Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 12900 | overige overheidsinformatie |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 12900 | overige overheidsinformatie |
Deelt, overeenkomstig aanwijzing 9.13 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, mede dat Richtlijn (EU) 2024/1226 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 inzake de definitie van strafrechtelijke delicten en van sancties voor de schending van beperkende maatregelen van de Unie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/1673 (hierna: de richtlijn) is geïmplementeerd door middel van bestaande regelgeving.
De richtlijn werkt door in de Nederlandse rechtsorde door middel van bestaande regelgeving op de wijze zoals aangegeven in de transponeringstabel die als bijlage bij deze mededeling is opgenomen.
Met deze bekendmaking wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 20, eerste lid, van de richtlijn om de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken op uiterlijk 20 mei 2025.
Deze mededeling zal aan de Europese Commissie worden gestuurd, waarmee uitvoering wordt gegeven aan artikel 20, eerste lid, van de richtlijn.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
|
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in bestaande regeling |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting |
|---|---|---|---|
|
Artikel 1 (Onderwerp en toepassingsgebied) |
– |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. |
|
|
Artikel 2 (Definities) |
Artikelen 1, 2 en 3 Sanctiewet 1977 en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen. |
De richtlijn verplicht er niet toe de definities (al dan niet letterlijk) over te nemen in de nationale wetgeving. |
|
|
Artikel 3, eerste lid (Schending van beperkende maatregelen van de Unie) |
Artikel 1, onder 1° en 2°, eerste lid, Wet op de Economische delicten (hierna: WED) in samenhang met artikelen 2, 3 en 7 Sanctiewet 1977 en daarop gebaseerde ministeriële regelingen. |
Beperkende maatregelen worden via een EU-verordening opgelegd. Aan een dergelijke sanctieverordening wordt in Nederland uitvoering gegeven door middel van het overnemen van de verboden en verplichtingen uit de sanctieverordening in een ministeriële regeling (sanctieregeling) op grond van de Sanctiewet 1977. Overtreding van de verboden en verplichtingen in die sanctieregeling is strafbaar op grond van de WED. |
|
|
Artikel 3, tweede lid (Uitzonderingen) |
– |
De richtlijn biedt de mogelijkheid om gedragingen uit te zonderen van strafbaarstelling voor zover het gaat om tegoeden, economische middelen, goederen, diensten, transacties of activiteiten met een totale waarde van minder dan 10.000 EUR. |
In de nationale sanctieregelingen ter uitvoering van de sanctieverordeningen is niet voorzien in een dergelijke uitzondering. |
|
Artikel 3, derde lid (Schending van beperkende maatregelen van de Unie) |
Artikel 1, onder 1° en 2°, eerste lid, WED in verbinding met artikel 3, tweede lid, Sanctiewet 1977. |
||
|
Artikel 3, vierde lid (Beroepsgeheim juridische beroepsbeoefenaar) |
Artikel 10a, eerste lid, onder e, Advocatenwet, artikel 218 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en artikel 1a, vijfde lid, Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft). |
Artikel 10a, eerste lid, onder e, Advocatenwet waarborgt dat een juridische beroepsbeoefenaar geheimhouding in acht neemt. Op grond van het aan juridische beroepsbeoefenaren toegekende verschoningsrecht (artikel 218 Sv en artikel 1a, vijfde lid, Wwft) kunnen zij ook ten overstaan van de justitiële autoriteiten en de financiële inlichtingen eenheid een beroep op deze geheimhoudingsplicht doen. |
|
|
Artikel 3, vijfde lid (Humanitaire uitzonderingsgronden) |
– |
Behoeft geen implementatie. De humanitaire uitzonderingsgronden die in sanctieverordeningen zijn opgenomen worden altijd overgenomen in de sanctieregelingen die op grond van de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 nationaal uitvoering geven aan die verordeningen. De sanctieregelingen bepalen, overeenkomstig de sanctieverordeningen, dat het niet verboden is gedragingen te verrichten die vallen binnen de humanitaire uitzonderingsgronden. Deze gedragingen zijn daardoor altijd uitgezonderd van strafbaarheid overeenkomstig de sanctieverordeningen. |
|
|
Artikel 4 (Uitlokking, medeplichtigheid en poging) |
Artikelen 45, 47, eerste lid, onder 2°, en artikel 48 jo. 91 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). |
||
|
Artikel 5, eerste lid (Sancties tegen natuurlijke personen) |
– |
Behoeft geen implementatie. Deze algemene (standaard)bepaling is nader uitgewerkt in de andere leden van artikel 5 van de richtlijn. |
|
|
Artikel 5, tweede lid (Sancties tegen natuurlijke personen) |
Artikel 6, eerste lid, onder 1°, WED. |
||
|
Artikel 5, derde lid (Sancties tegen natuurlijke personen) |
Artikel 6, eerste lid, onder 1°, WED. |
||
|
Artikel 5, vierde lid (Sancties tegen natuurlijke personen) |
Behoeft geen implementatie. In Nederland is de mogelijkheid om een gevangenisstraf op te leggen niet gekoppeld aan de in deze bepaling genoemde drempel met betrekking tot de waarde van de economische middelen. Op grond van artikel 6, eerste lid, onder 1°, WED kan een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar worden opgelegd, ongeacht de waarde van de economische middelen. |
||
|
Artikel 5, vijfde lid (Bijkomende sancties tegen natuurlijke personen) |
Artikelen 6, eerste en tweede lid, 7 en 8 WED. |
Lidstaten kunnen er voor kiezen om aan natuurlijke personen strafrechtelijke of niet- strafrechtelijke bijkomende sancties (straffen of maatregelen) op te leggen die de in artikel 5, vijfde lid, van de richtlijn onder a tot en met e genoemde bijkomende sancties kunnen omvatten. Lidstaten zijn niet verplicht om in het nationale recht in alle bijkomende sancties te voorzien. |
Op grond van de Nederlandse wetgeving zijn de in de onderdelen a, b, c en e van deze bepaling genoemde sancties beschikbaar bij een veroordeling wegens feiten die onder het bereik van deze richtlijn vallen. |
|
Artikel 6 (Aansprakelijkheid van rechtspersonen) |
Artikel 51 Sr. |
||
|
Artikel 7, eerste lid (Sancties tegen rechtspersonen) |
Artikelen 6, 7 en 8 WED en artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek. |
||
|
Artikel 7, tweede lid, onder a (Geldboete voor rechtspersonen) |
Artikel 6, eerste lid, onder 1°, WED, in verbinding met artikel 23, zevende en achtste lid, Sr. |
Lidstaten kunnen met betrekking tot de delicten onder artikel 3, lid 2, punt h), iii) tot en met v) kiezen voor ofwel een omzet gerelateerde geldboete van tenminste 1% van de totale wereldwijde omzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaand aan het besluit tot oplegging van een geldboete of een maximale geldboete in de vorm van een vast bedrag dat overeenkomt met 8.000.000 EUR. |
In Nederland geldt voor opzettelijk gepleegde strafbare feiten die onder de richtlijn vallen een algemeen strafrechtelijk boetemaximum van tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak of beschikking. |
|
Artikel 7, tweede lid, onder b (Geldboete voor rechtspersonen) |
Artikel 6, eerste lid, onder 1° WED, in verbinding met artikel 23, zevende en achtste lid Sr. |
Lidstaten kunnen met betrekking tot de delicten onder artikel 3, lid 1, punten a) tot en met g), punt h), i) en ii), en punt i) kiezen voor ofwel een omzet gerelateerde geldboete van tenminste 5% van de totale wereldwijde omzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaand aan het besluit tot oplegging van een geldboete of een maximale geldboete in de vorm van een vast bedrag dat overeenkomt met bedrag dat overeenkomt met 40.000.000 EUR. |
In Nederland geldt voor opzettelijk gepleegde strafbare feiten die onder de richtlijn vallen een algemeen strafrechtelijk boetemaximum van tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak of beschikking. |
|
Artikel 8 (Verzwarende omstandigheden) |
Artikel 140 Sr (sub a), artikel 225 Sr (sub b), artikel 44 jo. artikel 91 Sr (sub d), artikelen 189, 285 en 285a Sr (sub f) en artikel 43a jo. artikel 91 Sr (sub g). |
Van de in dit artikel genoemde verzwarende omstandigheden moeten een of meerdere omstandigheden naar nationaal recht als verzwarend kunnen worden beschouwd. |
Binnen de relevante, ruime strafmaxima die gelden voor de verschillende sanctieovertredingen uit de richtlijn kan de rechter bij de strafoplegging rekening houden met alle genoemde verzwarende omstandigheden. |
|
Artikel 9 (Verzachtende omstandigheden) |
– |
Van de in dit artikel genoemde verzwarende omstandigheden moeten een of meerdere omstandigheden naar nationaal recht als verzwarend kunnen worden beschouwd. |
Binnen de relevante, ruime strafmaxima die gelden voor de verschillende sanctieovertredingen uit de richtlijn kan de rechter bij de strafoplegging rekening houden met alle genoemde verzachtende omstandigheden. |
|
Artikel 10 (Bevriezing en confiscatie) |
Artikelen 7, onder d en e, 18 en 25 WED, artikelen 33 tot en met 34, 36b tot en met 36e Sr en artikelen 94 en 94a Sv. |
Deze bepaling verwijst naar de richtlijn bevriezing en confiscatie (2014/42/EU). De transponeringstabel voor richtlijn 2014/42/EU is gepubliceerd in de Staatscourant op 23 april 2015 (Stcrt. 11370). De aldaar genoemde bepalingen inzake bevriezing en confiscatie strekken zich ook uit over de overtreding van beperkende maatregelen. |
|
|
Artikel 11, eerste en tweede lid (Verjaringstermijnen) |
Artikel 70, eerste lid, sub 3°, en 72 Sr. |
||
|
Artikel 11, derde lid (Executieverjaring) |
Artikelen 6:1:22 en 6:1:23 Sv. |
||
|
Artikel 11, vierde lid (Uitzondering) |
– |
Lidstaten kunnen een verjaringstermijn vaststellen die korter is dan vijf jaar, maar niet minder is dan drie jaar indien in het nationaal recht in een mogelijkheid tot stuiting of schorsing van de termijn is voorzien. |
Er wordt geen gebruikgemaakt van deze mogelijkheid, nu in Nederland voor de strafbare feiten die onder de richtlijn vallen verjaringstermijnen gelden die (aanzienlijk) langer zijn dan vijf jaar. |
|
Artikel 12, eerste lid (Rechtsmacht) |
Artikelen 2, 3 en 7, eerste lid, Sr. |
||
|
Artikel 12, tweede lid (Rechtsmacht) |
Artikel 7, eerste en derde lid, Sr. |
Deze bepaling bevat geen verplichting om in de nationale wetgeving te voorzien in rechtsmacht in de hier genoemde gevallen. Wel moet de Commissie in kennis worden gesteld wanneer daarin in het nationale recht voorzien is. |
De Nederlandse wetgeving voorziet in rechtsmacht in de gevallen genoemd in de onderdelen a en c van deze bepaling. |
|
Artikel 12, derde lid (Positieve rechtsmachtgeschillen) |
Aanwijzing rechtsmachtgeschillen bij strafprocedures |
||
|
Artikel 12, vierde lid (Voorwaarden uitoefening rechtsmacht) |
– |
Dit artikellid brengt tot uitdrukking dat de uitoefening van rechtsmacht niet mag zijn onderworpen aan de voorwaarde dat alleen tot vervolging kan worden overgegaan nadat de staat waarin de plaats is gelegen waar het strafrechtelijk delict is gepleegd een aanklacht heeft geformuleerd. Het Nederlandse recht stelt dit vereiste niet. |
|
|
Artikel 13 (Onderzoeksmiddelen) |
Artikelen 19, 20, 21 en 23 WED en Boek 1, Titel IV (Eenige bijzondere dwangmiddelen) en Titel IVA (Bijzondere bevoegdheden tot opsporing) Sv. |
||
|
Artikel 14 (Melding van schendingen van beperkende maatregelen van de Unie en bescherming van personen die dergelijke schendingen melden) |
Artikel 1 Wet bescherming klokkenluiders. |
||
|
Artikel 15 (Coördinatie en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten binnen een lidstaat) |
– |
Behoeft geen implementatie in wetgeving. De Minister van Buitenlandse Zaken coördineert de samenwerking tussen de opsporingsdiensten en de andere autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van door de Europese Unie opgelegde beperkende maatregelen. |
|
|
Artikel 16, eerste en derde lid (Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie, Europol, Eurojust, het Europees Openbaar Ministerie en derde landen) |
Artikel 39ga Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg), artikelen 15a en 17a Wet politiegegevens (hierna: Wpg) en paragraaf 5 Besluit politiegegevens (hierna: Bpg). |
||
|
Artikel 16, tweede lid (Netwerk beste praktijken) |
– |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. |
|
|
Artikel 16, vierde lid (Gegevensuitwisseling praktische kwesties) |
Artikel 10h Sanctiewet 1977 en artikelen 2, 3 en 7 Sanctiewet 1977 en daarop gebaseerde ministeriële regelingen. |
In sommige gevallen bevatten sanctieverordeningen een nader gespecifieerde gegevensuitwisselingsgrondslag ter uitvoering van de beperkende maatregelen uit die verordening. Deze worden in de sanctieregelingen geïmplementeerd. Mede op basis van de bestaande gegevensuitwisselingsgrondslagen komen bevoegde autoriteiten samen in het Samenwerkingsplatform Sanctienaleving en delen daarin informatie uit. |
|
|
Artikel 17 (Statistische gegevens) |
Artikelen 15 en 39ga Wjsg, artikelen 15a en 22 Wpg en paragraaf 5 Bpg. |
Behoeft geen implementatie in wetgeving. |
|
|
Artikel 18 (Wijziging van Richtlijn (EU) 2018/1673) |
Artikelen 420bis tot en met 420quinquies Sr. |
Met deze richtlijnbepaling wordt Richtlijn (EU) 2018/1673 inzake de strafrechtelijke aanpak van witwassen aangevuld met de schending van beperkende maatregelen. De transponeringstabel voor Richtlijn 2018/1673 is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 november 2020 (Stcrt. 2020, 59753). De aldaar genoemde bepalingen inzake witwassen strekken zich ook uit over de overtreding van beperkende maatregelen. |
|
|
Artikel 19 t/m 22 (Evaluatie, verslaglegging, herziening, omzetting en inwerkingtreding) |
– |
Deze artikelen behoeven naar hun aard geen implementatie. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-12900.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.