Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 14538 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 14538 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Justitie en Veiligheid,
Gelet op artikelen 23, eerste lid, onderdeel a, en 42, tweede lid, van de Politiewet 2012 en artikel 44 van het Besluit beheer politie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de Politiewet 2012
Richtlijn (EU) 2023/977 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 betreffende de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en tot intrekking van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad;
Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 135);
lidstaat die Richtlijn (EU) 2023/977 heeft geïmplementeerd;
een politie-, douane- of andere instantie van een andere lidstaat die krachtens het nationale recht van die lidstaat bevoegd is gezag uit te oefenen en dwangmaatregelen te nemen om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, dan wel een autoriteit die deel uitmaakt van gezamenlijke entiteiten die tussen twee of meer lidstaten zijn opgericht om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, met uitsluiting van instanties of eenheden die zich voornamelijk bezighouden met nationale veiligheidskwesties en contactambtenaren die zijn gedetacheerd op grond van artikel 47 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst;
een bevoegde rechtshandhavingsinstantie die krachtens het nationale recht overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn (EU) 2023/977 is aangewezen om verzoeken om informatie te kunnen indienen bij de centrale contactpunten van andere lidstaten;
het centraal contactpunt, bedoeld in artikel 2, eerste lid;
het centraal contactpunt van een ander lidstaat dat verantwoordelijk is voor de coördinatie en facilitering van informatie-uitwisseling tussen lidstaten, bedoeld in artikel 14 van de Richtlijn (EU) 2023/977;
alle inhoud betreffende een of meer natuurlijke of rechtspersonen, feiten of omstandigheden die voor bevoegde rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat, de politie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de wet, de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, de rijksrecherche, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de wet, de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, relevant is voor de uitoefening van hun taken met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, met inbegrip van criminele inlichtingen;
direct toegankelijke informatie of indirect toegankelijke informatie;
informatie in een databank die direct toegankelijk is voor het centraal contactpunt, bedoeld in artikel 2, eerste lid, de politie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de wet, de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, de rijksrecherche, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de wet, de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
informatie die het centraal contactpunt, bedoeld in artikel 2, eerste lid, de politie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de wet, de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, de rijksrecherche, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de wet, de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zonder dwangmaatregelen kan verkrijgen van andere overheidsorganen of andere instanties of personen;
een strafbaar feit als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten – Verklaringen van sommige lidstaten bij de aanneming van het kaderbesluit (PbEU 2002, L 190) of artikel 3, eerste of tweede lid, van Verordening (EU) 2016/794;
de ambtenaar, bedoeld in artikel 2 van de wet, alsmede de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee voor zover werkzaam ter uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 4 van de wet, en indien artikel 46 van de Wet politiegegevens wordt toegepast, de ambtenaar, werkzaam bij de in dat artikel genoemde dienst;
een organisatie en de daaronder ressorterende internationaalpubliekrechtelijke organen of andere organen die zijn opgericht bij of op grond van een overeenkomst tussen twee of meer landen.
1. Er is een centraal contactpunt voor de coördinatie en facilitering van informatie-uitwisseling tussen Nederland en andere lidstaten.
2. Het centraal contactpunt is een onderdeel van de Dienst landelijke intelligenceorganisatie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van het Besluit beheer politie.
3. Het centraal contactpunt verricht in elk geval de volgende werkzaamheden:
a. het ontvangen en het beoordelen van verzoeken om informatie die ingediend zijn door de centrale contactpunten of de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat;
b. het kanaliseren van verzoeken om informatie naar de politie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de wet, de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, de rijksrecherche, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de wet, de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, het coördineren van de verwerking van die verzoeken en de verstrekking van informatie ingevolge die verzoeken;
c. het coördineren van de analyse en het structureren van informatie met het oog op de verstrekking ervan aan de centrale contactpunten en, in voorkomend geval, de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten;
d. het verstrekken van informatie op verzoek of op eigen initiatief aan andere lidstaten overeenkomstig hoofdstuk 4;
e. het weigeren van de verstrekking van informatie overeenkomstig artikel 7 en, waar nodig, het verzoeken om verduidelijking of nadere toelichting;
f. het toezenden van verzoeken om informatie aan de centrale contactpunten van andere lidstaten overeenkomstig artikel 6 en, waar nodig, het verstrekken van verduidelijking of nadere toelichting.
4. Het centraal contactpunt is 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar.
5. Het centraal contactpunt bestaat in ieder geval uit:
a. personeel van de nationale Europol-eenheid, bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2016/794;
b. personeel van het Sirene-bureau, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van Verordening (EU) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie (PbEU 2018, L 312);
c. personeel van het nationale centrale bureau van Interpol, bedoeld in artikel 32 van het statuut van de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol); en
d. ambtenaren van de politie die op basis van een bilaterale of multilaterale afspraak zijn gedetacheerd naar het buitenland of naar een internationale organisatie voor bepaalde of onbepaalde duur en belast zijn met de internationale informatie-uitwisseling ten behoeve van het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
Een verzoek om informatie wordt slechts ingediend bij het centraal contactpunt van een andere lidstaat als er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat:
a. de gevraagde informatie noodzakelijk is voor en in verhouding staat tot het belang van het voorkomen, het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, en
b. de gevraagde informatie beschikbaar is voor de aangezochte lidstaat.
1. Een verzoek om informatie dat wordt ingediend bij het centraal contactpunt van een andere lidstaat bevat alle gegevens die nodig zijn voor de adequate en snelle afhandeling, maar in ieder geval:
a. een specifieke omschrijving van de gevraagde informatie die zo gedetailleerd als redelijkerwijs mogelijk is gezien de omstandigheden;
b. een beschrijving van het doel waarvoor de informatie wordt gevraagd, met inbegrip van een beschrijving van de feiten en een indicatie van het onderliggende strafbare feit;
c. de objectieve redenen waarom wordt aangenomen dat de gevraagde informatie beschikbaar is voor de aangezochte lidstaat;
d. een toelichting van het verband tussen het doel waarvoor om de informatie wordt verzocht en elke natuurlijke of rechtspersoon of entiteit waarop de informatie betrekking heeft, in voorkomend geval;
e. de vermelding of een verzoek om informatie urgent is en zo ja, de redenen waarom het verzoek als urgent moet worden beschouwd;
f. de beperkingen op het gebruik van de in het verzoek vervatte informatie voor andere doeleinden dan die waarvoor het verzoek werd ingediend.
2. Een verzoek om informatie dat wordt ingediend bij het centraal contactpunt van een andere lidstaat is urgent indien er gelet op alle relevante feiten en omstandigheden, objectieve redenen zijn om aan te nemen dat:
a. de informatie van wezenlijk belang is om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat te voorkomen;
b. de informatie noodzakelijk is ter voorkoming van een onmiddellijke dreiging voor het leven of de fysieke integriteit van een persoon;
c. de informatie noodzakelijk is om een beslissing te nemen die gepaard kan gaan met de handhaving van beperkende, vrijheidsbenemende maatregelen;
d. de informatie haar relevantie dreigt te verliezen als ze niet dringend wordt verstrekt en van belang wordt geacht voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
3. Een verzoek om informatie dat wordt ingediend bij het centraal contactpunt van een andere lidstaat wordt ingediend in het Engels of in een van de talen die is opgenomen in de lijst van de aangezochte lidstaat op grond van artikel 11 van Richtlijn (EU) 2023/977.
1. Wanneer het centraal contactpunt een verzoek om informatie direct indient bij een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat, zendt het centraal contactpunt tegelijkertijd een kopie van dat verzoek aan het centraal contactpunt van die andere lidstaat.
2. De toezending, bedoeld in het eerste lid, kan achterwege blijven indien de toezending een of meer van de volgende elementen in gevaar zou brengen:
i) een lopend, zeer gevoelig onderzoek waarvoor de verwerking van informatie een passend niveau van vertrouwelijkheid vereist;
ii) terrorismedossiers waarbij geen sprake is van nood- of crisisbeheersingssituaties;
iii) de veiligheid van een persoon.
1. Het centraal contactpunt verstrekt de door het centraal contactpunt van een andere lidstaat of de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat gevraagde informatie zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen de volgende termijnen gerekend vanaf het moment van de ontvangst van het verzoek om informatie:
a. acht uur in het geval van urgente verzoeken in verband met direct toegankelijke informatie,
b. drie dagen in het geval van urgente verzoeken in verband met indirect toegankelijke informatie;
c. zeven dagen in het geval van alle andere verzoeken om informatie.
2. Het centraal contactpunt verstrekt de door het centraal contactpunt van een andere lidstaat of de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat gevraagde informatie in dezelfde taal waarin het betrokken verzoek om informatie is ingediend.
3. Op het moment dat het centraal contactpunt de gevraagde informatie verstrekt aan de bevoegde of aangewezen rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat, zendt het centraal contactpunt een kopie van de gevraagde informatie toe aan het centraal contactpunt van een andere lidstaat, die om informatie verzoekt.
4. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de toezending bedoeld in het derde lid.
1. Het centraal contactpunt kan de verstrekking van de door het centraal contactpunt van een andere lidstaat of de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat gevraagde informatie slechts weigeren of gedeeltelijk weigeren, indien:
a. de gevraagde informatie niet beschikbaar is;
b. het verzoek om informatie niet voldoet aan de eisen van de artikelen 3 en 4;
c. een van de weigeringsgronden uit artikel 5:3, tweede lid, van het Besluit politiegegevens van overeenkomstige toepassing is.
2. Het centraal contactpunt verzoekt het centraal contactpunt van de andere lidstaat, die om informatie verzoekt, of de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van de andere lidstaat, die om informatie verzoekt, indien dat relevant is, onmiddellijk om verduidelijking of nadere toelichting als dat nodig is om een verzoek om informatie te behandelen dat anders mogelijk wordt afgewezen.
3. De toepasselijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt geschorst vanaf het moment dat het centraal contactpunt van de andere lidstaat, die om informatie verzoekt, of de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van de andere lidstaat, die om informatie verzoekt, het verzoek, bedoeld in het tweede lid, ontvangt en vangt opnieuw aan wanneer de verduidelijking of nadere toelichting is ontvangen door het centraal contactpunt.
4. In het geval van een weigering dan wel een gedeeltelijke weigering, bedoeld in het eerste lid, stelt het centraal contactpunt het centraal contactpunt van de andere lidstaat, die om informatie verzoekt, of de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van de andere lidstaat, die om informatie verzoekt, zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen de in artikel 6, eerste lid, gestelde termijnen in kennis van die weigering en vermeldt daarbij de reden van weigering.
5. Het verzoek om verduidelijking of nadere toelichting, bedoeld in het tweede lid, en de kennisgeving van de weigering en de reden van weigering, bedoeld in het vierde lid, als ook alle andere communicatie in verband met het verzoek om informatie door het centraal contactpunt van de andere lidstaat, die om informatie verzoekt, of de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van de andere lidstaat, die om informatie verzoekt, worden toegezonden in dezelfde taal als de taal waarin het verzoek om informatie is opgesteld.
1. Het centraal contactpunt verstrekt aan de centrale contactpunten of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten op eigen initiatief alle beschikbare informatie, indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat die informatie voor die lidstaten relevant kan zijn om ernstige strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, tenzij er zijn objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van de informatie:
a. strijdig zou zijn met of schade zou toebrengen aan de wezenlijke nationale veiligheidsbelangen;
b. het welslagen van een lopend onderzoek naar een strafbaar feit of de veiligheid van een persoon in gevaar zou brengen; of
c. de beschermde wezenlijke belangen van een rechtspersoon bovenmatig zou schaden.
2. Het centraal contactpunt kan aan de centrale contactpunten of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten op eigen initiatief de beschikbare informatie verstrekken, indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat die informatie voor die andere lidstaten relevant kan zijn om andere strafbare feiten dan die bedoeld in het eerste lid te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.
3. De verstrekking van de beschikbare informatie aan de andere lidstaat bedoeld in het eerste en tweede lid, vindt plaats in het Engels of in een van de andere talen die is opgenomen in de lijst die is opgesteld door die andere lidstaat, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van Richtlijn (EU) 2023/977.
4. Wanneer het centraal contactpunt op eigen initiatief informatie verstrekt aan de bevoegde of aangewezen rechtshandhavingsinstantie van aan een andere lidstaat, zendt het centraal contactpunt tegelijkertijd een kopie van die informatie aan het centraal contactpunt van die andere lidstaat.
1. Wanneer het centraal contactpunt verzoeken om informatie verzendt of ingevolge van verzoeken van informatie of op eigen initiatief informatie verstrekt, bedoeld in hoofdstukken 2, 3 en 4, beoordeelt het centraal contactpunt per geval en met inachtneming van artikel 7, zevende lid, van Verordening (EU) 2016/794 of het nodig is een kopie van het verzoek om informatie of van de verstrekte informatie toe te zenden aan Europol, voor zover de informatie waarop de communicatie betrekking heeft, strafbare feiten betreft die binnen de werkingssfeer van de in artikel 3 van Verordening (EU) 2016/794 bepaalde doelstellingen van Europol vallen en in het geval dat de informatie oorspronkelijk is verkregen van een andere lidstaat of derde land, voor zover die andere lidstaat of dat derde land met de toezending aan Europol instemt.
2. Wanneer het centraal contactpunt overeenkomstig artikel 7, zesde lid, onder a, van Verordening (EU) 2016/794 een kopie van een verzoek om informatie of een kopie van informatie aan Europol toezendt, deelt het centraal contactpunt de doeleinden van de verwerking van de informatie en eventuele beperkingen van die verwerking op grond van artikel 19 van Verordening (EU) 2016/794 naar behoren aan Europol mede.
1. Het centraal contactpunt maakt gebruik van de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling van Europol om verzoeken om informatie te verzenden, informatie ingevolge dergelijke verzoeken te verstrekken of op eigen initiatief informatie te verstrekken uit hoofde van hoofdstuk 2, 3, 4 en 5.
2. Het centraal contactpunt kan de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling van Europol niet gebruiken om verzoeken om informatie te verzenden, informatie ingevolge dergelijke verzoeken te verstrekken of op eigen initiatief informatie te verstrekken uit hoofde van hoofdstuk 2, 3, 4 en 5, indien:
a. de uitwisseling van informatie de betrokkenheid vereist van derde landen of internationale organisaties of er zijn objectieve redenen om aan te nemen dat een dergelijke betrokkenheid in een later stadium nodig zal zijn, onder meer via het communicatiekanaal van Interpol;
b. de urgentie van het verzoek om informatie het tijdelijke gebruik van een ander communicatiekanaal vereist; of
c. een onverwacht technisch of operationeel incident het centraal contactpunt onmogelijk maakt de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling van Europol te gebruiken om de informatie uit te wisselen.
3. Het centraal contactpunt is direct verbonden met de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling van Europol.
1. Het centraal contactpunt gebruikt voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, een elektronisch casemanagementsysteem dat interoperabel is met de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling van Europol, bedoeld in artikel 10, eerste lid, en statistieken over de uitwisseling van informatie genereert met het oog op evaluatie en monitoring.
2. Het centraal contactpunt registreert in het elektronisch casemanagementsysteem alle inkomende en uitgaande verzoeken om informatie, alle aan deze verzoeken gerelateerde communicatie en de verstrekkingen van informatie aan het centraal contactpunt van een andere lidstaat en bevoegde rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Richtlijn (EU) 2023/977
Deze regeling strekt ter implementatie van Richtlijn (EU) 2023/977 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 betreffende de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en tot intrekking van Kaderbesluit 2006/690/JBZ van de Raad (hierna: de richtlijn). De richtlijn bevat geharmoniseerde regels voor de adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. De richtlijn verplicht de lidstaten de nodige wettelijke bepalingen in werking te laten treden om uiterlijk op 12 december 2024 aan de richtlijn te voldoen. Enkel voor wat betreft artikel 13 van de richtlijn – dat betrekking heeft op het gebruik van het communicatiekanaal SIENA – wordt hiervan afgeweken en geldt als uiterste datum 12 juni 2027.
De richtlijn vervangt het Kaderbesluit 2006/690/JBZ van de Raad (dat in de praktijk Zweeds kaderbesluit is gaan heten). Gebleken is dat het Zweeds kaderbesluit niet duidelijk genoeg is en niet zorgt voor een adequate en snelle uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten. Daarom is het rechtskader geactualiseerd om tegenstrijdigheden weg te werken en duidelijke, geharmoniseerde regels vast te stellen. Het doel hiervan is een adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten te faciliteren en te waarborgen, en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties in staat te stellen zich aan te passen aan de snel veranderende en uitdijende aard van de georganiseerde criminaliteit, onder meer in de context van de globalisering en digitalisering van de maatschappij. In de richtlijn staat het uitwisselen van informatie met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten centraal. De richtlijn is niet van toepassing op het verstrekken en gebruiken van informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures. Voor het gebruik van verstrekte informatie als bewijsmateriaal in een gerechtelijke procedure is toestemming van de verstrekkende lidstaat nodig. Ook is de richtlijn niet van toepassing op verzoeken om informatie voor het voorkomen van wanordelijkheden, bescherming van de openbare orde en hulpverlening.
Besluit politiegegevens
De Wet politiegegevens (hierna: Wpg) en het Besluit politiegegevens (hierna: Bpg) stellen regels voor de omgang met politiegegevens. Het Zweeds kaderbesluit is destijds in het Bpg geïmplementeerd (Stb. 2007, 550). In Paragraaf 5a van het besluit zijn regels opgenomen met betrekking tot de doorzending van politiegegevens aan andere lidstaten. Deze paragraaf is een uitwerking van artikel 15a van de Wpg. Hiermee is in de Nederlandse regelgeving reeds voorzien in de grondslagen voor de met de richtlijn beoogde informatie-uitwisseling. Ter implementatie van de richtlijn is het Bpg op een enkel punt gewijzigd. Het gaat hierbij om artikel 5:3, tweede lid, van het Bpg, waarin de weigeringsgronden zijn opgenomen voor de doorzending van politiegegevens (Stb. 2024, 420). Voor het overige zijn de regels uit Paragraaf 5a van het besluit na vaststelling van de richtlijn onverminderd (ongewijzigd) van toepassing en is in het Bpg geen aanvullende implementatie vereist.
Ministeriële regeling
De richtlijn stelt met name organisatorische en logistieke regels. Hierbij valt te denken aan regels omtrent de indiening van informatieverzoeken en de afwikkeling daarvan. Daarnaast kan worden gedacht aan regels rondom de oprichting en organisatie van een centraal contactpunt dat verantwoordelijk is voor de coördinatie en facilitering van de informatie-uitwisseling uit hoofde van de richtlijn. Deze regels zijn geïmplementeerd in de onderhavige ministeriële regeling. De grondslagen voor deze ministeriële regeling zijn te vinden in artikel 42, tweede lid, van de Politiewet 2012, en artikel 44, van het Besluit beheer politie.
De politie heeft een impactanalyse opgeleverd waaruit volgt dat de uitvoering van de regeling leidt tot diverse kosten bestaande uit incidentele kosten voor de ontwikkeling van het casemanagementsysteem en de structurele kosten voor de eerste drie jaren (totaal 4,5 miljoen); beheerskosten voor het systeem en overige structurele kosten voor personeel van het LIRC (circa 1 miljoen per jaar). De kosten zijn deels gedekt door middelen uit de Bijzondere Bijdrage Internationaal, de bestaande begroting van de politie. Over de overige kosten wordt in het voorjaarsbesluitvorming nog besloten.
Het OM verwacht geen significante toename in werkzaamheden met de implementatie van onderhavige regeling en heeft zodoende geen voorafgaande impactanalyse uitgevoerd om de kosten in kaart te brengen. Na inwerkingtreding zal het OM niettemin de effecten van een eventuele aanzuigende werking evalueren en in kaart brengen of er onverwachte effecten zijn opgetreden.
Over het ontwerp van de regeling is advies gevraagd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een wetgevingstoets uitgevoerd op de conceptregeling en gaf aan geen aanmerkingen te hebben op het concept. De wetgevingstoets is gepubliceerd op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Tevens is over het ontwerp van de regeling advies gevraagd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat dit geen gevolgen voor de regeldruk betreffende burgers, bedrijven en professionals heeft.
De regeling is niet opengesteld voor (internet)consultatie, omdat de regeling dient ter (verplichte) implementatie van EU-regelgeving.
De begripsbepalingen zijn met name definities die (gedeeltelijk) rechtstreeks volgen uit de richtlijn. Voorbeelden hiervan zijn de termen ‘bevoegde rechtshandhavingsinstantie’ en ‘beschikbare informatie’.
Bij de definitie van ‘bevoegde rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat’ wordt in de richtlijn de verbindingsofficieren die zijn gedetacheerd op grond van artikel 47 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst uitgesloten van de definitie. De term verbindingsofficieren roept in de praktijk veel vragen op wegens het gebruik van de term officieren. Artikel 47 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst spreekt over contactambtenaren. In lijn met de Schengenuitvoeringsovereenkomst is ervoor gekozen om in afwijking van de richtlijn in deze regeling de term contactambtenaren te bezigen.
Voor de definities van ‘informatie’, ‘direct toegankelijke informatie’ en ‘indirect toegankelijke informatie’ is ervoor gekozen om voor de beschrijving van de rechtshandhavingsinstanties in Nederland de instanties volledig op te sommen. Dat zijn de politie, de Koninklijke marechaussee, de rijksrecherche, de bijzondere opsporingsdiensten en de buitengewone opsporingsambtenaren. De groep van diverse buitengewone opsporingsambtenaren is in essentie geen rechtshandhavingsinstantie, maar deze opsporingsambtenaren zijn wel belast met de opsporing van strafbare feiten. De bedoeling van deze definitiebepaling is om de scope van de informatie te beperken tot informatie die verwerkt worden door degenen die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten. Gelet op de bedoeling van deze definitiebepaling behoren de buitengewone opsporingsambtenaren – hoewel zij als groep formeel geen instantie zijn – dus thuis in de opsomming.
Daarnaast zijn in dit artikel definities opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid en duidelijkheid van de regeling.
Het centraal contactpunt is onderdeel van het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (hierna: LIRC) dat gesitueerd is bij de Dienst landelijke intelligenceorganisatie van de politie. Dit is een dienstonderdeel van de Eenheid landelijke expertise en operaties. Het LIRC is reeds belast met de facilitering van informatie-uitwisseling tussen lidstaten en derde landen. Het centraal contactpunt wordt onderdeel van het LIRC dat ook belast wordt met de coördinatie van de informatie-uitwisseling tussen Nederland en lidstaten in het kader van de richtlijn. Aan het LIRC zijn officieren van justitie van het openbaar ministerie gekoppeld met de taak en bevoegdheid om de gezagsrol binnen het LIRC uit te voeren. De bevoegdheden en verplichtingen van de officier van justitie liggen besloten in de taakstellende bevoegdheden met betrekking tot de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in het Wetboek van Strafvordering, waaronder de bevoegdheden en verplichtingen zoals opgenomen in het Vijfde Boek van het Wetboek van Strafvordering. De rol van de officier van justitie is door het College van Procureurs-Generaal nader omschreven in de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (Stc 2014, 24442), de Aanwijzing Wet politiegegevens en de rol van de officier van justitie (Stc. 2018, 36060) en de Aanwijzing internationale rechtshulp in strafzaken (Stc. 2008, 1079).
Het LIRC wordt in ieder geval belast met het ontvangen en het beoordelen van verzoeken om informatie, het kanaliseren van verzoeken om informatie naar de degenen die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten en, waar nodig, het coördineren van de verwerking van die verzoeken en de verstrekking van informatie ingevolge die verzoeken, het coördineren van de analyse en het structureren van informatie met het oog op de verstrekking ervan, het verstrekken van informatie op eigen initiatief, het weigeren van de verstrekking van informatie en, waar nodig, het verzoeken en verstrekken om verduidelijking of nadere toelichting. Het merendeel van de werkzaamheden komt overeen met de reeds bestaande praktijk. Voor het verstrekken van informatie op eigen initiatief aan andere lidstaten moet nog een proces worden ingericht. Ten behoeve van de coördinerende taak zijn er enkele nieuwe werkzaamheden voor het LIRC, namelijk het monitoren en het bij elkaar brengen van de ontvangen berichten die raakvlakken met elkaar hebben of in essentie dezelfde vragen behelzen, het categoriseren van het aantal berichten ten behoeve van de rapportage aan de Europese Commissie en het controleren van reeds verstrekte informatie op onjuiste, onvolledige of niet-actuele gegevens met het oog om deze informatie aan de ontvanger te verstrekken.
De richtlijn schrijft voor dat het centraal contactpunt 24 uur per dag en zeven dagen per week zijn taken uitvoert. Gelet op de praktische onhaalbaarheid dat het LIRC 24 uur en zeven dagen per week alle werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, daadwerkelijk uitvoert, is er in deze ministeriële regeling voor gekozen om voor te schrijven dat het LIRC 24 uur en zeven dagen per week bereikbaar is. Dit houdt in dat het LIRC 24 uur en zeven dagen per week beschikbaar is voor het ontvangen van verzoeken. Voor het beoordelen, kanaliseren, coördineren van de verzoeken om informatie en het verstrekken of weigeren van de verstrekking van de (gevraagde) gegevens voert het LIRC deze werkzaamheden zo spoedig en efficiënt mogelijk uit, zodat de termijnen die genoemd staan in artikel 6 gehaald worden. Dit is echter anders voor de afhandeling van urgente verzoeken. Voor de afhandeling van urgente verzoeken voert het LIRC ook buiten kantoortijden zijn werkzaamheden uit. Het LIRC voert zijn werkzaamheden voor deze categorie van verzoeken dus wel 24 uur en zeven dagen per week uit.
De richtlijn schrijft voor dat de centrale contactpunten moeten bestaan uit personeel van de bevoegde rechtshandhavingsinstanties waarvan de inbreng noodzakelijk is om de informatie-uitwisseling uit hoofde van de richtlijn adequaat en snel te laten verlopen. Dit is nodig om de coördinerende taken uit hoofde van de richtlijn doeltreffend te vervullen. Het is aan elke lidstaat om te beslissen hoe het centraal contactpunt met het oog op dat vereiste wordt georganiseerd en samengesteld. Zo kunnen politie en andere bevoegde rechtshandhavingsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, en mogelijke contactpersonen bij regionale en bilaterale verbindingsbureaus (zoals verbindingsofficieren en attachés die gedetacheerd zijn in andere lidstaten of bij relevante rechtshandhavingsinstanties van de Unie, zoals Europol), in de centrale contactpunten vertegenwoordigd zijn. Wie met het oog op doeltreffende coördinatie in elk geval zitting moeten hebben in de centrale contactpunten, zijn vertegenwoordigers van de nationale Europol-eenheid, het Sirene-bureau en het nationale centrale bureau van Interpol (zoals opgericht krachtens de desbetreffende rechtshandeling van de Unie of internationale overeenkomst), en niettegenstaande het feit dat deze richtlijn niet van toepassing is op de informatie-uitwisseling die specifiek door die rechtshandelingen van de Unie wordt geregeld.
Voor een doeltreffende informatie-uitwisseling tussen lidstaten bestaat het LIRC in ieder geval uit personeel van de Europol-eenheid, Sirene-bureau, het nationale centrale bureau van Interpol en liaisons officers die door Nederland in het buitenland zijn geplaatst. De richtlijn bezigt de term verbindingsofficieren. Wegens de verwarring bij het gebruik van de term ‘verbindingsofficier’ met de ‘officier van justitie’ is ervoor gekozen om in de regeling de liaison officers te omschrijven als ‘ambtenaren van de politie die op basis van een bilaterale of multilaterale afspraak zijn gedetacheerd naar het buitenland of naar een internationale organisatie voor bepaalde of onbepaalde duur en belast zijn met de internationale informatie-uitwisseling ten behoeve van het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten’. De liason officers hebben als taak het begeleiden van justitiële rechtshulpverzoeken, politiële informatie-uitwisseling, analyse-, trendsignalering en advisering, bevordering van internationale politiesamenwerking en relatiebeheer. De voorgeschreven samenstelling van personeel bij het LIRC is reeds staande praktijk.
Deze vier groepen van personeel worden in de praktijk ‘kanalen’ genoemd. Er is in de praktijk nog een vijfde kanaal, namelijk de foreign liaison officers. Dit kanaal is niet in dienst bij het LIRC, maar is wel bij het LIRC gesitueerd voor de efficiënte informatie-uitwisseling tussen lidstaten. Wel wordt het kanaal begeleid door het LIRC.
Een verzoek om informatie mag slechts worden ingediend als er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de gevraagde informatie noodzakelijk is voor en in verhouding staat tot het belang van het voorkomen, het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, en de gevraagde informatie beschikbaar is voor de aangezochte lidstaat. Artikel 3 reguleert de situatie waarin het LIRC een verzoek om informatie kan indienen bij een andere lidstaat.
Een verzoek om informatie bevat in ieder geval de volgende gegevens: een specifieke omschrijving van de gevraagde informatie, een beschrijving van het doel waarvoor de informatie wordt gevraagd, met inbegrip van een beschrijving van de feiten en een indicatie van het onderliggende strafbare feit, de objectieve redenen waarom wordt aangenomen dat de gevraagde informatie beschikbaar is voor de aangezochte lidstaat, een toelichting van het verband tussen het doel en betrokkene, de vermelding of een verzoek om informatie urgent is en zo ja, de redenen waarom het verzoek als urgent moet worden beschouwd, en de beperkingen op het gebruik van de in het verzoek vervatte informatie voor andere doeleinden dan die waarvoor het verzoek werd ingediend. Deze gegevens zijn in ieder geval nodig voor de adequate en snelle afhandeling van het verzoek.
Artikel 4, eerste tot en met derde lid, reguleert de eisen waaraan een verzoek om informatie van het LIRC dient te voldoen.
De richtlijn schrijft uitputtend voor in welke situatie een verzoek als urgent wordt beschouwd. Dit is indien de gevraagde informatie van wezenlijk belang is om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat te voorkomen, de informatie noodzakelijk is ter voorkoming van een onmiddellijke dreiging voor het leven of de fysieke integriteit van een persoon, de informatie noodzakelijk is om een beslissing te nemen die gepaard zou kunnen gaan met de handhaving van beperkende, vrijheidsbenemende maatregelen, of de informatie haar relevantie dreigt te verliezen als ze niet dringend wordt verstrekt en van belang wordt geacht voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. Buiten deze omstandigheden om mag een verzoek niet als urgent worden aangemerkt. Indien een verzoek urgent is, dient dit bij het verzoek te worden vermeld, waarbij ook de redenen voor de urgentie worden opgenomen. Deze eis staat in het eerste lid, onderdeel e.
Het verzoek om informatie moet altijd worden ingediend in het Engels of in een andere taal die de aangezochte lidstaat heeft opgenomen in de lijst die door elke lidstaat conform artikel 11, tweede lid, van de richtlijn is ingediend bij de Europese Commissie.
In de situatie dat het LIRC het verzoek om informatie rechtstreeks indient bij een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat, zendt het LIRC tegelijkertijd een kopie van dat verzoek aan het centraal contactpunt van die andere lidstaat. Dit is nodig zodat het centraal contactpunt van de andere lidstaat zijn coördinerende rol goed kan vervullen. Andersom bepaalt de richtlijn dat het centraal contactpunt van een andere lidstaat in dezelfde situatie ook een kopie van het verzoek om informatie aan het LIRC toezendt.
Het toezenden van een kopie van informatie kan achterwege blijven op het moment dat de toezending een lopend, zeer gevoelig onderzoek betreft waarvoor de verwerking van informatie een passend niveau van vertrouwelijkheid vereist (denk aan: embargo-onderzoeken in de zin van art. 2:13, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit politiegegevens), de toezending terrorismedossiers betreft waarbij geen sprake is van nood- of crisisbeheersingssituaties, of de toezending de veiligheid van een persoon in gevaar brengt. Er is gekozen om ruimte te geven aan het LIRC om op een later moment alsnog een kopie van het verzoek aan de centrale contactpunt van een andere lidstaat toe te sturen als de situatie is gewijzigd.
Het LIRC is verplicht om de gevraagde informatie zo spoedig mogelijk te verstrekken, maar in elk geval binnen acht uur in het geval van urgente verzoeken in verband met direct toegankelijke informatie, binnen drie dagen in het geval van urgente verzoeken in verband met indirect toegankelijke informatie en binnen zeven dagen in het geval van alle andere verzoeken om informatie. De gevraagde informatie wordt verstrekt in dezelfde taal als waarin het betrokken verzoek om informatie is ingediend. Indien het verzoek om informatie bijvoorbeeld in het Engels is ingediend, wordt de informatie vertaald naar het Engels alvorens de informatie wordt verstrekt. Dit zijn verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn.
De richtlijn ziet specifiek op verzoeken om informatie voor het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten. Het LIRC heeft aangegeven dat in de praktijk niet wenselijk is om de behandeling van verzoeken om informatie voor het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten te onderscheiden van de behandeling van verzoeken voor de bescherming van de openbare orde en hulpverlening. Om zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk, wordt het feitelijk proces door middel van interne werkinstructies zo ingericht dat de afhandeling van verzoeken om informatie, ongeacht of het een verzoek is om informatie voor de opsporing, openbare orde of hulpverlening, wordt afgehandeld volgens de regels die gesteld zijn in deze ministeriële regeling.
Op het moment dat het LIRC de gevraagde informatie aan de bevoegde of aangewezen rechtshandhavingsinstantie stuurt, al dan niet ingevolge een direct verzoek van deze instantie of uit eigen beweging, zendt het LIRC een kopie van de gevraagde informatie aan het centraal contactpunt van de verzoekende lidstaat. De verzoekende lidstaat is de lidstaat waar de aangewezen rechtshandhavingsinstantie is gesitueerd.
Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat betekent dat de toezending van een kopie van de gevraagde informatie aan het centraal contactpunt van de andere lidstaat achterwege kan blijven indien de toezending een lopend, zeer gevoelig onderzoek betreft waarvoor de verwerking van informatie een passend niveau van vertrouwelijkheid vereist, terrorismedossiers betreft waarbij geen sprake is van nood- of crisisbeheersingssituaties, of de toezending de veiligheid van een persoon in gevaar brengt.
Het LIRC kan de verstrekking van de gevraagde informatie (gedeeltelijk) weigeren, indien de gevraagde informatie niet beschikbaar is, het verzoek om informatie niet voldoet aan de gestelde eisen van de artikelen 3 en 4, of een van de weigeringsgronden uit artikel 5:3, tweede lid, van het Besluit politiegegevens van overeenkomstige toepassing is. Artikel 5:3, tweede lid, van het Besluit politiegegevens is aangepast ter implementatie van artikel 6, eerste lid, van de richtlijn (Stb. 2024, 420).
Op het moment dat het LIRC gronden ziet voor (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek om informatie, verzoekt het LIRC de verzoekende lidstaat onmiddellijk om verduidelijking of nadere toelichting van het verzoek.
De beantwoordingstermijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt geschorst op het moment dat het LIRC een verzoek om verduidelijking of nadere toelichting doet. De termijn gaat weer lopen op het moment dat de verduidelijking of nadere toelichting door het LIRC is ontvangen. De richtlijn schrijft voor dat de termijn weer gaat lopen op het moment dat de verzoekende lidstaat de verduidelijking of nadere toelichting heeft gegeven. Omdat dit doorgaans digitaal zal plaatsvinden, is het moment waarop die verduidelijking of nadere toelichting is gegeven door de verzoekende lidstaat hetzelfde moment als wanneer het LIRC deze ook heeft ontvangen. Omdat het LIRC niet gemakkelijk kan nagaan wanneer de verduidelijking of nadere toelichting exact is gegeven door de verzoekende lidstaat, is ervoor gekozen om in de plaats daarvan het moment van ontvangst in de regeling te implementeren als het moment waarop de termijn weer loopt.
In artikel 6, eerste lid, staat de termijn waarbinnen het LIRC de gevraagde informatie dient te verstrekken. In het geval dat het LIRC het verstrekken van de gevraagde informatie (gedeeltelijk) weigert, dient het LIRC binnen dezelfde termijn de verzoekende lidstaat in kennis te stellen van de weigering. In beginsel dient dit zo spoedig mogelijk te gebeuren, maar uiterlijk binnen de gestelde termijnen in artikel 6, eerste lid. Bij de weigering vermeldt het LIRC eveneens wat de redenen daarvoor zijn.
Alle communicatie rondom het vragen van verduidelijking en nadere toelichting, of het weigeren van verstrekking, gebeurt in dezelfde taal als de taal waarin het verzoek om informatie is opgesteld. Dit betekent dat indien het verzoek om informatie niet in het Nederlands is opgesteld, alle communicatie eerst vertaald wordt naar de taal waarin het verzoek om informatie is opgesteld, alvorens de communicatie plaatsvindt.
Het LIRC is verplicht om de beschikbare informatie te verstrekken aan een andere lidstaat indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat die informatie voor die lidstaat ernstige strafbare feiten kan voorkomen, opsporen of onderzoeken. Een ernstig strafbaar feit is een in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad of in artikel 3, lid 1 of lid 2, van Verordening (EU) 2016/794 bedoeld strafbaar feit. Het gaat om de volgende strafbare feiten: deelneming aan een criminele organisatie, terrorisme, mensenhandel, migrantensmokkel, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, illegale handel in wapens, munitie en explosieven, corruptie, fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, handel met voorkennis en manipulatie van de financiële markten, witwassen van opbrengsten van misdrijven, vervalsing met inbegrip van namaak van de euro, informaticacriminaliteit, milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten, hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf, moord en doodslag, zware mishandeling, illegale handel in menselijke organen en weefsels, ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling, racisme en vreemdelingenhaat, diefstal, georganiseerde of gewapende diefstal, illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen, oplichting, racketeering en afpersing, namaak van producten en productpiraterij, vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten, vervalsing van betaalmiddelen, illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars, illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen, handel in gestolen voertuigen, verkrachting, opzettelijke brandstichting, misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen met in begrip van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, kaping van vliegtuigen/schepen, sabotage, computercriminaliteit, milieucriminaliteit met inbegrip van verontreiniging vanaf schepen en verwante strafbare feiten die zijn gepleegd om de middelen te verwerven waarmee feiten worden gepleegd die onder de bevoegdheid van Europol vallen, die zijn gepleegd om feiten die onder de bevoegdheid van Europol vallen, te kunnen plegen of gemakkelijker te kunnen plegen of die zijn gepleegd om degenen die daden plegen die onder de bevoegdheid van Europol vallen, te doen ontkomen aan bestraffing.
De verstrekking blijft echter achterwege indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking strijdig zou zijn met of schade zou toebrengen aan de wezenlijke nationale veiligheidsbelangen van de aangezochte lidstaat, het welslagen van een lopend onderzoek naar een strafbaar feit of de veiligheid van een persoon in gevaar zou brengen of de beschermde wezenlijke belangen van een rechtspersoon bovenmatig zou schaden.
Verwerkingsverantwoordelijken van degenen die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten, zijn ook via het LIRC verplicht om bovengenoemde informatie te verstrekken aan de andere lidstaat. Op grond van artikel 5:3, eerste lid, van het Besluit politiegegevens worden politiegegevens doorgezonden aan personen of instanties in een andere lidstaat van de Europese Unie onder gelijke voorwaarden als aan politieambtenaren in Nederland, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van die taak en behoudens de toepassing van de gronden genoemd in artikel 5:3, tweede lid, van het Besluit politiegegevens. Dat betekent dat er bijvoorbeeld in bepaalde situaties ook instemming nodig is van het bevoegd gezag (zie paragraaf 8.2 Aanwijzing Wet politiegegevens en de rol van de officier van justitie (Stc. 2018, 36060)). De verstrekking van politiegegevens vindt daarnaast plaats met tussenkomst van het LIRC (art. 5:3, achtste lid, van het Besluit politiegegevens).
Het LIRC is bevoegd om op eigen initiatief de beschikbare informatie te verstrekken, indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat die informatie voor die andere lidstaten relevant kan zijn om andere strafbare feiten dan bedoeld in het eerste lid te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken. Hoewel de richtlijn dit niet expliciet voorschrijft, spreekt het voor zich dat het LIRC in ieder geval geen informatie verstrekt indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking strijdig zou zijn met of schade zou toebrengen aan de wezenlijke nationale veiligheidsbelangen van de aangezochte lidstaat, het welslagen van een lopend onderzoek naar een strafbaar feit of de veiligheid van een persoon in gevaar zou brengen of de beschermde wezenlijke belangen van een rechtspersoon bovenmatig zou schaden. Dit zijn dezelfde gronden op grond waarvan een verplichte verstrekking achterwege blijft. Indien de beschikbare informatie politiegegevens betreffen, dan gelden aanvullend hierop ook de voorwaarden uit het Besluit politiegegevens.
De verstrekking van beschikbare informatie op eigen initiatief door het LIRC vindt plaats in het Engels of in een van de andere talen die is opgenomen in de lijst van de lidstaat aan welke het LIRC de informatie wenst te verstrekken. Het LIRC kan hier zo nodig een vertaaldienst voor inschakelen.
In artikel 6, derde lid, is bepaald dat wanneer het LIRC de gevraagde informatie verstrekt aan de bevoegde of aangewezen rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat, het LIRC een kopie van de gevraagde informatie toezendt aan het centraal contactpunt van de andere lidstaat. Deze eis geldt ook wanneer het LIRC beschikbare informatie uit eigen beweging verstrekt aan de bevoegde of aangewezen rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat.
Op grond van artikel 7, zesde lid, onder a, van de Verordening (EU) 2016/794 is de lidstaat verplicht om Europol te voorzien van de informatie die Europol nodig heeft voor de vervulling van zijn doelstellingen, zoals informatie die betrekking heeft op vormen van criminaliteit waarvan de voorkoming of bestrijding door de Unie als prioriteit wordt beschouwd. Hierop aanvullend geldt op grond van artikel 9 van deze regeling dat op het moment dat het LIRC het verzoek om informatie toezendt of een kopie van de verstrekte informatie verstrekt aan een andere lidstaat, het LIRC verplicht is te beoordelen of het nodig is om een kopie daarvan te verstrekken aan Europol. Een kopie wordt aan Europol toegezonden voor zover de informatie waarop de communicatie betrekking heeft, strafbare feiten betreft die binnen de werkingssfeer van de in artikel 3 van Verordening (EU) 2016/794 bepaalde doelstellingen van Europol vallen en indien de informatie oorspronkelijk is verkregen van een andere lidstaat of derde land, voor zover die andere lidstaat of dat derde land met de toezending aan Europol instemt.
Het is niet mogelijk om op basis hiervan buiten de gevallen zoals bedoeld in artikel 7, zesde lid, onder a, van de Verordening (EU) 2016/794 een kopie van het verzoek om informatie of een kopie van de verstrekte informatie te verstrekken aan Europol. Dit artikel legt enkel de verplichting neer om altijd de beoordeling te doen op het moment dat het LIRC een verzoek om informatie toezendt of de (gevraagde) informatie verstrekt aan een andere lidstaat.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/794 geldt dat de instantie die aan Europol de informatie verstrekt, in beginsel bepaalt voor welk doel of welke doeleinden uit artikel 18 van de Verordening (EU) 2016/794 Europol de verstrekte informatie verwerkt. Indien de verstrekkende instantie dit niet heeft gedaan, verwerkt Europol, met de instemming van degene die de informatie in kwestie heeft verstrekt, de informatie teneinde de relevantie ervan te bepalen, alsook het doel of de doeleinden waarvoor de informatie verder moet worden verwerkt. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/794 mag de verstrekkende instantie algemene of specifieke toegangs- of gebruiksbeperkingen stellen. Deze regeling verplicht het LIRC uitdrukkelijk om de doeleinden en de beperkingen van die verwerking naar behoren aan Europol mede te delen.
De richtlijn verplicht lidstaten om per 12 juni 2027 uitsluitend gebruik te maken van de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling van Europol (te weten: Secure Information Exchange Network Application, ook wel: SIENA) bij het versturen van verzoeken om informatie en het verstrekken van informatie aan andere lidstaten. De regeling verplicht het LIRC per 12 juni 2027 te voldoen aan deze verplichting. SIENA wordt al veelvuldig door het LIRC gebruikt, maar nog niet voor alle voorgeschreven situaties. Er wordt gewerkt aan aanpassingen aan de infrastructuur van de informatievoorziening om per 12 juni 2027 te kunnen voldoen aan deze verplichting.
Het LIRC kan het gebruik van SIENA (tijdelijk) staken en een ander communicatiekanaal gebruiken voor het versturen van informatieverzoeken en het verstrekken van informatie aan andere lidstaten. Dit is mogelijk indien de uitwisseling van informatie de betrokkenheid vereist van derde landen of internationale organisaties óf als er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat een dergelijke betrokkenheid in een later stadium nodig zal zijn. Ook is het mogelijk dat de urgentie van een informatieverzoek het tijdelijke gebruik van een ander communicatiekanaal vereist of dat een onverwacht technisch of operationeel incident het LIRC onmogelijk maakt SIENA te gebruiken voor informatie-uitwisseling.
Bij tijdelijk gebruik van een ander communicatiekanaal, vanwege de urgentie van het verzoek, geldt dat dit communicatiekanaal beveiligd moet zijn voor zover dat mogelijk is en voor zover dat strookt met de operationele behoeften. Verder geldt dat SIENA opnieuw wordt gebruikt zodra een verzoek niet langer urgent is.
Het centraal contactpunt is direct verbonden met SIENA. Dit houdt in dat het casemanagementsysteem van het centraal contactpunt direct verbonden is met SIENA. Ook houdt dat in dat, waar passend, de mobiele toestellen van de functionarissen die bij de uitwisseling van de informatie zijn betrokken, direct verbonden zijn met SIENA.
De richtlijn schrijft voor dat lidstaten ervoor zorgen dat hun centrale contactpunt één enkel elektronisch casemanagementsysteem invoert en gebruikt waarmee het centraal contactpunt zijn taken uit hoofde van deze richtlijn kan uitvoeren. Het casemanagementsysteem moet daarbij voldoen aan verschillende functies en mogelijkheden. De regeling schrijft voor dat het LIRC een elektronisch casemanagementsysteem gebruikt die interoperabel is met SIENA en statistieken kan genereren over de uitwisseling van informatie met het oog op evaluatie en monitoring.
Daarbij gaat het om statistieken over het aantal verzoeken om informatie dat door het LIRC is ingediend, het aantal verzoeken om informatie dat het LIRC heeft ontvangen en het aantal verzoeken om informatie waarop zij hebben geantwoord. Deze statistieken moeten zijn uitgesplitst naar urgent en niet-urgent, naar verzoekende lidstaat, en het aantal afgewezen verzoeken om informatie. Ook is uitsplitsing nodig naar verzoekende lidstaat en naar de reden voor afwijzing, en het aantal gevallen waarin van de in artikel 6, eerste lid, vastgestelde termijnen is afgeweken, uitgesplitst naar de lidstaat die de betrokken verzoeken om informatie heeft ingediend. Deze statistieken zijn nodig voor de jaarlijkse rapportage aan de Europese Commissie.
Het elektronisch casemanagementsysteem registreert alle inkomende en uitgaande verzoeken om informatie, alle aan deze verzoeken gerelateerde communicatie en de verstrekkingen van informatie aan het centraal contactpunt van een andere lidstaat en bevoegde rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat. Onder alle gerelateerde communicatie vallen ook de verzoeken om verduidelijking, nadere toelichting, afwijzingen, redenen van afwijzingen en verstrekkingen van informatie.
Artikel 12 bepaalt dat deze regeling in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. Artikel 10 wordt hiervan uitgezonderd en treedt per 12 juni 2027 in werking. De latere inwerkingtreding van dat artikel is conform hetgeen hierover is bepaald in de richtlijn.
De uiterlijke implementatiedatum was 12 december 2024. Deze datum is niet gehaald wegens problemen rondom de financiële dekking van de opgevoerde kosten in de impactanalyse van de politie. De Europese Commissie was vooraf op de hoogte gesteld dat de implementatiedeadline niet werd gehaald.
Artikel 13 bevat de citeertitel van deze regeling.
|
Bepaling richtlijn (EU) 2023/977 |
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling: Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte |
|---|---|---|---|
|
Artikel 1 |
Behoeft geen implementatie |
– |
– |
|
Artikel 2 |
Behoeft geen implementatie |
– |
– |
|
Artikel 3 (a) |
Artikel 15a Wpg reeds geïmplementeerd in bestaande regeling |
– |
– |
|
Artikel 3 (b) |
Artikel 15a Wpg reeds geïmplementeerd in bestaande regeling |
– |
– |
|
Artikel 3 (c) |
Artikelen 4a, tweede lid, en 7 Wpg en het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 reeds geïmplementeerd in bestaande regeling |
– |
– |
|
Artikel 3 (d) |
Artikel 17a, vierde lid, Wpg reeds geïmplementeerd in bestaande regeling |
– |
– |
|
Artikel 3 (e) |
Artikel 4, eerste en vierde lid, Wpg reeds geïmplementeerd in bestaande regeling |
– |
– |
|
Artikel 4, eerste lid |
Artikelen 3 en 4 Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 4, tweede lid |
Behoeft geen implementatie |
Lidstaten kunnen hun aangewezen rechtshandhavingsinstanties toestaan om per geval geen kopie van een verzoek om informatie naar hun centraal contactpunt te sturen in limitatief opgesomde gevallen |
Er is geen gebruik gemaakt van deze optie omdat Nederland geen aangewezen rechtshandhavingsinstantie kent (m.u.v. de politie waar ook het centraal contactpunt is belegd) |
|
Artikel 4, derde lid |
Artikel 3 Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 4, vierde lid 4 |
Artikel 4, eerste en tweede lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 4, vijfde lid |
Artikel 4, eerste lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 4, zesde lid |
Artikel 4, derde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 5, eerste lid |
Artikel 6, eerste lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 5, tweede lid |
Behoeft geen implementatie |
– |
– |
|
Artikel 5, derde lid |
Artikel 6, tweede en derde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
De lidstaten kunnen hun centraal contactpunt toestaan om niet, tegelijk met het verstrekken van informatie aan de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat, een kopie van die informatie toe te zenden aan het centraal contactpunt van die andere lidstaat in limitatief opgesomde gevallen |
Van deze optie is gebruik gemaakt omdat de beschermde belangen in de limitatief genoemde situaties zwaarder kunnen wegen |
|
Artikel 6, eerste lid |
Artikel 5:3, tweede lid, in samenhang met artikel 2:13, Bpg en artikel 7, eerste lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 7, vierde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 6, derde lid |
Artikel 7, tweede en derde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 6, vierde lid |
Artikel 7, lid 5, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 7, eerste lid |
Artikel 15a Wpg reeds geïmplementeerd Artikel 5:3 Bpg Artikel 8, tweede lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
De lidstaten kunnen, op eigen initiatief, via hun centraal contactpunt of via hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties informatie waarover dat centrale contactpunt of die bevoegde rechtshandhavingsinstanties beschikken, verstrekken aan de centrale contactpunten of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten indien sprake van relevante informatie |
Van deze optie is gebruik gemaakt, omdat dit het belang van de snelle en efficiënte informatie-uitwisseling hiermee ten goede komt en strookt met geldend recht |
|
Artikel 7, tweede lid |
Artikel 15a Wpg reeds geïmplementeerd Artikel 5:3 Bpg Artikel 8, eerste lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 7, derde lid |
Artikel 8, derde en vierde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 7, vierde lid |
Behoeft geen implementatie |
De lidstaten kunnen hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties toestaan om niet, tegelijk met het verstrekken van informatie aan het centraal contactpunt of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat overeenkomstig dit artikel, een kopie van die informatie toe te zenden aan het centraal contactpunt van hun lidstaat of aan het centraal contactpunt van die andere lidstaat in limitatief opgesomde gevallen |
Er is geen gebruik gemaakt van deze optie omdat Nederland geen aangewezen rechtshandhavingsinstantie kent (m.u.v. de politie waar ook het centraal contactpunt is belegd) |
|
Artikel 8, eerste lid |
Artikel 5 Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 8, tweede lid |
Artikel 5, artikel 6, derde en vierde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 8, derde lid |
Artikel 5, artikel 6, derde en vierde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
Lidstaten kunnen hun centraal contactpunt toestaan geen kopieën van verzoeken of informatie te versturen indien sprake is van de limitatief genoemde situaties |
Van deze optie is gebruik gemaakt omdat de beschermde belangen in de limitatief genoemde situaties zwaarder kunnen wegen |
|
Artikel 9 |
Behoeft geen implementatie – betreft een situatie die Nederland niet kent |
– |
– |
|
Artikel 10 (a) |
Artikel 4, eerste lid, Wpg reeds geïmplementeerd |
– |
– |
|
Artikel 10 (b) |
Artikel 3, tweede lid, Wpg reeds geïmplementeerd Artikel 5:3, tweede lid, Bpg |
– |
– |
|
Artikel 10 (c) |
Artikel 4, eerste en derde lid, Wpg reeds geïmplementeerd |
– |
– |
|
Artikel 11, eerste en tweede lid en 2 |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
– |
– |
|
Artikel 12, eerste lid |
Artikel 15a Wpg reeds geïmplementeerd Artikel 5:7 Bpg reeds geïmplementeerd Artikel 9, eerste l, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 12, tweede lid |
Artikel 9, eerste en tweede lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 13, eerste lid |
Artikel 10, eerste lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 13, tweede lid |
Artikel 10, tweede lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
Lidstaten kunnen hun centraal contactpunt toestaan SIENA niet te gebruiken in limitatief opgesomde gevallen |
Van deze optie is gebruik gemaakt omdat beschermde belangen in de limitatief opgenoemde gevallen zwaarder kunnen wegen |
|
Artikel 13, derde lid |
Artikel 10, derde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 14, eerste lid |
Artikel 2, eerste en tweede lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 14, tweede lid |
Artikel 15a Wpg reeds geïmplementeerd Artikel 5:3–5:8 Bpg reeds geïmplementeerd Artikel 2, derde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 14, derde lid |
Artikel 2, vierde lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 14, vierde lid |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
– |
– |
|
Artikel 15, eerste lid |
Artikel 5, 8 en 31 Besluit beheer politie reeds geïmplementeerd Regeling vaststelling LFNP reeds geïmplementeerd |
– |
– |
|
Artikel 15, tweede lid |
Artikel 2, lid 5, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten. |
– |
– |
|
Artikel 15, derde lid |
Artikel 74 Politiewet reeds geïmplementeerd Artikel 31 en 45a Besluit beheer politie reeds geïmplementeerd Regeling politieonderwijs reeds geïmplementeerd Regeling vaststelling LFNP reeds geïmplementeerd |
– |
– |
|
Artikel 16, eerste lid (a)(b)(c) |
Artikel 11, tweede lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 16, eerste lid (f)(g) |
Artikel 11, eerste lid, Regeling uitwisseling van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten |
– |
– |
|
Artikel 16, eerste lid(d)(e) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
– |
– |
|
Artikel 16, eerste lid(h) |
Artikel 32a Wpg |
– |
– |
|
Artikel 16, tweede lid |
Artikel 4a en 4b, Wpg reeds geïmplementeerd |
– |
– |
|
Artikel 16, derde lid |
Artikel 4, tweede lid, Wpg reeds geïmplementeerd |
– |
– |
|
Artikel 16, vierde lid |
Artikel 4, eerste lid, Wpg reeds geïmplementeerd |
– |
– |
|
Artikelen 17 t/m 24 |
Behoeven naar hun aard geen implementatie |
– |
– |
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-14538.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.