  • 7. Indien het onderzoek ter verlenging meer dan drie maanden voor de vervaldatum van het bestaande certificaat wordt afgerond, is het nieuwe certificaat maritieme arbeid geldig voor vijf jaar gerekend vanaf de datum waarop de verlengingsinspectie is afgerond.

Artikel 4.6.5 Inspectierapport
  • 1. De uitkomsten van een inspectie als bedoeld in artikel 4.6.4, tweede en vierde lid, worden door de betrokken ambtenaar of degene die namens een rechtspersoon de inspectie heeft uitgevoerd, opgenomen in een inspectierapport, waarbij alle eventuele zwaarwegende tekortkomingen uitdrukkelijk worden vermeld.

  • 2. De datum waarop wordt vastgesteld dat een zwaarwegende tekortkoming is verholpen, wordt eveneens aangetekend op het inspectierapport.

  • 3. Een afschrift van het inspectierapport wordt in de werktaal van het zeeschip en in het Engels, indien de werktaal geen Engels is en het zeeschip internationale reizen maakt, verstrekt aan de kapitein.

  • 4. De kapitein verstrekt op verzoek een afschrift van het inspectierapport alsmede van het certificaat maritieme arbeid en de verklaring naleving maritieme arbeid in het Engels of in de werktaal van het zeeschip aan krachtens artikel 39, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaren, aan inspecteurs van een havenstaat of aan vertegenwoordigers van scheepsbeheerders of zeevarenden.

  • 5. Een afschrift van het inspectierapport wordt aan boord van het zeeschip op een duidelijk zichtbare en voor de bemanning toegankelijke plaats beschikbaar gesteld.

Artikel 4.6.6 Voorwaarden afgifte voorlopige certificaten
  • 1. Een voorlopig certificaat maritieme arbeid kan worden afgegeven met betrekking tot:

    • a. een nieuw zeeschip bij de oplevering;

    • b. een zeeschip dat op grond van voor Nederland geldende rechtsregels onder de vlag van het Koninkrijk gaat varen;

    • c. een zeeschip dat in het beheer komt van een andere scheepsbeheerder.

  • 2. Een voorlopig certificaat maritieme arbeid kan eenmalig worden afgegeven voor een tijdvak van ten hoogste 26 weken.

  • 3. In afwijking van artikel 4.6.3, eerste lid, onderdelen a en b, worden de maatregelen en procedures in de verklaring naleving maritieme arbeid deel II zoveel als mogelijk vermeld.

  • 4. De scheepsbeheerder toont aan dat de kapitein op de hoogte is van de eisen van het MLC-verdrag en zijn verantwoordelijkheden voor de uitvoering en de naleving van de voor het desbetreffende zeeschip geldende regels en procedures voor de naleving van het MLC-verdrag.

  • 5. Het zeeschip wordt met het oog op een voorlopig certificaat als bedoeld in het eerste lid onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 4.6.4, vijfde lid, onderdeel a.

Artikel 4.6.7 Vervallen certificaat bij onttrekken van zeeschip aan oorspronkelijke bestemming

Onverminderd artikel 4.2.2 van het besluit vervalt een voor dat zeeschip afgegeven certificaat maritieme arbeid indien:

  • a. het zeeschip wordt onttrokken aan zijn oorspronkelijke bestemming, waardoor het niet meer als zeeschip wordt gebruikt;

  • b. het zeeschip van bestemming wijzigt zonder dat een verbouwing of wijziging van de inrichting als bedoeld in artikel 4.2.2, eerste lid, onderdeel a, van het besluit plaatsvindt.

Artikel 4.6.8 Modellen
  • 1. Het model van het certificaat maritieme arbeid is opgenomen in bijlage 16.

  • 2. Het model van het voorlopige certificaat maritieme arbeid is opgenomen in bijlage 17.

  • 3. Het model van de verklaring naleving maritieme arbeid, deel I, is opgenomen in bijlage 18.

  • 4. Het model van de verklaring naleving maritieme arbeid, deel II, is opgenomen in bijlage 19.

  • 5. De documenten, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, zijn slechts geldig indien ze zijn opgesteld overeenkomstig de in de bijlagen bij deze regeling opgenomen modellen en naar waarheid zijn ingevuld.

Artikel 4.6.9 Erkenning van organisaties
  • 1. Een erkenning als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de wet kan worden verleend aan rechtspersonen die voldoen aan de volgende criteria:

    • a. de rechtspersoon beschikt over een gecertificeerd kwaliteitssysteem, waarin de procedures alsmede het beheer van alle documentatie met betrekking tot de onderzoeken waarvoor de aanwijzing geldt zijn geborgd;

    • b. de rechtspersoon heeft de beschikking over een wereldwijd netwerk van voldoende en bekwaam personeel met voldoende en actuele kennis van het MLC-verdrag en de Nederlandse wettelijke vereisten voor de afgifte van een certificaat maritieme arbeid, alsmede diensttijd met betrekking tot het onderzoeken van zeeschepen; en

    • c. de rechtspersoon voert een onafhankelijke bedrijfsvoering en kan daarover verantwoording afleggen.

  • 2. Een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid houdt kantoor in Nederland en heeft met de minister een overeenkomst gesloten met betrekking tot de taken die zij in het kader van de aanwijzing uitvoert, waarin de in leidraad B5.1.2 van het MLC-verdrag genoemde onderwerpen zijn opgenomen.

  • 3. Rechtspersonen die zijn erkend op grond van verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (PbEU 2009, L 131), worden geacht te voldoen aan de erkenningscriteria, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid.

  • 4. Een erkenning wordt verleend voor onbepaalde tijd.

  • 5. Een erkenning kan worden ingetrokken indien de rechtspersoon waaraan de erkenning is verleend, niet meer voldoet aan een van de criteria, genoemd in het eerste lid.

  • 6. Een besluit tot erkenning of intrekking van een erkenning wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 4.6.10 Aanwijzing erkende rechtspersonen
  • 1. Een rechtspersoon die is erkend overeenkomstig artikel 4.6.9 en die is aangewezen op grond van artikel 6, tweede lid, van de Schepenwet, kan de minister verzoeken om een aanwijzing als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de wet.

  • 2. Een aanwijzing wordt ingetrokken indien de erkenning, bedoeld in artikel 4.6.9, wordt ingetrokken.

  • 3. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de aangewezen rechtspersoon handelt in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan de aanwijzing of in strijd met de overeenkomst, bedoeld in artikel 4.6.9, tweede lid.

  • 4. Een aanwijzing kan worden geschorst indien door een handeling of nalaten van de aangewezen rechtspersoon ernstig gevaar voor de veiligheid kan of is ontstaan.

Paragraaf 4.7 Visserij-arbeidscertificaat

Artikel 4.7.1 Opsomming voorschriften C 188-verdrag

De minister geeft op aanvraag een visserij-arbeidscertificaat als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet af indien na onderzoek blijkt dat voor dat vissersvaartuig ten minste wordt voldaan aan:

  • a. de minimumleeftijd, gesteld bij of krachtens artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de Arbeidstijdenwet;

  • b. het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 31 van de wet;

  • c. de bemanningssamenstelling, bedoeld in artikel 20 van de wet, alsmede de rusttijden, gesteld bij of krachtens paragraaf 5.2 en krachtens artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet;

  • d. de bemanningslijst, bedoeld in artikel 21 van de wet;

  • e. de overeenkomst op grond waarvan een visser aan boord werkzaam is, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet;

  • f. de repatriëring, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet;

  • g. de betaling aan vissers, bedoeld in 7, tweede lid, van de wet;

  • h. het verblijf, voeding en drinkwater, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de wet;

  • i. de voorzieningen voor zieke zeevarenden aan boord en medische zorg, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet;

  • j. de arbeidsomstandigheden en ongevallenpreventie aan boord, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet; en

  • k. de bescherming tegen beroepsgerelateerde ziekte, ongeval of overlijden, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet.

Artikel 4.7.2 Model visserij-arbeidscertificaat

Het model voor het visserij-arbeidscertificaat voor vissersvaartuigen is opgenomen in bijlage 20.

Artikel 4.7.3 Geldigheidsduur visserij-arbeidscertificaat

Het visserij-arbeidscertificaat heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar.

Artikel 4.7.4 Afgifte en verlenging visserij-arbeidscertificaat

De artikelen 4.6.3 tot en met 4.6.7 zijn van overeenkomstige toepassing op het visserij-arbeidscertificaat.

Paragraaf 4.8 Register

Artikel 4.8 Gegevensregistratie Centraal inspectieregister
  • 1. Na het uitvoeren van een inspectie als bedoeld in artikel 4.6.3, tweede, derde of vierde lid, worden door de betrokken ambtenaar of degene die namens een rechtspersoon de inspectie heeft uitgevoerd, de volgende gegevens in het register, bedoeld in artikel 77 van de wet, geregistreerd:

    • a. naam van het zeeschip;

    • b. IMO-nummer van het zeeschip;

    • c. naam van de scheepsbeheerder van het zeeschip;

    • d. naam van de op grond van artikel 39, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaar of degene die namens een rechtspersoon de inspectie heeft uitgevoerd;

    • e. datum en plaats van de inspectie;

    • f. de resultaten van vraaggesprekken met zeevarenden aan boord;

    • h. informatie betreffende eventuele inbreuken op de wetgeving, opgelegde sancties en aanhouding van het zeeschip; en

    • i. gerapporteerde arbeidsongevallen.

  • 2. Rechtspersonen die zijn aangewezen op grond van artikel 39, eerste lid, van de wet, dragen er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde inspectiegegevens in het register worden geregistreerd op de door de minister bij die aanwijzing voorgeschreven wijze.

  • 3. De minister brengt binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar een verslag uit van de in het desbetreffende jaar uitgevoerde inspecties.

Paragraaf 4.9 Klachtenprocedures

Artikel 4.9.1 Klager

In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘klager’: zeevarende die op grond van de artikelen 6 of 40, eerste lid, van de wet, een klacht indient.

Artikel 4.9.2 Klachtenprocedure aan boord
  • 1. In een klachtenprocedure als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt ten minste opgenomen:

    • a. bij welke persoon of personen aan boord een klacht kan worden ingediend, waarbij klachten in ieder geval bij de kapitein kunnen worden ingediend;

    • b. bij welke vertegenwoordiger van de scheepsbeheerder die niet tot de zeevarenden aan boord behoort, een klacht kan worden ingediend;

    • c. de gegevens als bedoeld in artikel 4.9.3, derde lid, waar een klacht kan worden ingediend;

    • d. de naam van één of meer vertrouwenspersonen aan boord die zeevarenden onpartijdig kunnen adviseren over het indienen van een klacht en klagers kunnen bijstaan bij het doorlopen van de klachtenprocedure en kan helpen bij het voorkomen van nadelige behandeling vanwege het feit dat diegene een klacht heeft ingediend; en

    • e. volgens welke procedure een klacht wordt behandeld waarbij leidraad B5.1.5, tweede lid, van het MLC-verdrag in acht wordt genomen.

  • 2. De klachtenprocedure, bedoeld in het eerste lid, stelt geen beperkingen aan het recht van de klager:

    • a. zich door iemand te laten vergezellen of vertegenwoordigen;

    • b. om te allen tijde zijn klacht rechtstreeks bij de kapitein of de vertegenwoordiger van de scheepsbeheerder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, in te dienen;

    • c. om klachten in te dienen betreffende een vermoedelijke schending van het MLC-verdrag of het C188-verdrag.

Artikel 4.9.3 Klachtbehandeling aan de wal
  • 1. Een klacht als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de wet wordt ingediend bij de voor de klachtenbehandeling door de Inspecteur-Generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport aangewezen ambtenaren van die inspectie. De Inspecteur-Generaal draagt zorg voor een vertrouwelijke behandeling van de klacht.

  • 2. Indien een erkende rechtspersoon als bedoeld in artikel 4.6.9 een melding ontvangt van een klacht, zorgt deze erkende rechtspersoon ervoor dat de klacht wordt ingediend bij de in het eerste lid bedoelde ambtenaar.

  • 3. Schriftelijk ingediende klachten worden gericht aan de Inspectie Leefomgeving en Transport, te bereiken via:

    • a. het postadres: Postbus 16191, IPC 525, 2500 BD Den Haag, Nederland; of

    • b. de website http://www.ILenT.nl.

  • 4. Een klacht is ontvankelijk indien:

    • a. deze een vermoedelijke schending van het MLC-verdrag, het Verdrag betreffende werk in de visserijsector of een vermeend onrechtmatig bevel van de kapitein betreft;

    • b. het voorval waarop de klacht betrekking heeft minder dan zes maanden geleden heeft plaatsgevonden;

    • c. de klacht in het Engels of het Nederlands is gesteld; en

    • d. de klacht voldoende gedetailleerde informatie bevat om onderzoek naar de klacht te kunnen doen.

  • 5. Aan de klager wordt zo spoedig mogelijk na het indienen van de klacht medegedeeld of de klacht ontvankelijk is.

  • 6. Indien de klacht ontvankelijk is:

    • a. wordt nagegaan of het een individuele klacht of een algemene klacht betreft en wordt nagegaan waarop de klacht betrekking heeft;

    • b. wordt de klager gevraagd of hij zijn klacht wil handhaven indien zijn anonimiteit, gelet op de aard van de klacht, niet gewaarborgd kan worden;

    • c. wordt nagegaan of de klachtenprocedure, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, is doorlopen en indien dat niet het geval is, wordt de klacht niet verder behandeld, tenzij blijkt dat de klager die klachtenprocedure niet heeft gebruikt uit angst voor de gevolgen daarvan of wegens een andere goede reden als bedoeld in leidraad B5.2.2, vierde lid, van het MLC-verdrag;

    • d. wordt nagegaan waarom het doorlopen van de klachtenprocedure, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot een oplossing van de klacht;

    • e. worden, indien de aard van de klacht en noodzakelijke waarborgen voor de klager dit toelaten, de kapitein, de scheepsbeheerder en eventueel andere bij de klacht betrokken personen in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken;

    • f. wordt nagegaan of de klacht aan boord eenvoudig kan worden opgelost;

    • g. wordt een klacht zo nodig onderzocht door het uitoefenen van toezicht als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet of in het kader van een inspectie als bedoeld in artikel 4.6.3 waarbij niet wordt gemeld dat de inspectie het gevolg is van een klacht; en

    • h. worden de conclusie en eventuele maatregelen op basis van het onderzoek naar de klacht medegedeeld aan de klager of aan een door de klager opgegeven contactpersoon of belangenorganisatie, op een wijze die de gewenste anonimiteit van de klager in acht neemt.

HOOFDSTUK 5 TUCHTRECHTSPRAAK

Artikel 5.1 Eed of belofte

De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden, de plaatsvervangende leden, de secretaris en de plaatsvervangende secretarissen van het tuchtcollege voor de scheepvaart leggen voor de aanvang van hun werkzaamheden ten overstaan van de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven de eed of belofte af overeenkomstig het volgende formulier:

‘Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, voor het verkrijgen van mijn benoeming tot voorzitter/plaatsvervangend voorzitter/ lid/plaatsvervangend lid/secretaris/plaatsvervangend secretaris van het tuchtcollege voor de scheepvaart aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven;

ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een zaak heeft of zal krijgen bij het tuchtcollege voor de scheepvaart;

ik zweer/beloof dat ik mij niet op enige wijze zal inlaten met partijen of hun raadslieden of gemachtigden over enige zaak die bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig is, of waarvan ik weet of kan vermoeden dat deze bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig zal worden gemaakt;

ik zweer/beloof dat ik geheim zal houden de gegevens waarover ik bij de uitoefening van mijn taak de beschikking krijg en waarvan ik het vertrouwelijk karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift mij tot mededeling verplicht of uit mijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit, alsmede al hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit;

ik zweer/beloof dat ik mijn taak in het tuchtcollege voor de scheepvaart met eerlijkheid, nauwgezetheid en onpartijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het tuchtcollege voor de scheepvaart kan schaden.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig! / Dat verklaar en beloof ik!’

Op .......... heeft .......... (1) ten overstaan van de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (2) te .......... de bovenstaande eed/belofte afgelegd.

(1) ..........

(2) ..........

Artikel 5.2 Vacatiegeld

  • 1. De leden, de plaatsvervangende leden en de plaatsvervangende secretarissen ontvangen voor het bijwonen van een zitting van het tuchtcollege voor de scheepvaart een vacatiegeld van € 342.

  • 2. De voorzitter of de plaatsvervangende voorzitters ontvangen voor het voorbereiden van een zitting, het leiden van een zitting en het voorbereiden van een uitspraak na afloop van een zitting van het tuchtcollege voor de scheepvaart een vacatiegeld van € 684 per zaak.

  • 3. De plaatsvervangende secretaris ontvangt voor het uitschrijven van een concept van een uitspraak een vacatiegeld van € 342 per zaak.

  • 4. De voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter ontvangt voor het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de wet, en voor het beproeven van een minnelijke schikking als bedoeld in artikel 49, vierde lid, van de wet, een vacatiegeld van € 228.

  • 5. De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en de plaatsvervangende secretaris ontvangt voor werkzaamheden die verband houden met het algemene functioneren van het tuchtcollege een vacatiegeld van € 684 per dag.

  • 6. De plaatsvervangende secretaris ontvangt voor werkzaamheden die verband houden met het algemene functioneren van het tuchtcollege een vacatiegeld van € 342 per dag.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Gelijkstelling certificaten en bekwaamheidsbewijzen

  • 1. Een certificaat uitvoering beveiligingstaken, afgegeven op grond van sectie A-VI/6, negende lid, van de STCW-code, wordt gelijkgesteld met een bekwaamheidsbewijs uitvoering beveiligingstaken, afgegeven op grond van artikel 3.5.9.

  • 2. Een certificaten bewustwording scheepsbeveiliging, afgegeven op grond van sectie A-VI/6, vijfde lid, van de STCW-code, wordt gelijkgesteld met een bekwaamheidsbewijs uitvoering beveiligingstaken, afgegeven op grond van artikel 3.5.10.

Artikel 6.2 Erkenning trainingen

  • 1. Een op grond van artikel 1 van de Erkenningsregeling trainingen zeevaartbemanning, zoals dat luidde voor de dag van inwerkingtreding van deze regeling, afgegeven erkenning behoudt zijn geldigheid gedurende de op de erkenning aangegeven einddatum.

  • 2. Artikel 3.7.1, onderdeel a, is tot 1 januari 2027 niet van toepassing op een trainingsinstituut dat één of meer erkende trainingen verzorgt op grond van artikel 1 van de ingetrokken Erkenningsregeling trainingen zeevaartbemanning, met dien verstande dat de aanvraag om de erkenning van het trainingsinstituut, bedoeld in artikel 3.7.1, onderdeel a, niet later dan 1 januari 2026 is ingediend bij de minister.

Artikel 6.3 Uitsluiting oude zeeschepen

  • 1. Op een zeeschip als bedoeld in artikel 4.2.18, eerste lid, blijven de artikelen 46 tot en met 67 van het ingetrokken Schepelingenbesluit van toepassing, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze regeling.

  • 2. Op een bestaand vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4.5.18, eerste lid, zijn de artikelen 68 tot en met 84 van het ingetrokken Schepelingenbesluit, zoals deze luidden voor 12 mei 1977 van toepassing.

Artikel 6.4 Intrekkingen

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • Erkenningsregeling trainingen zeevaartbemanning;

  • Keuringsreglement voor de zeevaart 2012;

  • Regeling bemanning zeegaande zeilschepen;

  • Besluit vaststelling modellen van de monsterrol ex artikel 6 van het Schepelingenbesluit;

  • Regeling gegevens aanvraag bemanningscertificaat zeevisvaart;

  • Regeling tuchtcollege voor de scheepvaart;

  • Regeling vrijstelling nationaliteitseis kapiteins zeevisserij;

  • Regeling zeevarenden;

  • Vrijstellingsregeling buitenlandse kapiteins sector zeegaande waterbouw;

  • Vrijstellingsregeling buitenlandse kapiteins voor de sector koopvaardij.

Artikel 6.5

De Binnenvaartregeling wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ‘artikel 40, eerste lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 31, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

b. In het tweede lid wordt ‘artikel 42, eerste lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 32, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen.

2. In artikel 7.18a, onderdeel c, wordt ‘artikel 1 van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 1 van de Wet bemanning zeeschepen’.

3. In artikel 7.18e, onderdeel d, wordt ‘certificaat basisveiligheid als bedoeld in artikel 8.30 van de Regeling zeevarenden’ vervangen door ‘bekwaamheidsbewijs basisveiligheid als bedoeld in artikel 3.5.1 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

4. In Bijlage 7.2, paragraaf 3, onderdeel 1 wordt ‘Wet zeevarenden’ vervangen door ‘Wet bemanning zeeschepen’.

Artikel 6.6

De Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties zeevisserij wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 2 wordt ‘artikel 18, tweede lid, onderdelen i en j, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 23, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

2. In de artikelen 3, onderdeel b, en 6, onderdeel b, wordt ‘artikel 60 van het Besluit zeevisvaartbemanning’ vervangen door ‘artikel 31, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

3. In artikel 4, vierde en vijfde lid, wordt ‘de Erkenningsregeling opleidingen zeevaartbemanning’ vervangen door ‘paragraaf 3.7 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

Artikel 6.7

In artikel 1.1, tweede lid, onderdeel h, van de Nadere regeling kinderarbeid wordt ‘Wet zeevarenden’ vervangen door ‘Wet bemanning zeeschepen’ en wordt ‘artikel 1.2 van de Regeling zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 1.2 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

Artikel 6.8

De Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Inspectie Leefomgeving en Transport op het domein scheepvaart wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 wordt ‘artikel 49, eerste lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 61, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’ en wordt ‘artikel 94, vijfde lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 2.3.1, derde lid, van het Besluit bemanning zeeschepen’.

2. In artikel 2 wordt ‘artikel 55, onderdeel b, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 62, onderdeel b, van de Wet bemanning zeeschepen’.

3. Artikel 2a komt te luiden:

Artikel 2a

Deze regeling berust mede op de artikelen 61, eerste lid en 62, onderdeel b, van de Wet bemanning zeeschepen, artikel 36, eerste lid, van de Wet bestrijding maritieme ongevallen en artikel 5 van de Wet verzekering zeeschepen.

Artikel 6.9

De Regeling tarieven transportsectoren wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1.1, zevende lid, wordt ‘artikel 106, eerste lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 3.6.2, eerste lid, van het Besluit bemanning zeeschepen’.

2. Artikel 1.1a, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De artikelen in hoofdstuk 3 Sector Scheepvaart en 6 Andere verstrekkers dan de Inspectie Leefomgeving en Transport berusten mede op artikel 79, eerste lid, onderdelen c tot en met k, en tweede lid, van de Wet bemanning zeeschepen.

3. In artikel 3.35 wordt ‘artikel 19a, derde lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 25 van de Wet bemanning zeeschepen’.

4. Artikel 3.38 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ‘artikel 42, eerste lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 32, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’

b. In het tweede lid wordt ‘44, derde lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 32, vijfde lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

5. Artikel 3.42 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ‘artikel 5, eerste lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 20, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

b. In het tweede lid wordt ‘artikel 7, eerste lid, Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 2.1.2, eerste lid, van het Besluit bemanning zeeschepen’.

c. In het derde lid wordt ‘artikel 16 van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 20, vijfde lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

6. Artikel 6.14 wordt ‘artikel 35, eerste lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 22, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

7. Artikel 6.15 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ‘artikel 18, eerste lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 23, eerste en tweede lid, van de Wet bemanning zeeschepen’ en wordt ‘artikel 22, tweede lid, en artikel 22a, tweede lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 27, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

b. In het tweede lid wordt ‘artikel 25 van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 23, vijfde lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

c. In het derde lid wordt ‘artikel 9a, eerste lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 27, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

8. In artikel 6.16 wordt ‘certificaat’ vervangen door ‘bekwaamheidsbewijs’ en wordt ‘artikel 8.27 van de Regeling zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 3.3.14 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

9. Artikel 6.17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt ‘artikel 35, eerste lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 3.3.1 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

b. In onderdeel b wordt ‘artikel 35, tweede lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 3.3.4 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

c. In onderdeel c wordt ‘artikel 35, derde lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 3.3.2 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

d. In onderdeel d wordt ‘artikel 35, vierde lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 3.3.3 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

e. In onderdeel e wordt ‘artikel 35, vijfde lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 3.3.5 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

10. In artikel 6.18 wordt ‘artikel 8.37 van de Regeling zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 3.5.11 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

11. In artikel 6.19 wordt ‘certificaat’ vervangen door ‘bekwaamheidsbewijs’ en wordt ‘artikel 11.1 van de Regeling zeevarenden’ vervangen door ‘de artikelen 3.5.9 of 3.5.10 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

12. In artikel 6.20 wordt ‘artikel 36a van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘de artikelen 3.3.12 of 3.3.13 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

13. In artikel 6.21 wordt ‘artikel 39a, tweede en derde lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘de artikelen 3.3.10 of 3.3.11 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

Artikel 6.10

De Regeling veiligheid zeeschepen wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b wordt ‘certificaat basisveiligheid als bedoeld in artikel 8.30 van de Regeling zeevarenden’ vervangen door ‘bekwaamheidsbewijs basisveiligheid als bedoeld in artikel 3.5.1 van de Regeling bemanning zeeschepen’.

b. In onderdeel c wordt ‘artikel 40, vijfde lid, van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 3.5.1 van het Besluit bemanning zeeschepen’.

c. In onderdeel f wordt ‘artikel 40, tweede lid, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 31, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen’.

d. In onderdeel g wordt ‘Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘Besluit bemanning zeeschepen’.

2. In bijlage 3c, paragraaf 3, onderdeel k, wordt ‘Artikel 37 van het Besluit zeevarenden’ vervangen door ‘Artikel 3.3.9 van het Besluit bemanning zeeschepen’.

Artikel 6.11

In artikel 1, onderdeel d, van de Regeling inzage gegevens en bescheiden Zeebrievenwet wordt ‘artikel 3 van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 5 van de Wet bemanning zeeschepen’.

Artikel 6.12

In artikel 5.4, derde lid, van de Regeling zorgverzekering wordt ‘artikel 1, onderdeel l, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 1 van de Wet bemanning zeeschepen’.

Artikel 6.13

In artikel 16, derde lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering wordt ‘de wijzigingen op de monsterrollen, bedoeld in artikel 33 van de Zeevaartbemanningwet’ vervangen door ‘de wijzigingen op de bemanningslijsten, bedoeld in artikel 21 van de Wet bemanning zeeschepen’.

Artikel 6.14

In artikel 130, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt ‘artikel 1, onderdeel h, van de Wet zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 1 van de Wet bemanning zeeschepen’.

Artikel 6.15

Het Aanwijzingsbesluit erkende rechtspersonen voor onderzoek certificering Wet zeevarenden wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, aanhef, komt te luiden: 1. Als erkende rechtspersonen, bevoegd tot het verrichten van onderzoeken als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Wet bemanning zeeschepen mede in samenhang met artikel 37, vijfde lid, van de Wet bemanning zeeschepen worden aangewezen:

2. In artikel 2 wordt ‘artikel 5.9, eerste en tweede lid, van de Regeling zeevarenden’ vervangen door ‘artikel 4.6.9, eerste en tweede lid, van de Regeling bemanning zeeschepen’.

3. Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanwijzingsbesluit erkende rechtspersonen voor onderzoek certificering Wet bemanning zeeschepen.

Artikel 6.16

Het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet zeevarenden wordt als volgt gewijzigd:

1. In de artikelen 1 en 2 wordt ‘Wet zeevarenden’ vervangen door ‘Wet bemanning zeeschepen’.

2. Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit berust mede op artikel 61, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen.

Artikel 6.17

Het Besluit terbeschikkingstelling scheepvaartinspecteurs Rijksdienst Caribisch Nederland inzake toezicht ex Wet havenstaatcontrole en Wet zeevarenden in Bonaire, Sint-Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 2 wordt ‘Wet zeevarenden’ vervangen door ‘Wet bemanning zeeschepen’.

2. Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Dit besluit berust mede op artikel 61, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen.

Artikel 6.18

Artikel 5 van het Besluit mandaat en machtiging certificering zeeschepen 2012 komt te luiden:

Artikel 5 Bevoegdheden Wet bemanning zeeschepen
  • 1. De in artikel 35, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen genoemde bevoegdheid tot het afgeven van een verklaring naleving maritieme arbeid deel I wordt gemandateerd aan de in artikel 2, eerste lid, genoemde functionarissen van erkende organisaties.

  • 2. De in de artikelen 37 eerste en vijfde lid, en 38, eerste lid, van de Wet bemanning zeeschepen genoemde bevoegdheid van de minister tot het afgeven het intrekken van certificaten wordt gemandateerd aan de in artikel 2, eerste lid, genoemde functionarissen van erkende organisaties.

Artikel 6.19

Paragraaf Zeevaart en Visserij van Bijlage 1a van het Besluit mandaat en machtiging Kiwa N.V. (I) komt te luiden:

Zeevaart en Visserij

Afgifte/intrekken vaarbevoegdheidsbewijs

Besluit bemanning zeeschepen

Paragraaf 3.1.

Afgifte/intrekken bekwaamheidsbewijs tankschepen/IGF-code/Polar-code

Besluit/Regeling bemanning zeeschepen

 

Erkenning vaarbevoegdheidsbewijs handelsvaart en zeilvaart of bekwaamheidsbewijs voor het dienstdoen op tankers /zeeschepen onderworpen aan de IGF-code of Polar-code

Besluit bemanning zeeschepen

Artikel 3.1.9

Erkenning vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs zeevisvaart uit andere lidstaat EU, EER, Zwitserland

Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties

Art. 5

 

Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties zeevisserij

Art. 4 en 5

Afgifte bewijs van aanvraag om erkenning vaarbevoegdheidsbewijs

Wet bemanning zeeschepen

Art. 27, eerste en vierde lid

Afgifte ontheffing verplichting in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs

Wet bemanning zeeschepen

Art. 23, vijfde lid

Intrekken ontheffing verplichting in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs handelsvaart en zeilvaart

Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart

Art. 3, vijfde lid

Afgifte Bekwaamheidsbewijs uitvoering beveiligingstaken

Regeling bemanning zeeschepen

Art. 3.5.9

Afgifte Bekwaamheidsbewijs bewustwording scheepsbeveiliging

Regeling bemanning zeeschepen

Art. 3.5.10

Artikel 6.20 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bemanning zeeschepen.

Artikel 6.21 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt met uitzondering van de artikelen 3.8.4, onderdeel e, 3.8.5, onderdeel d, 3.8.6, onderdeel d, en 3.8.7, onderdeel d, in werking op het tijdstip waarop de Wet bemanning zeeschepen in werking treedt.

  • 2. De artikelen 3.8.4, onderdeel e, 3.8.5, onderdeel d, 3.8.6, onderdeel d, en 3.8.7, onderdeel d, treden in werking met ingang van 1 juli 2026.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.2.1: TABELLEN VAARBEVOEGDHEID ZEESCHEPEN, NIET ZIJNDE ZEILSCHEPEN MINDER DAN 500 GT OP BASIS VAN OPLEIDINGEN GEVOLGD VANAF HET COLLEGEJAAR 2021–2022

Kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom nautisch
 

Crohonummer. 34384

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom nautisch

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Wachtstuurman alle schepen

Maritiem officier alle schepen1

Maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT2

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(In de functie (wacht)stuurman)

Eerste stuurman alle schepen

(In de functie (wacht)stuurman waarvan ten minste 12 maanden als eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein alle schepen

(In de functie Maritiem officier)

Eerste maritiem officier nautisch alle schepen3

(In de functie (wacht)stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein alle schepen

X Noot
1

De maritiem officier alle schepen betreft de functie wachtstuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
2

De maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT betreft de functie eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
3

De eerste maritiem officier nautisch alle schepen betreft de functie eerste stuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

Kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom technisch (minor ETO*)
 

Crohonummer. 34384

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Kennisbewijs hoger Maritiem officier (semi-duaal) – uitstroom technisch (minor ETO*)

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Maritiem officier alle schepen 1

Maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen2

Wachtstuurman alle schepen

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(indien in bezit van minor ETO*)

Officier elektrotechniek alle schepen

(in de functie werktuigkundige)

Tweede werktuigkundige alle schepen

Tweede werktuigkundige alle vissersvaartuigen

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(+ bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(in de functie van (wacht)werktuigkundige waarvan minimaal 12 maanden in de functie van tweede werktuigkundige + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

(in de functie van (wacht)werktuigkundige waarvan minimaal 12 maanden in de functie van tweede werktuigkundige)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(in de functie van Maritiem officier)

Eerste maritiem officier technisch

alle schepen3

(+ bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Eerste Maritiem Officier Technisch

schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen4

(in de functie van werktuigkundige + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

X Noot
1

De maritiem officier alle schepen betreft de functie wachtstuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
2

De maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen betreft de functie als tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen en wachtstuurman alle schepen

X Noot
3

De eerste maritiem officier technisch alle schepen betreft de functie tweede werktuigkundige alle schepen en wachtstuurman alle schepen

X Noot
4

De eerste maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen betreft de functie hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen en wachtstuurman alle schepen

Kennisbewijs stuurman alle zeeschepen
 

Crohonummer. 34384

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Kennisbewijs stuurman alle zeeschepen

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Wachtstuurman alle schepen

(In de functie (wacht)stuurman)

Eerste stuurman alle schepen

(In de functie (wacht)stuurman waarvan ten minste 12 maanden als eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein alle schepen

(In de functie (wacht)stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein alle schepen

Kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle zeeschepen (minor ETO*)
 

Crohonummer. 34384

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle zeeschepen

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(indien in bezit van minor ETO*)

Officier elektrotechniek alle schepen

(in de functie werktuigkundige)

Tweede werktuigkundige alle schepen

Tweede werktuigkundige alle vissersvaartuigen

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(+ bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(in de functie van werktuigkundige waarvan minimaal 12 maanden in de functie tweede werktuigkundige)

Hoofdwerktuigkundige alle vissersvaartuigen

(+ bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

(in de functie van werktuigkundige + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

Kennisbewijs hoger maritiem officier
 

Crohonummer. 34384

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Kennisbewijs hoger maritiem officier

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Wachtstuurman alle schepen

Maritiem officier alle schepen1

Maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT 2

Maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen3

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(indien in bezit van minor ETO*)

Officier elektrotechniek alle schepen

(In de functie (wacht)stuurman)

Eerste stuurman alle schepen

(in de functie werktuigkundige)

Tweede werktuigkundige alle schepen

Tweede werktuigkundige alle vissersvaartuigen

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(+ bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(In de functie (wacht)stuurman waarvan ten minste 12 maanden als eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein alle schepen

(in de functie van werktuigkundige waarvan minimaal 12 maanden in de functie tweede werktuigkundige)

Hoofdwerktuigkundige alle vissersvaartuigen

(+ bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

(in de functie van Maritiem officier)

Eerste Maritiem Officier alle schepen4

(+ bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Eerste Maritiem Officier Technisch

schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen5

(In de functie (wacht)stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein alle schepen

(in de functie van werktuigkundige + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

X Noot
1

De maritiem officier alle schepen betreft de functie wachtstuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
2

De maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT betreft de functie eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
3

De maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen betreft de functie als tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen en wachtstuurman alle schepen

X Noot
4

De eerste maritiem officier alle schepen betreft de functie eerste stuurman alle schepen en tweede werktuigkundige alle schepen

X Noot
5

De eerste maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen betreft de functie hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen en wachtstuurman alle schepen

Officier Electrotechniek alle schepen (HBO Minor)
 

Crohonummer 34384

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Officier Electrotechniek alle schepen1

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

Officier elektrotechniek alle schepen

X Noot
1

De minor moet zijn gevolgd in het kader van een HBO maritiem officier kennisbewijs.

Opleidingen op MBO 4 niveau

Maritiem officier alle schepen (semi-duaal) – uitstroomrichting nautisch koopvaardij
 

Crebonummer. 25680

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Maritiem officier alle schepen (semi-duaal) – uitstroom nautisch koopvaardij

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Wachtstuurman alle schepen

Maritiem officier alle schepen1

Maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT2

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(In de functie (wacht)stuurman)

Eerste stuurman alle schepen

(In de functie (wacht)stuurman waarvan ten minste 12 maanden als eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg)

Kapitein alle schepen

(In de functie maritiem officier)

Eerste maritiem officier nautisch alle schepen3

(In de functie (wacht)stuurman + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg)

Kapitein alle schepen

X Noot
1

De maritiem officier alle schepen betreft de functie wachtstuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
2

De maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT betreft de functie eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
3

De eerste maritiem officier nautisch betreft de functie als eerste stuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

Maritiem officier alle schepen (semi-duaal) – uitstroom nautisch waterbouw
 

Crebonummer. 25681

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Maritiem officier alle schepen (semi-duaal) – uitstroom nautisch waterbouw

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Wachtstuurman alle schepen

Maritiem officier alle schepen1

Maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT2

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(In de functie (wacht)stuurman)

Eerste stuurman op alle schepen

(In de functie (wacht)stuurman waarvan ten minste 12 maanden als eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement N + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg)

Kapitein alle schepen

(In de functie Maritiem officier)

Eerste maritiem officier nautisch alle schepen3

(In de functie (wacht)stuurman + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement N + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg)

Kapitein alle schepen

X Noot
1

De maritiem officier alle schepen betreft de functie wachtstuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
2

De maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT betreft de functie eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
3

De eerste maritiem officier nautisch betreft de functie als eerste stuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

Maritiem officier alle schepen (semi-duaal) – uitstroom nautisch visserij
 

Crebonummer. 25682

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Maritiem officier alle schepen (semi-duaal) – uitstroom nautisch visserij

leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Wachtstuurman alle schepen

Maritiem officier alle schepen1

Maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT 2

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart tot 60 meter

Stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen3

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(in de functie (wacht)stuurman)

Eerste stuurman alle schepen

(in de functie plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen tot zestig meter of stuurman zeevisvaart)

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(in de functie van plaatsvervangend schipper + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

(Leeftijd20 jaar)

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter in beperkt vaargebied vissersvaartuigen

(24 maanden in de functie van (wacht)stuurman waarvan 12 maanden in de functie van eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein alle schepen

(24 maanden in de functie van maritiem officier nautisch alle schepen)

Eerste Maritiem Officier Nautisch alle schepen4

(24 maanden in de functie van Stuurman zeevisvaart waarvan 12 maanden in de functie van plaatsvervangend Schipper stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg)

Schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(36 maanden in de functie van wachtstuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein alle schepen

(36 maanden in de functie van stuurman zeevisvaart + bekwaamheidsbewijs medische zorg + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

Schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

X Noot
1

De maritiem officier alle schepen betreft de functie wachtstuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
2

De maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT betreft de functie eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
3

De stuurman-werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen betreft de functie stuurman zeevisvaart en werktuigkundige zeevisvaart

X Noot
4

De eerste maritiem officier nautisch betreft de functie als eerste stuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

Maritiem officier alle schepen (semi-duaal) – uitstroom technisch
 

Crebonummer. 25683

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Maritiem officier alle schepen (semi-duaal) – uitstroom technisch

leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Wachtstuurman alle schepen

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Maritiem officier alle schepen 1

Maritiem officier Technisch op schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen2

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(in de functie van (wacht)werktuigkundige)

Tweede werktuigkundige alle schepen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(in de functie van (wacht)werktuigkundige + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(in de functie van (wacht)werktuigkundige waarvan minimaal 12 maanden in de functie van tweede werktuigkundige + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

(in de functie van (wacht)werktuigkundige waarvan minimaal 12 maanden in de functie van tweede werktuigkundige)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(in de functie van maritiem officier)

Eerste Maritiem Officier Technisch

alle schepen3

(in de functie van maritiem officier + scheepsmanagement-W)

Eerste Maritiem Officier Technisch schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen4

(in de functie van wachtwerktuigkundige +bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

(in de functie van (wacht)werktuigkundige)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

X Noot
1

De maritiem officier alle schepen betreft de functie wachtstuurman alle schepen en wachtwerktuigkundige alle schepen

X Noot
2

De maritiem officier technisch op schepen met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen betreft de functie als tweede werktuigkundige tot 3.000 kW en wachtstuurman alle schepen

X Noot
3

De eerste maritiem officier technisch alle schepen betreft de functie als tweede werktuigkundige alle schepen en wachtstuurman alle schepen

X Noot
4

De eerste maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen betreft de functie als hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen en wachtstuurman alle schepen

Officier Electrotechniek alle schepen

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Officier Electrotechniek alle schepen

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

Officier elektrotechniek alle schepen

Opleidingen op MBO 3 niveau

Maritiem officier kleine schepen (semi-duaal) – uitstroom nautisch koopvaardij

Crebonummer. 25677

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Maritiem officier kleine schepen (semi-duaal) – uitstroom nautisch koopvaardij

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT en minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen1

Wachtwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

 

(in de functie van (wacht)stuurman waarvan 12 maanden in de functie van eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg.+ bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein schepen van minder dan 3.000 GT

(in de functie van (wacht)stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg +

bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein schepen van minder dan 3.000 GT

X Noot
1

De maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT en minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen betreft de functie eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT en wachtwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Maritiem officier kleine schepen (semi-duaal) – uitstroom nautisch visserij

Crebonummer. 25678

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Maritiem officier kleine schepen (semi-duaal) – uitstroom nautisch visserij zonder de module ladingbehandeling

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Wachtwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart tot 60 meter

Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen1

(in de functie van plaatsvervangend schipper zeevisvaart + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

(Leeftijd 20 jaar)

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter in beperkt vaargebied

(Minimaal 12 maanden van deze 24 maanden moeten zijn opgedaan in de functie van plaatsvervangend schipper zeevisvaart op vissersvaartuigen < 60 meter. De overige 12 maanden mogen zijn opgedaan als stuurman zeevisvaart + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord bekwaamheidsbewijs medische zorg)

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen tot 60 meter

(Minimaal 36 maanden in de functie van stuurman zeevisvaart alle schepen of plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen tot 60 meter + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg)

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen tot 60 meter

X Noot
1

De stuurman-werktuigkundige alle vissersvaartuigen betreft de functie wachtstuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen en wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Maritiem officier kleine schepen (semi-duaal) – uitstroom Technisch

Crebonummer. 25679

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

Maritiem officier kleine schepen (semi-duaal) – uitstroom Technisch

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Wachtstuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen en van minder dan 3.000 GT1

Werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

 

(in de functie van (wacht)werktuigkundige waarvan 12 in de functie van Tweede werktuigkundige tot 3.000 kW +bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Eerste Maritiem Officier Technisch schepen met minder dan 3.000 KW voorstuwingsvermogen en van minder dan 3.000 GT 2

(Vaartijd moet opgedaan zijn in de functie van werktuigkundige zeevisvaart alle schepen of tweede werktuigkundige)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(in de functie van (wacht)werktuigkundige + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

X Noot
1

De maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen en van minder dan 3.000 GT betreft de functie tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen en wachtstuurman schepen van minder dan 3.000 GT

X Noot
2

De eerste maritiem officier technisch schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen en van minder dan 3.000 GT betreft de functie hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen en Wachtstuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Opleidingen op MBO 2 niveau

Schipper-machinist beperkt werkgebied (TZ + AZ1)

Crebonummer. 25519

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Schipper-machinist beperkt werkgebied

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-B)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

Maritiem Officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)2

Werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

(In de functie van eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

Leeftijd 20 jaar

Kapitein schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

(In de functie van tweede werktuigkundige)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

(In de functie van maritiem officier)

Eerste maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)3

X Noot
1

Nederlandse territoriale zee en de aansluitende zone van het Koninkrijk grenzend aan de Nederlandse territoriale zee.

X Noot
2

De maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ) betreft de functie eerste stuurman van schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ) en tweede werktuigkundige op schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

X Noot
3

De eerste maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ) betreft de functie eerste stuurman van schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ) en hoofdwerktuigkundige op schepen met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

Schipper-machinist beperkt werkgebied (TZ+EEZ1)

Crebonummer. 25519

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Schipper-machinist beperkt werkgebied

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman van schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

Maritiem Officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).2

Werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

(In de functie van eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord, bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden + bekwaamheidsbewijs aanvulling-N).

Leeftijd 20 jaar

Kapitein schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

(In de functie van tweede werktuigkundige+ bekwaamheidsbewijs aanvulling-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

(In de functie van maritiem officier + bekwaamheidsbewijs aanvulling-W)

Eerste maritiem officier schepen3 van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

X Noot
1

De Nederlandse territoriale zee en de Nederlandse exclusieve economische zone

X Noot
2

De maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen (TZ + EEZ) betreft de functie eerste stuurman tot 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ+EEZ en tweede werktuigkundige tot 3.000 kW met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ)

X Noot
3

De eerste maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse (TZ + EEZ) betreft de functie eerste stuurman van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ+EEZ) en hoofdwerktuigkundige op schepen met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ+EEZ)

Stuurman werktuigkundige zeevisvaart SW6 – Marcom-A

Crebonummer. 25640

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Stuurman werktuigkundige zeevisvaart SW6

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheidstraining vissersvaartuigen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter met minder dan 1.125 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen tot 3.000 kW

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust1

(in de functie van plv-schipper + in bezit van bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

Leeftijd 20 jaar

schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter in beperkt vaargebied

(in de functie van plv-schipper of stuurman-werktuigkundige)

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter en met minder dan 1.500 kW voorstuwingsvermogen

(in de functie van tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust1

(in de functie van plv-schipper + in bezit van bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1.125 kW in beperkt vaargebied

(in de functie van plv-schipper + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter.

X Noot
1

Er wordt in de koopvaardij onderscheid gemaakt tussen het varen in de Nederlandse territoriale zee en de aansluitende zone van het Koninkrijk grenzend aan de Nederlandse territoriale zee en het varen in de Nederlandse EEZ, zie voor de relevante bekwaamheidsbewijzen de eerder genoemde Schipper-machinist beperkt werkgebied tabellen.

Stuurman werktuigkundige zeevisvaart SW6 – Marcom-B

Crebonummer. 25640

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Stuurman werktuigkundige zeevisvaart SW6

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheidstraining vissersvaartuigen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-B)

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter met minder dan 1.125 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust1

(in de functie van plv-schipper + in bezit van bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

Leeftijd 20 jaar

schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter in beperkt vaargebied

(in de functie van tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust of)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust1

(in de functie van plv-schipper + in bezit van bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1.125 kW in beperkt vaargebied

X Noot
1

Er wordt in de koopvaardij onderscheid gemaakt tussen het varen in de Nederlandse territoriale zee en de aansluitende zone van het Koninkrijk grenzend aan de Nederlandse territoriale zee en het varen in de Nederlandse EEZ, zie voor de relevante bekwaamheidsbewijzen de eerder genoemde Schipper-machinist beperkt werkgebied tabellen.

Opleiding Grote Zeilvaart

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 6 maanden (1 seizoen) ervaring

Ophoging na: 12 maanden (2 seizoenen) ervaring

Ophoging na: 24 maanden (4 seizoenen) ervaring

Bekwaamheidsbewijs grote zeilvaart

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

geen.

(in de functie van wachtlopend gezel zeilvaart)

Wachtstuurman alle zeilschepen

(in de functie van wachtstuurman zeilvaart)

Eerste stuurman alle zeilschepen

(waarvan 12 maanden als eerste stuurman alle zeilschepen + in bezit van medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Kapitein alle zeilschepen

Overzicht Keuzedelen

Crebonummer. K1244 Visserij

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

MBO-keuzedeel K1244 Visserij (kotters)1

bekwaamheidsbewijs basisveiligheidstraining vissersvaartuigen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Stuurman werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart tot 60 meter

n.v.t.

(minimaal 12 maanden van deze 24 maanden moeten zijn opgedaan in de functie van plaatsvervangend schipper zeevisvaart op vissersvaartuigen < 60 meter. De overige 12 maanden mogen zijn opgedaan als stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen. + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord)

Schipper zeevisvaart tot 60 meter

(minimaal 36 maanden in de functie van stuurman zeevisvaart alle schepen of plaatsvervangend schipper zeevisvaart tot 60 meter + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

bekwaamheidsbewijs medische zorg)

Schipper zeevisvaart tot 60 meter

X Noot
1

De functies zijn alleen aan te vragen met het aanvullende MBO keuzedeel indien de zeevarende reeds in bezit is van een relevant kennisbewijs op ten minste MBO 3 niveau of een geldig vaarbevoegdheidsbewijs dat op basis hiervan is afgegeven. Het kennisbewijs mag niet ouder zijn dan vier jaar op het moment van aanvraag.

Crebonummer. K1212: STCW Cargo handling and stowage management level

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Ophoging na: 36 maanden ervaring

MBO-keuzedeel K1212: STCW Cargo handling and stowage management level 1

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT en minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen1, 2

n.v.t.

(waarvan 12 maanden in de functie van eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein schepen van minder dan 3.000 GT

(in de functie van (wacht)stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + certificaat medische zorg aan boord + bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N)

Kapitein schepen van minder dan 3.000 GT

X Noot
1

De functies zijn alleen aan te vragen met het aanvullende MBO keuzedeel indien de zeevarende reeds in bezit is van een relevant kennisbewijs op ten minste MBO 3 niveau of een geldig vaarbevoegdheidsbewijs dat op basis hiervan is afgegeven. Het kennisbewijs mag niet ouder zijn dan vier jaar op het moment van aanvraag.

X Noot
2

De maritiem officier nautisch schepen van minder dan 3.000 GT en minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen betreft de functie eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT en Wachtwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Vaarbevoegdheidsbewijzen gezel

Wachtlopend gezel dek alle schepen

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 18 maanden ervaring

kennisbewijs wachtlopend gezel dek1

Leeftijd ≥16 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

wachtlopend gezel dek alle schepen

(in de functie van wachtlopend gezel dek alle schepen + het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen + een schriftelijke verklaring van de kapitein2)

gekwalificeerd gezel dek alle schepen

X Noot
1

Het kennisbewijs wachtlopend gezel kan worden vervangen door een schriftelijke verklaring van de kapitein dat de betrokkene heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, bedoeld in sectie A-II/4 van de STCW-Code. Hierbij dient men wel 6 maanden ervaring aan te tonen als aankomend gezel dek.

X Noot
2

Een door de kapitein opgestelde schriftelijke verklaring waarin is verklaard dat de betrokkene heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, bedoeld in sectie A-II/5 van de STCW-Code

Wachtlopend gezel machinekamer alle schepen

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

kennisbewijs wachtlopend gezel machinekamer1

Leeftijd ≥16 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

wachtlopend gezel machinekamer alle schepen

(in de functie van wachtlopend gezel machinekamer alle schepen + een schriftelijke verklaring van de hoofdwerktuigkundige2)

gekwalificeerd gezel machinekamer alle schepen

X Noot
1

Het kennisbewijs wachtlopend gezel machinekamer kan worden vervangen door een schriftelijke verklaring van de hoofdwerktuigkundige dat de betrokkene heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, bedoeld in sectie A-III/4 van de STCW-Code. Hierbij dient men wel 6 maanden ervaring aan te tonen als aankomend gezel machinekamer.

X Noot
2

Een door de hoofdwerktuigkundige opgestelde schriftelijke verklaring waarin is verklaard dat de betrokkene heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, bedoeld in sectie A-III/5 van de STCW-Code

Gezel elektrotechniek alle schepen

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Schriftelijke verklaring van de kapitein of hoofdwerktuigkundige1

Leeftijd ≥16 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheidstraining

Gezel elektrotechniek alle schepen

X Noot
1

Een door de kapitein of de hoofdwerktuigkundige schriftelijke verklaring waarin is verklaard dat de betrokkene heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, bedoeld in sectie A-III/7 van de STCW-Code en de betrokkene een ervaring heeft van ten minste 12 maanden als aankomend gezel elektrotechniek.

Gezel zeevisvaart

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

kennisbewijs wachtlopend gezel dek1

Leeftijd ≥16 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheidstraining vissersvaartuigen

wachtlopend gezel zeevisvaart alle schepen

X Noot
1

Het kennisbewijs wachtlopend gezel kan worden vervangen door een schriftelijke verklaring van de schipper dat de betrokkene heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, bedoeld in sectie A-II/4 van de STCW-Code. Hierbij dient men wel 6 maanden ervaring aan te tonen als aankomend gezel dek.

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.2.1: TABELLEN VAARBEVOEGDHEID ZEESCHEPEN, NIET ZIJNDE ZEILSCHEPEN MINDER DAN 500 GT OP BASIS VAN OPLEIDINGEN GEVOLGD IN OF VOOR 2022

Opleidingen op MBO 2 niveau

Schipper-machinist beperkt werkgebied (TZ+AZ1)

Crebonummer. 25519

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Schipper-machinist beperkt werkgebied

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-B)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

Maritiem Officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ) 2

Werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

(In de functie van eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

Kapitein schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

(In de functie van tweede werktuigkundige)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

(In de functie van maritiem officier)1

Eerste maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)3

X Noot
1

Nederlandse territoriale zee en de aansluitende zone van het Koninkrijk grenzend aan de Nederlandse territoriale zee.

X Noot
2

De functie maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen (TZ + AZ) betreft de functie eerste stuurman van schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ) en tweede werktuigkundige op schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

X Noot
3

De functie eerste maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen (TZ + AZ) betreft de functie eerste stuurman van schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ) en hoofdwerktuigkundige op schepen met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + AZ)

Schipper-machinist beperkt werkgebied (TZ + EEZ1)

Crebonummer. 25519

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Schipper-machinist beperkt werkgebied

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

bekwaamheidsbewijs basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is verplicht voor de visserij bevoegdheden

Eerste stuurman van schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

Maritiem Officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).2

Werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

(In de functie van eerste stuurman + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord, bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord en bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden + bekwaamheidsbewijs aanvulling-N).

Leeftijd 20 jaar

Kapitein schepen van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

(In de functie van tweede werktuigkundige+ bekwaamheidsbewijs aanvulling-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

(In de functie van maritiem officier)

Eerste maritiem officier schepen3 van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ).

X Noot
1

De Nederlandse territoriale zee en de Nederlandse exclusieve economische zone

X Noot
2

De functie maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen (TZ + EEZ) betreft de functie eerste stuurman tot 500 GT en tweede werktuigkundige tot 3.000 kW met de beperking tor reizen nabij de Nederlandse kust (TZ + EEZ)

X Noot
3

De functie eerste maritiem officier schepen van minder dan 500 GT en met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse (TZ + EEZ) betreft de functie eerste stuurman van minder dan 500 GT met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust (TZ+EEZ) en hoofdwerktuigkundige op schepen met minder dan 3.000 kW voorstuwingsvermogen.

Stuurman werktuigkundige zeevisvaart SW6 – Marcom-A

Crebonummer. 25640

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Stuurman werktuigkundige zeevisvaart SW6

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheidstraining vissersvaartuigen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter met minder dan 1.125 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen tot 3.000 kW

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust 1

(in de functie van plv-schipper + in bezit van bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

Leeftijd 20 jaar

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter in beperkt vaargebied

(in de functie van plv-schipper of stuurman-werktuigkundige en in bezit van het algemeen certificaat radio communicatie)

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter en met minder dan 1.500 kW voorstuwingsvermogen

(in de functie van tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust1

(in de functie van plv-schipper + in bezit van bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1.125 kW in beperkt vaargebied

(in de functie van plv-schipper en in bezit van het algemeen certificaat radio communicatie en bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter.

X Noot
1

Er wordt in de koopvaardij onderscheid gemaakt tussen het varen in de Nederlandse territoriale zee en de aansluitende zone van het Koninkrijk grenzend aan de Nederlandse territoriale zee en het varen in de Nederlandse EEZ, zie voor de relevante bekwaamheidsbewijzen de eerder genoemde Schipper-machinist beperkt werkgebied tabellen.

Stuurman werktuigkundige zeevisvaart SW6 – Marcom-B

Crebonummer. 25640

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring

Ophoging na: 24 maanden ervaring

Stuurman werktuigkundige zeevisvaart SW6

Leeftijd ≥18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheidstraining vissersvaartuigen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

Beperkt Certificaat Maritieme Radiocommunicatie (MARCOM-B)

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter met minder dan 1.125 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust 1

(in de functie van plv-schipper + in bezit van bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

Leeftijd 20 jaar

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter in beperkt vaargebied

(in de functie van tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust of)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen met de beperking tot reizen nabij de Nederlandse kust1

(in de functie van plv-schipper + in bezit van bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord)

Schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1.125 kW in beperkt vaargebied

X Noot
1

Er wordt in de koopvaardij onderscheid gemaakt tussen het varen in de Nederlandse territoriale zee en de aansluitende zone van het Koninkrijk grenzend aan de Nederlandse territoriale zee en het varen in de Nederlandse EEZ, zie voor de relevante bekwaamheidsbewijzen de eerder genoemde Schipper-machinist beperkt werkgebied tabellen.

Besluit zeevarenden artikel 17

Crebonummer. 25515 of 93130

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma koopvaardij officier kleine schepen (scheepswerktuigkundige kleine schepen) of diploma SW5

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

N.v.t.

(In de functie: (wacht)werktuigkundige, waarvan minimaal 12 maanden in de functie van tweede werktuigkundige + scheepsmanagement-W)

hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(In de functie: (wacht)werktuigkundige + scheepsmanagement-W)

hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Besluit zeevarenden artikel 16

Crebonummer: 25638 of 95729 of 95734 of 95739

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma koopvaardij officier alle schepen (scheepswerktuigkundige alle schepen) of maritiem waterbouwer (scheepswerktuigkundige waterbouw of het diploma SW4)

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Tweede werktuigkundige alle schepen

(in de functie van tweede werktuigkundige + scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(In de functie: (wacht)werktuigkundige, waarvan minimaal 12 maanden in de functie van tweede werktuigkundige + scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

(In de functie: (wacht)werktuigkundige + scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

Besluit zeevarenden artikel 15

Crebonummer: 25514

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma koopvaardij officier kleine schepen (stuurman kleine schepen

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Eerste stuurman schepen van minder dan 3.000 GT

Wachtstuurman alle schepen

na 12 maanden vaartijd als eerste stuurman kan er een kapiteinsbevoegdheid reizen nabij de kust aangevraagd worden; zie voor de vereisten de betreffende tabellen.

(In de functie (wacht)stuurman waarvan ten minste 12 maanden als 1e stuurman + scheepsmanagement N + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord)

Kapitein schepen van minder dan 3.000 GT

(In de functie van eerste stuurman + scheepsmanagement N + bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord + bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord)

Kapitein schepen van minder dan 3.000 GT

Besluit zeevarenden artikel 14

Crebonummer: 25517

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma koopvaardij officier alle schepen (stuurman alle schepen) of maritiem waterbouwer (stuurman waterbouw)

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Eerste stuurman schepen tot 3.000 GT

Wachtstuurman alle schepen

na 12 maanden vaartijd als eerste stuurman kan er een kapiteinsbevoegdheid reizen nabij de kust aangevraagd worden; zie voor de vereisten de betreffende tabellen.

(In de functie wachtstuurman)

Eerste stuurman alle schepen

(In de functie wachtstuurman waarvan ten minste 12 maanden als 1e stuurman + het certificaat scheepsmanagement N + het certificaat medische eerste hulp aan boord + het certificaat medische zorg)

Kapitein alle schepen

(In de functie wachtstuurman + het certificaat scheepsmanagement N + het certificaat medische eerste hulp aan boord + het certificaat medische zorg)

Kapitein alle schepen

Besluit zeevarenden artikel 13

Crebonummer: 25517

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma koopvaardij officier kleine schepen (stuurman werktuigkundige kleine schepen) SWK

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Eerste stuurman schepen tot 3.000 GT

Maritiem Officier alle schepen

Wachtstuurman alle schepen

Tweede werktuigkundige tot 3.000 kW

Wachtwerktuigkundige alle schepen

na 12 maanden vaartijd als eerste stuurman kan er een kapiteinsbevoegdheid reizen nabij de kust aangevraagd worden; zie voor de vereisten de betreffende tabellen.

(In de functie wachtstuurman waarvan ten minste 12 maanden als 1e stuurman + het certificaat scheepsmanagement N + het certificaat medische eerste hulp aan boord + het certificaat medische zorg)

Kapitein schepen van minder dan 3.000 GT

Wachtstuurman alle schepen

(In de functie maritiem officier)

Eerste maritiem officier tot 3.000 GT/KW

Maritiem Officier alle schepen

(waarvan minimaal 12 maanden in de functie van tweede werktuigkundige + het certificaat scheepsmanagement-W)

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

Wachtwerktuigkundige alle schepen

(In de functie wachtstuurman + het certificaat scheepsmanagement N + het certificaat medische eerste hulp aan boord + het certificaat medische zorg)

Kapitein schepen van minder dan 3.000 GT

Wachtwerktuigkundige alle schepen

Besluit zeevarenden artikel 12

Crebonummer: 25517

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma koopvaardij officier alle schepen (maritiem officier alle schepen) of kennisbewijs maritiem officier (middelbaar of hoger)

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Eerste stuurman schepen tot 3.000 GT

Maritiem Officier alle schepen

Wachtstuurman alle schepen

Tweede werktuigkundige tot 3.000 kW

Wachtwerktuigkundige alle schepen

na 12 maanden vaartijd als eerste stuurman kan er een kapiteinsbevoegdheid reizen nabij de kust aangevraagd worden; zie voor de vereisten de betreffende tabellen.

(In de functie wachtstuurman)

Eerste stuurman alle schepen

(In de functie: maroff) Maritiem Officier alle schepen

(In de functie wachtwerktuigkundige + scheepsmanagement (W))

Hoofdwerktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen

(In de functie: wachtwerktuigkundige)

Tweede werktuigkundige alle schepen

(In de functie wachtstuurman waarvan tenminste 1 jaar als 1e stuurman + scheepsmanagement (N) + medische zorg aan boord + scheepsmanagement (N))

Kapitein alle schepen

(In de functie maritiem officier)

Eerste maritiem officier alle schepen

(In de functi: wachtwerktuigkundige waarvan tenminste 1 jaar in als 2e WTK + scheepsmanagement (W))

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

(In de functie wachtstuurman + scheepsmanagement (N) + medische zorg aan boord)

Kapitein alle schepen

(In de functie wachtwerktuigkundige + scheepsmanagement (W))

Hoofdwerktuigkundige alle schepen

Artikel 28 F

Crebonummer: 25517 + 95734

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma scheepswerktuigkundige alle schepen, wachtwerktuigkundige tot 3.000 kW of scheepswerktuigkundige waterbouw

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

Wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle schepen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart < 3.000 kW

n.v.t.

(In de functie wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle schepen of tweede werktuigkundige zeevisvaart < 3.000 kW)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart < 3.000 kW

n.v.t.

Artikel 28 E

Crebonummer: 25522 + 91910 + 95738

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW5

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Plv schipper zeevisvaart < 60 meter

Wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart < 3.000 kW

n.v.t.

(Minimaal 12 maanden van deze 24 maanden in de functie plaatsvervangend schipper zeevisvaart vissersvaartuigen < 60 meter. De overige 12 maanden mogen in de functie stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen

+ In het bezit van medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Schipper zeevisvaart < 60 meter

(in de functie wachtwerktuigkundige alle vissersvaartuigen of tweede werktuigkundige zeevisvaart < 3.000 kW)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen < 3.000 kW

(in de functie stuurman zeevisvaart alle schepen of plv schipper zeevisvaart < 60 meter

+ In bezit van medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Schipper zeevisvaart < 60 meter

Artikel 28 E

Crebonummer: 25522 + 91910 + 95738

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW5

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Stuurman zeevisvaart alle vissersvaar- tuigen

Plv schipper zeevisvaart < 60 meter

Wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart < 3.000 kW

n.v.t.

(Minimaal 12 maanden van deze 24 maanden in de functie plaatsvervangend schipper zeevisvaart vissersvaartuigen < 60 meter. De overige 12 maanden mogen in de functie stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen.

+ In het bezit van medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Schipper zeevisvaart < 60 meter

(in de functie stuurman zeevisvaart alle schepen of plaatsvervangend schipper zeevisvaart < 60 meter

+ In bezit van medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Schipper zeevisvaart < 60 meter

(Minimaal 24 maanden vaartijd in de functie wachtwerktuigkundige alle vissersvaartuigen of tweede werktuigkundige zeevisvaart < 3.000 kW)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen < 3.000 kW

Artikel 28 D

Crebonummer: 93101 + 95734

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma werktuigkundige alle vissersvaartuigen W4, maritiem officier alle schepen, scheepswerktuigkundige alle schepen of scheepswerktuigkundige waterbouw

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

Wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle schepen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen < 3.000 kW

(In de functie wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen of tweede werktuigkundige zeevisvaart < 3.000 kW)

Tweede werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen < 3.000 kW

(In de functie wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen of tweede werktuigkundige zeevisvaart < 3.000 kW)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

n.v.t.

Artikel 28 C

Crebonummer: 95737

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma stuurman vissersvaartuigen S4

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Stuurman zeevisvaart alle vissers- vaartuigen

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart < 60 meter

(In de functie stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen of plaatsvervangend schipper zeevisvaart vissersvaartuigen < 60 meter)

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(Minimaal 24 maanden waarvan 12 maanden in de functie stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen plaatsvervangend schipper < 60 meter en minimaal 12 maanden in de functie plaatsvervangend schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

+ In het bezit van medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(in de functie stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen

+ In het bezit van medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Artikel 28 B

Crebonummer: 95737 + 25223 + 95739

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Diploma stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW4

Leeftijd ≥ 18 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers

bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A)

Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Stuurman zeevisvaart alle vissers- vaartuigen

Plv schipper zeevisvaart < 60 meter

Wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen tot 3.000 kW

(In de functie stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen of plaatsvervangend schipper zeevisvaart vissersvaartuigen < 60 meter)

Plaatsvervangend schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(Minimaal 12 maanden in de functie wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen of tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen tot 3.000 kW)

Tweede werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Hoofdwerkwerktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen tot 3.000 kW

(Minimaal 12 maanden vaartijd in de functie stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen of plaatsvervangend schipper < 60 meter EN 12 maanden in de functie plaatsvervangend schipper alle vissersvaartuigen

+ In het bezit van medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

Schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(Minimaal 12 maanden in de functie wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen of tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen tot 3.000 kW EN 12 maanden in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie tweede werktuigkundige alle vissersvaartuigen)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(In de functie stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen of als plaatsvervangend schipper zeevisvaart < 60 meter

+ In het bezit van medische eerste hulp aan boord en medische zorg aan boord)

of Minimaal 36 maanden waarvan minimaal 24 maanden in de functie stuurmanwerktuigkundige alle vissersvaartuigen EN 12 maanden in de functie plaatsvervangend schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen

(In de functie wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen of tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen tot 3.000 kW)

Hoofdwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen

Artikel 28 H

 

Vereist kennisbewijs en trainingen

Aanvangsbevoegdheden

Ophoging na: 12 maanden ervaring (360 vaardagen)

Ophoging na: 24 maanden (720 vaardagen)

Ophoging na: 36 maanden ervaring (1090) vaardagen

Kennisbewijs wachtlopend gezel dek alle schepen of verklaring eisen van vakbekwaamheid

Leeftijd ≥ 16 jaar

bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers

6 maanden vaartijd als aankomend wachtlopend gezel dek (deze functie kan eventueel ook worden afgegeven op basis van SW4, SW5 en SW6)

Wachtlopend gezel zeevisvaart

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

BIJLAGE 3, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.5.2: BASISVEILIGHEIDSTRAINING VOOR ALLE BEMANNINGSLEDEN OP VISSERSVAARTUIGEN – MODULE VISSERIJ

1. Persoonlijke overlevingstechnieken, inclusief het aantrekken van reddingsvesten en, indien van toepassing, overlevingspakken (STCW-tabel A-VI/1-1)

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Competentie

Kennis, inzicht en bekwaamheid

Methoden om competentie aan te tonen

Criteria om competentie te beoordelen

Overleven op zee wanneer het schip verlaten moet worden

Type reddingsmiddelen die specifiek op vissersvaartuigen aanwezig zijn

Overlevingsbeginselen zoals:

.1 te ondernemen acties bij reddingsoperaties door een helikopter

.2 het reddingsvaartuig snel bij het vissersvaartuig en het vistuig weghalen

.3 anderen helpen aan boord van een reddingsvaartuig te komen.

Basiskennis van de man-overboord procedures.

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

De acties die zijn ondernomen op grond van de herkenning van signalen passen bij de aangegeven noodsituatie en komen overeen met vastgelegde procedures

Hijsmethoden, beschrijf de hand- en armsignalen die worden gebruikt om iemand veilig omhoog te hijsen, beschrijf hoe een lid van de helikopterbemanning kan helpen bij het hijsen, legt uit waarom het belangrijk is gehoor te geven aan de instructies van de helikopterpiloot of zijn assistent

Beschrijf hoe je anderen helpt aan boord te komen van een reddingsvaartuig

Eerste handelingen na het vaststellen van een man-overboord situatie

2. Brandpreventie en brandbestrijding (STCW-tabel A-VI/1-2)

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Competentie

Kennis, inzicht en bekwaamheid

Methoden om competentie aan te tonen

Criteria om competentie te beoordelen

Het brandgevaar zo klein mogelijk houden en een staat van paraatheid in stand houden zodat kan worden gereageerd op noodsituaties waarin sprake is van brand

Brandgevaar en verspreiding van vuur door, maar niet beperkt tot:

.1 straling

.2 convectie

.3 geleiding

met de nadruk op gevaren die samenhangen met diepvriesapparatuur.

Praktische kennis van de procedure voor het opnieuw betreden van een ruimte.

Brandpreventiemaatregelen zoals:

.1 rookverbod

.2 zodanige plaatsing van warmtebronnen dat contact met brandbaar materiaal wordt voorkomen

.3 controle op het gebruik van branders, snij- of lasapparatuur.

.4 risicobeoordeling en -beheersing bij de aanschaf van artikelen en stoffen om, waar mogelijk, brandgevaar te voorkomen

.5 risicobeoordeling en -beheersing bij het gebruik van brandgevaarlijke artikelen en stoffen om brand te voorkomen

.6 het goed schoonmaken van werkgebieden

.7 passend toezicht op kookvoorzieningen

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

Eerste handelingen na het ontstaan van een noodsituatie in overeenstemming met geaccepteerde praktijken en procedures

De ondernomen actie na instructie tot verzamelen is passend gelet de aangegeven noodsituatie en komt overeen met de vastgelegde procedures

Actie ondernomen vóór terugkeer in een ruimte

Brand bestrijden en blussen

Instructie met betrekking tot het effect van het gebruik van het verkeerde blusmiddel

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

Beschrijf wat het effect zou kunnen zijn van het gebruik van het verkeerde blusmiddel

3. Noodprocedures (STCW-tabel A-VI/1-4)

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Competentie

Kennis, inzicht en bekwaamheid

Methoden om competentie aan te tonen

Criteria om competentie te beoordelen

Voldoen aan noodprocedures

Andere typen noodsituaties die kunnen voorkomen, zoals een gasalarm

Te ondernemen actie bij het horen van een gasalarm

Gevolgen van paniek

Inzicht in de onmiddellijke en juiste actie die nodig is om een schip in nood te helpen.

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

Eerste handelingen na het ontdekken van een noodsituatie, waaronder een gasalarm, zijn in overeenstemming met de vastgelegde noodrespons procedures

Bij afgaan van het alarm wordt snel, accuraat, volledig en helder informatie verschaft

Licht toe waarom paniek moet worden voorkomen

Definieer besloten ruimtes en de gevaren die daaraan verbonden zijn.

Beschrijf welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen alvorens een besloten ruimte in te gaan. Zo moeten de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm) worden gebruikt, moeten waakzaamheid en alertheid worden betracht en moet toezichthoudend personeel buiten de afgesloten ruimte worden gestationeerd

Vermeld de verantwoordelijkheid die men heeft om andere zeevarenden en vissers in nood te helpen en hulp te bieden bij zoek- en reddingsoperaties.

Beschrijf de onmiddellijke en juiste actie die nodig is om een schip in nood te helpen.

4. Elementaire eerste hulp (STCW A-VI/1-3)

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Competentie

Kennis, inzicht en bekwaamheid

Methoden om competentie aan te tonen

Criteria om competentie te beoordelen

Onmiddellijk actie ondernemen wanneer zich een ongeval of een andere medische noodsituatie voordoet

Op de hoogte zijn van de beschikbaarheid van radio medisch advies.

Basiskennis van de methoden om radio medisch advies te verkrijgen.

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

Licht het doel van radio medisch advies toe evenals de manieren om dergelijk advies te verkrijgen.

5. Voorkoming van verontreiniging van de zee

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Competentie

Kennis, inzicht en bekwaamheid

Methoden om competentie aan te tonen

Criteria om competentie te beoordelen

Voorzorgsmaatregelen nemen om verontreiniging van de zee te voorkomen

Herkennen van en het nemen van maatregelen om verontreiniging door verloren vistuig en visverpakkingsmateriaal te voorkomen.

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

Organisatorische procedures die zijn bedoeld om het mariene milieu te beschermen, worden te allen tijde nageleefd

6. Preventie van ongevallen aan boord van het schip (STCW-tabel A-VI/1-4)

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Competentie

Kennis, inzicht en bekwaamheid

Methoden om competentie aan te tonen

Criteria om competentie te beoordelen

Veiligheidsbewustzijn, risicobeoordeling en preventie van ongevallen aan boord van het schip

Op de hoogte zijn van de wettelijke regels met betrekking tot veiligheid in de visserij

Op de hoogte zijn van de gevaren en risico's voor de gezondheid en veiligheid

Basiskennis van risicobeoordelingen door:

.1 het vaststellen van gevaren

.2 het vaststellen van daaraan verbonden risico's voor de gezondheid en veiligheid

.3 het beslissen over passende beheersmaatregelen

.4 het voorspellen van mogelijke uitkomsten

.5 het bepalen van het risiconiveau

Basiskennis van risicobeperkende methoden, zoals:

.1 eliminatie

.2 gevaar inperken en personen beschermen

.3 procedures en training

.4 persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm)

.5 veiligheidssymbolen

.6 onderhoud

De methoden kennen voor veiligheidsbeheer die geschikt zijn voor vissersvaartuigen, zoals:

.1 beleidsverklaring

.2 risico-inventarisatie/evaluatie

.3 introductie voor de bemanning

.4 training aan boord

.5 werkprocedures

.6 onderhoudsschema's

.7 het ontwerp van vissersvaartuigen

.8 checklists

.9 gezondheidscontroles

.10 afspraken over de te gebruiken taal

In staat zijn om deel te nemen aan een voortdurend toezicht op verbetering van de veiligheid door:

.1 begrip van redenen voor het herzien van bestaande veiligheidsmethoden, zoals:

(i) preventieve actie

(ii) corrigerende actie

.2 begrip van richtlijnen ter ondersteuning van het herzieningsproces, waaronder:

(i) bestaande methoden

(ii) wetgeving

(iii) rapportage van ongevallen, incidenten en bijna-ongevallen

.3 beoordeling van in ieder geval de volgende opties die noodzakelijk zijn voor de geslaagde implementatie van veranderingen:

(i) haalbaarheid van voorgestelde veranderingen

(ii) de doeltreffendheid van de implementatie

(iii) huidige gedrag/cultuur aan boord.

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

Leg uit wat de begrippen gevaar en risico inhouden

Beschrijf risico beheers methoden met inbegrip van risico-inventarisatie en -evaluatie en de last-minute risicobeoordeling

Kan de volgorde van maatregelen voor het elimineren en beperken van risico’s bepalen

Kan het proces van voortdurende verbetering van de veiligheid en gezondheid toelichten.

Bijna-ongevallen, ongevallen en incidenten

In staat zijn om een bijna-ongeval, ongeval en incident te herkennen

Basiskennis van de elementen van een bijna-ongeval, ongeval of incident, zoals:

.1 de hoofdoorzaak vaststellen

.2 de factoren die hierbij een rol spelen herkennen

.3 mogelijke gevolgen evalueren

.4 het verschil tussen een bijna-ongeval, een ongeval en een incident kunnen vaststellen

In staat zijn om te voorkomen dat een bijna-ongeval, ongeval of incident zich verder ontwikkelt, onder meer door de veilige scheiding van apparatuur, machines en systemen.

In staat zijn om een ongeval, incident of bijna-ongeval te rapporteren omwille van;

.1 wettelijke verplichtingen

.2 interne veiligheidsredenen

.3 vertrouwelijkheidsredenen

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

De identificatie van elementen van een bijna-ongeval, ongeval of incident

Het rapporteren van een bijna-ongeval, ongeval of incident

Veiligheid van visserij-activiteiten

Bewustzijn van risico's aan boord van trawlers en kotters tijdens visserij-activiteiten als:

.1 het uitzetten en binnenhalen van vistuig

.2 het overladen van de vangst

Bewustzijn van risico’s aan boord van vissersvaartuigen met betrekking tot onder andere:

.1 vallen

.2 beknellen

.3 schommelende en losse lading

.4 kabelbreuk

Begrip van het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

Veilige werkpraktijken worden nageleefd, en er wordt te allen tijde gebruik gemaakt van passende veiligheids- en beschermende middelen.

Kunnen benoemen van risico’s m.b.t.:

.1 het uitzetten en halen van vistuig

2. overladen van de vangst

3. vallen

4. beknellen

5. schommelende en losse lading en

6. kabelbreuk

Visserijuitrusting

Basiskennis van visserijuitrusting aan boord van vissersvaartuigen en van het veilige gebruik daarvan

Beoordeling van bewijzen die zijn verkregen via goedgekeurde instructie of tijdens het bijwonen van een goedgekeurde cursus

Beschrijf visserijuitrusting, de gevaren en het veilige gebruik

Communicatie

Basiskennis van mondelinge mededelingen en handsignalen tijdens visserijactiviteiten als:

.1 het uitzetten en binnenhalen van vistuig

.2 het overladen van de vangst

.3 het werken met dekuitrusting en vistuig

.4 hijsactiviteiten

 

Beschrijf de hand- en armsignalen tijdens visserijactiviteiten als:

.1 het uitzetten en binnenhalen van vistuig

.2 het overladen van de vangst

.3 het werken met dekuitrusting en vistuig

.4 hijsactiviteiten

Operationele veiligheid

Bewustzijn van risico's, gevaren en veilige werkprocedures tijdens:

.1 afmeren

.2 ontmeren

.3 werken op hoogte

.4 heet werk

.5 werken met gevaarlijke stoffen

 

Beschrijf gevaren, risico's en veilige werkprocedures tijdens:

.1 afmeren

.2 ontmeren

.3 werken op hoogte

.4 heet werk

.5 werken met gevaarlijke stoffen

BIJLAGE 4, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.5.12: BEKWAAMHEIDSBEWIJS WETGEVING EN OPENBAAR GEZAG

Eisen Bekwaamheidsbewijs wetgeving en openbaar gezag

  • 1. Kennis van de hoofdlijnen en de structuur van de onderstaande wetten en de daarop gebaseerde regelgeving op het terrein van:

    • a. Veiligheid en beveiliging van zeeschepen:

      • zeeschepenwet;

      • Wet scheepsuitrusting 2016.

    • b. Voorkoming van verontreiniging van het milieu door zeeschepen:

      • Wet voorkoming verontreiniging door zeeschepen;

      • Wet scheepsuitrusting 2016.

    • c. Het bemannen van zeeschepen:

      • Wet bemanning zeeschepen;

      • Besluit bemanning zeeschepen;

      • Regeling bemanning zeeschepen.

    • d. Werk- en leefomstandigheden aan boord van zeeschepen:

      • Wet bemanning zeeschepen;

      • Arbeidstijdenwet;

      • Arbeidsomstandighedenwet.

    • e. Zeearbeidsrecht:

      • Burgerlijk Wetboek, Boek 7, titel 10, afdeling 12.

    • f. Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee:

      • Scheepvaartverkeerswet.

  • 2. Voor kapiteins naast de in punt 1 genoemde regelgeving tevens kennis van onderstaande wetten en de daarop gebaseerde regelgeving op het terrein van:

    • a. Nationaliteit en registratie van zeeschepen:

      • Rijkswet nationaliteit zeeschepen;

      • Burgerlijk Wetboek, boek 8, artikel 194a.

    • b. Positie en verantwoordelijkheden van de kapitein:

      • Burgerlijk Wetboek, Boek 8, titel 4, afdeling 2;

      • Wetboek van Koophandel, Tweede Boek, Vierde titel;

      • Wet laden en lossen zeeschepen;

      • Relevante onderdelen uit de in punt 1 genoemde regelgeving.

    • c. Strafrecht m.b.t. misdrijven en overtredingen in de scheepvaart:

      • Wetboek van Strafrecht, Eerste Boek, Titel I;

      • Wetboek van Strafrecht, Tweede Boek, Titel XXIX;

      • Wetboek van Strafrecht, Derde Boek, Titel IX.

    • d. Geboorte en overlijden aan boord:

      • Burgerlijk Wetboek, Boek 1, titel 4, afdeling 4:

      • Wet op de lijkbezorging.

    • e. Opmaken aan boord van uiterste wil:

      • Burgerlijk Wetboek, Boek 4, titel 4, afdeling 4.

    • f. Oorlog en buitengewone omstandigheden:

      • Grondwet, de artikelen 96 en 99a;

      • Wetboek van Koophandel, Tweede Boek, Derde titel, de artikelen 367 en 368;

      • Coördinatiewet uitzonderingstoestanden;

      • Havennoodwet.

BIJLAGE 5, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.5.13: BEKWAAMHEIDSBEWIJS SCHEEPSMANAGEMENT-N

Eisen Bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N

Onderdelen van tabel A-II/2, behorende bij sectie A-II/2 van de STCW-code:

  • 1. Coordinate search and rescue operations;

  • 2. Respond to navigational emergencies;

  • 3. Monitor and control compliance with legislative requirements and measures to ensure safety of life at sea, security and the protection of the marine environment;

  • 4. Maintain safety and security of the ship’s crew and passengers and the operational condition of life-saving, fire-fighting and other safety systems, only:

    • a. Actions to be taken to protect and safeguard all persons on board in emergencies;

    • b. Actions to limit damage and salve the ship following a fire, explosion, collision or grounding;

  • 5. Develop emergency and damage control plans and handle emergency situations;

  • 6. Use of leadership and managerial skill.

BIJLAGE 6, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.5.14: BEKWAAMHEIDSBEWIJS SCHEEPSMANAGEMENT-W

Eisen Bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W

Onderdelen van tabel A-III/2, behorende bij sectie A-III/2 van de STCW-code:

  • 1. Ensure safe working practices;

  • 2. Monitor and control compliance with legislative requirements and measures to ensure safety of life at sea, security and protection of the marine environment;

  • 3. Maintain safety and security of the vessel, crew and passengers and the operational condition of life-saving, fire-fighting and other safety systems, only:

    • a. Actions to be taken to protect and safeguard all persons on board in emergencies;

    • b. Actions to limit damage and salve the ship following fire, explosion, collision or grounding;

  • 4. Develop emergency and damage control plans and handle emergency situations;

  • 5. Use leadership and managerial skill.

BIJLAGE 7, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.5.15: BEKWAAMHEIDSBEWIJS AANVULLING-N VOOR REIZEN NABIJ DE KUST (EEZ)

Onderdelen van tabel A-II/3, behorende bij sectie A-II/3 van de STCW-code:

  • 1. Maintain a safe navigational watch, alleen het onderdeel Reporting in accordance with general principles for ship reporting systems and with VTS procedures.

  • 2. Respond to emergencies, de onderdelen:

    • a. emergency steering;

    • b. arrangements for towing and for being taken in tow;

    • c. rescuing persons from sea;

    • d. assisting a vessel in distress;

    • e. appreciation of the action to be taken when emergencies arise in port.

  • 3. Ensure compliance with pollution-prevention requirements.

  • 4. Maintain seaworthiness of the ship, de onderdelen:

    • a. understanding of fundamental actions to be taken in the event of partial loss of intact buoyancy;

    • b. understanding of the fundamentals of watertight integrity.

  • 5. Monitor compliance with legislative requirements.

Het onderdeel ‘Use of leadership and managerial skill’ van tabel A-II/2, behorende bij sectie A-II/2 van de STCW-code, te beheersen op het niveau van reizen nabij de kust, de onderdelen:

  • 1. knowledge of shipboard personnel management and training;

  • 2. knowledge and ability to apply effective resource management, de onderdelen:

    • a. allocation, assignment, and prioritization of resources;

    • b. effective communication on board and ashore;

    • c. obtaining and maintaining situation awareness.

  • 3. knowledge and ability to apply decision-making techniques.

BIJLAGE 8, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.5.16: BEKWAAMHEIDSBEWIJS AANVULLING-W VOOR REIZEN NABIJ DE KUST (EEZ)

Onderdelen van tabel A-III/2, behorende bij sectie A-III/3 van de STCW-code:

  • 1. Plan and schedule operations, alleen het onderdeel ‘Propulsion characteristics of diesel engines including speed, output and fuel consumption’;

  • 2. Operation, surveillance, performance assessment and maintaining safety of diesel propulsion plant and auxiliary machinery, de onderdelen:

    • a. start up and shut down main propulsion and auxiliary machinery, including associated systems;

    • b. operating limits of propulsion plant;

    • c. the efficient operation, surveillance, performance assessment and maintaining;

    • d. safety of propulsion plant and auxiliary machinery;

    • e. functions and mechanism of automatic control for main engine;

    • f. functions and mechanism of automatic control for auxiliary machinery including but not limited to:

    • a. oil purifier;

    • b. refrigeration system;

    • c. pumping and piping systems;

    • d. steering gear system;

    • e. cargo-handling equipment and 3.7deck machinery.

  • 3. Manage operation of electrical and electronic control equipment, de onderdelen:

    • a. automatic control engineering and safety devices;

    • b. design features and system configurations of automatic control equipment and safety devices for the generator and distribution system;

    • c. design features and system configuration of operational control equipment for electrical motors;

    • d. features of hydraulic and pneumatic control equipment.

  • 4. Manage troubleshooting restoration of electrical and electronic control equipment to operating condition, alleen het onderdeel ‘Troubleshooting of electrical and electronic control equipment’.

  • 5. Manage safe and effective maintenance and repair procedures, de onderdelen:

    • a. marine engineering practice;

    • b. manage safe and effective maintenance and repair procedures;

    • c. planning maintenance, including statutory and class verifications.

  • 6. Detect and identify the cause of machinery malfunctions and correct faults, de onderdelen:

    • a. detection of machinery malfunction, location of faults and action to prevent damage;

    • b. inspection and adjustment of equipment.

  • 7. Ensure safe working practices;

  • 8. Control trim, stability and stress, de onderdelen:

    • a. knowledge of the effect on stability of a ship in the event of damage to and consequent flooding of a compartment and countermeasures to be taken;

    • b. knowledge of IMO recommendations concerning ship stability.

  • 9. Monitor and control compliance with legislative measures to ensure safety of life at sea and protection of the marine environment, alleen het onderdeel ‘Knowledge of relevant international maritime law embodied in international agreements and conventions’.

  • 10. Use of leadership and managerial skill, de onderdelen:

    • a. knowledge of shipboard personnel management and training;

    • b. knowledge and ability to apply effective resource management, de onderdelen:

      • 1. allocation, assignment, and prioritization of resources;

      • 2. effective communication on board and ashore;

      • 3. obtaining and maintaining situation awareness.

    • c. knowledge and ability to apply decisionmaking techniques.

BIJLAGE 9, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.5.3, VIJFDE LID: BEKWAAMHEIDSBEWIJS REDDINGMIDDELEN ZEILSCHEPEN VAN MINDER DAN 500 GT

Competences

Knowledge, understanding and proficiency

Take charge of survival craft or rescue boat after launch

Construction, outfit, characteristics and facilities of survival craft, launching in rough seas, recovering. Leaving the ship

Manage survivors and survival craft after abandoning ship

Handling survival craft in rough weather, use of equipment, food & water, detectability, helicopter rescue, hypothermia (prevention), use of TPA’s and immersion suits, beaching

Use of locating devices incl communication and signaling apparatus and pyrotechnics

Radio life saving appliances carried in sutrvival craft, including EPIRB’s and SARTs, pyrotechnics

Apply first aid to survivors

Use of first Aid kit, resuscitation techniques, management of injured persons

Organize Shipboard Emergency procedures

Design and layout ship; Safety regulations; emergency plans and procedures; drills of different emergency scenarios; escalation of emergencies;

Optimize the use of resources

Limitations of resources; delegating of tasks; taking over tasks; applying of short-term strategies; organizing realistic drills; debriefing; lessons learnt; points of improvement

Control response to emergencies

Leadership skills; situational awareness; demonstrate grace under pressure; make use of resources; decision making; stick to the plan; motivate, reassure and encourage crew and pax; give (relevant) information; Recognize and understanding stress symptoms; Passenger Safety

Control passengers and other personnel during Emergency situations

Control pax and personnel in emergency situations: reactions pax to emergencies, group support Awareness of reactionsduring emergency; impact of emergency; stress; behavioral response of pax; different assumptions on pax behaviour; categories of response

Establish and maintain effective communications

Clear and concise instructions and reports; relevant information to pax; exchange of information; different means of communication; identify languages

BIJLAGE 10, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.6.1, EERSTE LID: VOORWAARDEN AANWIJZING KEURINGSARTS

  • 1. Een geneeskundige kan worden aangewezen als keuringsarts wanneer wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • A. Bevoegdheid, kennis en bekwaamheid

      • 1. De in Nederland praktijkhoudende arts is ingeschreven in het BIG-register. De in het buitenland praktijkhoudende arts overlegt een bewijs van bevoegdheid tot het uitoefenen van de arts in het desbetreffende land. Daarnaast wordt een door de bevoegde autoriteit van dat land ondertekende verklaring van niet-schorsing overgelegd.

      • 2. De arts heeft ervaring in het herkennen van ziekten en aandoeningen en heeft recente praktische ervaring in het algemeen lichamelijk onderzoek en het onderzoek van het gezichts- en gehoororgaan. De arts is werkzaam op een relevant werkterrein waarin de genoemde onderzoeken tot de dagelijkse praktijk behoren.

      • 3. De arts beschikt over aantoonbare kennis van en ervaring met de scheepvaart en is bekend met de leef- en werkomstandigheden aan boord van zeeschepen.

      • 4. De arts heeft een voldoende beheersing van de Engels en Nederlandse taal om de keurling te woord te staan, de vragen vermeld op het keuringsformulier zorgvuldig met de keurling te bespreken en te communiceren met de Medisch Adviseur Scheepvaart.

    • B. Keuringslocatie en aanwezige apparatuur

      • 1. Voor de keurlingen is een vaste locatie beschikbaar welke goed bereikbaar is.

      • 2. De keuringsruimte is schoon, warm en adequaat ingericht met een onderzoeksbank en instrumentarium. Het gesprek tussen keurend arts en keurling kan niet door anderen worden beluisterd. Voor urinemonsters kan de keurling gebruik maken van een toilet met de mogelijkheid om de handen te wassen.

      • 3. Voor de bepaling van de gezichtsscherpte veraf, de gezichtsscherpte nabij en het kleuronderscheidingsvermogen is het in bijlage 6.1, van de Binnenvaartregeling vermelde onderzoeksmateriaal aanwezig, waaronder ten minste de Ishihara test en een van de specialistische kleurentesten waarmee de grens van een kleurenzienstoornis nauwkeurig bepaald kan worden. Alle onderzoeken moeten kunnen worden uitgevoegd onder de voor de betreffende test voorgeschreven verlichting.

      • 4. Voor de bepaling van de gehoorscherpte is een toonaudiometer aanwezig. Het screeningsaudiogram moet kunnen worden afgenomen in een zeer rustige omgeving via hoofdtelefoons. Als niet kan worden beschikt over een audiometriecabine zijn geluidwerende kappen, gemonteerd over de hoofdtelefoon, aanwezig. De apparatuur wordt tenminste eenmaal per jaar gecontroleerd en gekalibreerd en geijkt door een daartoe bevoegde instantie.

      • 5. De arts beschikt over toegang tot het internet en over een e-mailadres dat kan worden gebruikt voor communicatie met de Medisch Adviseur Scheepvaart.

    • C. Behoefte aan keuringscapaciteit

      • 1. Een eerste aanvraag door een arts om aangewezen te worden als keuringsarts voor de scheepvaart in Nederland wordt alleen gehonoreerd als de behoefte aan keuringscapaciteit in de desbetreffende regio dit toelaat. Het gemiddelde aantal keuringen per arts van de reeds aangewezen artsen in de desbetreffende regio is in de voorgaande twee jaar ten minste 60 per jaar.

      • 2. In afwijking van het eerste lid kan een eerste aanvraag om aangewezen te worden als keuringsarts voor de scheepvaart in Nederland gehonoreerd worden als het een opvolging betreft van een reeds aangewezen arts die voldeed aan het voorgeschreven aantal keuringen zoals bepaald in het derde lid.

      • 3. Een hernieuwd verzoek tot aanwijzing als keuringsarts voor de scheepvaart in Nederland wordt alleen gehonoreerd als de desbetreffende arts in de voorgaande twee jaar ten minste 40 keuringen voor de scheepvaart heeft uitgevoerd. Het hernieuwd verzoek tot aanwijzing als keuringsarts wordt ten minste drie maanden voor het tijdstip waarop de aanwijzing afloopt ingediend.

      • 4. Een eerste aanvraag door een arts om aangewezen te worden als keuringsarts voor de scheepvaart buiten Nederland wordt alleen gehonoreerd als de behoefte tot aanwijzing van een keuringsarts in de desbetreffende regio wordt aangetoond. Het te verwachten aantal keuringen door een dergelijke arts bedraagt tenminste honderd per jaar.

      • 5. Een hernieuwd verzoek tot aanwijzing als keuringsarts voor de scheepvaart buiten Nederland wordt alleen gehonoreerd als de desbetreffende arts in de voorgaande twee jaar gemiddeld ten minste 100 keuringen voor de scheepvaart per jaar heeft uitgevoerd. Het hernieuwd verzoek tot aanwijzing als keuringsarts voor de scheepvaart wordt ten minste drie maanden voor het tijdstip waarop de aanwijzing afloopt ingediend.

    • D. Verklaring omtrent het gedrag

      De arts overlegt bij de eerste aanvraag on aangewezen te worden als keuringsarts voor de scheepvaart een recente Verklaring Omtrent Gedrag.

    • E. Bekendmaking gegevens

      De arts stemt in met de opname van zijn NAW-gegevens en telefoonnummer op een lijst van beschikbare keuringsartsen, die op internet wordt gepubliceerd en op verzoek wordt toegezonden. Ten bewijze van de instemming ondertekent de arts een akkoordverklaring.

  • 2. Aan de aanwijzing zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • A. Gegevens keuringsarts

      • 1. De aanwijzing betreft een individuele keuringsarts. Alleen deze voert het onderzoek uit en ondertekent de geneeskundige verklaring voor de zeevaart met een aan de Medisch Adviseur Scheepvaart bekendgemaakte handtekening.

      • 2. De aanwijzing betreft het verrichten van keuringen op een met name genoemd adres.

        Een voorgenomen wijziging van het keuringsadres wordt uiterlijk drie maanden voor het tijdstip van wijziging gemeld aan de Medisch Adviseur Scheepvaart. De aan de Medisch Adviseur Scheepvaart beoordeelt of de voorgenomen keuringslocatie aan de gestelde eisen voldoet.

      • 3. Een wijziging van de administratieve gegevens of van het telefoonnummer wordt terstond schriftelijk medegedeeld aan de Medisch Adviseur Scheepvaart.

    • B. Beschikbaarheid en bereikbaarheid

      • 1. De keurling wordt in het algemeen binnen een week na het verzoek daartoe gekeurd. Indien het zeeschip binnen die periode zal vertrekken, spant de keurend arts zich in de keuring voor het tijdstip van vertrek te verrichten of hij verwijst de keurling naar een collega.

      • 2. De keurling ontvangt bij het maken van een afspraak voor de keurling duidelijke informatie over de route naar de keuringslocatie.

    • C. Medewerking aan toezicht

      • 1. De keuringsarts verleent de Medisch Adviseur Scheepvaart of zijn gemachtigde alle medewerking aan het door deze nagaan of aan de getelde eisen wordt voldaan.

      • 2. De keuringsarts verleent de Medisch Adviseur Scheepvaart of zijn gemachtigde alle medewerking aan een steekproefgewijze herkeuring van de keurling.

      • 3. De keuringsarts verstrekt aan de Medisch adviseur Scheepvaart de gegevens van een uitgevoerd keuring wanneer deze, gemachtigd daartoe door de keurling, daarom verzoekt.

BIJLAGE 11, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.6.1, TWEEDE LID: VOORWAARDEN ERKENNING KEURINGSARTS

Gelet op artikel 32 van de wet en artikel 3.6.7, zevende lid, van het besluit, zijn in aanvulling op de in hoofdstuk 3 van de wet en hoofdstuk 3 van het besluit gestelde eisen, de volgende nadere eisen van toepassing op de erkenning als keuringsarts voor de scheepvaart, bedoeld in artikel 3.6.1, tweede lid.

  • 1. Een geneeskundige kan worden erkend als keuringsarts wanneer wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • A. Bevoegdheid, kennis en bekwaamheid

      • 1. De in Nederland praktijkhoudende geneeskundige is ingeschreven in het BIG-register. De in het buitenland praktijkhoudende geneeskundige overlegt een bewijs van bevoegdheid tot het uitoefenen van de geneeskunde in het desbetreffende land. Daarnaast wordt een door de bevoegde autoriteit van dat land ondertekende verklaring van niet-schorsing overgelegd.

      • 2. De geneeskundige heeft ervaring in het herkennen van ziektes en aandoeningen en heeft recente praktische ervaring in het algemeen lichamelijk onderzoek en het onderzoek van het gezichts- en gehoororgaan.

      • 3. De geneeskundige beschikt over aantoonbare kennis van en ervaring met de scheepvaart en is bekend met de leef- en werkomstandigheden aan boord van zeeschepen.

      • 4. De geneeskundige heeft een voldoende beheersing van de Engelse of de Nederlandse taal om de keurling te woord te staan, de vragen vermeld op het keuringsformulier zorgvuldig met de keurling te bespreken en te communiceren met de Medisch Adviseur Scheepvaart.

    • B. Relatie met scheepsbeheerder

      • 1. De geneeskundige verricht medische keuringen van zeevarenden ten behoeve van een scheepsbeheerder en heeft daartoe met de scheepsbeheerder een overeenkomst gesloten.

      • 2. De overeenkomst tussen de geneeskundige en de scheepsbeheerder verzekert de professionele onafhankelijkheid van de geneeskundige.

      • 3. De scheepsbeheerder waarvoor de geneeskundige medische keuringen van zeevarenden verricht, beschikt over een kwaliteitssysteem waarmee het toezicht op de geneeskundige wordt geborgd. Het kwaliteitssysteem bevat ten minste procedures met betrekking tot:

        • a. de keuringsartsen:

          • 1°. het overzicht van de voor de scheepsbeheerder als keuringsarts werkzame geneeskundigen;

          • 2°. het voldoen van de voor de scheepsbeheerder als keuringsarts werkzame geneeskundigen aan de eisen, bedoeld in de onderdelen 1, onder A en E, van deze bijlage;

        • b. de keuringsfaciliteiten:

          • 1°. het overzicht van de keuringslocaties;

          • 2°. het voldoen van de keuringsruimten aan de eisen, bedoeld in onderdeel 1, onder C, van deze bijlage;

        • c. het keuringsproces:

          • 1°. de uitvoering van het onderzoek door de keuringsarts volgens de voorschriften van deze regeling binnen het in onderdeel 2, onder B, punt 2, van deze bijlage bedoelde tijdsbestek;

          • 2°. de interpretatie van de bevindingen van de keuring volgens de medische maatstaven, genoemd in bijlage 7;

          • 3°. de besluitvorming door de keuringsarts omtrent goedkeuring dan wel afkeuring van de keurling volgens de algemene uitgangspunten voor afkeuring, genoemd in bijlage 7, en de medische maatstaven, genoemd in bijlage 7;

          • 4°. de registratie door de keuringsarts van de keuringsuitslagen en de afgifte door de keuringsarts van geneeskundige verklaringen voor de zeevaart en verklaringen van medische ongeschiktheid;

        • d. de medewerking door de keuringsarts aan toezicht door de Medisch Adviseur Scheepvaart of zijn gemachtigde overeenkomstig onderdeel 2, onder C, van deze bijlage;

        • e. de administratieve voorschriften, genoemd in onderdeel 2, onder A, van deze bijlage;

        • f. de communicatie tussen de scheepsbeheerder en de keuringsarts;

      • 4. Het in het derde lid bedoelde kwaliteitssysteem wordt ten minste elke twee jaar door de scheepsbeheerder geëvalueerd.

    • C. Keuringslocatie en aanwezige apparatuur

      • 1. Voor de keuringen is een vaste locatie beschikbaar welke goed bereikbaar is.

      • 2. Indien de geneeskundige werkzaam is op een cruiseschip of een passagiersschip dat internationale reizen maakt, is in afwijking van het bepaalde onder 1, een vaste keuringsruimte op een bepaald zeeschip beschikbaar.

      • 3. De keuringsruimte is schoon, warm en adequaat ingericht met een onderzoeksbank en instrumentarium. Het gesprek tussen keurend arts en kandidaat kan niet door anderen worden beluisterd. Voor urinemonsters kan de kandidaat gebruik maken van een toilet met de mogelijkheid om de handen te wassen.

      • 4. De geneeskundige beschikt over toegang tot het internet en over een e-mailadres dat kan worden gebruikt voor communicatie met de Medisch Adviseur Scheepvaart.

    • D. Behoefte aan keuringscapaciteit

      • 1. Een eerste aanvraag door een geneeskundige om erkend te worden als keuringsarts voor de scheepvaart in Nederland wordt alleen gehonoreerd als de behoefte aan keuringscapaciteit dit toelaat. Het gemiddelde aantal keuringen per arts van de reeds ten behoeve van de desbetreffende scheepsbeheerder erkende artsen is in de voorgaande twee jaar ten minste zestig per jaar.

      • 2. In afwijking van het eerste lid kan een eerste aanvraag door een geneeskundige om erkend te worden als keuringsarts voor de scheepvaart in Nederland gehonoreerd worden als het een opvolging betreft van een reeds erkende geneeskundige die voldeed aan het voorgeschreven aantal keuringen zoals bepaald in het derde lid.

      • 3. Een hernieuwd verzoek tot erkenning als keuringsarts voor de scheepvaart in Nederland wordt alleen gehonoreerd als de desbetreffende geneeskundige in de voorgaande twee jaar gemiddeld ten minste 40 keuringen voor de scheepvaart per jaar heeft uitgevoerd. Het hernieuwd verzoek tot erkenning als keuringsarts voor de scheepvaart wordt ten minste drie maanden voor het tijdstip waarop de erkenning afloopt ingediend.

      • 4. Een eerste aanvraag door een geneeskundige om erkend te worden als keuringsarts voor de scheepvaart buiten Nederland wordt alleen gehonoreerd als de behoefte tot erkenning van een keuringsarts in de desbetreffende regio wordt aangetoond. Het te verwachten aantal keuringen door een dergelijke geneeskundige bedraagt ten minste honderd per jaar.

      • 5. Een hernieuwd verzoek tot erkenning als keuringsarts voor de scheepvaart buiten Nederland wordt alleen gehonoreerd als de desbetreffende geneeskundige in de voorgaande twee jaar gemiddeld ten minste 100 keuringen voor de scheepvaart per jaar heeft uitgevoerd. Het hernieuwd verzoek tot erkenning als keuringsarts voor de scheepvaart wordt ten minste drie maanden voor het tijdstip waarop de erkenning afloopt ingediend.

    • E. Verklaring Omtrent het Gedrag

      De geneeskundige overlegt bij de eerste aanvraag om erkend te worden als keuringsarts voor de scheepvaart een recente Verklaring Omtrent het Gedrag

  • 2. Aan de erkenning zijn de volgende voorschriften verbonden:

    • A. Gegevens keuringsarts

      • 1. De erkenning betreft de keuring van zeevarenden die een andere functie uitoefenen (of gaan uitoefenen) dan een functie als bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van de wet.

      • 2. De erkenning betreft een individuele keuringsarts. Alleen deze voert het onderzoek uit en ondertekent de geneeskundige verklaring voor de zeevaart met een aan de Medisch Adviseur Scheepvaart bekendgemaakte handtekening en naamstempel.

      • 3. De erkenning betreft het verrichten van keuringen op een met name genoemde locatie.

        Een voorgenomen wijziging van de keuringslocatie wordt uiterlijk drie maanden voor het tijdstip van wijziging gemeld aan de Medisch Adviseur Scheepvaart. De Medisch Adviseur Scheepvaart beoordeelt of de voorgenomen keuringslocatie aan de gestelde eisen voldoet.

      • 4. Een wijziging van administratieve gegevens of van het telefoonnummer wordt terstond schriftelijk medegedeeld aan de Medisch Adviseur Scheepvaart.

    • B. Beschikbaarheid en bereikbaarheid

      • 1. De keurling wordt in het algemeen binnen een week na het verzoek daartoe gekeurd. Indien het schip binnen die periode zal vertrekken, spant de keurend arts zich in de keuring voor het tijdstip van vertrek te verrichten of hij verwijst de keurling naar een collega.

      • 2. De keurling ontvangt bij het maken van een afspraak voor de keuring duidelijke informatie over de route naar de keuringslocatie.

    • C. Medewerking aan toezicht

      • 1. De keuringsarts verleent de Medisch Adviseur Scheepvaart of zijn gemachtigde alle medewerking aan het door deze nagaan of aan de gestelde eisen wordt voldaan.

      • 2. De keuringsarts verleent de Medisch Adviseur Scheepvaart of zijn gemachtigde alle medewerking aan een steekproefsgewijze herkeuring van een keurling.

      • 3. De keuringsarts verstrekt aan de Medisch Adviseur Scheepvaart de gegevens van een uitgevoerde keuring wanneer deze, gemachtigd daartoe door de keurling, daarom verzoekt.

BIJLAGE 12, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.6.3, EERSTE LID: KEURINGSAANWIJZINGEN

Algemeen

Het handhaven en bevorderen van de veiligheid op zee houdt onder andere in een zorgvuldig periodiek geneeskundig onderzoek van zeevarenden. Om in aanmerking te komen voor een geneeskundige verklaring is de betrokkene vrij van enige afwijking, ziekte of verwonding die een veilige uitoefening van de werkzaamheden belemmert of waarvan het aannemelijk is dat die door werkzaamheden op zee dusdanig wordt verergerd dat hij (zij) daardoor ongeschikt wordt voor deze werkzaamheden. Zijn (haar) aanwezigheid aan boord mag geen gevaar opleveren voor de gezondheid van de andere opvarenden. Van groot belang daarbij is vooral het tijdig herkennen en (laten) behandelen van die aandoeningen die een duidelijke risico verhogende factor zijn.

Een zeevarende die een functie uitoefent (of gaat uitoefenen) als bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van de wet is daarnaast te allen tijde in staat om adequaat te handelen in geval van nood. Hij moet daarbij niet alleen in staat zijn zichzelf in veiligheid te stellen, maar moet kunnen assisteren bij het bestrijden van brand en het lanceren van reddingmiddelen en moet medebemanningsleden en overige opvarenden kunnen assisteren.

Aanwijzingen

  • 1. Geschiktheid:

    De keurling is geschikt, indien hij op het tijdstip van de keuring op alle punten volledig voldoet aan de medische maatstaven, met inachtneming van de algemene keuringsaanwijzingen, opgenomen in deze bijlage.

  • 2. Ongeschiktheid:

    • a. de keurling is tijdelijk ongeschikt, indien op medische gronden wordt verwacht dat hij niet langer dan drie jaar ongeschikt zal zijn.

    • b. de keurling is blijvend ongeschikt, indien op medische gronden wordt verwacht dat hij langer dan drie jaar ongeschikt zal zijn.

  • 3. Indien een specialistisch rapport is voorgeschreven, kan soms worden volstaan met het opvragen van informatie bij de behandelend specialist. Bij het ontbreken van voldoende informatie wordt verwezen naar een niet-behandelend specialist.

Algemene lichamelijke conditie en fysieke vaardigheden

Zeevarenden moeten voldoende lichamelijke conditie en fysieke vaardigheid hebben om hun functie naar behoren te kunnen uitoefenen.

Zeevarenden die een functie uitoefenen of gaan uitoefenen als bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van de wet moeten bovendien voldoende lichamelijke conditie en fysieke vaardigheid hebben om te allen tijde adequaat te kunnen handelen aan boord (ref. STCW-code, tabel B-I/9-2). Hiertoe is vereist dat de zeevarende:

  • 1. voldoende en zonder assistentie ladders en trappen kan op- en afgaan;

  • 2. voldoende en zonder assistentie over een 60 centimeter hoge drempel kan stappen;

  • 3. voldoende kan grijpen en tillen, alsmede veilig gereedschap kan hanteren, afsluiters kan open- en dichtdraaien, en kan werken met lijnen en trossen;

  • 4. voldoende kan reiken boven schouderhoogte;

  • 5. voldoende kan bukken, hurken, knielen en kruipen;

  • 6. voldoende kan staan en lopen tenminste, gedurende een wachtperiode;

  • 7. zonder assistentie zich door een opening van 60 bij 60 centimeter kan bewegen.

Uitgangspunten voor goedkeuring onder beperking

De keuringsarts laat zich bij een beslissing tot een goedkeuring onder beperkingen voortvloeiend uit de toepassing van appendix A tot en met E van de Guidelines on the medical examinations of seafarers/ International Labour Office, Sectoral Activities Programme, International Migration Organization 2013 (ILO/IMO/JMS/2011/12) leiden door de navolgende algemene richtlijnen.

Medisch geschikt voor de zeevaart onder beperkingen is de persoon, die lijdt aan een ziekte, afwijking of verwonding:

  • a. met een in de tijd toenemende kans op het ontwikkelen van complicaties waardoor een beperking van de geldigheidstermijn vereist is;

  • b. met een verhoogde kans op afhankelijkheid van medische zorg waardoor een beperking van het vaargebied vereist is;

  • c. met een dusdanige beperking dat niet al de taken volledig uitgevoerd kunnen worden waardoor een beperking van de taken vereist is;

  • d. met een dusdanige aandoening dat een adequaat hulpmiddel of specifieke voorziening vereist is.

Indien goedkeuring onder beperkingen plaatsvindt wordt dit aangetekend op de daarvoor bestemde plaats op de geneeskundige verklaring.

Beoordeling van ervaren zeevarende

Bij het beoordelen van de geschiktheid van diegenen die al geruime tijd een zeevarend beroep hebben uitgeoefend, is het in een aantal gevallen billijk om enige soepelheid te betrachten.

Voor het incidenteel en in een individueel geval toch afgeven van een geneeskundige verklaring van geschiktheid bij een reden van ongeschiktheid, is vereist dat daarover tevoren overeenstemming is bereikt met de Medisch Adviseur Scheepvaart.

Overleg met de medisch adviseur

Indien er bij de beoordeling van de geschiktheid of van de mate van ongeschiktheid twijfels rijzen, wordt daarover overlegd met de Medisch Adviseur Scheepvaart.

Specifieke werkzaamheden aan boord

Bij de keuring is men zich terdege bewust te zijn van de specifieke werkomstandigheden aan boord, die overigens afhankelijk van het soort zeeschip en vaargebied sterk kunnen variëren:

  • a. het werk aan boord vertoont onregelmatige fysieke en psychische piekbelastingen;

  • b. het werk aan boord vindt niet zelden plaats in situaties met slecht weer of veel wind, en wisselende koude of warme omstandigheden;

  • c. afhankelijk van het type zeeschip wordt gewerkt in een min of meer onrustige omgeving met veel achtergrondgeluid en beweging;

  • d. het werk aan boord brengt een forse lichamelijke belasting met zich mee, waarbij veel traplopen, het manoeuvreren rond obstakels en beperkte bewegingsruimte met soms een ongunstige werkhouding extra belasting van het bewegingsapparaat met zich meebrengen;

  • e. door de aard van de werkzaamheden is er niet altijd gelegenheid om op regelmatige tijden te eten en te slapen; en

  • f. het aantal bemanningsleden aan boord is sterk afgenomen ten opzichte van vroeger. Indien een opvarende door ziekte wordt uitgeschakeld, moeten zijn taken worden overgenomen door collega’s.

Waakzaamheid en concentratievermogen

Met betrekking tot de keuring van een zeevarende die een functie uitoefent (of gaat uitoefenen) als bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van de wet moet men zich realiseren dat er aan boord vele werkzaamheden zijn waarbij langdurige concentratie is vereist:

  • a. het navigeren, waarbij vooral voortdurende aandacht is geboden tijdens het varen ’s nachts, bij mist en onder slechte weersomstandigheden;

  • b. het wacht houden in de machinekamer, vooral in zgn. ‘stand-by’-situaties, waarbij extra oplettendheid is vereist om op ieder gewenst moment te kunnen manoeuvreren;

  • c. het werken met en het verantwoordelijk zijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

  • d. het werken aan en in de buurt van werktuigen met bewegende delen, zoals kranen, lieren, ankerspillen e.d.;

  • e. het uitvoeren van werkzaamheden aan elektrische leidingen en stoomleidingen; en

  • f. het verrichten van werkzaamheden op grote hoogte of in en om diepe ruimen.

Beperkte medische zorg aan boord

Men moet zich realiseren dat, wanneer ten gevolge van een onzorgvuldige keuring bij een zeevarende bijvoorbeeld een maagzweer of een liesbreuk over het hoofd wordt gezien, dit voor betrokkene een levensgevaarlijke situatie kan opleveren wanneer hij op volle zee een ernstige maagbloeding krijgt, of wanneer zijn liesbreuk ingeklemd raakt. Adequate medische hulp is op dat moment ver verwijderd. Het is daarom belangrijk, dat bij de keuring aandoeningen waarvoor een behandeling voorspelbaar is, worden herkend. Zo moet er bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met de beperkte – en vaak late – mogelijkheden voor tandheelkundige hulp.

Gevaar voor besmetting

Zeevarenden leven gedurende langere tijd dicht op elkaar. Besmettelijke aandoeningen zijn daarom een serieus probleem en kunnen de veiligheid van het zeeschip in gevaar brengen. Vooral bij het keuren van personeel dat betrokken is bij de voedselbereiding en catering, moet hieraan extra aandacht worden geschonken.

Veiligheid

Met betrekking tot de keuring van een zeevarende die een functie uitoefent (of gaat uitoefenen) als bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van de wet is het volgende van belang:

Het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen moet zonder bezwaar mogelijk zijn en niet worden belemmerd door lichamelijke aandoeningen of beperkingen. Hierbij moet worden gedacht aan veiligheidshelmen en -brillen, maskers, gehoorbescherming, veiligheidsschoenen en beschermende kleding. Het dragen van een persluchttoestel van 15 kg gedurende minimaal 20 minuten vereist een goede lichamelijke conditie. Hierbij wordt speciale beschermende kleding gedragen. Tijdens het bestrijden van een brand wordt onder grote spanning gewerkt in een warme omgeving, waarbij mogelijk door nauwe openingen of gangen gemanoeuvreerd moet worden.

Uitgangspunten voor afkeuring

De geneeskundige laat zich bij een beslissing tot afkeuring leiden door de navolgende algemene richtlijnen. Medisch ongeschikt voor de zeevaart is de persoon, die lijdt aan een ziekte, afwijking of verwonding:

  • a. waardoor een veilige uitoefening van de werkzaamheden belemmerd kan worden;

  • b. waardoor de zeevarende niet te allen tijde in staat is om adequaat te handelen in geval van nood;

  • c. die tijdens de functie-uitoefening aan boord kan verergeren, in die zin dat daardoor een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid of veiligheid van hemzelf of de overige opvarenden ontstaat, of ernstige hinder voor andere personen aan boord;

  • d. die een behandeling behoeft, waarbij voortdurend medisch toezicht is vereist of waarbij acuut ingrijpen door een medicus noodzakelijk kan worden; of

  • e. die de gezondheid van andere opvarenden in gevaar kan brengen.

Aanwijzingen ten aanzien van zeevarenden, niet zijnde zeevarenden die een functie uitoefenen (of gaan uitoefenen) als bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van de wet met uitkijk- of wachtfunctie of veiligheid- of beveiligingstaken, in afwijking van Appendix A en B van de Guidelines bedoeld in artikel 3.6.3, eerste lid.

Oog en gezichtsvermogen

  • 1. De gezichtsscherpte wordt bepaald met behulp van de kaart van Landolt TNO, de Snellen letterkaart of een andere test die geacht mag worden gelijkwaardig te zijn.

    Met beide ogen gelijktijdig wordt, zo nodig met behulp van eigen (reserve)bril of contactlenzen, een gezichtsscherpte bereikt van 0,1.

  • 2. Indien bij de keuring gebruik moet worden gemaakt van optische correctiemiddelen, moet aan de keurend arts een adequate reservebril worden getoond.

Oor en gehoor

  • 1. Eenmaal in de 2 jaar wordt een onderzoek gedaan met de toon-audiometer. Een gehoorverlies van gemiddeld 40 dB(HL) voor het beste oor is een reden voor ongeschiktheid. Als criterium geldt het rekenkundig gemiddelde van de ongemaskeerde luchtgeleidingsdrempels bij 500, 1.000, 2.000 en 3.000 Hz. Indien de apparatuur een meting bij 3.000 Hz niet toelaat, mag de drempel bij 3.000 Hz per oor worden berekend op basis van het gemiddelde van de drempels bij 2000 en 4.000 Hz voor hetzelfde oor.

  • 2. Indien de gemiddelde waarde van 40 dB (HL) wordt overschreden, is het gehoorvermogen toch als voldoende aan te merken, als de conversatiespraak, met of zonder gebruikmaking van een hoortoestel, op 2 meter met elk oor afzonderlijk duidelijk wordt verstaan.

BIJLAGE 13, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.6.3, TWEEDE LID:MODEL KEURINGSFORMULIER

BIJLAGE 14, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.6.5, VIERDE LID: MODEL GENEESKUNDIGE VERKLARING ZEEVAART

BIJLAGE 15, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.9.7: MODEL VERKLARING MEDISCHE GESCHIKTHEID LOKAAL VARENDE CARIBISCH-NEDERLANDSE ZEESCHEPEN

Naam keurling:

Geboortedatum:

Adres:

Woonplaats:

Door de keurling samen met een BIG-geregistreerde arts naar keuze (bijvoorbeeld een huisarts of bedrijfsarts) in te vullen vragenlijst

  • 1. Hebt u een verminderd gezichtsvermogen, met of zonder optische hulpmiddelen, die het veilig varen kan beïnvloeden? Met één oog zien is toegestaan.1

  • 2. Is uw kleurenzien voor de kleuren rood en groen gestoord?

  • 3. Hebt u aan één of beide oren een zodanig verminderd gehoor dat u conversatiespraak, al dan niet met een hoortoestel, op 2 meter met elk oor afzonderlijk niet kunt verstaan?

  • 4. Is uw uithoudingsvermogen als gevolg van een chronische ziekte, zoals hartfalen of een ziekte van de luchtwegen, sterk verminderd?

  • 5. Is uw concentratievermogen of het vermogen om de aandacht vast te houden als gevolg van een chronische ziekte, zoals hersenletsel of terugkerende depressies, sterk beperkt?

  • 6. Lijdt u aan een chronische ziekte waardoor de kans op acute uitval vergroot is, zoals een hartritmestoornis, niet goed te reguleren suikerziekte of epilepsie?

  • 7. Hebt u een lichamelijke beperking waardoor het normaal gebruik van een arm, hand, been of voet beperkt of afwezig is?

  • 8. Gebruikt u alcohol, drugs of andere verslavende middelen in die mate dat het leidt tot onveilig gedrag?

  • 9. Gebruikt u regelmatig medicijnen die volgens de bijsluiter de rijvaardigheid kunnen aantasten, zoals antidepressiva, pijnstillers, slaaptabletten en dergelijke?

  • 10. Hebt u een andere aandoening of lichamelijke beperking die het veilig varen kan beïnvloeden?

Als al de vragen met NEE zijn beantwoord kan dit formulier door de arts ondertekend worden.

Als één of meerdere vragen met JA beantwoord zijn moet u dit voorleggen aan een daartoe aangewezen keuringsarts voor de scheepvaart om te beoordelen of u alsnog voldoet en in aanmerking komt voor een geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart.

Verklaring arts

Ondergetekende verklaart dat bovengenoemde vragenlijst naar waarheid is ingevuld en dat de betrokkene medisch geschikt is voor de functie als kapitein op lokaal varende Caribisch-Nederlandse zeeschepen.

Naam arts:

BIG-nummer:

Adres:

Datum:

Handtekening arts:

Voor vragen en overleg kunt u zich wenden tot de medisch adviseur scheepvaart van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) mas@ilent.nl

BIJLAGE 16, BEHOREND BIJ ARTIKEL 4.6.8, EERSTE LID: MODEL VAN HET CERTIFICAAT MARITIEME ARBEID

BIJLAGE 17, BEHOREND BIJ ARTIKEL 4.8.6, TWEEDE LID:MODEL VAN HET VOORLOPIGE CERTIFICAAT MARITIEME ARBEID

BIJLAGE 18, BEHOREND BIJ ARTIKEL 4.6.8, DERDE LID: MODEL VAN DE VERKLARING NALEVING MARITIEME ARBEID, DEEL I

BIJLAGE 19, BEHOREND BIJ ARTIKEL 4.6.8, VIERDE LID: MODEL VAN DE VERKLARING NALEVING MARITIEME ARBEID, DEEL II

Model Declaration of Maritime Labour Compliance part II

The following measures have been drawn up by the shipowner, named in the Maritime Labour Certificate to which this Declaration is attached, to ensure ongoing compliance between inspections:

(State below, in accordance with article 5.1 of this Regulation, the measures drawn up to ensure compliance with each of the items in Part I)

  • 1.Minimum age (Regulation 1.1)

  • 2.Medical certification (Regulation 1.2)

  • 3.Qualification of seafarers (Regulation 1.3)

  • 4.Seafarers’ employment agreements (Regulation 2.1)

  • 5.Use of any licensed or certified or regulated private recruitment and placement service (Regulation 1.4)

  • 6.Hours of work or rest (Regulation 2.3)

  • 7.Manning levels for the ship (Regulation 2.7)

  • 8.Accommodation (Regulation 3.1)

  • 9.On-board recreational facilities (Regulation 3.1)

  • 10.Food and catering (Regulation 3.2)

  • 11.Health and safety and accident prevention (Regulation 4.3)

  • 12.On-board medical care (Regulation 4.1)

  • 13.On-board complaint procedures (Regulation 5.1.5)

  • 14.Payment of wages (Regulation 2.2)

  • 15.Financial security due to abandonment (Regulation 2.5)

  • 16.Financial security relating to ship owners’ liability concerning compensation in the event of a seafarers’ death or long term disability due to an operational injury, illness or hazard (Regulation 4.2)

I hereby certify that the above mentioned measurements have been drawn up to ensure ongoing compliance between inspections, with the requirements listed in part I.

Name shipowner:

Company address:

Name of the authorized signatory:

Title:

Signature competent signatory:

Date:

(Stamp or seal of the shipowner1)

The above mentioned measurements have been reviewed by (insert name of the competent authority or duly authorized official based on article 36 of the Seagoing vessels crew Act) and following inspection of the ship, it has been determined that the purposes set out under Standard A5.1.3 paragraph 10(b), regarding the measurements to ensure initial and ongoing compliance as stated in part I of the declaration, have been met.

Name:

Title:

Signature duly authorized official:

Place:

Date:

(Stamp of the duly authorized official based on article 39 of the Seagoing vessels crew Act)

BIJLAGE 20, BEHOREND BIJ ARTIKEL 4.7.2: MODEL VISSERIJ-ARBEIDSCERTIFICAAT VOOR VISSERSVAARTUIGEN

The Netherlands

Work in Fishing Convention, 2007

Declaration of Work in Fishing Convention Compliance

Issued under the authority of the Government of the Netherlands

by

the Minister of Infrastructure and Water Management

With respect to the provisions of the Work in Fishing Convention, 2007 (hereinafter C188) of the International Labour Organization, which has been ratified by the Netherlands on November 15th 2019, the following referenced fishing vessel:

Name of Fishing Vessel

IMO number

Scheepsnaam

IMO nummer of CFR nummer?

Gross Tonnage (GT)

Length according to ICLL ‘66

STON_BRUTO_TONNAGE_69

Lengte oa WIOB

Port of Registry

Category

Thuishaven

New vessel or Existing vessel

Name fishing vessel owner

Address fishing vessel owner

Naam

Adres

is maintained in accordance with Part VII of the Convention.

The undersigned declares, on behalf of the abovementioned competent authority, that:

  • a. the fishing vessel has been inspected on compliance with the following matters relating to the provisions on living and working conditions on board fishing vessels of C188:

    • (i) responsibilities of fishing vessel owners, skippers and fishers

    • (ii) minimum age

    • (iii) medical certification

    • (iv) manning, including qualifications of the skipper

    • (v) hours of rest

    • (vi) crew list

    • (vii) fishers work agreement, including, inter alia, social security and protection in cases of work-related sickness, injury or death, as set out in Annex II to C188

    • (viii) repatriation

    • (ix) recruitment and placement of fishers, including private employment agencies

    • (x) payment of fishers

    • (xi) accommodation

    • (xii) food and water

    • (xiii) medical care

    • (xiv) occupational safety and health

  • b. the Netherlands

    • (i) has ratified the Private Employment Agencies Convention, 1997 (hereinafter C181) of the International Labour Organization

    • (ii) allows private employment agencies, that provide the services referred to in paragraph 1(b) of Article 1 of C181, to operate in its fishing sector, and

    • (iii) has allocated the following fishing vessel owner responsibilities under C188 to such agencies: sign the fisher’s work agreement as the fisher’s contracting party and fulfil that party’s obligations under the agreement while the fishing vessel owner shall be liable should the agency default on these obligations;

  • c. the Netherlands has allowed the following flexibility if any: vrije tekst veld; and

  • d. the vessel was found in compliance with the provisions of C188 concerning living and working conditions on board fishing vessels.

Name:

X. Xxxxx

Title:

The Unitmanager of Maritime Shipping Permits

Place:

Zwijndrecht, the Netherlands

Date:

CERT_DATUM_INGANG

Valid until:

(Seal or stamp of the authority, as appropriate)

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding en achtergrond

Deze regeling is onderdeel van de herziening en modernisering van de bepalingen ten aanzien van de bemanning van zeeschepen. In dit kader is de Wet zeevarenden vervangen door de Wet bemanning zeeschepen (hierna: wet), het Besluit zeevarenden vervangen door het Besluit bemanning zeeschepen (hierna: besluit) en de Regeling zeevarenden vervangen door de voorliggende Regeling bemanning zeeschepen (hierna: regeling). In deze regeling zijn ook alle ministeriële regelingen samengevoegd die verband hielden met de bemanning van zeeschepen. Daarmee zijn alle regels over de bemanning van zeeschepen in één regeling vastgelegd en is het overzicht van de bemanningsregelgeving als geheel verbeterd. Het betreft:

  • de Erkenningsregeling trainingen zeevaartbemanning;

  • het Keuringsreglement voor de zeevaart 2012;

  • de Regeling bemanning zeegaande zeilschepen;

  • het Besluit vaststelling modellen van de monsterrol ex artikel 6 van het Schepelingenbesluit;

  • de Regeling gegevens aanvraag bemanningscertificaat zeevisvaart;

  • de Regeling tuchtcollege voor de scheepvaart;

  • de Regeling vrijstelling nationaliteitseis kapiteins zeevisserij;

  • de Regeling zeevarenden;

  • de Vrijstellingsregeling buitenlandse kapiteins sector zeegaande waterbouw; en

  • de Vrijstellingsregeling buitenlandse kapiteins voor de sector koopvaardij.

In dit verband zijn ook enkele onderdelen uit het ingetrokken Schepelingenbesluit in deze regeling opgenomen. Het betreft bepalingen met betrekking tot de huisvesting en voorzieningen ten behoeve van zeevarenden aan boord van zeeschepen van voor 20 augustus 2013, niet zijnde vissersvaartuigen en de bepalingen voor huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater ten behoeve van vissers aan boord van vissersvaartuigen van voor 15 november 2019. Met de opname van deze regels voor oudere zeeschepen zijn ook alle regels ten aanzien van huisvesting en voorzieningen ten behoeve van zeevarenden aan boord van zeeschepen samengevoegd in één ministeriële regeling.

Hoofdlijnen

Ten aanzien van de hoofdstukindeling van deze regeling geldt evenals voor het besluit dat de hoofdstukindeling van de wet is aangehouden. Daarmee zijn corresponderende onderwerpen makkelijker te vinden en beter in samenhang te bezien.

Inhoudelijk is een aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de ingetrokken Regeling zeevarenden. In nauw overleg met de sociale partners in de maritieme sector en andere belanghebbenden is onder meer bezien welke aanpassingen op het niveau van regeling wenselijk waren, waarbij ook is gekeken naar mogelijkheden om de administratieve lastendruk te reduceren. Waar nodig zijn actualisaties en correcties doorgevoerd ten opzichte van de bovengenoemde (ingetrokken) regelingen. Zo is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zeeschepen kleiner dan 12 meter, ingezet door de Nationale Politie of door een organisatie belast met het toezicht op de naleving van regelgeving of de opsporing van strafbare feiten binnen de territoriale zone, uit te zonderen van de bepalingen inzake de bemanning, de vaarbevoegdheden van zeevarenden en de accommodatie. De uitzondering voor politieschepen met een lengte van minder dan 12 meter was al opgenomen in de Regeling zeevarenden. De uitzondering voor zeeschepen die worden ingezet door een organisatie belast met het toezicht op de naleving van regelgeving of belast met de opsporing van strafbare feiten binnen de territoriale zone is op verzoek van de Divisie Havenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. toegevoegd. Voorts zijn vrijstellingen opgenomen waardoor voor bepaalde categorieën vissersvaartuigen onder voorwaarden kan worden afgeweken van de verplichting om het vissersvaartuig te bemannen overeenkomstig de in artikel 2.2.1 van het besluit voorgeschreven bemanningssamenstelling. In de praktijk werden al ontheffingen afgegeven maar deze zijn nu onder generieke voorwaarden als vrijstelling opgenomen.

In hoofdstuk 3 over de bepalingen met betrekking tot vaarbevoegdheden en beroepseisen is een aantal wijzigingen doorgevoerd. Zo zijn criteria toegevoegd met betrekking tot relevante diensttijd. In artikel 3.1.2 is opgenomen welke diensttijd relevant is en in aanmerking komt bij het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs. Sectie A-I/2.5 van de STCW-code vereist dat de opgedane diensttijd relevant is voor de functie waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs wordt aangevraagd. In artikel 3.1.4 zijn de bepalingen over de uitwisselbaarheid van bemanningsleden op zeeschepen tussen de bedrijfstakken handelsvaart en zeevisvaart waar mogelijk uitgebreid. De diensttijd tussen deze bedrijfstakken wordt in hoge mate uitwisselbaar. Tevens wordt diensttijd opgedaan in bepaalde functies aan boord van zeeschepen van de Koninklijke Marine in hoge mate uitwisselbaar. Hiermee wordt het (tijdelijk) werken van officieren met handelsvaartbevoegdheden bij de Koninklijke Marine aantrekkelijker gemaakt. In artikel 3.1.5 is een aantal vergelijkbare functies toegevoegd waarbinnen diensttijd kan worden uitgewisseld. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om functies aan boord van zogenaamde zoute veren als bedoeld in artikel 2.10 van de Binnenvaartregeling. Dit komt ook de uitwisselbaarheid met andere maritieme deelsectoren en de mobiliteit van zeevarenden ten goede.

In paragraaf 3.2 wordt verwezen naar twee bijlagen, waarin is aangegeven op welk vaarbevoegdheidsbewijs men aanspraak kan maken indien men beschikt over een bepaald kennisbewijs, vereiste bekwaamheidsbewijzen, schriftelijke bewijzen, betreffende diensttijdvereisten en wordt voldaan aan gestelde leeftijdseisen. Nieuw is dat de voorwaarden voor de verschillende vaarbevoegdheidsbewijzen in deze bijlagen zijn opgenomen in tabellen in plaats van dat deze per functie zijn uitgeschreven. Hiermee wordt per functie een beter overzicht gegeven van de benodigde kennisbewijzen en aanvullende bekwaamheidsbewijzen. In paragraaf 3.4 is een aantal nieuwe maritieme opleidingen en bijbehorende kennisbewijzen opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om de nieuwe kennisbewijzen maritiem officier (Marof semi-duaal) op mbo-niveau 3 en 4. Deze opleidingen zijn van start gegaan vanaf het studiejaar 2021/2022. De eerste studenten zullen 2024/2025 afstuderen.

In paragraaf 3.5 is het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT toegevoegd. Deze nieuwe training is in afstemming met de Vereniging voor Beroepschartervaart (hierna: BBZ) en de Enkhuizer Zeevaartschool (hierna: EZS) tot stand gekomen. Het betreft een training die beter is toegesneden op de situatie aan boord van zeilschepen. Hiermee wordt een alternatief geboden voor de reguliere training reddingmiddelen voor zeeschepen. Dit komt de algehele veiligheidssituatie in deze deelsector ten goede.

In paragraaf 3.7 zijn de bepalingen opgenomen over de erkenning van trainingen door de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). Deze bepalingen zijn herzien zodat ze een efficiënter proces tot erkenning van trainingen bewerkstellingen. Daarnaast wordt meer ruimte geboden voor trainingen op afstand (computer based trainingen) en kunnen ook andere trainingen dan STCW-trainingen worden erkend.

Hoofdstuk 4 bevat de bepalingen met betrekking tot de werk- en leefomstandigheden aan boord van zeeschepen. In dit hoofdstuk zijn de bepalingen voor nieuwe en oudere zeeschepen samengevoegd. Dit betreft ook de bepalingen over werk- en leefomstandigheden die voorheen in het Schepelingenbesluit waren opgenomen.

In de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op bovengenoemde wijzigingen.

Advies en consultatie

Deze regeling is tot stand gekomen in goed overleg met de meest representatieve organisaties van werknemers en werkgevers in de maritieme sector, te weten Nautilus International, de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, de Vereniging van Waterbouwers, CNV Vakmensen, de Redersvereniging voor de Zeevisserij, de Nederlandse Vissersbond en de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij. Tevens zijn opleidings- en trainingsinstituten in de maritieme sector en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCenW) betrokken. Hierdoor is geborgd dat de maritieme opleidings- en trainingsinstituten in staat zijn (toekomstige) zeevarenden op te leiden overeenkomstig de bepalingen van het STCW-verdrag of het STCW F-verdrag. OCenW is betrokken vanuit haar verantwoordelijkheid voor de onderwijswetgeving zoals neergelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB). Het regime van de onderwijswetgeving is van toepassing op de opleidingen die worden verzorgd die door de maritieme opleidingsinstituten, uitgezonderd de opleidingen voor de zeilvaart. De opleidingen voor de zeilvaart worden verzorgd door de EZS. Voorts is op relevante onderdelen overleg gevoerd met de BBZ, de EZS, het Tuchtcollege voor de scheepvaart, het Korps landelijke politiediensten, Zeehavenpolitie Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam N.V. Divisie Havenmeester en de Koninklijke Marine.

Resultaten internetconsultatie

Een concept van de regeling is van 29 november 2024 tot 10 januari 2025 gepubliceerd in het kader van de internetconsultatie. Er zijn in totaal 60 reacties binnengekomen, waarvan 44 openbaar. Het merendeel van de reacties (53) was afkomstig van partijen uit het bedrijfsleven. De rest betrof particulieren.

34 reacties hadden betrekking op artikel 3.1.2, dat gaat over het onderwerp relevante diensttijd en deels ook op artikel 3.1.3, dat betrekking heeft op de diensttijd van maritiem officieren. In artikel 3.1.2 is bepaald welke diensttijd relevant is en in aanmerking komt bij het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs. Daarmee is invulling gegeven aan verplichtingen van sectie A-I/2.5 van de STCW-code die vereist dat de opgedane diensttijd relevant moet zijn voor de functie waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs wordt aangevraagd. In artikel 3.1.2 was opgenomen dat voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs (inclusief het verhogen van de vaarbevoegdheid) alle zeeschepen voor een functie in de dekdienst, diensttijd in aanmerking komt indien deze diensttijd is opgedaan in een relevante functie aan boord van een zeeschip van 500 GT (gross tonnage) of meer. In de reacties is aangegeven dat de grenswaarde van 500 GT de aanname en het behoud van jonge goed opgeleide zeevarenden bemoeilijkt. Het gaat in dit geval veelal om reacties van rederijen die internationaal varen met relatief kleine (kleiner dan 500 GT) zeeschepen. Het betreft voor een belangrijk deel zeeschepen die zijn uitgerust met moderne, veelzijdige apparatuur bedoeld voor specialistische taken en werkzaamheden. Daarbij wordt vaak genavigeerd in drukke vaarwateren en worden complexe manoeuvres uitgevoerd. De administratieve taken en het kwaliteits- en veiligheidsmanagement op deze zeeschepen verschilt bovendien niet wezenlijk van die op grotere zeeschepen. Gezien de complexiteit van de werkzaamheden varen deze rederijen daarom bij voorkeur met hoger gekwalificeerd personeel (MBO-4 en HBO opgeleid). In de reacties is aangegeven dat er in deze gevallen vanwege het type werkzaamheden wel degelijk sprake is van relevante diensttijd. Na overleg met de betreffende brancheorganisaties, de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders en de Vereniging van Waterbouwers is daarom een wijziging in artikel 3.1.2 doorgevoerd die recht doet aan de reacties en ook invulling geeft aan de betreffende internationale regelgeving. Hierbij is ook gekeken hoe andere lidstaten, met een vergelijkbare vloot, invulling geven aan het begrip relevante diensttijd. De belangrijkste wijziging is dat de grenswaarde van 500 GT is aangepast naar 100 GT. Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan de ingebrachte reacties.

Een deel van de reacties had ook betrekking op de diensttijd van maritiem officieren geregeld in artikel 3.1.3. Het betrof de zogenoemde monodisciplinaire diensttijd (in de dekdienst of in de machinekamerdienst) voor het behoud of ophogen van duale bevoegdheden en het tellen van duale diensttijd voor het behoud of ophogen van monodisciplinaire bevoegdheden. In de reacties wordt gepleit voor een andere verhouding. Na afstemming met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders en de Vereniging van Waterbouwers is afgesproken dat in deze regeling geen aanpassing wordt gedaan omdat dit onderwerp meer verdieping en discussie behoeft.

Een aantal van de reacties was gericht op de specifieke omstandigheden op vissersvaartuigen. Het ging daarbij ook om het tellen van duale diensttijd. Daarnaast werd aandacht gevraagd voor de diverse trainingsverplichtingen. Twee reacties verzochten om een uitbreiding van de 48-uurs vrijstellingsregeling garnalenkotters, zoals opgenomen in artikel 1.6. Omdat het hier grotendeels nieuwe verzoeken betrof en omdat op deze terreinen geen essentiële wijzigingen worden beoogd zijn geen aanpassingen in de regeling gedaan. Met de indieners zal nader overleg worden gevoerd inzake hun inspraakreacties.

Voorts hadden 15 reacties betrekking op de traditionele zeezeilvaart. Het betrof onderwerpen die betrekking hebben op de uitwisseling van diensttijd tussen de deelsectoren handelsvaart en zeezeilvaart zoals geregeld in artikel 3.1.4 en vereisten met betrekking tot bepaalde trainingen zoals de training reddingmiddelen.

Met betrekking tot de uitwisseling van diensttijd tussen de deelsectoren handelsvaart en zeezeilvaart bij de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs heeft afstemming plaatsgehad met de BBZ. De BBZ heeft aangegeven dat wederzijdse uitwisseling van diensttijd voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs van belang is voor beide deelsectoren en dat de deelsector zeezeilvaart een belangrijke bron van aanwas is voor officieren in de koopvaardij. Daarbij is er in de zeezeilvaart vaak sprake van seizoenswerk, waarbij zeevarenden deels in de zeezeilvaart en deels in de handelsvaart werken. De flexibiliteit, de mogelijkheid van het overstappen van de ene naar de andere deelsector, houdt mensen aan het werk, biedt continuïteit in periodes van economische schommelingen en tijdens de verminderde activiteit van de zeezeilvaart in de winterperiode. In artikel 3.1.4, tweede lid, is daarom een aanpassing gedaan waardoor de diensttijd opgedaan in de handelsvaart en zeezeilvaart in hoge mate uitwisselbaar wordt.

Voorts had een belangrijk deel van de reacties betrekking op de vereisten voor het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen. Hierbij werd aangegeven dat de vereisten die volgen uit de Regeling bemanning zeeschepen leiden tot een verzwaring van de lasten en eisen met betrekking tot trainingen. Het betrof met name de nieuwe training reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT. Deze training is echter geen verzwaring omdat de huidige regelgeving al een dergelijke training verplicht. Gewezen wordt op artikel 3.5.3, eerste lid, van het besluit dat overeenkomt met artikel 40, tweede lid, van het ingetrokken besluit. De training reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT is in overleg met de BBZ en de EZS tot stand gekomen. Het betreft een op maat gesneden training die is toegesneden op de grootte en inzet van deze kleinere zeilschepen en de reddingmiddelen die aanwezig zijn aan boord. Het biedt een beter alternatief voor de reguliere training. De nieuwe training is afgeleid van de reguliere training en aangevuld met elementen van de training crisisbeheersing en menselijk gedrag omdat aan boord van deze zeilschepen veelal passagiers worden vervoerd. Uitgangspunt is dat een dergelijke op maat gesneden training de algehele veiligheidssituatie van de zeilvaart ten goede komt. Om ruimte te kunnen geven aan betrokkenen om deel te kunnen nemen aan deze nieuwe training is in de regeling opgenomen dat deze verplichting pas per 1 juli 2026 ingaat. Dit betekent niet dat men niet hoeft te voldoen aan de huidige en bestaande verplichtingen die voortkomen uit het bemanningscertificaat of eisen gerelateerd aan het vaarbevoegdheidsbewijs (indien men bijvoorbeeld seizoenswerk verricht en ook in de deelsector handelsvaart werkzaam is).

Voorts is er nog een aantal reacties ontvangen waarbij verzocht wordt om nader overleg ten einde beter inzicht te krijgen inzake de gevolgen voor kleine commerciële vaartuigen. Een reactie vraagt specifiek aandacht voor de bemanningseisen die worden gesteld voor kleine werkboten die door kennisinstellingen worden gebruik ten behoeve van onderzoek. Een laatste reactie vraagt aandacht voor meer specifieke bemanningseisen voor zeilschepen onder de 24 meter met maximaal 12 passagiers, waarbij wordt voorgesteld om aan te sluiten bij het systeem van de Britse Maritime Coastguard Agency (MCA). Met deze insprekers zal nader overleg worden gevoerd.

Gevolgen

Naast de al in de memorie van toelichting bij de wet en in de nota van toelichting bij het besluit toegelichte reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven is met deze regeling een beperkte verdere reductie van de administratieve lasten gerealiseerd. De wijzigingen in de regeling komen met name voort uit de verbeterde uitwisselbaarheid van zeevarenden tussen de maritieme deelsectoren. Dit komt de arbeidsmobiliteit van zeevarenden ten goede. Zo wordt er meer ruimte geboden voor bij- en nascholing van zeevarenden en zijn er nieuwe maritieme opleidingen opgenomen die zowel voor de handelsvaart als de zeevisserij opleiden. Tevens is de diensttijd tussen de bedrijfstakken handelsvaart, zeevisserij en onder voorwaarden ook de diensttijd bij de Koninklijke Marine in hoge mate uitwisselbaar. Daarmee wordt bereikt dat zeevarenden beter hun vaarbevoegdheidsbewijs kunnen onderhouden en dat zij breed inzetbaar zijn in het maritieme cluster. De technologische ontwikkelingen in de zeevaart gaan snel, hetgeen ook meer nadruk legt op (bij(scholing). Een andere wijziging is de introductie van een training reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT als alternatief voor de reguliere training reddingmiddelen en de training crisisbeheersing en menselijk gedrag. Het betreft een op maat gesneden training die beter is toegesneden op de situatie en reddingmiddelen die aanwezig zijn aan boord van zeilschepen van minder dan 500 GT. De training reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT is van kortere duur dan de reguliere training reddingmiddelen omdat bepaalde onderdelen niet of in mindere mate van toepassing zijn op zeilschepen. In plaats van 4 dagen zal deze training maximaal 3 dagen in beslag nemen. Een belangrijk doel is dat een dergelijke op maat gesneden training de algehele veiligheidssituatie van de zeilvaart ten goede komt. In de regeling zijn ook wijzigingen opgenomen die gevolgen hebben voor de erkenning van trainingen door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Veelal betreft het hier verplichte (veiligheids)trainingen voor zeevarenden die voortkomen uit o.a. het STCW-verdrag. Met een systeem van erkenning ziet de ILT toe op de kwaliteit en uitvoering van deze trainingen. Met de wijziging wordt bereikt dat eerst een trainingsinstituut wordt erkend. In het huidige systeem wordt alleen een training erkend. In het geval een trainingsinstituut meerdere trainingen geeft zijn veel te overleggen bescheiden veelal een herhaling van zetten. Dit geeft een onnodige administratieve belasting en kan efficiënter worden uitgevoerd. Met de wijziging wordt dat bereikt. Daarnaast is ook de mogelijkheid geboden voor het doen van trainingen op afstand (computer based training), en is er ruimte gegeven om ook andere trainingen dan de verplichte STCW- trainingen te laten erkennen.

De regeling is ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het ATR beoordeelt de gevolgen voor de regeldruk aan de hand van een toetsingskader. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft. Het voorstel is ter advies voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegeven (AP). De AP heeft vastgesteld dat er geen aandachtspunten zijn in relatie tot privacy (AVG) en verwerking van persoonsgegevens.

Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid

De ILT heeft de regeling getoetst op de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid (HUF-toets). Daarbij is aangegeven dat de regeling handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig lijkt te zijn. De regeling heeft nog wel enkele onduidelijkheden waar de ILT aandacht voor vraagt in de toets. Op onderdelen heeft daarover overleg plaatsgehad en zijn een aantal wijzigingen gedaan ter verduidelijking.

Overgangsrecht en inwerkingtreding

Ten aanzien van de overgangsbepalingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting in hoofdstuk 6.

Deze regeling treedt gelijktijdig in werking met de Wet bemanning zeeschepen.

Concordatietabel Regeling/ingetrokken regelingen

Afkortingen

 

Etz: Erkenningsregeling trainingen zeevaartbemanning

 

Kr: Keuringsreglement voor de zeevaart 2012

 

Rgabz: Regeling gegevens aanvraag bemanningscertificaat zeevisvaart

 

Rbz: Regeling bemanning zeegaande zeilschepen

 

Rts: Regeling tuchtcollege voor de scheepvaart

 

Rvnkz: Regeling vrijstelling nationaliteitseis kapiteins zeevisserij

 

Rz: Regeling zeevarenden

 

Slb: Schepelingenbesluit

 

Vbkw: Vrijstellingsregeling buitenlandse kapiteins voor de sector koopvaardij

 

Vbkz: Vrijstellingsregeling buitenlandse kapiteins sector zeegaande waterbouw

 
   

Hoofdstuk 1 Definities en reikwijdte

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

1.1 Rz

Artikel 1.2 Personen niet aangemerkt als zeevarenden

1.2 Rz

Artikel 1.3 Niet commercieel gebruikte zeeschepen

1.3c Rz

Artikel 1.4 Uitzondering zeeschepen niet-continue vaart

1.3, tweede lid, Rz

Artikel 1.5 Uitzondering zeeschepen ingezet door de politie of een organisatie belast met toezicht op de naleving van regelgeving en belast met het opsporen van strafbare feiten in de territoriale zone, met een lengte van minder dan 12 meter

1.3a Rz

Artikel 1.6 Vrijstelling garnalenkotters 48-uursregeling

1.3b Rz

Artikel 1.7 Vrijstelling garnalenkotters 12-uursregeling

nieuw

Artikel 1.8 Vrijstelling schelpdiervaartuigen voor de vaart tussen de Oosterschelde en de Wadden

nieuw

Artikel 1.9 Vrijstelling schelpdiervaartuigen daglichtregeling

nieuw

   

Hoofdstuk 2 Het bemannen van zeeschepen

 
   

Paragraaf 2.1 Bemanning

 

Artikel 2.1.1 Gegevens bemanningsplan

9.1 Rz

Artikel 2.1.2 Gegevens bemanningscertificaat vissersvaartuig

2 Rgabz

Artikel 2.1.3 Bemanningslijst

2.3 Rz

   

Paragraaf 2.2 Nationaliteit kapitein

 

Artikel 2.2.1 Vrijstelling buitenlandse kapiteins handelsvaart

2 Vbkz/2 Vbkw

Artikel 2.2.2 Bewijs van toestemming

3 Vbkz/3 Vbkw

Artikel 2.2.3 Aanwezigheid bewijs van toestemming

4 Vbkz/4 Vbkw

Artikel 2.2.4 Vrijstelling nationaliteitseis kapiteins vissersvaartuigen

1 Rvnkz

Artikel 2.2.5 Informatie over de arbeidsmarkt voor Nederlandse zeevarenden

30 Wz, achtste lid

   

Paragraaf 2.3 Monsterboekje of alternatieve diensttijdverklaring

 

Artikel 2.3.1 Afgifte monsterboekje

97 Bz

Artikel 2.3.2 Bewijsstukken bij verzoek monsterboekje

2.2 Rz

Artikel 2.3.3 Aantekeningen monsterboekje of een alternatieve diensttijdverklaring

38 Wz, 98 en 99 Bz

Artikel 2.3.4 Verlies monsterboekje

100 Bz

Artikel 2.3.5 Personen naast de kapitein bevoegd zijn tot het maken van aantekeningen

103 Bz

Artikel 2.3.6 Teruggave monsterboekje

38a Wz

   

Hoofdstuk 3 Vaarbevoegdheden en beroepseisen

 
   

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

 

Artikel 3.1.1 Afgifte vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs

10.1 Rz

Artikel 3.1.2 Relevante diensttijd

10.2 Rz

Artikel 3.1.3 Diensttijd maritiem officier

10.5 Rz

Artikel 3.1.4 Diensttijd verschillende sectoren bij vernieuwing vaarbevoegdheidsbewijs

10.6 Rz

Artikel 3.1.5 Diensttijd bij vernieuwing bekwaamheidsbewijs

nieuw

Artikel 3.1.6 Vergelijkbare functies

10.7 Rz

Artikel 3.1.7 Erkenning van buitenlandse vaarbevoegdheidsbewijzen en bekwaamheidsbewijzen

10.3 Rz

Artikel 3.1.8 Bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs

10.4 Rz

   

Paragraaf 3.2 Vaarbevoegdheidsbewijzen zeeschepen, niet zijnde zeilschepen

 

Artikel 3.2.1 Vaarbevoegdheid zeeschepen, niet zijnde zeilschepen <500GT

nieuw

   

Paragraaf 3.3 Bijzondere beroepseisen bepaalde scheepstypen en afgifte bekwaamheidsbewijzen

 

Artikel 3.3.1 Bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling olie- en chemicaliëntankschepen

8.18 Rz

Artikel 3.3.2 Bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling olietankschepen voor gevorderden

8.20 Rz

Artikel 3.3.3 Bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling chemicaliëntankschepen voor gevorderden

8.21 Rz

Artikel 3.3.4 Bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen

8.19 Rz

Artikel 3.3.5 Bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden

8.22 Rz

Artikel 3.3.6 Schriftelijk bewijs dienstverlening aan passagiers

8.24 Rz

Artikel 3.3.7 Bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs groepsbegeleiding

8.23 Rz

Artikel 3.3.8 Bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs crisisbeheersing en menselijk gedrag

8.25 Rz

Artikel 3.3.9 Bekwaamheidsbewijs passagiersveiligheid, ladingveiligheid en waterdichtheid van de scheepsromp

8.26 Rz

Artikel 3.3.10 Bekwaamheidsbewijs basistraining IGF-code

8.48 Rz

Artikel 3.3.11 Bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining IGF-code

8.49 Rz

Artikel 3.3.12 Bekwaamheidsbewijs basistraining Polar-code voor zeeschepen die in polaire wateren varen

8.46 Rz

Artikel 3.3.13 Bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining Polar-code voor zeeschepen die in polaire wateren varen

8.47 Rz

Artikel 3.3.14 Bekwaamheidsbewijs type rating

8.27 Rz

Artikel 3.3.15 Bekwaamheidsbewijs stoomvoortstuwing

8.28 Rz

Artikel 3.3.16 Bekwaamheidsbewijs gasturbinevoortstuwing

8.29 Rz

   

Paragraaf 3.4 Kennisbewijzen officieren en bekwaamheidsbewijzen gezel

 

Artikel 3.4.1 Kennisbewijs hoger maritiem officier alle zeeschepen of middelbaar maritiem officier alle zeeschepen

8.1 Rz

Artikel 3.4.2 Kennisbewijs stuurman-werktuigkundige kleine zeeschepen

8.2 Rz

Artikel 3.4.3 Kennisbewijs stuurman alle zeeschepen en stuurman waterbouw

8.3 Rz

Artikel 3.4.4 Kennisbewijs wachtstuurman tot 3.000 GT

8.4 Rz

Artikel 3.4.5 Kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle zeeschepen en scheepswerktuigkundige waterbouw

8.5 Rz

Artikel 3.4.6 Kennisbewijs wachtwerktuigkundige tot 3.000 kW

8.6 Rz

Artikel 3.4.7 Kennisbewijs schipper-machinist beperkt werkgebied

8.7 Rz

Artikel 3.4.8 Kennisbewijs officier elektrotechniek alle zeeschepen

8.8 Rz

Artikel 3.4.9 Kennisbewijs gezel elektrotechniek alle zeeschepen

8.9 Rz

Artikel 3.4.10 Kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek alle zeeschepen

8.10 Rz

Artikel 3.4.11 Kennisbewijs gekwalificeerd gezel machinekamer alle zeeschepen

8.11 Rz

Artikel 3.4.12 Kennisbewijs gekwalificeerd gezel dek en machinekamer alle zeeschepen

8.12 Rz

Artikel 3.4.13 Bekwaamheidsbewijs wachtlopend gezel dek alle zeeschepen

8.13 Rz

Artikel 3.4.14 Bekwaamheidsbewijs wachtlopend gezel machinekamer alle zeeschepen

8.14 Rz

Artikel 3.4.15 Bekwaamheidsbewijs wachtlopend gezel dek en machinekamer alle zeeschepen

8.15 Rz

Artikel 3.4.16 Kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW4

8.15a Rz

Artikel 3.4.17 Kennisbewijs stuurman vissersvaartuigen S4

8.15b Rz

Artikel 3.4.18 Kennisbewijs werktuigkundige alle vissersvaartuigen W4

8.15c Rz

Artikel 3.4.19 Kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW5

8.15d Rz

Artikel 3.4.20 Kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6

8.15e Rz

Artikel 3.4.21 Bekwaamheidsbewijs stuurman grote zeilvaart

8.16 Rz

Artikel 3.4.22 Bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart

8.17 Rz

Artikel 3.4.23 Kennisbewijs bachelor of maritime operations, semi-duaal – uitstroom nautisch

nieuw

Artikel 3.4.24 Kennisbewijs bachelor of maritime operations, semi-duaal – uitstroom technisch

nieuw

Artikel 3.4.25 Kennisbewijs bachelor of maritime operations, semi-duaal – uitstroom technisch met minor ETO

nieuw

Artikel 3.4.26 Kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle zeeschepen, semi-duaal – uitstroom nautisch koopvaardij en waterbouw

Nieuw

Artikel 3.4.27 Kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle zeeschepen, semi-duaal – uitstroom nautisch visserij

nieuw

Artikel 3.4.28 Kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle zeeschepen, semi-duaal – uitstroom technisch

nieuw

Artikel 3.4.29 Kennisbewijs maritiem officier kleine zeeschepen, semi-duaal – uitstroom nautisch koopvaardij

nieuw

Artikel 3.4.30 Kennisbewijs maritiem officier kleine zeeschepen, semi-duaal – uitstroom nautisch visserij

nieuw

Artikel 3.4.31 Kennisbewijs maritiem officier kleine zeeschepen, semi-duaal – uitstroom technisch 3.4.31

nieuw

Artikel 3.4.32 Kennisbewijs MBO-keuzedeel STCW cargo handling and stowage management level

nieuw

Artikel 3.4.33 Kennisbewijs MBO-keuzedeel visserij

nieuw

   

Paragraaf 3.5 Aanvullende beroepseisen en afgifte bekwaamheidsbewijzen

 

Artikel 3.5.1 Bekwaamheidsbewijs basisveiligheid

8.30 Rz

Artikel 3.5.2 Bekwaamheidsbewijs basisveiligheid voor vissers

8.30a Rz

Artikel 3.5.3 Bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen

8.31 Rz

Artikel 3.5.4 Bekwaamheidsbewijs snelle hulpverleningsboten

8.32 Rz

Artikel 3.5.5 Bekwaamheidsbewijs brandbestrijding voor gevorderden

8.33 Rz

Artikel 3.5.6 Bekwaamheidsbewijs medische eerste hulp aan boord

8.34 Rz

Artikel 3.5.7 Bekwaamheidsbewijs medische zorg aan boord

8.35 Rz

Artikel 3.5.8 Bekwaamheidsbewijs scheepsbeveiligingsfunctionaris

8.38 Rz

Artikel 3.5.9 Bekwaamheidsbewijs uitvoering beveiligingstaken

8.39 Rz

Artikel 3.5.10 Bekwaamheidsbewijs bewustwording scheepsbeveiliging

8.40 Rz

Artikel 3.5.11 Bekwaamheidsbewijs scheepskok

8.37 Rz

Artikel 3.5.12 Bekwaamheidsbewijs wetgeving en openbaar gezag

8.41 Rz

Artikel 3.5.13 Bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-N

8.42 Rz

Artikel 3.5.14 Bekwaamheidsbewijs scheepsmanagement-W

8.43 Rz

Artikel 3.5.15 Bekwaamheidsbewijs aanvulling-N voor reizen nabij de nationale kust (EEZ)

8.44 Rz

Artikel 3.5.16 Bekwaamheidsbewijs aanvulling-W voor reizen nabij de nationale kust (EEZ)

8.45 Rz

   

Paragraaf 3.6 Medische geschiktheid

 

Artikel 3.6.1 Eisen keuringsarts

1a Kr

Artikel 3.6.2 Bij keuring over te leggen en te controleren bescheiden

2 Kr

Artikel 3.6.3 Keuring en geneeskundig onderzoek

3 Kr

Artikel 3.6.4 Specialistisch rapport of deelonderzoek

4 Kr

Artikel 3.6.5 Afgifte geneeskundige verklaring bij goedkeuring

5 Kr

Artikel 3.6.6 Verklaring van medische ongeschiktheid

6 Kr

Artikel 3.6.7 Herkeuring

7 Kr

Artikel 3.6.8 Handelwijze scheidsrechter bij herkeuring

8 Kr

   

Paragraaf 3.7 Erkenning maritieme trainingsinstituten en trainingen

 

Artikel 3.7.1 Algemeen

1 Etz

Artikel 3.7.2 De aanvraag tot erkenning van een instituut

2 Etz

Artikel 3.7.3 Beoordeling van de aanvraag

3 Etz

Artikel 3.7.4 Aanvullende eisen

4 Etz

Artikel 3.7.5 Erkennen van een training

5 Etz

Artikel 3.7.6 Derden

6 Etz

Artikel 3.7.7 Simulatoren

7 Etz

Artikel 3.7.8 Reddingmiddelen en trainingsmiddelen

nieuw

Artikel 3.7.9 Het intrekken van de erkenning

8 Etz

Artikel 3.7.10 Administratieve bepaling

9 Etz

   

Paragraaf 3.8 Bemanning zeilschepen minder dan 500 GT

 

Artikel 3.8.1 Afgifte en vernieuwen vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen op zeilschepen van minder dan 500 GT

2, eerste en tweede lid, Rbz

Artikel 3.8.2 Vernieuwen vaarbevoegdheidsbewijs bij verstrijken geldigheid of onvoldoende diensttijd

2, vierde tot en met zesde lid, Rbz

Artikel 3.8.3 verloren gegaan vaarbevoegdheidsbewijs

3.8.3 Rz

Artikel 3.8.4 Bekwaamheidsbewijzen en diensttijd

3 Rbz

Artikel 3.8.5 Vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie kapitein zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT op reizen in vaargebied I

4 Rbz

Artikel 3.8.6 Vaarbevoegdheidsbewijs als wachtstuurman zeilvaart met de beperking tot zeilschepen van minder dan 500 GT op reizen in de vaargebieden III en IV

5 Rbz

Artikel 3.8.7 Vaarbevoegdheidsbewijs als wachtstuurman zeilvaart

6 Rbz

Artikel 3.8.8 Vaarbevoegdheidsbewijs als gezel zeilvaart

7 Rbz

Artikel 3.8.9 Landelijk Examenbureau voor de Beroepszeilvaart

12 Rbz

   

Paragraaf 3.9 Beroepsvereisten Caribisch-Nederlandse zeeschepen

 

Artikel 3.9.1 Bemanningscertificaat internationaal varend Caribisch-Nederlands schip

10.8 Rz

Artikel 3.9.2 Bemanning internationaal varend Caribisch-Nederlands schip

10.9 Rz

Artikel 3.9.3 Regels aangaande de medische geschiktheid

10.10 Rz

Artikel 3.9.4 Schipper lokaal varend Caribisch-Nederlands schip

10.11 Rz

Artikel 3.9.5 Beoordeling door keuringsarts

10.12 Rz

Artikel 3.9.6 Model SCV-certificaten

10.13 Rz

Artikel 3.9.7 Model Verklaring medische geschiktheid lokaal varende Caribisch-Nederlandse zeeschepen

10.14 Rz

Artikel 3.9.8 Buitenlandse certificaten

10.15 Rz

   

Hoofdstuk 4. Werk- en leefomstandigheden

 
   

Paragraaf 4.1 Huisvesting en voorzieningen ten behoeve van zeevarenden aan boord van een zeeschip met een kiellegdatum van op of na 20 augustus 2013, niet zijnde een vissersvaartuig

 

Artikel 4.1.1 Reikwijdtebepaling

1.3, eerste lid, Rz

Artikel 4.1.2 Verblijven voor zeevarenden

3.1 Rz

Artikel 4.1.3 Ontheffingen verblijven

3.2 Rz

Artikel 4.1.4 Slaapverblijven

3.3 Rz

Artikel 4.1.5 Wezenlijk gelijkwaardige bepalingen voor slaapverblijven op commerciële jachten

3.4 Rz

Artikel 4.1.6 Wezenlijk gelijkwaardige bepalingen voor slaapverblijven op een zeeschip van minder dan 500 GT

3.5 Rz

Artikel 4.1.7 Wezenlijk gelijkwaardige bepaling voor slaapverblijven op een passagierschip of een zeeschip voor bijzondere doeleinden

3.6 Rz

Artikel 4.1.8 Ontheffingen en afwijkende voorschriften slaapverblijven

3.7 Rz

Artikel 4.1.9 Dagverblijven

3.8 Rz

Artikel 4.1.10 Ontheffingen en afwijkende voorschriften dagverblijven

3.9 Rz

Artikel 4.1.11 Sanitaire voorzieningen

3.10 Rz

Artikel 4.1.12 Ontheffingen en afwijkende voorschriften sanitaire voorzieningen

3.11 Rz

Artikel 4.1.13 Ziekenverblijven

3.12 Rz

Artikel 4.1.14 Recreatieve voorzieningen

3.13 Rz

Artikel 4.1.15 Ontheffing zwembad

3.14 Rz

Artikel 4.1.16 Diverse voorzieningen

3.15 Rz

Artikel 4.1.17 Ontheffingen kantoren en wasvoorzieningen

3.16 Rz

Artikel 4.1.18 Ontheffing wegens gewoonten zeevarenden

3.17 Rz

Artikel 4.1.19 Voorzieningen voor opslag en bereiding van voedsel en drinkwater

3.18 Rz

Artikel 4.1.20 Gebruikte materialen

3.19 Rz

Artikel 4.1.21 Gebruiksvoorschriften verblijven

3.20 Rz

Artikel 4.1.22. Gebruik van recreatieve voorzieningen

3.21 Rz

Artikel 4.1.23 Raadplegen richtlijn

3.21a Rz

Artikel 4.1.24 Afwijking op basis van wezenlijke gelijkwaardigheid

3.22 Rz

Artikel 4.1.25 Procedure bij bouw of verbouw zeeschip

3.23 Rz

   

Paragraaf 4.2 Huisvesting en voorzieningen ten behoeve van zeevarenden aan boord van een zeeschip van voor 20 augustus 2013, niet zijnde een vissersvaartuig

 

Artikel 4.2.1 Reikwijdte

nieuw

Artikel 4.2.2 Plaats en algemene inrichting van de verblijven

48 Slb

Artikel 4.2.3 Algemene eisen dag- en slaapverblijven

49 Sl

Artikel 4.2.4 Algemene eisen ten aanzien ruimten voor sanitaire doeleinden, ziekenverpleging en ontspanning, bestemd voor gebruik door de zeevarenden

50 Slb

Artikel 4.2.5 Luchtbehandelingsinstallatie

51 Slb

Artikel 4.2.6 Verwarming en ventilatie

52 Slb

Artikel 4.2.7 Verlichting

53 Slb

Artikel 4.2.8 Slaapverblijven

54 Slb

Artikel 4.2.9 Eisen slaapverblijven en slaapplaatsen

55 Slb

Artikel 4.2.10 Dagverblijven

56 Slb

Artikel 4.2.11 Ontspanningsruimten

57 Slb

Artikel 4.2.12 Badkuipen, douches, wastafels en toiletten

58 Slb

Artikel 4.2.13 Eisen sanitaire voorzieningen

59 Slb

Artikel 4.2.14. Wassen en drogen van kleding, opbergen van oliegoed

60 Slb

Artikel 4.2.15 Ziekenverblijf en ziekenkooi

61 Slb

Artikel 4.2.16 Diversen

62 Slb

Artikel 4.2.17 Vrijstellingen

65 Slb

Artikel 4.2.18 Uitsluiting oude zeeschepen

66 Slb

Artikel 4.2.19 Bijzondere voorzieningen voor oude zeeschepen

67 Slb

   

Paragraaf 4.3 Voeding en drinkwater ten behoeve van zeevarenden aan boord van een zeeschip, niet zijnde een vissersvaartuig

 

Artikel 4.3.1 Reikwijdte

1.3 en hoofdstuk 4 Rz

Artikel 4.3.2 Voeding

4.1 Rz

Artikel 4.3.3 Drinkwater

4.2 Rz

Artikel 4.3.4 Peilen van drinkwatertanks

4.3 Rz

Artikel 4.3.5 Zout- en zoetwaterkranen

4.4 Rz

Artikel 4.3.6 Maximale hoeveelheid sterkedrank

4.5 Rz

Artikel 4.3.7 Inspectie

4.6 Rz

   

Paragraaf 4.4 Huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater ten behoeve van vissers aan boord van een vissersvaartuig van na 15 november 2019

 

Artikel 4.4.1 Reikwijdte

1.3 en hoofdstuk 4 Rz

Artikel 4.4.2 Stahoogte

4a.1 Rz

Artikel 4.4.3 Openingen naar en tussen verblijfsruimten

4a.2 Rz

Artikel 4.4.4 Isolatie verblijfsruimten

4a.3 Rz

Artikel 4.4.5 Maatregelen tegen vliegen en andere insecten

4a.4 Rz

 

4a.5 Rz

Artikel 4.4.6 Ventilatie

4a.6 Rz

Artikel 4.4.7 Verwarming en airconditioning

4a.7 Rz

Artikel 4.4.8 Verlichting

4a.8 Rz

Artikel 4.4.9 Noodverlichting

4a.9 Rz

Artikel 4.4.10 Effecten bewegingen vissersvaartuig op slaapverblijven

4a.10 Rz

Artikel 4.4.11 Vloeroppervlak slaapverblijven

4a.11 Rz

Artikel 4.4.12 Aantal personen per slaapverblijf

4a.12 Rz

Artikel 4.4.13 Slaapverblijven voor officieren

4a.13 Rz

Artikel 4.4.14 Kooien

4a.14 Rz

Artikel 4.4.15 Comfort slaapverblijven

4a.15 Rz

Artikel 4.4.16 Eetverblijven

4a.16 Rz

Artikel 4.4.17 Afmetingen en uitrusting eetverblijven

4a.17 Rz

Artikel 4.4.18 Aanwezigheid sanitaire voorzieningen

4a.18 Rz

Artikel 4.4.19 Eisen sanitaire voorzieningen

4a.19 Rz

Artikel 4.4.20 Wasvoorzieningen

4a.20 Rz

Artikel 4.4.21 Voorzieningen voor zieke en gewonde vissers

4a.21 Rz

Artikel 4.4.22 Overige voorzieningen

4a.22 Rz

Artikel 4.4.23 Beddengoed, eetgerei en overige verstrekkingen

4a.23 Rz

Artikel 4.4.24 Recreatievoorzieningen

4a.24 Rz

Artikel 4.4.25 Communicatievoorzieningen

4a.25 Rz

Artikel 4.4.26 Kombuis

4a.26 Rz

Artikel 4.4.27 Opslag butaan-propaan voor het koken

4a.27 Rz

Artikel 4.4.28 Opslagvoorzieningen voor levensmiddelen

4a.28 Rz

Artikel 4.4.29 Voeding en drinkwater

4a.29 Rz

Artikel 4.4.30 Hygiëne en netheid

4a.30 Rz

Artikel 4.4.31 Inspectie

4a.31 Rz

Artikel 4.4.32 Uitzonderingen

4a.32 Rz

   

Paragraaf 4.5 Huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater ten behoeve van vissers aan boord van een vissersvaartuig van voor 15 november 2019

 

Artikel 4.5.1 Reikwijdte

nieuw

Artikel 4.5.2 Plaats en algemene inrichting van de verblijven

68 Slb

Artikel 4.5.3 Algemene eisen dag- en slaapverblijven

69 Slb

Artikel 4.5.4 Algemene eisen ten aanzien van ruimten voor sanitaire ruimten en verblijven voor ziekenverpleging en ontspanning

70 Slb

Artikel 4.5.5 Ventilatie

73 Slb

Artikel 4.5.6 Verwarming

71 Slb

Artikel 4.5.7 Verlichting

72 Slb

Artikel 4.5.8 Aantal personen per slaapverblijf

74 Slb

Artikel 4.5.9 Comfort slaapverblijven

75 Slb

Artikel 4.5.10 Dagverblijven

76 Slb

Artikel 4.5.11 Sanitaire voorzieningen

77 Slb

Artikel 4.5.12 Eisen sanitaire inrichtingen

78 Slb

Artikel 4.5.13 Wassen en drogen van kleding

79 Slb

Artikel 4.5.14 Berging van oliegoed en natte of vuile kledingstukken

80 Slb

Artikel 4.5.15 Ziekenverblijf en ziekenkooi

81 Slb

Artikel 4.5.16 Reinheid van de verblijven

82 Slb

Artikel 4.5.17 Plichten van de schipper

83 Slb

Artikel 4.5.18 Toepasselijkheid en ontheffingen

84 Slb

   

Paragraaf 4.6 Certificaat maritieme arbeid en verklaring naleving maritieme arbeid

 

Artikel 4.6.1 Aanvraag certificaat maritieme arbeid en voorlopig certificaat maritieme arbeid

 

Artikel 4.6.2 Inhoud verklaring naleving maritieme arbeid deel I

5.1 Rz

Artikel 4.6.3 Inhoud verklaring naleving maritieme arbeid deel II

5.2 Rz

Artikel 4.6.4 Inspectie, geldigheid en verlenging certificaat maritieme arbeid

5.3 Rz

Artikel 4.6.5 Inspectierapport

5.4 Rz

Artikel 4.6.6 Voorwaarden afgifte voorlopige certificaten

5.5 Rz

Artikel 4.6.7 Vervallen certificaat bij onttrekken van zeeschip aan oorspronkelijke bestemming

5.7 Rz

Artikel 4.6.8 Modellen

5.8 Rz

Artikel 4.6.9 Erkenning van organisaties

5.9 Rz

Artikel 4.6.10 Aanwijzing erkende rechtspersonen

5.10 Rz

   

Paragraaf 4.7 Visserij-arbeidscertificaat

 

Artikel 4.7.1 Opsomming voorschriften C 188-verdrag

5a.1 Rz

Artikel 4.7.2 Model visserij-arbeidscertificaat

5a.2 Rz

Artikel 4.7.3 Geldigheidsduur visserij-arbeidscertificaat

5a.3 Rz

Artikel 4.7.4 Afgifte en verlenging visserij-arbeidscertificaat

5a.4 Rz

   

Paragraaf 4.8 Register

 

Artikel 4.8 Gegevensregistratie Centraal inspectieregister

6.1 Rz

   

Paragraaf 4.9 Klachtenprocedures

 

Artikel 4.9.1 Klager

7.1 Rz

Artikel 4.9.2 Klachtenprocedure aan boord

7.2 Rz

Artikel 4.9.3 Klachtbehandeling aan de wal

7.3 Rz

   

Hoofdstuk 5 Tuchtrechtspraak

 

Artikel 5.1 Eed of belofte

1 Rts

Artikel 5.2 Vacatiegeld

2 Rts

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Definities en reikwijdte

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel is aanvullend op de wet en het besluit een aantal begrippen opgenomen die specifiek voor deze regeling gelden. Het betreft veelal ongewijzigde begripsbepalingen uit de Regeling zeevarenden, de Regeling bemanning zeegaande zeilschepen, het Keuringsreglement voor de zeevaart 2012 en Regeling gegevens aanvraag bemanningscertificaat zeevisvaart.

Daarnaast is een aantal nieuwe begripsbepalingen opgenomen. In verband met de verschillende nieuwe vrijstellingen voor vissersvaartuigen zijn begripsbepalingen opgenomen voor garnalenkotter en schelpdiervaartuig. Dit was nodig om deze vaartuigen duidelijk te kunnen onderscheiden van vissersvaartuigen in het algemeen waarvoor deze vrijstellingen niet gelden.

Verder zijn begripsbepalingen opgenomen voor crebo en croho, de centrale registers van beroepsopleidingen en opleidingen hoger onderwijs. Opleidingen en de daarbij behorende kennisbewijzen zijn gekenmerkt met een nummer opgenomen in een van deze registers. Hiermee wordt het makkelijker om binnen de diversiteit van de zeevaartopleidingen een kennisbewijs te duiden. Ook zijn begripsbepalingen opgenomen van de nieuwe functies Marof-N en Marof-T, waarbij de N staat voor de discipline nautisch (dek) en de T voor de discipline technisch (machinekamer). Vanaf het studiejaar 2021/2022 zijn studenten gestart met de opleiding voor deze nieuwe functies op basis van het beroepscompetentieprofiel maritiem officier nieuwe stijl. Dit beroepscompetentieprofiel gaat uit van een semi-duale structuur op mbo-niveau 3 en 4. Studenten worden in het eerste deel van hun opleiding duaal opgeleid tot het niveau van de wachtbevoegdheden voor respectievelijk nautische of technische functies. Het gaat dan om het niveau wat in het STCW-verdrag wordt aangeduid als ‘operational level’. Vervolgens worden de studenten in het tweede deel van de opleiding maar voor één van beide disciplines opgeleid voor de eindbevoegdheid. Het gaat dan om het niveau wat in het STCW-niveau wordt aangeduid als ‘management level’. Het is van belang het onderscheid te maken tussen beide disciplines omdat dit bepalend is voor de hogere rangen en de eindrang die behaald kan worden. Zo zal de Marof-N een eindrang kunnen behalen als kapitein en een Marof-T een eindrang als hoofdwerktuigkundige.

Artikel 1.2 Personen niet aangemerkt als zeevarenden

Met dit artikel is uitvoering gegeven aan artikel 2, zevende lid, van de wet. Hierin is bepaald dat categorieën van personen die (soms) werkzaamheden aan boord verrichten uitdrukkelijk kunnen worden aangemerkt als niet zijnde zeevarenden. Deze grondslag vloeit voort uit artikel II, derde lid, van het MLC-verdrag, dat voorziet in de mogelijkheid om nader te bepalen of bepaalde categorieën van personen voor de toepassing van het verdrag al dan niet moeten worden beschouwd als zeevarenden. Met het MLC-verdrag wordt beoogd aan alle zeevarenden de vereiste bescherming te bieden. Het is vanuit die optiek niet de bedoeling veel uitzonderingen te maken op de toepasselijkheid van het MLC-verdrag. Wel is enige uitzondering nodig met het oog op onduidelijkheden over de afbakening van de groep zeevarenden en om ongewenste toepasselijkheid van het verdrag op groepen waarvoor de bescherming van het verdrag niet bedoeld is te voorkomen. Artikel 1.2 is niet gewijzigd ten opzichte van het daarmee corresponderende artikel 1.2 van de Regeling zeevarenden. Ter verduidelijking is een nieuwe categorie opgenomen: personen die als particulier maritiem beveiligingspersoneel op een transport wordt ingezet aan boord van een zeeschip. Deze personen zijn op grond van artikel 7 van de Wet ter Bescherming Koopvaardij niet als zeevarend aangemerkt.

Artikel 1.3 Niet commercieel gebruikte zeeschepen

Met dit artikel is verduidelijkt dat de in artikel 2, vijfde lid, van de wet opgenomen uitzondering voor het hebben van een MLC-certificaat in ieder geval geldt voor zeeschepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen.

Artikel 1.4 Uitzondering zeeschepen niet-continue vaart

Met dit artikel is de mogelijkheid voortgezet om af te zien van slaapverblijven indien deze vanwege de inzet van het zeeschip niet nodig zijn. In geval van niet-continue vaart mag worden volstaan met minimaal één zitplaats per zeevarende in een dagverblijf. Verder dient per 6 zeevarenden een toiletruimte, een wastafel en een bad of douche aanwezig te zijn. Vaart wordt gezien als niet-continue indien zeevarenden ten hoogste 13 uur per etmaal aan boord verblijven, met een maximum van 84 uur in elke periode van 7 dagen. Met de keuze voor de term ‘verblijven’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het gaat om de aanwezigheid van zeevarenden aan boord van het zeeschip, ongeacht of deze gedurende deze tijd werken.

Artikel 1.5 Uitzondering zeeschepen ingezet door de politie of een organisatie belast met toezicht op de naleving van regelgeving en belast met het opsporen van strafbare feiten in de territoriale zone, met een lengte van minder dan 12 meter

Op grond van artikel 2, derde lid, van de wet is het mogelijk om na overleg met sociale partners in de maritieme sector zeeschepen aan te wijzen waarop het bepaalde bij of krachtens de wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is. Ook de toepasselijke internationale verdragen, het MLC-verdrag en het STCW-Verdrag, die aan de wet ten grondslag liggen, kennen uitzonderingsbepalingen voor niet commercieel gebruikte zeeschepen (artikel III van het STCW-verdrag en artikel II, vierde en vijfde lid, van het MLC-verdrag). Op grond van artikel 2, vierde lid, van de wet kunnen nadere regels worden gesteld in geval van het gedeeltelijk niet van toepassing verklaren van de wet. Met dit artikel is gebruik gemaakt van deze mogelijkheid door zeeschepen kleiner dan 12 meter, ingezet door de Nationale Politie of door een organisatie belast met het toezicht op de naleving van regelgeving of de opsporing van strafbare feiten binnen de territoriale zone, uit te zonderen van de bepalingen inzake de bemanning, de vaarbevoegdheden van zeevarenden en de accommodatie. De uitzondering voor politieschepen met een lengte van minder dan 12 meter was al opgenomen in de Regeling zeevarenden. De uitzondering voor zeeschepen die worden ingezet door een organisatie belast met het toezicht op de naleving van regelgeving of belast met de opsporing van strafbare feiten binnen de territoriale zone is op verzoek van de Divisie Havenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. toegevoegd. De Divisie Havenmeester (DHMR) heeft vanwege de publieke taak een bijzondere positie binnen het Havenbedrijf Rotterdam N.V. De DHMR maakt als divisie deel uit van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. maar heeft daarnaast een eigen verantwoordingslijn naar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam en de minister. De (Rijks) Havenmeester van Rotterdam is in het Scheepvaartreglement territoriale zee aangewezen als bevoegde autoriteit (artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Scheepvaartreglement territoriale zee). De Havenmeester van Rotterdam is verantwoordelijk voor een veilige en vlotte afhandeling van het scheepvaartverkeer. Hiervoor voert hij een aantal publiekrechtelijke taken uit. Om de verplichting die voortkomt uit de Scheepvaartverkeerswet om de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer te waarborgen en uit te kunnen voeren beschikt DHMR niet alleen over vaartuigen maar ook over toezichthouders en buitengewoon opsporingsambtenaren die respectievelijk toezicht houden op de naleving van de vele scheepvaartvoorschriften dan wel in voorkomende gevallen ook overtreders van scheepvaartvoorschriften aanspreken en verbaliseren. Deze specifieke categorie van niet commercieel gebruikte zeeschepen is toegevoegd omdat de bepalingen die voortkomen uit de wet niet zondermeer zijn toe te passen op deze zeeschepen.

Artikel 1.6 Vrijstelling garnalenkotters 48-uursregeling

Met dit artikel is vrijstelling verleend van de verplichting om een garnalenkotter te bemannen overeenkomstig de in artikel 2.2.1 van het besluit voorgeschreven bemanningssamenstelling voor telkens een periode van ten hoogste 48 uur (48-uursregeling), gerekend vanaf het tijdstip van uitvaren tot binnenkomst. De bemanning dient op basis van de vrijstelling ten minste te bestaan uit een schipper en een plaatsvervangend schipper. De vrijstelling was voorheen opgenomen in artikel 1.3b van de Regeling zeevarenden. In 2019 is in verband met de uitvoering van het STCW F-verdrag als eis toegevoegd dat een opblaasbare reddinggordel moet zijn voorzien van een persoonlijk noodradiobaken, beter bekend als Personal Locator Beacon (PLB) met Automatic Identification System (AIS). Dit is een persoonlijk noodbaken waarmee een drenkeling makkelijker en sneller kan worden gelokaliseerd. Dit persoonlijk noodbaken zendt in geval van nood een alarmsignaal uit, ook wanneer de drager buiten bewustzijn is. Het signaal dat de PLB bij activatie afgeeft is door omliggende zeeschepen of Search & Rescue-eenheden (SAR) te ontvangen. Dit systeem heeft vanuit veiligheidsoptiek grote voordelen. In artikel 1.1 van deze regeling is een begripsbepaling ‘garnalenkotter’ toegevoegd. Het betreft een vissersvaartuig dat gebruikt wordt voor de vangst van garnalen van 125 GT of minder. Deze beperking van 125 GT of minder is toegevoegd omdat de vrijstelling niet bedoeld is voor grotere vissersvaartuigen. Een groter vissersvaartuig is vaak ingericht voor meerdere visserijmethoden en is veelal multi-inzetbaar. Daarbij geldt ook dat hoe groter het zeeschip is, hoe minder manoeuvreerbaar deze is. Tevens is het zicht over het dek en rondom het zeeschip minder. Uit het oogpunt van veilig vissen en varen zijn dan meer bemanningsleden vereist dan alleen een schipper en plaatsvervangend schipper.

Artikel 1.7 Vrijstelling garnalenkotters 12-uursregeling

Met dit artikel is vrijstelling verleend van de verplichting een garnalenkotter te bemannen overeenkomstig de in artikel 2.2.1 van het besluit voorgeschreven bemanningssamenstelling voor telkens een periode van ten hoogste 12 uur (12-uursregeling), gerekend vanaf het tijdstip van uitvaren tot binnenkomst. Tot april 2019, bij de inwerkingtreding van het Besluit van 31 januari 2019 tot wijziging van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart in verband met een modernisering van de bemanningsvoorschriften voor de zeevisvaart, met inbegrip van de uitvoering van verdragsbepalingen vanwege de ratificatie van het STCW F-verdrag (Stb. 2019, 44), zijn voor een beperkte groep garnalenkotters ontheffingen afgegeven in de vorm van 10 uur of 18 uur verklaringen. Hiermee werd bereikt dat met dergelijke vissersvaartuigen maximaal 10 of 18 uur per etmaal buitengaats gevist kon worden, in een beperkt vaargebied, met een bemanningslid minder (respectievelijk de plaatsvervangend schipper of de wachtlopend gezel) dan de voorgeschreven bemanningssamenstelling zoals opgenomen in de bemanningstabellen van het Besluit zeevarenden. Dat betekent dat in plaats van het voorgeschreven minimum van drie bemanningsleden volstaan kon worden met minimaal twee bemanningsleden. In de praktijk komt het namelijk regelmatig voor dat garnalenkotters korte reizen maken of vlak voor de kust vissen en dan weer terugkeren naar de dichtstbij zijnde haven (of werkhaven) waarbij sprake is van een vaart met een maximale duur van 12 uur. Het is verantwoord en veilig om bij een dergelijke korte vaart van maximaal 12 uur onder voorwaarden met een kleinere bemanning te werken, bestaande uit ten minste een schipper en een wachtlopend gezel. Als voorwaarde dient de bemanning bij aanwezigheid aan dek een opblaasbare reddinggordel te dragen die voldoet aan het bepaalde in artikel 212 van het Vissersvaartuigenbesluit of die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016. Bovendien moet deze gordel zijn voorzien van een persoonlijk noodradiobaken.

Artikel 1.8 Vrijstelling schelpdiervaartuigen voor de vaart tussen het Waddengebied en de Oosterschelde

Met dit artikel is voor schelpdiervaartuigen vrijstelling verleend van de verplichting het vaartuig te bemannen overeenkomstig de in artikel 2.2.1 van het besluit voorgeschreven bemanningssamenstelling voor het varen tussen de Waddenzee en de Oosterschelde voor de duur van maximaal 10 uur per etmaal buitengaats. Daarbij kan volstaan worden met een bemanningssterkte van één bemanningslid minder, namelijk de wachtlopend gezel. Tot de wijzingen van het Besluit zeevarenden vanwege uitvoering van het STCW-verdrag2 op 1 april 2019 zijn voor beperkte groep vissersvaartuigen ingezet als schelpdiervaartuigen, meest voor het oogsten van mossels, ontheffingen afgegeven voor het varen tussen de Waddenzee en de Oosterschelde voor de duur van maximaal 10 uur per etmaal buitengaats. Hiermee kon maximaal 10 uur per etmaal buitengaats gevaren worden met één bemanningslid minder, namelijk de wachtlopend gezel. Tijdens deze vaart wordt niet gevist. Deze ontheffingen zijn met dit artikel omgezet naar een vrijstelling.

De praktijk bewijst zich al jaren, dat het varen van de Waddenzee naar de Oosterschelde in een beperkt vaargebied langs de kust zonder noemenswaardige risico's uitgevoerd kan worden met een schipper en plaatsvervangend schipper. Er wordt via deze zeeroute gevaren om de sterfte van mosselen te beperken. Het kost aanzienlijk meer tijd om via de binnenwateren van noord naar zuid te varen. Er wordt tijdens deze vaart niet gevist. Ook voor deze bemanningsleden geldt dat ze bij aanwezigheid aan dek een opblaasbare reddinggordel moeten dragen die voldoet aan het bepaalde in artikel 212 van het Vissersvaartuigenbesluit of die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016 en die is voorzien van een persoonlijk noodradiobaken.

Artikel 1.9 Vrijstelling schelpdiervaartuigen daglichtregeling

Met dit artikel is voor schelpdiervaartuigen vrijstelling verleend van de verplichting het vaartuig te bemannen overeenkomstig de in artikel 2.2.1 van het besluit voorgeschreven bemanningssamenstelling voor telkens een periode gerekend vanaf het tijdstip van zonsopgang tot zonsondergang (daglichtregeling). Daarbij kan volstaan worden met een bemanningssterkte van minimaal drie man, zijnde een schipper, een plaatsvervangend schipper en een wachtlopend gezel.

Tot 2019 zijn voor vissersvaartuigen in deze categorie ontheffingen afgegeven uitgaande van een bemanningssterkte van minimaal 3 bemanningsleden. Deze ontheffingen zijn met dit artikel omgezet naar een vrijstelling. De praktijk heeft al jaren bewezen dat het vissen op schelpdieren zonder noemenswaardige risico's mogelijk is met drie bemanningsleden. In de praktijk komt het regelmatig voor dat schelpdiervaartuigen korte reizen op zee maken vlak voor de kust en weer terugkeren naar de dichtstbijzijnde haven (of werkhaven), waarbij sprake is van een vaart van zonsopgang tot zonsondergang. Het is verantwoord en veilig om bij een dergelijke korte vaart bij daglicht met een kleinere bemanning te werken. Ook aan deze vrijstelling is een aantal voorwaarden verbonden. Ook voor deze bemanningsleden geldt dat ze bij aanwezigheid aan dek een opblaasbare reddinggordel moeten dragen die voldoet aan het bepaalde in artikel 212 van het Vissersvaartuigenbesluit of die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016 en die is voorzien van een persoonlijk noodradiobaken. Daarnaast moet het schelpdiervaartuig zijn voorzien van een koppeling van het wachtalarm met de automatische stuurinrichting en een geautomatiseerde verwerkingslijn. Het gaat in het laatste geval om een spoelinstallatie.

Hoofdstuk 2 Het bemannen van zeeschepen

Paragraaf 2.1 Bemanning
Artikel 2.1.1 Gegevens bemanningsplan

De scheepsbeheerder dient voor elk zeeschip een bemanningsplan in, of, indien van toepassing, één bemanningsplan voor individuele, identieke zeeschepen. Op basis van het bemanningsplan wordt voor elk zeeschip afzonderlijk een bemanningscertificaat afgegeven. Op de website van de ILT (www.ilent.nl) is het formulier ‘Aanvraag beoordeling bemanningsplan zeeschip’ opgenomen. In dit formulier, dat kan worden gedownload, zijn de gegevens opgenomen die in ieder geval in het bemanningsplan moeten worden vermeld. De scheepsbeheerder toont met het bemanningsplan aan dat met de voorgestelde bemanningssamenstelling op een veilige en (milieu)verantwoorde manier kan worden gewerkt en gevaren. Het bemanningsplan dient als basis voor het opstellen van het bemanningscertificaat. De ILT beoordeelt het bemanningsplan op onderdelen zoals rusttijden, bemanningssamenstelling, uitrusting van het schip, type schip, noodprocedures, vaargebieden. Op grond van het tweede lid kan de minister het formulier ook in digitale voorm ter beschikking stellen.

Artikel 2.1.2 Gegevens bemanningscertificaat vissersvaartuig

De in dit artikel opgenomen informatie die benodigd is voor de aanvraag van een bemanningscertificaat van een vissersvaartuig is afkomstig uit artikel 2 van de ingetrokken Regeling gegevens aanvraag bemanningscertificaat zeevisvaart. Op het bemanningscertificaat is de minimale bemanningssamenstelling opgenomen waarmee veilig en (milieu)verantwoord kan worden gevaren.

Anders dan voor zeeschepen in de koopvaardij hoeft de scheepsbeheerder van een vissersvaartuig geen bemanningsplan op te stellen op grond waarvan een bemanningscertificaat wordt afgegeven.

In de zeevisvaart is, in tegenstelling tot de koopvaardij, minder behoefte aan op maat gesneden bemanningsstellingen. De minimale bemanningssamenstelling voor vissersvaartuigen is in paragraaf 2.2 van het besluit vastgesteld. Elk vissersvaartuig moet bemand zijn met vissers die gekwalificeerd zijn voor de functies die zijn opgenomen in de tabellen in artikel 2.2.1 van het besluit. Het gebruik van zeeschepen in de zeevisvaart is redelijk constant en mono-disciplinair. Er is dan ook zelden sprake van alternatieve bemanningssamenstellingen. Dat is anders voor de vissersvaartuigen groter dan of gelijk aan 45 meter. Meestal gaat het daarbij om trawlers. Op basis van artikel 2.2.5 van het besluit wordt de mogelijkheid geboden voor scheepsbeheerders van vissersvaartuigen groter dan of gelijk aan 45 meter om een bemanningsplan in te dienen waarbij kan worden afgeweken van de bemanningstabellen zoals bepaald in de artikelen 2.2.1 en 2.2.4 van het besluit. Zodra voor deze vissersvaartuigen gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid dient de aanvraag van een bemanningsplan te verlopen conform hetgeen is aangegeven in artikel 2.1.1.

Artikel 2.1.3 Bemanningslijst

Op basis van dit artikel kan de ILT inzage vorderen bij een scheepsbeheerder van bemanningslijsten gedurende een bepaalde periode.

Paragraaf 2.2 Nationaliteit kapitein
Artikel 2.2.1 Vrijstelling buitenlandse kapiteins handelsvaart en zeegaande waterbouw

De bepalingen van de ingetrokken Vrijstellingsregeling buitenlandse kapiteins sector koopvaardij en de ingetrokken Vrijstellingsregeling buitenlandse kapiteins sector zeegaande waterbouw zijn opgenomen in de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.3. Daarin zijn de voorwaarden opgenomen voor vrijstelling van de nationaliteitseis uit artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de wet ingeval een scheepsbeheerder op een van diens zeeschepen een kapitein wil aanstellen met een andere nationaliteit dan de Nederlandse of die van een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel die van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen of Zwitserland. De procedure, waarbij de scheepsbeheerder zich moet wenden tot een privaatrechtelijke commissie van de sector koopvaardij, respectievelijk van de sector zeegaande waterbouw, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet, voor het verkrijgen van toestemming, is destijds opgenomen op uitdrukkelijk verzoek van de werknemers- en werkgeversorganisaties van deze sectoren. Het staat de desbetreffende privaatrechtelijke commissies in principe vrij om niet alle in artikel 2.2.1 genoemde nationaliteiten toe te laten als kapitein tot de Nederlandse vloot. De commissies kunnen echter enkel nationaliteiten toelaten die zijn opgesomd in dit artikel.

Artikel 2.2.2 Bewijs van toestemming

De scheepsbeheerder die een persoon uit een van de in artikel 2.2.1 genoemde staten als kapitein op een van zijn zeeschepen aanstelt, beschikt over een geldig, aan deze scheepsbeheerder gericht bewijs van toestemming, waarop de naam van die persoon is vermeld. Artikel 2.2.2 is gebaseerd op artikel 19, vierde lid, van de wet en beoogt te verzekeren dat een scheepsbeheerder geen kapitein met een niet-Europese nationaliteit aanstelt zonder dat de desbetreffende privaatrechtelijke commissie hem daartoe schriftelijk toestemming heeft gegeven.

Artikel 2.2.3 Aanwezigheid bewijs van toestemming

In het eerste lid is bepaald dat het bewijs van toestemming te allen tijde aan boord beschikbaar moet zijn ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de vrijstellingsregeling. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat onder onbedoeld gebruik onder meer wordt verstaan het na zeer korte tijd ontslaan van de buitenlandse kapitein door een scheepsbeheerder, waarna deze met zijn bewijs van toestemming zonder meer zou kunnen blijven varen op elk ander Nederlands zeeschip, van elke andere Nederlandse scheepsbeheerder. Met de aangegeven beperking op het bewijs van toestemming van de desbetreffende commissie wordt dit voorkomen. Indien de betrokken kapitein een dergelijke toestemming niet kan overleggen, bijvoorbeeld wanneer diegene als kapitein is aangesteld op een zeeschip van een andere scheepsbeheerder die geen toestemming heeft aangevraagd of waarvan de aanvraag om toestemming is afgewezen, is er geen sprake van vrijstelling. De in de schriftelijke toestemming genoemde duur van de toestemming mag niet zijn verstreken, dan wordt evenmin voldaan aan de eisen voor vrijstelling. De reden van het aan boord kunnen overleggen door de kapitein van het bewijs van toestemming aan de scheepsbeheerder die hem heeft aangesteld, is van overwegend praktische aard. Op deze wijze is bij controle aan boord snel vast te stellen of wordt voldaan aan de bepalingen van deze regeling.

In het tweede lid van artikel 2.2.3 is bepaald dat ook bij controle ten kantore van de scheepsbeheerder moet kunnen worden vastgesteld of wordt voldaan aan de eisen voor vrijstelling van de nationaliteitseis voor kapiteins op Nederlandse zeeschepen.

Artikel 2.2.4 Vrijstelling nationaliteitseis schippers vissersvaartuigen

De vrijstellingsregeling nationaliteit kapitein vastgesteld in de artikelen 18, tweede lid, en 19 van de wet ziet toe op zeeschepen in de handelsvaart. Op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet worden regels gesteld ten aanzien van buitenlandse schippers op vissersvaartuigen. Dit artikel geeft hier invulling aan en voorziet in de mogelijkheid om van het aanbod aan Europese visserijschippers gebruik te maken. Aan deze aspirant-schippers wordt, evenals aan de Nederlandse kandidaten, de eis gesteld dat zij beschikken over voldoende kennis van de Nederlandse wetgeving. Deze kennis is benodigd voor het goed kunnen vervullen van de functie van kapitein of schipper van een Nederlands zeeschip.

Artikel 2.2.5 Informatie over de arbeidsmarkt voor Nederlandse zeevarenden

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.1.11, eerste lid, onderdeel c, van het besluit. Het betreft de informatie over de arbeidsmarkt voor Nederlandse zeevarenden over het afgelopen jaar welke vóór 1 oktober aan de minister moet worden verstrekt. Deze jaarlijkse rapportage en informatieverstrekking door sociale partners aan de minister is van belang om inzicht te krijgen in de arbeidsmarkt en kan zo nodig aanleiding geven om te komen tot beleidsaanpassing, om een optimaal werkende arbeidsmarkt en een optimaal aantal Nederlandse kapiteins en officieren op de Nederlandse vloot te kunnen waarborgen.

Artikel 2.2.6 Vervanging van privaatrechtelijke regelingen

Dit artikel geeft de ILT de bevoegdheid, in de hierin omschreven situatie, gedurende zes maanden na de vervaldatum, vaarbevoegdheidsbewijzen van erkenning aan buitenlandse kapiteins af te geven zonder dat er een bewijs van toestemming aan de scheepsbeheerder wordt overlegd. In deze periode heeft de minister de gelegenheid, na overleg met de werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector, een nieuwe regeling vast te stellen.

Paragraaf 2.3 Monsterboekje of alternatieve diensttijdverklaring
Artikel 2.3.1 Afgifte monsterboekje

Personen die als bemanningslid dienstdoen aan boord van een zeeschip moeten in het bezit zijn van een monsterboekje of een alternatieve diensttijdverklaring. In artikel 22, eerste lid, van de wet is bepaald dat het bezit van een monsterboekje verplicht is voor zeevarenden als bedoeld in artikel 23, eerste of tweede lid, die een functie vervullen als bedoeld in:

  • a. de hoofdstukken II, III, IV en VII van de bijlage bij het STCW-verdrag en de bijbehorende codes; of

  • b. hoofdstuk II van de bijlage bij het STCW F-verdrag.

Voor andere zeevarenden dan bovenvermelde groep kan worden volstaan met een alternatieve diensttijdverklaring als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet.

Alleen personen die kunnen aantonen dat zij een zee-arbeidsovereenkomst of zee-arbeidsovereenkomst in de zeevisserij zijn aangegaan komen in aanmerking voor een monsterboekje. Daarnaast komen personen in aanmerking die een opleiding volgen voor een beroep waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs vereist is. Deze moeten voor hun stage als bemanningslid kunnen monsteren.

In het derde lid zijn categorieën van personen opgenomen die vanwege de uitoefening van hun beroep in aanmerking komen voor een monsterboekje. Deze categorieën komen overeen met de categorieën opgesomd in artikel 2.2 van de ingetrokken Regeling zeevarenden. Nieuw opgenomen zijn schippers zoute veren als bedoeld in artikel 2.10 van de Binnenvaartregeling. Deze categorie is toegevoegd omdat deze categorie ook is toegevoegd aan de lijst met vergelijkbare functies in artikel 3.1.6 waardoor ze in aanmerking komen voor een vaarbevoegdheidsbewijs.

Artikel 2.3.2 Bewijsstukken bij verzoek afgifte monsterboekje

Met dit artikel is aangegeven welke bescheiden moeten worden overlegd bij het verzoek om afgifte van een monsterboekje. De afgifte van monsterboekjes namens de minister is belegd bij Kiwa Register. Kiwa Register controleert de documenten en andere bescheiden die bij het verzoek om afgifte van een monsterboekje worden overlegd. Op grond daarvan wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de materiële eisen voor de afgifte van het monsterboekje. Kiwa Register gaat pas over tot een inhoudelijke beoordeling nadat de kosten van het monsterboekje zijn voldaan. De scheepsbeheerder kan namens een toekomstig bemanningslid een monsterboekje aanvragen wanneer deze zelf daartoe niet in de gelegenheid is. In dat geval moeten de persoonsgegevens aan Kiwa Register worden opgestuurd. Voor het paspoort of ander geldig nationaliteitsbewijs geldt dat dan met een door de scheepsbeheerder gewaarmerkt afschrift van de betreffende pagina’s kan worden volstaan.

Artikel 2.3.3 Aantekeningen monsterboekje of een alternatieve diensttijdverklaring

Met dit artikel is aangegeven welke gegevens de minister aantekent in het monsterboekje. Om misbruik te voorkomen dient het monsterboekje door de houder te worden ondertekend. Een ingevuld maar niet ondertekend monsterboekje is niet geldig. De persoonsgegevens van de houder van een eenmaal ingevuld monsterboekje of voorlopig monsterboekje mogen niet meer worden gewijzigd.

In het vierde lid is aangegeven welke gegevens de kapitein in het monsterboekje, dan wel de alternatieve diensttijdverklaring als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet, aantekent. Met deze informatie kan onder meer bepaald worden welke diensttijd de zeevarende heeft opgebouwd ten behoeve van het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs.

Artikel 2.3.4 Verlies monsterboekje

Een monsterboekje kan verloren raken of kan om verschillende redenen onbruikbaar zijn. Het kan brandschade hebben of door andere oorzaken vernield zijn en onbruikbaar zijn geworden. Het kan ook onbruikbaar worden doordat alle bladzijden, waar de benodigde aantekeningen moeten worden opgenomen, zijn gebruikt en het monsterboekje daarmee ‘vol’ is. De houder kan in die gevallen een nieuw monsterboekje aanvragen. In het geval van verlies dient een verklaring te worden overhandigd waaruit blijkt dat de aanvrager aangifte heeft gedaan van vermissing dan wel andere bewijsstukken met betrekking tot het verlies.

Artikel 2.3.5 Personen naast de kapitein bevoegd tot het maken van aantekeningen

In het monsterboekje kunnen naast de door de kapitein gemaakte aantekeningen ook aantekeningen worden gemaakt door derden. Op grond van dit artikel kunnen onder andere erkende trainingsinstituten aantekening maken van met goed gevolg afgesloten veiligheidstrainingen. Aantekeningen door onbevoegden maken een monsterboekje ongeldig.

Artikel 2.3.6 Teruggave monsterboekje

Na de aanmonstering blijft het monsterboekje van een zeevarende in handen van de kapitein. Bij afmonstering wordt het monsterboekje aan de zeevarende teruggeven. Mocht het onverhoopt niet mogelijk zijn het monsterboekje terug te geven dan dient de kapitein het monsterboekje aan de scheepsbeheerder te doen toekomen. Deze stuurt het monsterboekje naar de ILT onder de vermelding van de reden.

Hoofdstuk 3 Vaarbevoegdheden en beroepseisen

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1.1 Afgifte vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs

Om een bepaald vaarbevoegdheidsbewijs te verkrijgen moet de aanvrager niet alleen het kennisbewijs van de zeevaartopleiding overleggen. Hij moet daarnaast ook bewijs overleggen van het met goed resultaat hebben gevolgd van de ingevolge het besluit verplichte trainingen. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om bekwaamheidsbewijzen zoals basisveiligheid, reddingmiddelen of medische eerste hulp aan boord, afgegeven door het trainingsinstituut. In sommige gevallen volstaat (ander) schriftelijk bewijs, bijvoorbeeld over het geoefend zijn in groepsbegeleiding aan boord van passagiersschepen en ro-ro passagiersschepen. De aanvrager kan volstaan met het overleggen van een afschrift van de verschillende bewijsstukken. Bij twijfel aan de echtheid daarvan wordt door Kiwa Register het originele bewijs opgevraagd.

Artikel 3.1.2 Relevante diensttijd

Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs moeten over het algemeen dezelfde documenten worden overgelegd als bij de eerste aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs. Met ‘vernieuwen’ wordt niet alleen het verlengen van de geldigheid van de bestaande vaarbevoegdheid bedoeld, maar eveneens het afgeven van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een hogere functie dan de initiële vaarbevoegdheid. In een dergelijk geval, zoals bijvoorbeeld van de functie wachtstuurman naar de functie eerste stuurman, is het evenals in het geval van het verlengen van de initiële vaarbevoegdheid, niet meer nodig het kennisbewijs te overleggen.

In het tweede lid tot en met achtste lid is opgenomen welke diensttijd relevant is en in aanmerking komt bij het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen functies in de dekdienst en machinekamerdienst. Relevante diensttijd kan alleen opgedaan worden in de functie van officier. Sectie A-I/2.5 van de STCW-code vereist dat de opgedane diensttijd relevant is voor de functie waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs wordt aangevraagd. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan artikel 3.1.3, tweede lid, van het besluit.

Artikel 3.1.3 Diensttijd bij vernieuwing vaarbevoegdheidsbewijs maritiem officier

De Nederlandse vloot wordt onder andere gekenmerkt door een grote variatie in scheepsgrootte en voortstuwingsvermogen. In het kader van een optimale bedrijfsvoering aan boord van zeeschepen is er daardoor een grote verscheidenheid in de samenstelling van scheepsbemanningen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een conventionele (mono-disciplinaire) bedrijfsvoering en een bedrijfsvoering die uitgaat van geïntegreerde functies (duale functies). Zo heeft de maritiem officier niet alleen de bevoegdheid om in de geïntegreerde functie maritiem officier dienst te doen maar heeft deze tevens de bevoegdheid om als wachtstuurman (dekdienst) of als wachtwerktuigkundige (machinekamerdienst) dienst te doen. Evenzo is de stuurman-werktuigkundige zeevisvaart tevens bevoegd voor de afzonderlijke functies stuurman zeevisvaart en wachtwerktuigkundige zeevisvaart.

Aanvullend op artikel 3.1.2 is in dit artikel bepaald welke diensttijd als relevant wordt aangemerkt voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs in het geval diensttijd is opgedaan in een geïntegreerde functie en in een mono-disciplinaire functie. Het eerste lid heeft betrekking op de vernieuwing van een mono-disciplinaire vaarbevoegdheid als officier in dekdienst of officier in de machinekamerdienst. Een zeevarende die bijvoorbeeld 12 maanden diensttijd heeft opgedaan in de functie als maritiem officier kan daarvan 6 maanden laten meetellen als diensttijd voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs in de functie als wachtstuurman en 6 maanden diensttijd voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs in de functie als wachtwerktuigkundige. Het tweede lid heeft betrekking op de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs van een maritiem officier, eerste maritiem officier of stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen en de diensttijd die is opgedaan in mono-disciplinaire functies, als officier in de dekdienst en als officier in de machinekamerdienst. Een zeevarende die bijvoorbeeld 6 maanden diensttijd heeft opgedaan in de functie als wachtstuurman en 6 maanden diensttijd heeft opgedaan in de functie van wachtwerktuigkundige kan 12 maanden diensttijd mee laten tellen voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs in de functie als maritiem officier. In het derde lid is bepaald dat de diensttijd opgedaan in de mono-disciplinaire functies zich in gelijke mate tot elkaar dient te verhouden. Daarmee wordt bereikt dat in gelijke mate diensttijd wordt opgedaan in beide disciplines (dekdienst en machinekamerdienst).

Artikel 3.1.4 Diensttijd verschillende sectoren bij vernieuwing vaarbevoegdheidsbewijs

De uitwisselbaarheid van bemanningsleden op zeeschepen tussen de bedrijfstakken handelsvaart, zeevisvaart en zeezeilvaart wordt bemoeilijkt omdat de vaarbevoegdheden veelal niet op elkaar aansluiten. Door de mogelijkheid om relevante diensttijd uit te kunnen wisselen wordt deze uitwisseling van zeevarenden verbeterd. Met dit artikel is daarin voorzien. Deze uitwisseling is bijvoorbeeld van belang voor een zeevarende die een overstap wil maken van de visserij naar de handelsvaart of omgekeerd. Een dergelijke voorziening is ook van belang voor Nederlandse zeevarenden die varen op een zeeschip onder buitenlandse vlag. Op vissersvaartuigen onder buitenlandse vlag komt het voor dat STCW-vaarbevoegdheden worden vereist in plaats van STCW-F-vaarbevoegdheden. Met de voorziening in dit artikel kan de diensttijd die is opgedaan aan boord van bijvoorbeeld een trawler onder buitenlandse vlag worden meegeteld bij het vernieuwen van een Nederlandse STCW-vaarbevoegdheid. Op grond van het eerste lid kan relevante diensttijd binnen handelsvaart, zeevisvaart of zeezeilvaartworden uitgewisseld ten behoeve van het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs in het geval er geen sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid. In dit geval gaat het om het verlengen van de geldigheid van de bestaande vaarbevoegdheid. In het tweede lid is bepaald dat in het geval van vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie aan boord van een zeeschip in de dekdienst, waarbij er sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid, gebruik kan worden gemaakt van de eerder opgedane relevante diensttijd in een andere bedrijfstak. In dit geval dient eerst 3 maanden diensttijd te worden opgedaan in een functie in de bedrijfstak waarvoor de vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs is aangevraagd. Na deze periode bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van de eerdere opgedane diensttijd, hetgeen recht kan geven op een hogere vaarbevoegdheid. In het derde lid is bepaald dat de voorwaarde van 3 maanden diensttijd, zoals opgenomen in het tweede lid, niet van toepassing is als er sprake is van diensttijd opgedaan op vissersvaartuigen met een lengte van 45 meter of meer. Dat betekent dat voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie aan boord van een zeeschip in de dekdienst, waarbij er sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid, diensttijd opgedaan op vissersvaartuigen met een lengte van 45 meter of meer wordt gelijkgesteld aan diensttijd op schepen in de handelsvaart.

In het vierde lid is bepaald dat diensttijd opgedaan op zeeschepen in de handelsvaart en in de zeevisvaart wordt gelijkgesteld, ook in het geval er sprake is van ophoging van de vaarbevoegdheid, mits het gaat om een vaarbevoegdheidsbewijs in de machinekamerdienst, zoals bijvoorbeeld de wachtwerktuigkundige. De diensttijd opgedaan in de machinekamerdienst op een zeeschip in de handelsvaart of de zeevisserij is in hoge mate vergelijkbaar. Op grond van het vijfde lid kan diensttijd opgedaan als officier bij de Koninklijke Marine worden aangewend voor het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs. Dat geldt uitsluitend indien de diensttijd is opgedaan als wachtofficier, navigatieofficier of commandant op zeeschepen van de Koninklijke Marine met een brutotonnage van 500 GT of meer. De ervaring die wordt opgedaan in deze functies is vergelijkbaar met een officier die vaart aan boord van een zeeschip in de handelsvaart. De mogelijkheid tot uitwisseling van diensttijd maakt het tijdelijk werken bij de Koninklijke Marine aantrekkelijker en zorgt er tegelijkertijd voor dat zeevarenden behouden blijven voor de sector handelsvaart. Het zesde lid is vergelijkbaar met het voorgaande lid maar gericht op bepaalde technische functies bij de Koninklijke Marine. Het zevende lid geeft aan hoe omgegaan moet worden met de uitwisseling van diensttijd als maritiem officier.

3.1.5 Diensttijd bij vernieuwing bekwaamheidsbewijs

Dit artikel regelt de vernieuwing van bekwaamheidsbewijzen voor olie- of chemicaliëntankschepen en gastankschepen. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de werkwijze voor de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen in artikel 3.1.1. Wel gelden een aantal specifieke bepalingen met betrekking tot diensttijd. Als alternatief voor het behalen van voldoende diensttijd kan ook een passende herhalingstraining worden gevolgd.

Artikel 3.1.6 Vergelijkbare functies

Een vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop kan worden vernieuwd indien de houder daarvan in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste 24 maanden een vergelijkbare functie heeft vervuld als bedoeld in artikel 3.1.3, derde lid, onderdeel c, van het besluit. Dit artikel, waar de vergelijkbare functies zijn vastgesteld, komt grotendeels overeen met artikel 10.7 van de ingetrokken Regeling zeevarenden. Er zijn in overleg met de sector enkele functies toegevoegd:

  • schipper zoute veren als bedoeld in artikel 2.10 van de Binnenvaartregeling; en

  • schipper van een zeegaand reddingvaartuig van de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM).

Daarnaast kan de minister op grond van het tweede lid ook andere functies als vergelijkbare functie aanmerken. Indien een dergelijke functie regelmatig blijkt voor te komen wordt deze aan het eerste lid toegevoegd. Het derde lid bepaalt dat de vergelijkbare functies ten minste 24 maanden moeten zijn vervuld voorafgaand aan de vernieuwing. Met het vierde lid is bepaald dat de diensttijd opgedaan in een vergelijkbare functie uitsluitend gebruikt kan worden voor het behoud van een vaarbevoegdheidsbewijs. Er kan geen sprake zijn van ophoging van de vaarbevoegdheid.

Artikel 3.1.7 Erkenning van buitenlandse vaarbevoegdheidsbewijzen en bekwaamheidsbewijzen

Dit artikel geeft aan welke documenten moeten worden overgelegd bij de aanvraag om de erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs. Met betrekking tot de beroepen in de zeevisserij is in de Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties zeevisserij reeds bepaald welke documenten de aanvrager van een erkenning van zijn beroepskwalificaties uit een lidstaat van de van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Bondsstaat Zwitserland, moet overleggen.

Indien het gaat om de functie van kapitein moet ook een bewijs van schriftelijke toestemming om als buitenlandse kapitein aan boord van een Nederlands zeeschip te mogen worden aangesteld als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet worden overlegd. Dit is bepaald in het tweede lid. Deze eis geldt niet voor personen die de nationaliteit bezitten van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Bondsstaat Zwitserland of die als schipper op een Nederlands zeevissersvaartuig worden aangesteld.

Artikel 3.1.8 Bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 27, derde en vijfde lid, van de wet. Daarin is bepaald dat een bemanningslid dat erkenning van zijn vaarbevoegdheidsbewijs heeft aangevraagd, voor een periode van ten hoogste 3 maanden kan volstaan met een door de minister op aanvraag afgegeven bewijs van aanvraag om erkenning van een vaarbevoegdheidsbewijs, tezamen met het te erkennen vaarbevoegdheidsbewijs. Voorschrift I/10, vijfde lid, van de bijlage bij het STCW-verdrag en artikel 19, zevende lid, van richtlijn (EU)2022/9933 bieden daartoe de mogelijkheid. Radio-operators zijn hiervan uitgezonderd. Voorschrift 7, derde lid, van de bijlage bij het STCW-F verdrag kent deze uitzonderingsbepaling voor radio-operators niet. Radio-operators van vissersvaartuigen komen derhalve wel voor een bewijs van aanvraag om erkenning van hun vaarbevoegdheidsbewijs in aanmerking. De aanvrager van een dergelijk bewijs zal wel een zee-arbeidsovereenkomst met een scheepsbeheerder of een andere werkgever moeten zijn aangegaan waarin hij zich heeft verbonden om arbeid aan boord van een Nederlands zeeschip te verrichten. Tevens wordt verlangd dat de aanvrager een verklaring van de scheepsbeheerder overlegt waarin deze verklaart dat, voor zover hij dat kan beoordelen, de door de aanvrager overgelegde bescheiden bij de aanvraag om erkenning authentiek zijn en de verstrekte gegevens juist zijn.

Paragraaf 3.2 Vaarbevoegdheidsbewijzen zeeschepen, niet zijnde zeilschepen
Artikel 3.2.1 Vaarbevoegdheid zeeschepen, niet zijnde zeilschepen <500GT

In de bijlagen 1 en 2 is aangegeven over welke kennisbewijzen, bekwaamheidsbewijzen, schriftelijke bewijzen of diensttijd men moet beschikken om in aanmerking te komen voor een bepaalde vaarbevoegdheid. Dit is gebeurd in de vorm van tabellen die beter zijn ingericht om een overzicht te geven van de eisen per vaarbevoegdheid. Tabel 1 heeft de opleidingen nieuwe stijl als uitgangspunt en tabel 2 de opleidingen oude stijl. Deze laatste tabel zal op termijn kunnen vervallen nadat de afgegeven kennisbewijzen oude stijl hun geldigheid hebben verloren. De minimumeisen voor de verschillende vaarbevoegdheden op basis van het STCW-verdrag en richtlijn (EU) 2022/993 en het STCW F-verdrag zijn vastgelegd in de paragrafen 3.2 tot en met 3.5 van het besluit. Uit oogpunt van overzichtelijkheid en de wens om te komen tot een betere uitwisseling tussen de deelsectoren handelsvaart en zeevisserij zijn vaarbevoegdheidsbewijzen voor de handelsvaart als de zeevisserij samengevoegd. Dat heeft ook te maken met de nieuwe maritieme opleidingen ‘semi-geïntegreerd’ (semi-duaal) officier op mbo-niveau 3 en 4. Uit oogpunt van doelmatigheid is daarbij het aantal bestaande maritieme opleidingen zoveel mogelijk geclusterd. Het voordeel hiervan is dat het eenvoudiger wordt om door te stromen naar andere maritieme deelsectoren. Daarbij wordt ook gebruikgemaakt van keuzedelen hetgeen kan leiden tot een verbreding van het vaarbevoegdheidsbewijs, voor zowel de handelsvaart als de zeevisserij. Ook voor de opleidingen maritiem officier op hbo-niveau geldt dat er sprake is van een nieuwe opleiding ‘semi-geïntegreerd’ officier. Daarom zijn in bijlage 1 met name alle kennisbewijzen opgenomen die betrekking hebben op de nieuwe maritieme opleidingen. In bijlage 2 zijn de kennisbewijzen opgenomen, die betrekking hebben op de huidige al langer bestaande opleidingen, die recht geven op een vaarbevoegdheidsbewijs. Gedurende enige tijd zal er sprake zijn van een situatie waarbij studenten van maritieme beroepsopleidingen kunnen beschikken over een kennisbewijs oude stijl hetzij een kennisbewijs nieuwe stijl. Dit is een gegeven omdat conform artikel 3.1.1, tweede lid, van het besluit, een kennisbewijs tot vier jaar na afgifte kan leiden tot de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs.

Voorts wordt nog opgemerkt dat dit artikel betrekking heeft op de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen. Uit de artikelen 23 en 25 van de wet volgt dat ook tijdens het uitvoeren van bepaalde functies of taken aan boord van een zeeschip een zeevarende dient te voldoen aan de (aanvullende) beroepseisen. Dat betekent dat men ten alle tijden in het bezit is van geldige documenten, in de vorm van een bekwaamheidsbewijs of schriftelijk bewijs.

Paragraaf 3.3 Bijzondere beroepseisen bepaalde scheepstypen en afgifte bekwaamheidsbewijzen
Artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.5 Bekwaamheidsbewijzen tankschepen

In de voorschriften V/1-1 en V/1-2 van de bijlage bij het STCW-verdrag en hoofdstuk V van de STCW-code zijn de trainingen opgenomen voor tankschepen, onderverdeeld naar de types olie-, chemicaliën- en gastankschepen. De artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.5 omvatten de eisen voor de trainingen nodig om in aanmerking te komen voor de daarbij behorende bekwaamheidsbewijzen.

Artikelen 3.3.6 tot en met 3.3.9 Bekwaamheidsbewijzen passagiersschepen

Voorschrift V/2 van de bijlage bij het STCW-verdrag en sectie A-V/2 van de STCW-code bevatten de trainingseisen van personeel op passagiersschepen, inclusief ro-ro passagiersschepen. De artikelen 3.3.6 tot en met 3.3.9 omvatten de eisen voor de trainingen nodig om in aanmerking te komen voor de daarbij behorende bekwaamheidsbewijzen of schriftelijke bewijzen. De onderdelen ‘groepsbegeleiding’ en ‘dienstverlening aan passagiers’ worden veelal aan boord gedaan. Daar wordt geen bekwaamheidsbewijs voor afgegeven maar volstaat schriftelijk bewijs dat aan de training is deelgenomen. Dit bewijs kan bijvoorbeeld bestaan uit een aantekening van de scheepsbeheerder in het op grond van artikel 5, Wet bemanning zeeschepen, per zeeschip bij te houden overzicht van de door een bemanningslid gevolgde opleiding, opgedane ervaring, vakbekwaamheid en medische geschiktheid. Ook een monsterboekje kan als schriftelijk bewijs dienen om aan te tonen dat de training is gevolgd.

Artikelen 3.3.10 en 3.3.11 Bekwaamheidsbewijzen IGF-code schepen

In het voorschrift V/3, vijfde en achtste lid, van de bijlage bij het STCW-verdrag en sectie A-V/3, onderdelen 1 en 2, van de STCW-code, zijn de trainingseisen opgenomen voor zeeschepen die onder de IGF-code vallen. De artikelen 3.3.10 en 3.3.11 omvatten de eisen voor de trainingen nodig om in aanmerking te komen voor de daarbij behorende bekwaamheidsbewijzen. Zeevarenden die in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs basis ladingbehandeling gastankschepen, waarvan de beroepsvereisten zijn opgenomen in artikel 3.3.2 van deze regeling, kunnen indien gewenst in aanmerking komen voor het bekwaamheidsbewijs basistraining IGF-code. Dit volgt uit voorschrift V/3, zesde lid, van de bijlage bij het STCW-verdrag. Zeevarenden die in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs ladingbehandeling gastankschepen voor gevorderden, waarvan de beroepsvereisten zijn opgenomen in artikel 3.3.2 van deze regeling, kunnen indien gewenst in aanmerking komen voor het bekwaamheidsbewijs gevorderdentraining IGF-code mits zij voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.3.11, tweede lid. Dit volgt uit voorschrift V/3, negende lid, van de bijlage bij het STCW-verdrag.

Artikelen 3.3.12 en 3.3.13 Bekwaamheidsbewijzen zeeschepen in polaire wateren

In het voorschrift V/4, tweede en vierde lid, van de bijlage bij het STCW-verdrag en sectie A-V/4, onderdelen 1 en 2, van de STCW-code, zijn de beroepsvereisten opgenomen voor de training van zeevarenden aan boord van zeeschepen die in polaire wateren varen. De artikelen 3.3.12 en 3.3.13 omvatten de eisen voor de trainingen nodig om in aanmerking te komen voor de daarbij behorende bekwaamheidsbewijzen.

Artikel 3.3.14 Bekwaamheidsbewijs type rating

Deze trainingseisen vloeien voort uit de HSC-code (International Code of Safety for High-Speed Craft).

Artikelen 3.3.15 en 3.3.16 Bekwaamheidsbewijzen stoomvoortstuwing en gasturbinevoortstuwing

Het aantal zeeschepen dat wordt voortgedreven door middel van stoom- of gasturbines is zeer beperkt. De behandeling van stoom- of gasturbines tijdens de initiële opleiding ter verkrijging van een kennisbewijs is daarom niet meer noodzakelijk. In het geval dat een zeeschip wordt voortgedreven door middel van stoom- of gasturbines is aanvullende training nodig. De eisen daarvoor zijn opgenomen in de artikelen 3.3.15 en 3.3.16. De trainingen worden door het ontbreken van de vraag op dit moment niet in Nederland verzorgd.

Paragraaf 3.4 Kennisbewijzen officieren en bekwaamheidsbewijzen officieren zeilvaart

In paragraaf 3.4 zijn de minimumeisen vastgesteld waaraan een kennisbewijs of een bekwaamheidsbewijs dat wordt afgegeven als bewijs van het met goed gevolg hebben afgelegd van een beroepsopleiding of een onderdeel daarvan, ten minste dient te voldoen.

Daarbij wordt aangegeven aan welke (onderdelen van) voorschriften van de bijlage bij het STCW-verdrag of het STCW F-verdrag de aanvrager van een kennisbewijs moet voldoen en aan welke onderdelen van deze verdragen de opleiding moet voldoen. De maritieme opleidingsinstituten hebben op basis van de WEB hun onderwijsprogramma zodanig ingericht dat de schoolverlaters niet alleen beschikken over een bepaald kennisbewijs maar ook over de ingevolge hoofdstuk VI van de bijlage van het STCW-verdrag vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de uitoefening van specifieke functies of werkzaamheden aan boord of voor werkzaamheden op bepaalde type zeeschepen. Hierdoor komt de schoolverlater direct in aanmerking voor een vaarbevoegdheidsbewijs. Alle maritieme opleidingen vinden plaats binnen het regulier onderwijs op basis van de onderwijswetgeving zoals hierboven vermeld. Hiervan uitgezonderd zijn de opleidingen voor de zeilvaart. Deze worden verzorgd door de EZS. Het doorlopen van een opleiding aan EZS leidt tot de afgifte van een bekwaamheidsbewijs omdat deze school geen onderdeel is van de WEB maar valt onder het toezicht van de ILT.

De artikelen 3.4.1 tot en met 3.4.20 hebben betrekking op de kennisbewijzen die worden afgegeven op basis van de huidige maritieme beroepsopleidingen.

De artikelen 3.4.21 en 3.4.22 hebben betrekking op de bekwaamheidsbewijzen zeilvaart die worden afgegeven op basis van het met goed gevolg hebben afgelegde beroepsopleiding voor de zeilvaart. In artikel 3.4.21 zijn de beroepsvereisten opgenomen met betrekking tot het bekwaamheidsbewijs stuurman grote zeilvaart. Dit betreft zeegaande zeilschepen van 500 GT of meer in de commerciële vaart. Een wijziging ten opzichte van de ingetrokken regeling is dat nu alle genoemde onderdelen van sectie A-II/1 en A-II/2 van toepassing zijn in de opleiding stuurman grote zeilvaart. Voorheen werden de aspecten behandeling en stuwen van lading uitgezonderd. Sinds 2022 zijn deze aspecten onderdeel van de opleiding. In artikel 3.4.22 zijn de beroepsvereisten opgenomen met betrekking tot het bekwaamheidsbewijs stuurman kleine zeilvaart. Dit betreft zeegaande zeilschepen van minder dan 500 GT in de commerciële vaart.

In de artikelen 3.4.23 tot en met 3.4.25 zijn de nieuwe kennisbewijzen hbo maritiem onderwijs opgenomen. Net als bij het mbo-onderwijs, waarbij studenten afstuderen als ‘semi geïntegreerd’ (semi-duaal) officier, worden ook voor het hbo-onderwijs nieuwe opleidingen geïntroduceerd met een semi-geïntegreerde afstudeervariant. De student volgt daarbij eerst een duaal (zowel nautisch als technisch) deel op operationeel niveau (operational level), gevolgd door een deel op managementniveau (management level) voor de nautische of de technische discipline. In de betreffende specialisatierichting kunnen zij doorgroeien naar de hogere managementfuncties.

Hierbij worden de volgende kennisbewijzen onderscheiden:

  • Semi-duaal, uitstroom nautisch: de student studeert af met een nautische en technische vaarbevoegdheid en is in de nautische kant gekwalificeerd om door te groeien naar managementniveau (artikel 3.4.23);

  • Semi-duaal, uitstroom technisch: de student studeert af met een nautische en technische vaarbevoegdheid en is in de technische kant gekwalificeerd om door te groeien naar managementniveau (artikel 3.4.24);

  • Semi-duaal, uitstroom technisch met minor ETO: de student studeert af met een nautische, een technische en elektrotechnische vaarbevoegdheid en is in de technische kant gekwalificeerd om door te groeien naar managementniveau (artikel 3.4.25).

De artikelen 3.4.26 tot en met 3.4.33 hebben betrekking op de nieuwe kennisbewijzen maritiem officier (Marof) op mbo-niveau 3 en 4. Deze opleidingen zijn van start gegaan vanaf het studiejaar 2021/2022, hetgeen betekent dat de eerste studenten op mbo 3 niveau afstuderen met het nieuwe kennisbewijs vanaf medio 2024. De kennisbewijzen zijn voorzien van een uniek crebonummer.

Op basis van deze opleidingen studeren studenten af als ‘semi geïntegreerd’ officier. De student volgt daarbij eerst een duaal (zowel nautisch als technisch) deel op operationeel niveau (operational level), gevolgd door een deel op managementniveau (management level) voor de nautische of de technische discipline. Dat betekent dat studenten met operational level bevoegdheden als wachtstuurman en wachtwerktuigkundige afstuderen en de mogelijkheid hebben om in één discipline door te groeien naar het management level, hetgeen uiteindelijk een vaarbevoegdheid als kapitein of hoofdwerktuigkundige oplevert. Dit geldt zowel voor de opleidingen op mbo-niveau drie, kleine schepen zeeschepen, als voor de opleidingen op mbo-niveau vier, alle schepen zeeschepen. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

Met het kennisbewijs Marof-kleine schepen zeeschepen uitstroom nautisch koopvaardij (artikel 3.4.29), Marof kleine schepen zeeschepen uitstroom nautisch visserij (artikel 3.4.30) en Marof kleine schepen zeeschepen uitstroom technisch (artikel 3.4.31) komt men in aanmerking voor een vaarbevoegdheid voor schepen zeeschepen met een omvang van minder dan 3.000 GT en een voortstuwingsvermogen tot 3.000 kW.

Met het kennisbewijs Marof alle schepen zeeschepen uitstroom nautisch koopvaardij en Marof alle schepen zeeschepen uitstroom nautisch waterbouw (artikel 3.4.26), Marof alle schepen zeeschepen uitstroom nautisch visserij (artikel 3.4.27), en Marof alle schepen zeeschepen uitstroom technisch (artikel 3.4.28) komt men uiteindelijk in aanmerking voor een vaarbevoegdheid alle typen zeeschepen. Het voordeel van de nieuwe opleidingen is dat het eenvoudiger wordt om door te stromen van of naar andere maritieme (deel)sectoren. Daarbij wordt ook gebruikgemaakt van mbo keuzedelen: keuzedeel K1212 STCW Cargo handling and stowage management level (artikel 3.4.32) en keuzedeel K1244 visserij (artikel 3.4.33) hetgeen kan leiden tot een verbreding van het vaarbevoegdheidsbewijs, voor zowel de handelsvaart als visserij. Dit komt de uitwisseling en mobiliteit van zeevarenden ten goede.

Paragraaf 3.5 Aanvullende beroepseisen en afgifte bekwaamheidsbewijzen

In deze paragraaf zijn de trainingseisen vastgelegd ten aanzien van de aanvullende beroepseisen op het gebied van veiligheid, reddingmiddelen, snelle hulpverleningsboten, brandbestrijding, medische zorg, beveiliging en scheepsmanagement.

Nieuw is de in artikel 3.5.3, vijfde lid, opgenomen training die leidt tot de afgifte van het bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT. De trainingseisen zijn opgenomen in bijlage 9. Deze training is een alternatief voor de reguliere training reddingmiddelen en de training crisisbeheersing en menselijk gedrag (artikel 3.3.8). Het betreft een op maat gesneden training die beter is toegesneden op de situatie en reddingmiddelen die aanwezig zijn aan boord van zeilschepen van minder dan 500 GT. Hiermee wordt een nadere invulling gegeven van de huidige wettelijke eisen. De training is aangevuld met elementen van de training crisisbeheersing en menselijk gedrag omdat aan boord van deze zeilschepen veelal passagiers worden vervoerd. De training voor zeilschepen is van kortere duur dan de reguliere training reddingmiddelen omdat bepaalde onderdelen niet of in mindere mate van toepassing zijn op zeilschepen. Zo zijn zeilschepen over het algemeen niet uitgerust met reddingsboten. De nadruk in deze specifieke training voor zeilschepen ligt vooral op het gebruik en de omgang met reddingsvlotten, de veiligheid van passagiers in noodsituaties, de redding van overlevenden, communicatie, helikopterredding en noodsignalen. Evenals bij de reguliere training reddingmiddelen het geval is, dient deze training iedere 5 jaar herhaald te worden.

Paragraaf 3.6 Medische geschiktheid

Deze paragraaf bevat de bepalingen van het Keuringsreglement. Iedere zeevarende die aanmonstert moet zijn gekeurd en in het bezit zijn van een geldige geneeskundige verklaring voor de zeevaart. Dit vloeit onder meer voort uit voorschrift 1.2 en norm A1.2 van het MLC-verdrag. In de artikelen 31 tot en met 34 van de wet en paragraaf 3.6 van het besluit bemanning zeeschepen zijn hierover regels vastgelegd. Een dergelijke verklaring is tevens nodig voor de aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs. Voor sommige functies, zoals aangegeven in artikel 23 van de wet, gelden strengere medische eisen.

De keuring wordt verricht aan de hand van de keuringseisen zeevaart die zijn opgenomen in deze paragraaf. De eisen zijn gebaseerd op de richtlijn van de International Labour Office (ILO) en de World Health Organization (WHO). Het betreft de Guidelines on the medical examinations of seafarers / International Labour Office, Sectoral Activities Programme; International Migration Organization – Geneva: ILO, 2013, ILO/IMO/JMS/2011/12). In artikel 3.6.3, eerste lid, is bepaald dat de keuring plaatsvindt met inachtneming van de keuringsaanwijzingen en overeenkomstig de medische maatstaven, opgenomen in bijlage 12 van deze regeling en appendix A tot en met E van voornoemde guidelines. Zeevarenden moeten vrij zijn van enige afwijking, ziekte of verwonding die een veilige uitoefening van de werkzaamheden belemmert. Een zeevarende dient verder te allen tijde in staat te zijn om adequaat te handelen in geval van nood. Een zeevarende moet daarbij niet alleen in staat zijn zichzelf in veiligheid te stellen, maar moet kunnen assisteren bij het bestrijden van brand, het lanceren van reddingmiddelen en het assisteren van medebemanningsleden en passagiers. Daarnaast mag de aanwezigheid van de zeevarende aan boord geen gevaar opleveren voor de gezondheid van de overige opvarenden. Aan boord is slechts beperkte medische zorg aanwezig.

In artikel 3.6.1, eerste lid, is bepaald dat de als keuringsarts aangewezen geneeskundige voldoet aan de voorwaarden van bijlage 10. Hierbij gaat het om de kennis en de bekwaamheid van de geneeskundige, de keuringslocatie en de benodigde apparatuur. Voor de medische keuring van zeevarenden die geen functie vervullen waarbij de veiligheid van het zeeschip direct in het geding is bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van geneeskundigen die erkend zijn. Het gaat hierbij om geneeskundigen die – al dan niet in Nederland – reeds algemene medische keuringen uitvoeren. Scheepsbeheerders krijgen hierdoor de mogelijkheid om door middel van de bestaande bedrijfskeuringen invulling aan de keuringsverplichting te geven. Een erkende geneeskundige voldoet aan de in bijlage 11 gestelde voorwaarden. Anders dan bij de categorie aangewezen artsen komen voor erkenning alleen artsen in aanmerking die reeds werkzaam zijn als keuringsarts en daartoe een overeenkomst met een scheepsbeheerder zijn aangegaan. Tevens zal de scheepsbeheerder, vaak de rederij van grote cruise- en andere passagiersschepen, moeten beschikken over een kwaliteitssysteem met betrekking tot het toezicht op de keuringsartsen waarmee uitvoering van de keuringen door de bedrijfsarts plaatsvindt. De keuringen worden namelijk gecombineerd met de reguliere bedrijfskeuringen en vinden niet alleen aan de wal plaats maar met name tijdens reizen aan boord van dergelijke zeeschepen. In de context van grote cruiseschepen gaat het veelal om de (relatief grote) groep van hotelpersoneel en servicepersoneel die aan boord werkzaam is. In de ingetrokken Regeling zeevarenden was bepaald dat deze groep geen veiligheids- of beveiligingstaken uitvoert. Deze passage is verwijderd omdat deze groep wel veiligheids- of beveiligingstaken aan boord kan hebben, bijvoorbeeld als het gaat om de ontruiming van het zeeschip en ondersteuning van passagiers bij noodsituaties. Door deze wijziging wordt de groep zeevarenden, die tijdens reizen aan boord medisch gekeurd kan worden, groter.

Keuringsprocedure

Voorafgaand aan de eigenlijke keuring legt de keurling een aantal bescheiden over, die door de keuringsarts worden gecontroleerd. Vervolgens vindt het onderzoek van de geschiktheid plaats. Bij twijfel of indien voorgeschreven in de medische maatstaven, vraagt de geneeskundige informatie op bij de behandelend arts of verwijst voor een deelonderzoek. Na ontvangst van de gevraagde rapportage kan de keuring worden afgerond. Voorafgaand aan de keuring dient te arts de identiteit van de kandidaat te verifiëren en worden een aantal controles gedaan. Zo wordt de keuringsstatus van de keurling nagegaan om te controleren of de keurling reeds door een anders keuringsarts is afgekeurd (artikel 3.6.2).

De keuringsarts verricht de keuring op basis van de keuringsaanwijzingen en medische maatstaven en laat zich bij het vastleggen en ordenen van de gegevens leiden door het keuringsformulier (bijlage 13). De keuringsgegevens worden gearchiveerd en bewaard gedurende de termijn en op de wijze bepaald bij of krachtens de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De keuring dient volledig te worden uitgevoerd alvorens een oordeel wordt geveld (artikel 3.6.3). Indien de keuringsarts over onvoldoende informatie beschikt om tot zijn oordeel te komen, kan hij met toestemming van de kandidaat gegevens opvragen bij de behandelend arts. Indien deze informatie niet beschikbaar is of onvoldoende blijkt te zijn, verwijst de keuringsarts de kandidaat voor een specialistisch deelonderzoek. De keuringsarts kan voor het deelonderzoek verwijzen naar een specialist naar keuze. Wanneer alle informatie beschikbaar is, kan deze de keuring afronden (artikel 3.6.4). Na goedkeuring ontvangt de zeevarende de geneeskundige verklaring (artikel 3.6.5). Indien de keuringsarts van oordeel is dat een kandidaat niet kan worden goedgekeurd, overhandigt hij de kandidaat een zogeheten verklaring van medische ongeschiktheid. Van de arts wordt verwacht dat hij de redenen voor afkeuring verklaart en dat de kandidaat tevens wordt gewezen op het recht tot herkeuring. Van iedere afkeuring voor de zeevaart doet de keuringsarts onverwijld mededeling aan de medisch adviseur scheepvaart. De keurling die een herkeuring wenst richt zich tot een scheidsrechter onder overlegging van diens exemplaar van de verklaring van medische ongeschiktheid (artikel 3.6.6). Na tijdelijke ongeschiktheid kan een kandidaat worden herkeurd door dezelfde keuringsarts die hem afkeurde. Als de keuringsarts van oordeel is dat de oorspronkelijke bezwaren zijn verdwenen, volgt goedkeuring. Als de kandidaat niet wenst te worden herkeurd door de eerste keuringsarts of na blijvende ongeschiktheid verricht de scheidsrechter de herkeuring. Van belang hierbij is het onderscheid tussen een permanente en een tijdelijke afkeuring: in het geval van een medische aandoening waarbij herstel binnen 2 jaar niet te verwachten is, volgt een permanente afkeuring. De keurling kan binnen zes weken na de afkeuring een scheidsrechterlijke herkeuring aanvragen. Bij een behandelbare aandoening komt de keurling na een periode van tijdelijke afkeuring terug bij de oorspronkelijke arts voor een evaluatie. Op basis van die evaluatie kan goedkeuring, tijdelijke afkeuring of permanente afkeuring volgen (artikel 3.6.6).

De scheidsrechter hanteert overeenkomstige procedures en maatstaven, met dien verstande dat onderdelen waarvoor de kandidaat reeds is goedgekeurd, niet behoeven te worden herhaald, tenzij over de uitslag twijfel bestaat. Voor een herkeuring is het verder niet altijd noodzakelijk om de kandidaat fysiek te onderzoeken. Het beoordelen van medische gegevens kan voor de scheidsrechter voldoende zijn om tot een uitslag te komen. De herkeuring door de scheidsrechter wordt verder op eenzelfde wijze georganiseerd als de eerste keuring. Voor de afgifte van een ontheffing brengt de scheidsrechter advies uit aan de medische adviseur scheepvaart (artikel 3.6.8).

Voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens wordt gewezen op artikel 34 van de wet. Ter uitvoering van de artikelen 23 tot en met 32 van de wet worden persoonsgegevens die betrekking hebben op de medische geschiktheid van zeevarenden verwerkt. Die gegevens zijn noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de zeevarende voldoet aan de wettelijke eisen inzake medische geschiktheid. De keuringsartsen melden, zonder overdracht van het onderliggende medische dossier, de tijdelijke of permanente afkeuringen aan de medisch adviseur scheepvaart bij de ILT. Bij een scheidsrechterlijke herkeuring dient de betrokkene schriftelijk toestemming te geven om de medische gegevens te delen met de medisch scheidsrechter. De medisch scheidsrechter overlegt na herkeuring eventueel met de medisch adviseur scheepvaart in hoeverre een restrictie of een ontheffing kan worden toegepast. Hierbij worden medische gegevens uitgewisseld. Bij de ILT wordt echter geen medisch dossier opgeslagen van de persoon in kwestie, slechts de conclusie wordt bijgehouden. De ILT houdt, per bevoegde arts, alleen de aantallen medisch goedgekeurde verklaringen bij. Hierbij worden geen persoonsgegevens van zeevarenden bijgehouden.

Paragraaf 3.7 Erkenning maritieme trainingsinstituten en trainingen

In deze paragraaf zijn de eisen vastgesteld waaraan maritieme trainingsinstituten dan wel opleidingsinstituten, die trainingen verzorgen die niet vallen onder de in Nederland geldende onderwijswetgeving, moeten voldoen. Het betreft een verscheidenheid aan veelal korte (veiligheids)trainingen op onder meer het gebied van brandbestrijding, omgang met reddingsmiddelen aan boord en de zorg voor lading en passagiers. Maar het kan ook trainingen betreffen als scheepsmanagement-N of -W. De duur van deze trainingen is in het algemeen maximaal een week waardoor deze niet passen binnen het regime van de WEB, dat een minimale opleidingsduur kent van 15 weken, en evenmin binnen het regime van de WHW. In een training staat de ‘toepassing in de praktijk’ centraal. Deelnemers aan een training leren nieuwe kennis, attitudes en vaardigheden en oefenen hiermee in de training om het vervolgens in de praktijk toe te passen. Een voorbeeld is de training basisveiligheid. Een cursus kan ook de mogelijkheid bieden tot aanvullende scholing met als resultaat het verhogen en verbreden van de kennis welke niet standaard in de opleiding zit. Een voorbeeld is de eerder vermelde training scheepsmanagement. Naast bijeenkomsten wordt ook gebruikgemaakt van andere leermethoden zoals webinars, online meetings, e-learning, zelfstudie, opdrachten of intervisie.

Artikel 3.7.1 Algemeen

Met dit artikel is bepaald dat trainingen moeten worden verzorgd door een door de minister erkend trainingsinstituut. Aan de erkenning van trainingsinstituten zal ten minste een gecertificeerd kwaliteitssysteem ten grondslag moeten liggen. Naast de erkenning van het instituut dienen de aangeboden trainingen zelf ook te zijn erkend.

Artikel 3.7.2 De aanvraag tot erkenning van een instituut

De aanvraag om erkenning bestaat uit twee stappen. De eerste stap is de aanvraag om erkenning van een trainingsinstituut als geheel. Bij de aanvraag voor een erkenning van een trainingsinstituut wordt een afschrift verstrekt van het door het trainingsinstituut gehanteerde management- en kwaliteitssysteem, alsmede een rapport betreffende het functioneren ervan opgemaakt door een van het trainingsinstituut onafhankelijke instantie of certificerende instelling. Na de erkenning van het trainingsinstituut kan het betreffende instituut aanvragen doen voor de erkenning van een of meer trainingen.

Artikel 3.7.3 Beoordeling van de aanvraag

Het beoordelen van het trainingsinstituut bestaat uit een documentbeoordeling van het management- en kwaliteitssysteem op een aantal onderdelen. Na een positieve documentbeoordeling kan desgewenst verificatie van de werking van het management- en kwaliteitssysteem van het trainingsinstituut plaatsvinden op de locatie van het trainingsinstituut. In geval van computer based trainingen (CBT) of hybride trainingen is een verificatie op locatie niet van toepassing. Als het trainingsinstituut in aanmerking komt voor erkenning wordt een certificaat uitgereikt. De geldigheid daarvan is maximaal 5 jaar. De tweede stap is het beoordelen van de afzonderlijke trainingen. Deze bestaat in eerste aanleg uit een documentbeoordeling per training. Alle andere zaken zijn reeds beoordeeld in het kader van de erkenning van het trainingsinstituut. Indien afwijkende lesmethoden of afwijkende eisen van toelating tot de training of examinering/assessment worden gebruikt moeten de daarmee gehanteerde procedures en criteria bij de aanvraag worden ingediend. Vanuit de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn er voldoende handvatten voor het erkennen van CBT en digitale assessments. Ook in andere sectoren zoals in de luchtvaart, het wegtransport en het regulier onderwijs zijn handvatten beschikbaar. Na een positieve documentbeoordeling wordt de uitvoering van de training beoordeeld waarbij het bijwonen van een training door een aangewezen ambtenaar onderdeel kan zijn. Het doel hiervan is te kunnen vaststellen of de gebruikte lesmethode en leermiddelen daadwerkelijk leiden tot het beoogde resultaat. Bovendien kan de werking van het kwaliteitssysteem tijdens zo’n bezoek worden geverifieerd.

Artikel 3.7.4 Aanvullende eisen

De eisen waaraan een training en de daarmee gepaard gaande examinering inhoudelijk moeten voldoen zijn vermeld in het besluit en in paragraaf 3.5 van deze regeling. De eisen zijn voornamelijk gebaseerd op het STCW-verdrag, de bijbehorende STCW-code en richtlijn (EU) 2022/993. Daarnaast worden onder meer eisen gesteld aan de organisatie, de leerkrachtenen het lesmateriaal. Deze eisen zijn nadrukkelijk vastgelegd in de genoemde richtlijn (EU) 2022/993. Indien het gaat om trainingen die niet direct voortkomen uit richtlijn (EU) 2022/993 dient te worden voldaan aan de criteria die zijn vastgelegd in de toepasselijke verdragen en codes. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een training basisveiligheid voor vissers die voortkomt uit het STCW F-verdrag of de zogenoemde Boatmaster trainingen die voortkomen uit de SCV-code4 die gericht is op kleine handelsvaartuigen die in het Caribisch handelsgebied opereren. Het management- en kwaliteitssysteem van een trainingsinstituut dient te voldoen aan de NEN-EN-ISO 9001 normering of een gelijkwaardig management- en kwaliteitssysteem voor wat betreft productontwikkeling en productkwaliteitszorg, zoals DNV-ST-0029 kwaliteitssysteem.

Artikel 3.7.5 Erkennen van een training

Na de erkenning van het trainingsinstituut kan het betreffende instituut een aanvraag doen voor de erkenning van een of meer trainingen. Voor iedere training wordt een afzonderlijke aanvraag gedaan. Bij die aanvraag worden de gegevens, zoals opgenomen in het tweede lid, verstrekt. Voor inwerkingtreding van deze regeling werden alleen trainingen erkend. In het geval een trainingsinstituut meerdere trainingen geeft, zijn veel te overleggen bescheiden een herhaling van zetten. Dit gaf een onnodige administratieve belasting en kon efficiënter worden uitgevoerd. Met de erkenning van het trainingsinstituut als bedoeld in artikel 3.7.1 wordt dit vermeden. De geldigheidsduur van een erkenning hangt samen met de periode waarin externe evaluaties van het desbetreffende kwaliteitssysteem moeten plaatsvinden. Een voorwaarde voor het opnieuw verlenen van een erkenning is een positief oordeel. Het trainingsinstituut wordt erkend voor een periode van maximaal vijf jaar. De initiële erkenning van een training geldt eveneens voor een periode van maximaal vijf jaar.

Artikel 3.7.6 Derden

Het kan voorkomen dat instellingen gebruikmaken van de apparatuur of de faciliteiten van een andere instelling. In dat geval moet ook die instelling, voor zover het dat gedeelte betreft, onder deze regeling zijn erkend. In het tweede lid is bepaald dat in het geval een trainingsinstituut gebruikmaakt van oefenobjecten op een locatie van derden dit moet blijken uit de opgave van het lesmateriaal zoals vermeld in artikel 3.7.2.

Artikel 3.7.7 Simulatoren

Indien een simulator deel uitmaakt van de onderwijsmethode van een training dient deze te voldoen aan de betreffende eisen die gesteld worden in sectie A-I/12, deel 1, van de STCW-code en aan de eisen die voortkomen uit de Leidraad Maritieme Simulator. Voor de meest recente versie wordt verwezen naar de website van de ILT.

Artikel 3.7.8 Reddingmiddelen en trainingsmiddelen

Als het gebruik van reddingmiddelen deel uitmaakt van een training dienen deze middelen te voldoen of gelijkwaardig te zijn aan de betreffende eisen die gesteld worden in de International Life-Saving Appliance Code (LSA-code) van het SOLAS-verdrag. Certificering en beproeving van de gebruikte reddingmiddelen dienen te voldoen aan de eisen zoals gesteld in de MED Marine Equipment richtlijn (EU) 2014/90. In de Informatie aan Trainingsinstituten (IaT), zoals opgenomen op de website van de ILT, is een opsomming opgenomen van te gebruiken reddingmiddelen.

Artikel 3.7.9 Het intrekken van de erkenning

De minister kan een erkenning van een trainingsinstituut intrekken indien de onafhankelijke certificerende instelling, bedoeld in artikel 3.7.4, tweede lid, de minister adviseert de erkenning van een trainingsinstituut in te trekken dan wel niet te verlengen, of indien de werking van het management- en kwaliteitssysteem als onvoldoende wordt beoordeeld. Het instituut krijgt de gelegenheid om afwijkingen te herstellen met corrigerende maatregelen. Indien er bij een tussentijdse controle blijkt dat sprake is van dusdanige tekortkomingen dat de kwaliteit van een trainingsinstituut niet langer is gegarandeerd, kan de erkenning worden ingetrokken. In het tweede lid zijn situaties opgenomen die kunnen leiden tot de intrekking van de erkenning van een training. Indien de erkenning van een trainingsinstituut wordt ingetrokken heeft dat als gevolg dat alle trainingen die door het betreffende trainingsinstituut worden verzorgd niet meer zijn erkend.

Artikel 3.7.10 Administratieve bepaling

Bij beëindiging van de desbetreffende opleidingen wordt de registratie overgedragen aan de minister, die deze registratie gedurende ten minste vijftig jaar bewaard.

Paragraaf 3.8 Bemanning zeilschepen minder dan 500 GT

Artikel 3.2.1, tweede lid, van het besluit geeft de grondslag voor het stellen van regels met betrekking tot de bemanning van zeilschepen van minder dan 500 GT. De eisen ten aanzien van de vaarbevoegdheid voor zeilschepen van 500 GT en meer zijn opgenomen in paragraaf 3.2 van het besluit. Zoals in de nota van toelichting bij het besluit is vermeld wordt uitgegaan van de grens van 500 GT omdat dit de ondergrens is van het toepassingsbereik van het STCW-verdrag. Daarmee is er enige ruimte om af te wijken van de eisen in het STCW-verdrag, mits de veiligheid van het zeeschip en van de opvarenden zijn gewaarborgd. Daarnaast is er een aantal afwijkende bepalingen van toepassing op de vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeilschepen van minder dan 500 GT. Zo is er sprake van specifieke vaargebieden en diensttijdtelling, die afwijkt ten opzichte van diensttijdtelling van zeeschepen, niet zijnde zeilschepen. Deze bepalingen waren voorheen opgenomen in de Regeling bemanning zeegaande zeilschepen. De eisen voor vaarbevoegdheid staan los van de eventuele aanvullende bemanningseisen die voorvloeien uit de inzet van het zeeschip. Deze vloeien rechtstreeks voort uit paragraaf 3.5 Aanvullende beroepseisen, van het besluit en komen overeen met hoofdstuk 4 van het ingetrokken Besluit zeevarenden.

De opleidingen in de zeezeilvaart worden verzorgd door de EZS. Reguliere zeevaart opleidingen vinden plaats op grond van de onderwijswetgeving zoals vastgelegd in de WEB of de WHW. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 30 van de wet.

In artikel 3.8.9 is een aantal specifieke bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de examens en de uitvoering daarvan. Het Landelijk Examenbureau voor de Beroepszeilvaart heeft de bevoegdheid tot het afgeven van de specifieke bekwaamheidsbewijzen. Het Landelijk Examenbureau voor de Beroepszeilvaart wordt onderworpen aan een jaarlijkse interne kwaliteitscontrole en een vijfjaarlijkse kwaliteitscontrole, uitgevoerd door onafhankelijke externe deskundigen. De naar aanleiding van deze controles opgemaakte kwaliteitsrapporten worden aan de Inspecteur-Generaal van de ILT ter beschikking gesteld. Aan de hand van deze rapporten wordt beoordeeld of de kwaliteit van de examinering voldoende wordt gewaarborgd en de bevoegdheid van het Landelijk Examenbureau tot het afgeven van bekwaamheidsbewijzen in stand kan blijven.

In artikel 3.8.8 is een wijziging opgenomen. Hiermee wordt bereikt dat ook diensttijd aan boord van een zeilschip op de binnenvaart als relevante diensttijd kan worden opgegeven om in aanmerking te kunnen komen voor een vaarbevoegdheidsbewijs als gezel zeilvaart. Diensttijd aan boord van een binnenvaart-zeilschip doet kwalitatief niet onder voor de diensttijd op een zeegaand zeilschip, als het gaat om de functie van gezel. Alhoewel in de binnenvaart de functiebenaming deksman of lichtmatroos wordt gebruikt, zijn de taken soortgelijk. De binnenvaartzeilschepen zijn over het algemeen gelijk in afmetingen en zeilconfiguratie als aan de zeegaande zeilschepen. Voorwaarde is dat de diensttijd is opgetekend in een dienstboekje zoals als bedoeld in artikel 5.11 van de Binnenvaartregeling. Een dienstboekje is een op naam gesteld document voor bemanningsleden van een professioneel varend binnenschip, waarin de vaartijd wordt geregistreerd. Met deze wijziging wordt de doorstroom van gekwalificeerde bemanningsleden in de zeilvaart van binnenvaart naar zeevaart geborgd.

Nieuw is de training bekwaamheidsbewijs reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT die door de EZS wordt verzorgd. Deze training, die in afstemming met de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) en de EZS tot stand is gekomen, biedt voor de officieren en gezellen van zeezeilschepen van minder dan 500 GT een alternatief voor de reguliere training reddingmiddelen bedoeld in artikel 3.5.3, eerste lid, van het besluit en komt overeen met artikel 40, tweede lid, van het ingetrokken besluit. Het betreft een op maat gesneden training die beter is toegesneden op de grootte en inzet van deze kleinere zeilschepenen de reddingmiddelen die daarvoor aanwezig zijn aan boord. De training reddingmiddelen zeilschepen van minder dan 500 GT is afgeleid van de reguliere training en aangevuld met elementen van de training crisisbeheersing en menselijk gedrag omdat aan boord van deze zeilschepen veelal passagiers worden vervoerd. De nadruk in deze specifieke training voor zeilschepen ligt vooral op het gebruik en de omgang met overboord geworpen reddingsvlotten, de veiligheid van passagiers in noodsituaties, de redding van overlevenden, communicatie, helikopterredding en noodsignalen. Uitgangspunt is dat een dergelijke op maat gesneden training de algehele veiligheidssituatie van de zeilvaart ten goede komt. Voor de inhoud van deze training wordt verwezen naar artikel 3.5.3, vijfde lid. Benadrukt moet worden dat zodra er sprake is van uitwisseling of doorstroom richting de handelsvaart, altijd de reguliere STCW-training reddingmiddelen alsnog gevolgd dient te worden.

Paragraaf 3.9 Beroepsvereisten Caribisch-Nederlandse schepen
Artikel 3.9.1 Bemanningscertificaat internationaal varend Caribisch-Nederlands schip

Met artikel 3.9.1 zijn de artikelen 4, 8, 9, 20, eerste en tweede lid, 68 en 69 van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard op de categorie Caribisch-Nederlandse schepen (hierna: CN-schepen) die varen buiten de gebiedsbegrenzingen van artikel 41b van de Regeling veiligheid zeeschepen doch binnen de Caribische handelszone. In artikel 20, eerste lid, van de wet is bepaald dat een zeeschip moet zijn voorzien van een bemanningscertificaat. Omdat het SCV-veiligheidscertificaat dat al verstrekt wordt op basis van artikelen 5d en 5e van de Regeling veiligheid zeeschepen, een paragraaf bevat inzake bemanningseisen is ervoor gekozen om het bemanningscertificaat op te nemen in het SCV-veiligheidscertificaat. In annex 1 van de SCV-code (Regulation I/16.1) is het format van het SCV-veiligheidscertificaat opgenomen. CN-schepen dienen ten minste bemand te zijn overeenkomstig het SCV-veiligheidscertificaat. In een dergelijk certificaat wordt niet alleen het minimumaantal bemanningsleden vastgelegd dat aan boord behoort te zijn, maar ook de functie waarin zij dienst zullen doen. Of personen in de bedoelde functie dienst mogen doen blijkt uit hun Boatmaster- of Boat Engineer certificaat. De bemanningssamenstelling die in het SCV-veiligheidscertificaat is opgenomen is in beginsel voldoende om het zeeschip veilig en milieuverantwoord te laten varen. Dit betekent ook dat CN-schepen niet mogen varen met minder personen dan in het SCV-veiligheidscertificaat is aangegeven, noch met personen die niet over de voor de aangegeven functies vereiste certificaten beschikken. Met artikel 3.9.1 is ook artikel 20 van de wet van toepassing verklaard. Dat heeft onder meer betrekking op de geldigheid van het bemanningscertificaat. In het geval van CN-schepen gaat het dus om SCV-veiligheidscertificaten waarin het bemanningscertificaat is geïntegreerd. Met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren wordt aangesloten bij de geldigheid van de andere certificaten die bij het zeeschip horen. Hierdoor bestaat tevens de mogelijkheid dat een certificaat voor kortere tijd wordt afgegeven ingeval de ILT de exploitatie van het zeeschip met een bepaalde bemanning op korte termijn wil kunnen evalueren. Indien de bemanning van het zeeschip niet ten minste samengesteld is overeenkomstig het certificaat is de ILT bevoegd op basis van artikel 20, derde lid, van de wet en de onderliggende bepalingen in het besluit te handhaven. Tevens zijn de artikelen 68 en 69 van de wet van toepassing verklaard. Deze hebben betrekking op verbodsbepalingen. Zo is het verboden om zonder een geldig bemanningscertificaat met een zeeschip naar zee te gaan.

Artikel 3.9.2 Bemanning internationaal varend Caribisch-Nederlands schip

Met artikel 3.9.2 zijn de beroepsvereisten vastgelegd voor CN-schepen die varen in de Caribische handelszone. De eis is een certificaat Boatmaster Grade 1 of Grade 2 of een ten minste gelijkwaardig certificaat afgegeven door een andere SCV-partij voor de kapitein en een certificaat Boat Engineer Grade 1 of Grade 2 of een ten minste gelijkwaardig certificaat afgegeven door een andere SCV-partij voor de werktuigkundige. Tevens is een bekwaamheidsbewijs basisveiligheid en een geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart vereist. Afhankelijk van de omstandigheden is voor de kapitein nog een algemeen certificaat radiocommunicatie, een beperkt certificaat radiocommunicatie of een basiscertificaat marifonie vereist. Dit wordt op het SCV-veiligheidscertificaat vermeld. Voor de overige op het SCV-veiligheidscertificaat genoemde bemanningsleden is het bezit van een bekwaamheidsbewijs basisveiligheid vereist.

Artikel 3.9.3 Regels aangaande de medische geschiktheid

Met artikel 3.9.3 is aangesloten bij de keuringssystematiek gebaseerd op de artikelen 31 tot en met 34 van de wet en paragraaf 3.6 van het besluit. Deze systematiek is van toepassing in relatie tot de verklaring van medische geschiktheid.

Artikel 3.9.4 Kapitein lokaal varend Caribisch-Nederlands schip

Met artikel 3.9.4 zijn de beroepsvereisten vastgelegd voor CN-schepen die varen binnen de gebiedsbegrenzingen, bedoeld in artikel 41b, tweede lid, van de Regeling veiligheid. De eis is een certificaat Boatmaster Grade 3 of een ten minste gelijkwaardig certificaat afgegeven door een andere SCV-partij. Naast de verplichte training Boatmaster Grade 3 van de SCV-Code moet er een verklaring medische geschiktheid lokaal varende Caribisch-Nederlandse zeeschepen worden ingevuld indien er geen geldige geneeskundige verklaring zeevaart aanwezig is.

Artikel 3.9.5 Beoordeling door keuringsarts

In artikel 3.9.5 is de procedure vastgelegd in geval ten minste een van de vragen van de door een arts ingevulde verklaring medische geschiktheid met ‘ja’ is beantwoord. De betrokkene kan, indien hij daarvoor kiest, zich wenden tot een aangewezen keuringsarts voor de scheepvaart. Deze keuringsarts kan in tweede instantie beoordelen of de betrokkene alsnog voldoet aan de betreffende keuringseisen. Indien de keuringsarts oordeelt dat de betrokkene voldoet aan deze vereisten wordt een geneeskundige verklaring zeevaart verstrekt.

Artikel 3.9.6 Model SCV-certificaten

In artikel 3.9.6 is verwezen naar annex 10 van de SCV-code voor de modellen van de certificaten Boatmaster en Boat Engineer.

Artikel 3.9.7 Model Verklaring medische geschiktheid lokaal varende Caribisch-Nederlandse zeeschepen

Artikel 3.9.7 heeft betrekking op het model van de verklaring medische geschiktheid zoals opgenomen in bijlage 15.

Artikel 3.9.8 Buitenlandse certificaten

In artikel 3.9.8 is geregeld dat certificaten die op grond van de SCV-code zijn afgegeven door andere SCV-partijen worden gelijkgesteld met de in de artikelen 3.9.2 en 3.9.4 vermelde certificaten. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de SCV-code met betrekking tot buitenlandse certificaten geen erkenningsregeling kent vergelijkbaar met voorschrift I/10 van het STCW-verdrag. Dit betekent dat het door de verdragsstaat afgegeven certificaat volstaat.

Hoofdstuk 4. Werk- en leefomstandigheden

Paragraaf 4.1 Huisvesting en voorzieningen ten behoeve van zeevarenden aan boord van zeeschepen met een kiellegdatum van na 20 augustus 2013, niet zijnde een vissersvaartuig
Artikel 4.1.1 Reikwijdtebepaling

Op grond van artikel 2, derde lid, van de wet is het mogelijk om na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden bij regeling categorieën van zeeschepen aan te wijzen waarop het bepaalde bij of krachtens de wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is. In de onderdelen a, b en c van het eerste lid van artikel 4.1.1 zijn enkele uitzonderingen opgenomen. Deze zijn niet gewijzigd ten opzichte van de ingetrokken Regeling zeevarenden. Onderdeel a is gebaseerd op artikel 2, derde lid, van de wet en is in feite de doorvertaling van artikel XII, tweede lid, van de implementatiewet van het MLC-verdrag uit 2012.5 Daarin is bepaald dat op zeeschepen waarvan de kiel is gelegd voor de datum van de inwerkingtreding van de regelgeving ter implementatie van dat verdrag de bepalingen van het Schepelingenbesluit van toepassing blijven. Met onderdeel a wordt duidelijk gemaakt dat daardoor paragraaf 3 van deze regeling niet van toepassing is op zeeschepen waarvan de kiel is gelegd of de bouw in een overeenkomstige fase van ontwikkeling was voor 20 augustus 2013. Onderdeel b betreft vissersvaartuigen omdat het MLC daar niet op van toepassing is. De bepalingen omtrent huisvesting en voorzieningen zoals opgenomen in paragraaf 4.1 zijn niet van toepassing op vissersvaartuigen. Deze eisen voor vissersvaartuigen zijn opgenomen in paragraaf 4.4. Deze eisen die gesteld worden aan accommodatieruimten op vissersvaartuigen vloeien voort uit bijlage III van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector6 en bijlage 2 van richtlijn nr. 2017/159/EU.7 Voor de in onderdeel c omschreven historische zeeschepen van de zogenaamde ‘bruine vloot’ geldt dat de eisen van het MLC-verdrag niet onverkort op deze zeeschepen van toepassing kunnen zijn. Op het gebied van accommodatie en recreatievoorzieningen is het, gelet op de bouwwijze en inrichting van deze zeeschepen, niet mogelijk de eisen die het verdrag daaraan stelt van toepassing te laten zijn.

Artikelen 4.1.2 tot en met 4.1.19

Deze artikelen omvatten de eisen en voorzieningen betreffende de huisvesting aan boord van zeeschepen. Deze komen overeen met de desbetreffende eisen van het MLC-verdrag en de ingetrokken regeling. Op twee onderdelen zijn wijzigingen gedaan. In artikel 4.1.12, eerste lid, is 1.600 GT gewijzigd in 3.000 GT, hetgeen in overeenstemming is met het MLC-verdrag. Op grond van norm A3.1, lid 11, onderdeel b, van het MLC-verdrag kan, na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, ontheffing worden verleend van het voorschrift dat in de nabijheid van de navigatiebrug, de machinekamer of het controlecentrum voor de machinekamer gemakkelijk toegankelijke sanitaire voorzieningen aanwezig zijn. Deze ontheffing kan worden aangevraagd voor schepen van minder dan 3.000 GT. In artikel 4.1.14, eerste lid, is een verwijzing opgenomen ten behoeve van de implementatie van een wijziging van het MLC-verdrag uit 2022. Het betreft een lid 8 dat is toegevoegd aan leidraad B3.1.11 van het MLC-verdrag. Die bepaling heeft betrekking op de beschikbaarheid van internet faciliteiten aan boord van een zeeschip voor zeevarenden. Voor zover praktisch mogelijk dienen deze faciliteiten kosteloos ter beschikking te worden gesteld door de scheepsbeheerder.

Artikel 4.1.20 Gebruikte materialen

In de in dit artikel genoemde leidraden van het MLC-verdrag is sprake van ‘goedgekeurde’ materialen of producten. Op grond van kabinetsbeleid is het niet de bedoeling onnodige procedures in het leven te roepen die leiden tot meer bestuurlijke en administratieve lasten. Dit artikel regelt daarom wanneer sprake is van een ‘goedgekeurd’ materiaal of product, zonder een afzonderlijke goedkeuringsprocedure. Allereerst moet het materiaal of product voldoen aan de omschrijving in de genoemde leidraden. Zo moeten de vloeren van de verblijven op grond van leidraad B3.1.1, vijfde lid, een antislip oppervlak hebben, ondoordringbaar zijn voor vocht en gemakkelijk schoon te houden zijn. Als op de in het eerste lid bedoelde materialen of producten regelgeving met betrekking tot CE-markering van toepassing is, worden deze op grond van het tweede lid in elk geval aangemerkt als goedgekeurde materialen.

Artikel 4.1.21 Gebruiksvoorschriften verblijven

De artikelen in deze paragraaf zijn met name van belang bij de bouw en inrichting en eventuele verbouwing van een schip. Het MLC-verdrag stelt ook enkele voorschriften aan het gebruik van de verblijven. Deze zijn in dit artikel opgenomen. Het derde lid regelt dat de verwarming moet werken als er zeevarenden aan boord zijn. Enkel de aanwezigheid van verwarming waarborgt nog niet dat die ook ten behoeve van de zeevarenden in werking is. In het vierde lid is bepaald dat dit artikel ook van toepassing is op vissersvaartuigen en traditionele zeeschepen.

Artikel 4.1.22 Gebruik van recreatieve voorzieningen

In leidraad B3.1.11 van het MLC-verdrag is een aantal voorschriften opgenomen die in de artikelen 4.1.14 en 4.1.22 worden geschaard onder de noemer ‘recreatieve voorzieningen’. Het zijn voorzieningen die niet direct tot de inrichting van een zeeschip behoren, maar die evenals de inrichting wel van directe invloed zijn op het welbevinden van de zeevarenden aan boord en daarom van belang zijn om voor te schrijven. De beschikbaarheid van elektronische apparatuur – waaronder een personal computer – is geregeld in artikel 4.1.14, eerste lid. De redelijke toegang tot telefoonverbindingen, indien deze voorzieningen beschikbaar zijn, die van belang zijn voor de sociale contacten met familie en vrienden aan de wal, is hier voorgeschreven, evenals het versturen van post. In het vierde lid van artikel 4.1.22 is bepaald dat dit artikel ook van toepassing is op de in artikel 4.1.1, onderdeel a en c, bedoelde zeeschepen.

Artikel 4.1.23 Raadplegen richtlijn

Artikel 2, vijfde lid, van richtlijn 2013/54/EU houdt in dat zeevarenden aan boord van zeeschepen die onder de vlag van een EU-lidstaat varen, een exemplaar van de uit 2009 daterende overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (European Transport Workers Federation – ETF) inzake het MLC-verdrag moeten kunnen raadplegen. Dat kan langs elektronische weg. De tekst van de bovengenoemde overeenkomst is te vinden in de bijlage bij de daarop betrekking hebbende richtlijn 2009/13/EG.8 Ter uitvoering van de verplichting uit dit artikel kan worden volstaan met een vermelding van de officiële vindplaats van de richtlijn in de nabijheid van een computer met internetverbinding. Mocht in een uitzonderingsgeval geen internetverbinding aan boord aanwezig zijn dan is een meer traditionele naslagvoorziening nodig.

Artikel 4.1.24 Afwijking op basis van wezenlijke gelijkwaardigheid

Buitenlandse zeeschepen die onder Nederlandse vlag gaan varen en die zijn gebouwd na de inwerkingtreding van het MLC-verdrag, moeten voldoen aan de accommodatie-eisen die voortkomen uit dat verdrag. Het is echter mogelijk dat een dergelijk zeeschip niet helemaal aan de eisen voldoet omdat het land waar het zeeschip werd gebouwd bijvoorbeeld andere gelijkwaardige bepalingen heeft toegestaan. Dit artikel maakt het mogelijk deze zeeschepen met die eventuele afwijkingen van deze regeling in te vlaggen. Om innovatie mogelijk te maken waarbij de voorschriften met betrekking tot huisvesting en voorzieningen aan boord voor de zeevarenden niet onverkort kunnen worden toegepast, is in het eerste lid, onderdeel b, ook afwijking van de voorschriften mogelijk gemaakt voor zeeschepen met een innovatief ontwerp of een innovatieve bouwwijze. Op grond van het tweede lid kunnen afwijkingen slechts worden toegestaan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden, en onder daarbij te stellen wezenlijk gelijkwaardige voorschriften als bedoeld in artikel VI, derde lid, van het MLC-verdrag.

Artikel 4.1.25 Procedure bij bouw of verbouw zeeschip

Zeeschepen van 500 GT of meer moeten op grond van artikel 37 van de wet beschikken over een certificaat maritieme arbeid. Een van de onderwerpen waarop voor de afgifte van een dergelijk certificaat wordt getoetst, zijn de voorschriften met betrekking tot huisvesting en voorzieningen voor zeevarenden aan boord. Ook zeeschepen van minder dan 500 GT dienen aan deze eisen te voldoen. Voor deze zeeschepen kan op grond van artikel 37, vijfde lid, van de wet een certificaat maritieme arbeid worden afgegeven, maar dat is geen verplichting.

Om in aanmerking te komen voor certificaat maritieme arbeid moet aan alle relevante eisen van deze paragraaf worden voldaan. Het toetsen of voldaan wordt aan de eisen start al bij het ontwerp van een zeeschip. Hiertoe wordt een (ver)bouwplan voorgelegd. In deze fase kunnen zo nodig ook ontheffingen worden aangevraagd. Hiermee wordt voorkomen dat de scheepsbeheerder na de bouw wordt geconfronteerd met een inrichting van de accommodaties die niet voldoet aan de eisen en worden kostbare aanpassingen vermeden. Dit artikel ziet ook op ingrijpende verbouwingen of andere wijzigingen die van invloed zijn op de accommodatie van het zeeschip of voor zeeschepen onder de 500 GT waarvoor geen certificaat maritieme arbeid zal worden aangevraagd.

Paragraaf 4.2 Huisvesting en voorzieningen ten behoeve van zeevarenden aan boord van een zeeschip van voor 20 augustus 2013, niet zijnde een vissersvaartuig

Deze paragraaf is van toepassing op zeeschepen waarvan de kiel is gelegd of de bouw zich in een vergelijkbaar stadium bevond voor de datum van inwerkingtreding van het MLC-verdrag. Voorschrift 3.1, tweede lid, van het MLC-verdrag bepaalt dat de regels ten aanzien van de bouw en uitrusting van zeeschepen zoals die in de desbetreffende staat golden voor de inwerkingtreding van het verdrag, van toepassing blijven. Voor die categorie zeeschepen, niet zijnde vissersvaartuigen, onder Nederlandse vlag waren de voorschriften opgenomen in het Schepelingenbesluit. Deze zijn opgenomen in paragraaf 4.2 van deze regeling. Het betreft de artikelen 48 tot en met 67 van het ingetrokken Schepelingenbesluit.

Paragraaf 4.3 Voeding en drinkwater ten behoeve van zeevarenden aan boord van een zeeschip, niet zijnde een vissersvaartuig
Artikel 4.3.2 Voeding

In artikel 4.1.1 van het besluit is vastgelegd aan welke eisen de voeding en het drinkwater voor de zeevarenden aan boord moet voldoen. Om vast te kunnen stellen of de voorraden voedsel aan deze eisen voldoen, is in dit artikel vastgelegd aan de hand van welke factoren dit wordt bepaald. In dit geval is de reis de tijdsduur tussen twee havens waar kan worden geproviandeerd. Deze factoren komen overeen met de factoren genoemd in de bepaling van norm A3.2, tweede lid, onderdeel a, van het MLC-verdrag. Het tweede lid bepaalt dat de voorraden ook op de juiste plaats moeten worden opgeslagen.

Artikelen 4.3.3 tot en met 4.3.5 Drinkwater

Om te bepalen hoeveel drinkwater er moet worden meegenomen is aangesloten bij de factoren genoemd in artikel 4.3.2, eerste lid. Verder kan rekening worden gehouden met de mogelijkheid tot het zuiveren van water aan boord. Het tweede lid van dit artikel regelt de bevoegdheid van de kapitein om het drinkwater bij onvoorziene omstandigheden te rantsoeneren.

Artikel 4.3.6 Maximale hoeveelheid sterke drank

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 4.1.1, tweede lid, van het besluit en regelt de maximale hoeveelheid sterke drank die aan boord mag zijn gedurende een reis.

Artikel 4.3.7 Inspectie

Dit artikel regelt de frequentie en de inhoud van de inspectie van de voorraden voedsel en drinkwater en de ruimten en apparatuur voor de opslag, bewerking en bereiding van voedsel en drinkwater, zoals voorgeschreven in artikel 4.1.1, derde lid, van het besluit.

Paragraaf 4.4 Huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater ten behoeve van vissers aan boord van vissersvaartuigen van na 15 november 2019
Artikel 4.4.1 Reikwijdte

Paragraaf 4.4 is alleen van toepassing op vissersvaartuigen die zijn gebouwd of waarvan de kiel is gelegd op of na 15 november 2019 of er sprake is van een ingrijpende verbouwing. Deze datum is de datum van inwerkingtreding van het C188-verdrag en de implementatie van richtlijn nr. 2017/159/EU. In het onderstaande schema wordt duidelijk gemaakt welke regels voor de huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater ten behoeve van vissers aan boord van vissersvaartuigen van toepassing zijn.

Begrip

Gebouwd of kiel gelegd

Toepasselijke regelgeving ten aanzien van huisvesting en voorzieningen, voeding en drinkwater

Vissersvaartuig

Op of na 15 november 2019

Paragraaf 4.4 van de Regeling bemanning zeeschepen

Bestaand vissersvaartuig

Voor 15 november 2019

Paragraaf 4.5 van de Regeling bemanning zeeschepen

Oud vissersvaartuig als bedoeld in het Schepelingenbesluit

Vóór 12 mei 1977

Artikelen 46 tot en met 64 van het Schepelingenbesluit zoals dat luidde na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 5 juni 1975, Stb. 327, tenzij op grond van artikel 84 is bepaald dat de artikelen 86 tot en met 81 van het Schepelingenbesluit geheel of gedeeltelijk van toepassing zijn

Artikelen 4.4.2 tot en met 4.4.32

In deze artikelen zijn de eisen vastgelegd met betrekking tot de huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater voor wat betreft vissersvaartuigen. Deze eisen zijn strikt overgenomen uit bijlage III van het en de daarmee correspondeerde bijlage II van richtlijn nr. 2017/159/EU. Gebruik is gemaakt van het begrip ‘verblijfsruimten’. Het betreft alle ruimten aan boord waar vissers gedurende hun verblijf aan boord gebruik van (kunnen) maken en waaraan in deze regeling minimumeisen worden gesteld om het welzijn van vissers zeker te stellen. In een aantal gevallen is rechtstreeks verwezen naar de normering die ook voor de handelsvaart geldt. In deze artikelen is aangesloten bij hetgeen in de toepasselijke normering van het MLC-verdrag is opgenomen zoals die luidde op 15 november 2019. Het betreft een statische verwijzing. Dit is nodig om te voorkomen dat eventuele wijzigingen van het MLC-verdrag direct van toepassing worden op vissersvaartuigen. Eventuele wijzigingen zullen van geval tot geval worden beoordeeld op de toepasbaarheid en de wenselijkheid op vissersvaartuigen. Artikel 4.4.31 bepaalt dat er regelmatig door of op gezag van de schipper inspecties uitgevoerd moeten worden om te waarborgen dat verblijfsruimten schoon, aanvaardbaar bewoonbaar, veilig en in een goede staat van onderhoud verkeren, dat voedsel- en watervoorraden toereikend zijn en de kombuis, ruimten en uitrusting voor de opslag van voedsel hygiënisch zijn en in een goede staat van onderhoud verkeren. Zowel het verdrag als de richtlijn vullen niet nader in wat als regelmatig beschouwd kan worden. In de praktijk kan worden aangenomen dat een dergelijke inspectie eens per reis of ten minste eens per maand uitgevoerd zou moeten worden. Daarbij is aangesloten bij hetgeen in artikel 4.1.21 is bepaald. De bevindingen van de inspectie worden in het scheepsdagboek vermeld.

Paragraaf 4.5 Huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater ten behoeve van vissers aan boord van een vissersvaartuig gebouwd voor 15 november 2019

In deze paragraaf zijn de artikelen opgenomen die onderbracht waren in de artikelen 68 tot en met 84 van het ingetrokken Schepelingenbesluit. Deze artikelen bevatten de regels voor de huisvesting, voorzieningen, voeding en drinkwater ten behoeve van vissers aan boord van vissersvaartuigen waarvan de kiel is gelegd op of na 12 mei 1977 tot 19 november 2019.

Paragraaf 4.6 Certificaat maritieme arbeid en verklaring naleving maritieme arbeid
Artikel 4.6.1 Aanvraag certificaat maritieme arbeid en voorlopig certificaat maritieme arbeid

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4.2.1, derde lid, van het besluit en bepaalt dat een aanvraag voor een certificaat maritieme arbeid of een voorlopig certificaat schriftelijk moet worden ingediend en welke gegevens en bescheiden daarbij dienen te worden overgelegd. Op basis van die gegevens ontvangt de scheepsbeheerder een verklaring naleving maritieme arbeid deel I, die op het desbetreffende zeeschip van toepassing is. De inspecties van het zeeschip worden uitgevoerd nadat de scheepsbeheerder een verklaring naleving maritieme arbeid deel II heeft ingediend. Als alle gegevens compleet zijn, en alle benodigde onderzoeken naar tevredenheid zijn uitgevoerd, kan door de ILT het certificaat maritieme arbeid met de bijbehorende verklaring maritieme arbeid (bestaande uit deel I en II) worden afgegeven.

Artikel 4.6.2 Inhoud verklaring naleving maritieme arbeid deel I

Artikel 37 van de wet bevat algemene verwijzingen naar de regelgeving die van toepassing is ter uitvoering van het MLC-verdrag en waaraan moet worden voldaan om een certificaat maritieme arbeid te verkrijgen. Bij dat certificaat hoort de verklaring naleving maritieme arbeid, bestaande uit deel I en deel II. In artikel 4.6.2 is op grond van artikel 35, tweede lid, van de wet nader uitgewerkt welke gegevens in de verklaring naleving maritieme arbeid deel I moeten zijn opgenomen. Daarvoor wordt in de eerste plaats verwezen naar norm A5.1.3, tiende lid, onderdeel a, van het MLC-verdrag. Het betreft in feite een opsomming van de toepasselijke nationale regels ter uitvoering van het MLC-verdrag. In het tweede lid wordt verwezen naar het model voor de verklaring naleving maritieme arbeid deel I, waarin de toepasselijke wettelijke eisen zijn opgesomd. Ten aanzien van huisvesting en voorzieningen voor zeevarenden aan boord, verschillen de eisen, afhankelijk van de bouwdatum van het zeeschip, het tonnage en eventueel het type zeeschip, zoals een passagiersschip of een zeeschip voor bijzondere doeleinden. Het model voor de verklaring naleving maritieme arbeid deel I is opgenomen in bijlage 18.

Artikel 4.6.3 Inhoud verklaring naleving maritieme arbeid deel II

Met dit artikel over de inhoud van de verklaring naleving maritieme arbeid deel II is invulling gegeven aan artikel 36, derde lid, van de wet. Deel II wordt door de scheepsbeheerder opgesteld aan de hand van het model opgenomen in bijlage 19. De voorschriften over de inhoud van de verklaring maritieme arbeid deel II zijn gebaseerd op norm A5.1.3, tiende lid, onderdeel b van het MLC-verdrag. De scheepsbeheerder geeft in dit document aan welke maatregelen worden genomen en welke procedures gelden om te waarborgen dat de wettelijke eisen ter implementatie van het MLC-verdrag worden nageleefd en de voorgestelde maatregelen om voortdurende verbetering van de naleving te waarborgen. Daarmee wordt bedoeld dat er een zodanig kwaliteitssysteem moet worden gebruikt, dat werkwijzen worden aangepast indien uit de praktijk blijkt dat verbetering mogelijk is. In het tweede lid van dit artikel wordt verwezen naar leidraad B5.1.3, derde en vierde lid, van het MLC-verdrag waarin is aangegeven waaraan de maatregelen ter voortdurende naleving van het MLC-verdrag moeten voldoen en dat de verklaring in duidelijke bewoordingen moet zijn opgesteld.

Artikel 4.6.4 Inspectie, geldigheid en verlenging certificaat maritieme arbeid

In dit artikel is geregeld welke inspectie wordt uitgevoerd ter verkrijging en het behoud van een certificaat maritieme arbeid. Het certificaat is vijf jaar geldig. Tussentijds wordt er éénmaal een inspectie uitgevoerd tussen de tweede en derde verjaardatum van het certificaat. Een inspectie ter verlenging van een certificaat vindt plaats in de laatste drie maanden van de geldigheid van het bestaande certificaat. Het is echter ook mogelijk dat onderzoek al eerder uit te voeren. Het vierde lid regelt in overeenstemming met norm A5.1.3, derde en vierde lid, van het MLC-verdrag, hoe lang in die gevallen het nieuwe certificaat geldig is.

Artikel 4.6.5 Inspectierapport

Op grond van norm A3.1, elfde lid, van het MLC-verdrag, moeten de uitkomsten van een inspectie worden geregistreerd. Indien er zwaarwegende tekortkomingen zijn geconstateerd en een controle nadien heeft uitgewezen dat de tekortkoming is verholpen, wordt dat aangetekend op het inspectierapport. In het tweede lid is geregeld dat de kapitein een afschrift van het inspectierapport ontvangt. De in het tweede lid genoemde partijen kunnen aan de kapitein verzoeken afschriften van de genoemde documenten te ontvangen.

Artikel 4.6.6 Voorwaarden afgifte voorlopige certificaten

Op grond van norm A5.1.3, vijfde tot en met achtste lid, van het MLC-verdrag is het toegestaan om in bepaalde gevallen een voorlopig certificaat maritieme arbeid af te geven dat ten hoogste zes maanden geldig is. Die gevallen worden genoemd in artikel 4.6.6, eerste lid. Een voorlopig certificaat mag op grond van het tweede lid slechts eenmalig worden afgegeven. Voor afloop van die termijn zal een aanvraag voor een certificaat maritieme arbeid moeten worden ingediend waarbij een volledig onderzoek als bedoeld in artikel 4.6.4, eerste lid, moet worden uitgevoerd op basis van de verklaringen naleving maritieme arbeid deel I en II.

Artikel 4.6.7 Vervallen certificaat bij onttrekken van zeeschip aan oorspronkelijke bestemming

Met dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan artikel 4.2.2, derde lid, van het besluit.

Artikel 4.6.8 Modellen

Met dit artikel zijn de modellen van het certificaat maritieme arbeid, het voorlopig certificaat en de verklaring naleving maritieme arbeid deel I en deel II als bijlage opgenomen. Deze modellen stemmen overeen met de in aanhangsel A5-II bij het MLC-verdrag gegeven modellen. In voorschrift 5.1.3, vijfde lid, en norm A5.1.3, negende lid, van het MLC-verdrag is het gebruik van deze modellen verplicht gesteld.

Artikel 4.6.9 Erkenning van organisaties

In dit artikel zijn de criteria vastgelegd die gelden voor de erkenning van rechtspersonen die wensen te worden aangewezen voor het verrichten van onderzoeken ter verkrijging en verlenging van de certificaten maritieme arbeid en visserij-arbeidscertificaten als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de wet. De in het eerste lid genoemde erkenningscriteria vloeien voort uit norm A5.1.2, tweede lid, en leidraad B5.1.2, tweede, vierde en vijfde lid, van het MLC-verdrag. Voor een aantal IMO-verdragen is de erkenning van klassenbureaus geregeld op grond van verordening (EG) nr. 391/2009.9 Die verordening geldt echter niet voor het MLC-verdrag. Organisaties die beschikken over een erkenning op grond van deze verordening hebben in voldoende mate aangetoond te beschikken over een onafhankelijke bedrijfsvoering waarover zij verantwoording kunnen afleggen. Op grond van het derde lid hoeft dat daarom in het kader van een erkenning voor het MLC-verdrag niet meer te worden onderzocht.

Artikel 4.6.10 Aanwijzing erkende rechtspersonen

Om als organisatie te kunnen worden aangewezen op grond van artikel 39, eerste lid, van de wet, om de onderzoeken te mogen verrichten ter verkrijging en verlenging van de certificaten maritieme arbeid en visserij-arbeidscertificaten moet de organisatie eerst zijn erkend op grond van de criteria van artikel 4.6.9. In het eerste lid is daarnaast ook bepaald dat alleen organisaties kunnen worden aangewezen die al zijn aangewezen op grond van artikel 6, tweede lid, van de Schepenwet. Alleen de organisatie waarbij zeeschepen zijn aangesloten die onder Nederlandse vlag varen kunnen zodoende worden erkend en aangewezen in het kader van de certificering onder het MLC-verdrag.

Paragraaf 4.7 Visserij-arbeidscertificaat
Artikel 4.7.1 Opsomming voorschriften C 188-verdrag

De minister geeft op aanvraag een visserij-arbeidscertificaat af voor een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet. In dit artikel zijn de voorschriften van het C 188-verdrag opgesomd. Het betreft in feite een opsomming van de toepasselijke nationale regels ter implementatie van het C 188-verdrag waaraan voldaan moet worden.

Artikel 4.7.4 Afgifte en verlenging certificaten

Met dit artikel is bepaald dat de artikelen 4.6.3 tot en met 4.6.7 ook van toepassing zijn op het visserij-arbeidscertificaat. Het gaat daarbij om bepalingen inzake de inspectie, geldigheid en verlenging van het certificaat, het inspectierapport, voorwaarden inzake de afgifte van voorlopige certificaten, de aanvraag van het certificaat en bepalingen inzake het vervallen van het certificaat.

Paragraaf 4.8 Register
Artikel 4.8 Gegevensregistratie Centraal inspectieregister

Op grond van norm A5.1.4, dertiende lid, van het MLC-verdrag dient er een inspectieregister te worden bijgehouden over inspecties van zeeschepen. Dit is geregeld in artikel 77 van de wet. Op grond van artikel 77, tweede lid, van de wet worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld over de registratie van gegevens die zijn verkregen bij de inspecties. Met dit artikel wordt hierin voorzien. Het eerste lid regelt om welke gegevens het gaat. Omdat de inspecties van zeeschepen doorgaans zullen worden uitgevoerd door de op grond van artikel 39, eerste lid, van de wet aangewezen organisaties, is in het tweede lid geregeld dat bij de aanwijzing van een organisatie wordt voorgeschreven op welke wijze de inspectiegegevens moeten worden geregistreerd, zodat de minister centraal over de gegevens kan beschikken. Dit artikel komt overeen met artikel 6.1 van de ingetrokken Regeling zeevarenden.

Paragraaf 4.9 Klachtenprocedures

In deze paragraaf zijn regels opgenomen over zowel de klachtenprocedure aan boord als de klachtenprocedure aan de wal voor zeevarenden die op een Nederlands zeeschip varen. De klachtenprocedure aan de wal voor zeevarenden op een buitenlands zeeschip, is geregeld op basis de Wet havenstaatcontrole. Om de indiener van een klacht eenvoudig te kunnen benoemen, is in artikel 4.9.1 een definitie van ‘klager’ opgenomen.

Artikel 4.9.2 Klachtenprocedure aan boord

De scheepsbeheerder is op grond van artikel 6 van de wet verantwoordelijk voor het vaststellen van een klachtenprocedure voor de afhandeling van klachten over schending of vermoedelijke schending van het MLC-verdrag of het C188-verdrag aan boord. In dit artikel is neergelegd waaraan die klachtenprocedure aan boord moet voldoen. In het eerste lid is geregeld welke elementen ten minste moeten zijn opgenomen in de procedure. Hoofdlijn is dat een klacht op een zo laag mogelijk niveau moet kunnen worden ingediend en opgelost. Indien de klager dat wenst kan deze zich laten vergezellen of vertegenwoordigen. Ook mag de klacht direct worden ingediend bij de scheepsbeheerder.

Artikel 4.9.3 Klachtbehandeling aan de wal

In dit artikel is de klachtenprocedure aan de wal vastgesteld voor zeevarenden op zeeschepen met de Nederlandse vlag. De mogelijkheid een klacht in te kunnen dienen is geregeld in artikel 40 van de wet. Een klacht dient binnen de reikwijdte van dat artikel te vallen, te weten een vermoedelijke schending van het MLC-verdrag of een vermeend onrechtmatig bevel van de kapitein.

Het eerste lid regelt dat een klacht kan worden ingediend bij daartoe aangewezen ambtenaren van de ILT. Het is natuurlijk mogelijk dat een zeevarende met een klacht zich wendt tot een andere persoon die uit hoofde van zijn functie aan boord komt. In dat geval moet deze de klacht doorverwijzen naar een daartoe aangewezen ambtenaar van de ILT of zij kunnen de desbetreffende zeevarende met die ambtenaar in contact brengen. Voor erkende organisaties die inspecties uitvoeren in het kader van de afgifte of verlenging van het certificaat maritieme arbeid is in het tweede lid expliciet geregeld dat zij zorgdragen voor het indienen van de klacht bij een daartoe aangewezen ambtenaar. Dit om te voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat over de behandeling van een klacht die een erkende organisatie ter ore komt bij het uitvoeren van een inspectie. De ontvankelijkheid en behandeling van klachten is geregeld in het vierde tot en met zesde lid. Deze is ongewijzigd overgenomen uit de ingetrokken Regeling zeevarenden.

Hoofdstuk 5 Tuchtrechtspraak

Artikel 5.1 Eed of belofte

Met dit artikel is vastgelegd welke tekst moet worden uitgesproken bij het afleggen van de eed of belofte. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de eed die de leden van de rechterlijke macht moeten afleggen, zie daarvoor artikel 1g van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Artikel 5.2 Vacatiegeld

Dit artikel biedt een voorziening voor de vacatiegelden van de voorzitter, plaatsvervangende voorzitter en plaatsvervangende secretarissen. Het is de verwachting dat de vervulling van de taken van de voorzitter een dusdanige belasting vormt, dat de huidige berekeningswijze van het vacatiegeld hiervoor onvoldoende compensatie biedt. In dat verband wordt met deze regeling het vacatiegeld van de voorzitter toegerekend aan de afzonderlijke activiteiten die de voorzitter uitvoert ten behoeve van bij het tuchtcollege aangebrachte zaken en ten behoeve van het functioneren van het tuchtcollege als zodanig

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Gelijkstelling certificaten en bekwaamheidsbewijzen

Met het eerste lid wordt bereikt dat een certificaat uitvoering beveiligingstaken wordt gelijkgesteld met een bekwaamheidsbewijs uitvoering beveiligingstaken. Met het tweede lid wordt een certificaat bewustwording scheepsbeveiliging gelijkgesteld met een bekwaamheidsbewijs uitvoering beveiligingstaken. Hiermee wordt de gelijkstellingsregeling van artikel 11.2 van de ingetrokken Regeling zeevarenden voortgezet.

Artikel 6.2 Erkenning trainingen

Dit artikel regelt de overgang van een erkenning op grond van de Erkenningsregeling trainingen zeevaartbemanning. Zo is bepaald dat tot 1 januari 2027 artikel 3.7.1, onderdeel a niet van toepassing is op een trainingsinstituut dat al één of meerdere trainingen verzorgt op basis van de ingetrokken erkenningsregeling trainingen zeevaartbemanning. Hiermee wordt bereikt dat er afdoende tijd beschikbaar is om invulling te kunnen geven aan de nieuwe werkwijze waarbij eerst een trainingsinstituut wordt erkend.

Artikel 6.3 Uitsluiting oude zeeschepen

Dit artikel regelt dat het Schepelingenbesluit, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de regeling bemanning zeeschepen, van toepassing is op oude zeeschepen. Het gaat dan om zeeschepen waarvan de kiel is gelegd of de bouw zich in een overeenkomstige fase van ontwikkeling bevond voor 1 augustus 1983.

Artikel 6.4 Intrekkingen

Met dit artikel worden de regelingen ingetrokken die zijn samengevoegd in deze regeling en waarvan de grondslag met de inwerkingtreding van wet en het besluit is komen te vervallen.

Artikelen 6.5 tot en met 6.19

Met deze artikelen zijn de verwijzingen naar artikelen van de ingetrokken regelgeving gewijzigd naar de daarmee corresponderende artikelen in deze regeling.

Artikel 6.20

De citeertitel van deze regeling is Regeling bemanning zeeschepen.

Artikel 6.21

Dit artikel bepaalt dat de regeling in werking treedt op het tijdstip waarop de Wet bemanning zeeschepen in werking treedt. Uitgezonderd de artikelen 3.8.4, onderdeel e, 3.8.5, onderdeel d, 3.8.6, onderdeel d en 3.8.7 onderdeel d. Dat heeft betrekking op de nieuwe training reddingmiddelen voor zeilschepen kleiner dan 500 GT. De verplichting om te beschikken over het betreffende bekwaamheidsbewijs gaat pas in op 1 juli 2026. Daarbij wordt nog opgemerkt dat dit niet bekent dat niet hoeft te worden voldaan aan bestaande verplichtingen op dit vlak die voortkomen uit het bemanningscertificaat of eisen gerelateerd aan het vaarbevoegdheidsbewijs (indien men bijvoorbeeld seizoenswerk verricht en deels werkzaam is in de deelsector handelsvaart). In dergelijke gevallen dient men de reguliere training reddingmiddelen gevolgd te hebben en te beschikken over het betreffende bekwaamheidsbewijs.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener


X Noot
1

Toelichting voor de arts: de toegestane ondergrens van de gezichtsscherpte is, met of zonder optische hulpmiddelen, met beide ogen gezamenlijk 0,8.

X Noot
2

Besluit van 31 januari 2019 tot wijziging van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart in verband met een modernisering van de bemanningsvoorschriften voor de zeevisvaart, met inbegrip van de uitvoering van verdragsbepalingen vanwege de ratificatie van het STCW F-verdrag (Stb 2019 ,44).

X Noot
3

Richtlijn (EU)2022/993 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2022 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PbEU 2022, L 169).

X Noot
4

De in februari 2001 onder auspiciën van de IMO opgestelde en bij circulaire SLS.14/Circ.396, als voor het Koninkrijk der Nederlanden geldende equivalente regeling, aangemelde Code voor de veiligheid van kleine commerciële schepen waarmee reizen worden ondernomen in het Caribisch gebied (Code of Safety for Small Commercial Vessels operating in the Caribean).

X Noot
5

Stb. 2011, 394.

X Noot
6

Het op 14 juni 2007 door de Internationale Arbeidsconferentie te Genève tijdens haar zesennegentigste zitting aangenomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector (IAO-Verdrag nr. 188) (Trb. 2016, 113).

X Noot
7

Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie(COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers(EFT) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2017, L25).

X Noot
8

Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van de Europese Unie van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) inzake het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PbEG2009, L 124) en ook gepubliceerd als bijlage bij die richtlijn (PbEG 2009 L124, blz. 35–50).

X Noot
9

Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (PbEU 2009, L 131).

Naar boven