Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 22 maart 2024, nummer WBN 2024/1, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit Naturalisatietoets, de Regeling naturalisatietoets Nederland;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2.2.2 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.2.2. Volledige vrijstelling van de naturalisatietoets

De verzoeker kan een beroep doen op een volledige vrijstellingsgrond als genoemd in artikel 3 BNT. Volledige vrijstelling betekent dat de verzoeker geen van de onderdelen van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) hoeft af te leggen. Hij moet aantonen dat hij behoort tot een van de volgende categorieën vrijgestelde personen:

  • 1. Molukkers, die op grond van de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving worden behandeld als Nederlander en op grond daarvan als voldoende ingeburgerd worden beschouwd.

  • 2. Degene die, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal, in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. De verzoeker moet in dat geval overleggen het originele:

    • getuigschrift Wetenschappelijk Onderwijs of Hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • diploma voortgezet (middelbaar) onderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • diploma beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs;

    • diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs of de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

    • diploma of getuigschrift, uitgereikt op een wettelijke basis anders dan een onderwijswet, nadat onderwijs in de Nederlandse taal is gevolgd.

Bij twijfel of het diploma origineel is, kan de burgemeester de verzoeker vragen een gewaarmerkte kopie van het diplomaregister bij DUO op te vragen en te overleggen. Overigens is uit het diplomaregister niet te herleiden in welke taal de opleiding gevolgd is.

Het onderwijs tijdens de opleiding waarvan het diploma of getuigschrift wordt overgelegd, moet in het Nederlands zijn geweest. Iedere onderwijsinstelling heeft in zijn opleidingenprogramma bepaald in welke taal het onderwijs van een opleiding zal worden gegeven.

In het hoger onderwijs wordt bij een diploma ook een diplomasupplement aan de student uitgereikt, waaruit blijkt in welke taal het onderwijs is gevolgd. Indien de verzoeker een dergelijk diplomasupplement kan overleggen, waaruit blijkt dat het onderwijs in de Nederlandse taal is gevolgd, kan dit als bewijsmiddel geaccepteerd worden. Als op het diplomasupplement bij ‘language of instruction’ zowel de Nederlandse taal als een andere taal staat, kan dit niet geaccepteerd worden voor de naturalisatietoets. Op het diplomasupplement mag enkel bij ‘language of instruction’ de Nederlandse taal staan.

Als een diplomasupplement ontbreekt en er is twijfel over de Nederlandstaligheid van de opleiding waarvan het diploma of getuigschrift wordt overgelegd, moet de verzoeker een verklaring van de onderwijsinstelling overleggen, waarin staat in welke taal het onderwijs is geweest. Bij een Engelstalige (of anderstalige) omschrijving op het diploma of getuigschrift van de opleiding bestaat altijd die twijfel.

Bij de beoordeling of het onderwijs in de Nederlandse taal gevolgd is, is het geen vereiste dat het vak Nederlands als examenvak gevolgd is. Het vak Nederlands hoeft ook niet gevolgd te zijn tijdens de opleiding.

Anderstalig onderwijs, zoals Engelstalig onderwijs met weliswaar een vak Nederlands, geeft geen vrijstelling van de naturalisatietoets, met uitzondering van de buitenlandse diploma’s en getuigschriften zoals hieronder genoemd onder punt 13 en 14.

  • 3. Degene die in het bezit is van een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede taal, programma I of II.

  • 4. Degene die in het bezit is van een Certificaat Inburgering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers (WIN-certificaat) en de bijbehorende verklaring van het ROC. Het WIN-certificaat is alleen vrijstellend als zowel voor de vier taalonderdelen als voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie een voldoende resultaat is behaald. Hierbij is het volgende van belang:

    • a. De vier taalonderdelen

      Voor elk van de onderdelen ‘Luisteren’, ‘Spreken’, ‘Lezen’ en ‘Schrijven’ moet ten minste minimaal niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal zijn gehaald. Staat er, al is het maar één keer, ‘op weg naar 2’ (of een lager of helemaal geen niveau), dan is niet het vereiste niveau gehaald. De niveaus moeten in ieder geval zijn vermeld op de bij het WIN-certificaat over te leggen ROC-verklaring. De niveaus van de vier taalonderdelen kunnen ook nog op het WIN-certificaat zelf zijn vermeld. In dat laatste geval moeten de niveaus op de ROC-verklaring en op het WIN-certificaat exact hetzelfde zijn.

    • b. Het onderdeel Maatschappij Oriëntatie

      Voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie moet de verzoeker niveau 2 van de Kwaliteitsstructuur Educatie (KSE) hebben behaald. Dit dient te blijken uit de bijbehorende ROC-verklaring. Als geen niveau is vermeld, dan is het scoringspercentage op de ROC-verklaring doorslaggevend:

      • 80% of hoger bij ROC-verklaringen vanaf 1 september 2001 en

      • 85% of hoger bij ROC-verklaringen t/m 31 augustus 2001.

  • 5. Degene die in het bezit is van een beschikking van het college van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet de originele beschikking overleggen. Uit deze beschikking blijkt dat ten aanzien van de verzoeker is besloten het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk was geworden dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, al in voldoende mate op een andere wijze heeft verworven. Let op! Degene die beschikt over een beschikking als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers, waaruit blijkt dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden binnen een redelijke termijn in voldoende mate op andere wijze zal verwerven, is niet vrijgesteld van de naturalisatietoets. Zie voor achtergrondinformatie Stb. 2002, 197.

  • 6. Degene die een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij in het bezit is van een originele beschikking inhoudende dat de vaststelling van het inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten.

  • 7. Degene die in het bezit is van een beschikking van het college van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet de originele beschikking overleggen. In deze beschikking is vastgesteld dat de verzoeker wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur is ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen. In paragraaf 2.3.2 staan andere beschikkingen die voor personen met psychische of lichamelijke beperkingen tot een ontheffing leiden van de naturalisatietoets.

  • 8. Degene die beschikt over een inburgeringsdiploma als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2013 of een diploma als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder g (of tot 1 oktober 2017 verstrekt op grond van artikel 7, vierde lid, aanhef en onder g, van de Wet inburgering). De verzoeker is op grond van artikel 3, eerste lid aanhef en onder h, Besluit Naturalisatietoets alleen vrijgesteld van de naturalisatietoets, onder de voorwaarde dat het behaalde taalniveau A2 is. Daarom moet altijd worden opgelet dat bij het overgelegde diploma sprake is van een behaald taalniveau A2. In het bijzonder moet worden opgelet bij inburgeringsdiploma’s van voor 1 januari 2015.

  • 9. Degene die in het bezit is van het document dat wordt uitgereikt nadat de Korte Vrijstellingstoets, bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit inburgering met goed gevolg is afgelegd, zoals die tot 1 januari 2013 gold. Hieruit moet blijken dat de verzoeker niveau B1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen heeft gehaald.

  • 10. Degene die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in het Europese deel van Nederland heeft verbleven. De leerplichtige leeftijd vangt aan op de eerste schooldag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van vijf jaar is bereikt en eindigt aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar is bereikt. Het volstaat als wordt vastgesteld dat de verzoeker in de periode die is gelegen tussen zijn vijfde en zestiende verjaardag, ten minste acht jaar aantoonbaar in Europees Nederland heeft gewoond. De verzoeker kan dit aantonen door een afschrift uit de BRP of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Als de verzoeker niet beschikt over een afschrift, kan de verzoeker de burgermeester vragen de gemeentelijke administratie te raadplegen.

    Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat; ook de verzoeker die bijvoorbeeld twee perioden van vier jaar ingeschreven was, is vrijgesteld. Ook is niet vereist dat het om legaal verblijf gaat.

  • 11. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België, onder de voorwaarde dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.

  • 12. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Suriname, onder de voorwaarde dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.

  • 13. Degene die in het bezit is van het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald.

  • 14. Degene die in het bezit is van het getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education (IGCSE Certificaat) of International Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor het vak een voldoende is behaald. Bij het IGCSE Certificaat betekent de waardering A t/m G een voldoende voor het vak Nederlands. De vermelding Ungraded betekent een onvoldoende voor het vak Nederlands.

  • 15. Degene die in het bezit is van het certificaat Naturalisatietoets als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets, zoals dit luidde voor 1 april 2007. Hieruit moet blijken dat verzoeker is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid (Stb. 2007, 15).

  • 16. Degene die beschikt over een inburgeringsdiploma als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, Besluit inburgering 2021 op minimaal A2-niveau en de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse Maatschappij, het Participatieverklaringstraject en de Module Arbeidsmarkt Participatie heeft behaald.

De verzoeker is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de documenten en, indien van toepassing, voor de vertalingen, legalisatie of apostille van de stukken. Als de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dan moet de verzoeker zelf ervoor zorgen dat de stukken worden vertaald door een beëdigd vertaler, bij voorkeur in het Nederlands. Deze vertaling moet gehecht zijn aan het originele (afschrift van het) document. De op dit moment geldige legalisatiecirculaire is van toepassing.

Om voor bovengenoemde vrijstellingsgronden in aanmerking te komen, overlegt de verzoeker bij zijn verzoek om naturalisatie het gevraagde document en in het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, de cijferlijst waaruit dit blijkt.

B

Paragraaf 1 van de toelichting op artikel 12, eerste lid, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1. Namenreeks of naamsketen

Als sprake is van een namenreeks kan geen onderscheid worden gemaakt tussen de geslachtsnaam en de voornamen van de verzoeker.

Daarom moet in het kader van de optie- of naturalisatieprocedure naamsvaststelling plaatsvinden, als sprake is van een namenreeks.

Onder andere de volgende landen kunnen een zogenaamde namenreeks kennen:

  • Afghanistan;

  • Bahrein;

  • Bangladesh;

  • Democratische Republiek Congo;

  • Djibouti;

  • Egypte;

  • Eritrea;

  • Ethiopië;

  • India;

  • Indonesië;

  • Irak;

  • Jemen;

  • Jordanië;

  • Kuwait;

  • Myanmar (Birma);

  • Nepal;

  • Niger;

  • Pakistan;

  • Qatar;

  • Saoedi-Arabië;

  • Soedan;

  • Somalië;

  • Sri Lanka;

  • Tsjaad;

  • Verenigde Arabische Emiraten; en

  • Zuid-Soedan.

Voor verzoekers afkomstig uit een land waarin een namenreeks kan voorkomen (zie hierboven) bestaat een grote kans dat naamsvaststelling moet plaatsvinden. Oók wanneer hun namen met onderscheid tussen voornamen en geslachtsnaam in de BRP zijn opgenomen. Voor verzoekers, afkomstig uit een land waarin een namenreeks kan voorkomen, die al in de BRP met een voornaam en geslachtsnaam zijn geregistreerd op basis van een (gelegaliseerde) geboorteakte, hoeft niet alsnog naamsvaststelling plaats te vinden.

Als sprake is van een namenreeks moet een enkelvoudige geslachtsnaam worden vastgesteld die overeenkomt met de naam van de (voor)ouder. Draagt de verzoeker een namenreeks waarin niet een naam van een (voor)ouder voorkomt, dan moet één van zijn eigen namen worden vastgesteld als geslachtsnaam en de andere eigen naam als voornaam.

Met uitzondering van voorvoegsels (bijvoorbeeld Ben, El, Al, etc.) en achtervoegsels (bijvoorbeeld Zade(h)) is het niet toegestaan om een dubbele of samengestelde geslachtsnaam vast te stellen. Staat de verzoeker, na schriftelijk in de gelegenheid te zijn gesteld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om aan te geven welke enkelvoudige geslachtsnaam hij wenst, nog steeds op naturalisatie met een dubbele of samengestelde geslachtsnaam anders dan toegestaan in de voorgaande zin, dan wordt het naturalisatieverzoek om die reden afgewezen.

Voorbeeld

De verzoeker komt uit Soedan en heeft de volgende namenreeks: Mariam el Amin Mohamed Abbas. Zij is meerderjarig en dient een verzoek om naturalisatie in. Aangezien Mariam uit Soedan komt en een namenreeks heeft, moet er bij naturalisatie naamsvaststelling plaatsvinden. Uit de gegevens van de BRP blijkt dat de namenreeks van haar vader El Amin Mohamed Abbas Osman luidt. In dit geval mag Mariam willekeurig welke na(a)m(en) uit haar namenreeks als voorna(a)m(en) laten vaststellen. Als geslachtsnaam mag zij echter alleen El Amin, Mohamed of Abbas kiezen. Deze namen komen immers zowel in haar eigen namenreeks als in de namenreeks van haar vader voor.

C

Model 1.8 is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 1.

D

Model 1.33a is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 2.

E

Model 2.22 is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 3.

ARTIKEL II

De Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland wordt als volgt gewijzigd:

F

Paragraaf 3.8.2 van hoofdstuk 2/onderdeel 7-1-3 van de Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 3.8.2. Toetsing voorwaarden (mede)naturalisatie/naamsvaststelling en naamswijziging

Vervolgens onderzoekt de Minister van Buitenlandse Zaken (artikel 54 BVVN):

  • of wordt voldaan aan de voorwaarden voor (mede)verlening (zie toelichting bij artikelen 8, 9 en 11 RWN); het onderzoek naar mogelijke antecedenten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN wordt verricht aan de hand van de door of namens de verzoeker verstrekte gegevens. De Minister van Buitenlandse Zaken onderzoekt – indien mogelijk – de antecedenten van de verzoeker in het land waar hij hoofdverblijf heeft, of in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de beslissing hoofdverblijf heeft gehad. In geval betrokkene in de afgelopen vijf jaar zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad onderzoekt niet de Minister van Buitenlandse Zaken maar de IND aan de hand van in Nederland opgevraagde uittreksels uit het register van de Justitiële documentatiedienst en gegevens van de korpschef (NSIS, OPS, HKD) de aanwezigheid van mogelijke antecedenten in Nederland;

  • of bij de naturalisatie namen moeten worden vastgesteld c.q. gewijzigd en wie daarmee moeten in- of toestemmen (model 2.6a HRWN, 2.7a HRWN, 2.9a HRWN, 2.11a HRWN, 2.15a HRWN en 2.16a HRWN). Zie verder de toelichting bij artikel 12 RWN;

  • of het verzoek om naturalisatie in aanmerking komt voor inwilliging.

G

Model 1.33a van de Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland komt te vervallen.

H

Model 2.22a van de Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 4.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2024.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 maart 2024

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 1.8 HRWN: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, onder f, RWN

BIJLAGE 2

Model 1.33a HRWN: Bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap door optie (artikel 6, derde lid, RWN)

BIJLAGE 3

Model 2.22: Adviesblad naturalisatie

BIJLAGE 4

Model 2.22a HRWN: Adviesblad naturalisatie

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (in artikel I) en de Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland (artikel II). Dit komt bijvoorbeeld door wijzigingen in hogere of aanpalende wetten en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.

ARTIKELSGEWIJS

A

Op 1 januari 2022 is de Wet inburgering 2021 (Wi 2021) in werking getreden. Aansluiting van het naturalisatiestelsel op de Wi 2021 is nog niet geregeld. Met een noodbesluit is geregeld dat de huidige eisen voor de naturalisatietoets, gebaseerd op Wi 2013, blijven gelden in afwachting van het nieuwe naturalisatiestelsel.

Op grond van de huidige naturalisatie wet- en regelgeving geeft alleen een Wi 2013 inburgeringsdiploma op taalniveau A2, vrijstelling van het afleggen van de naturalisatietoets. Een Wi 2021 inburgeringsdiploma op taalniveau A2 geeft geen vrijstelling van het afleggen van de naturalisatietoets. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen onder de Wi 2021 die op dit moment wel aan de formele eisen voldoen voor naturalisatie (bezit diploma A2 niveau) maar niet kunnen naturaliseren omdat regelgeving nog niet is gewijzigd, worden deze inburgeraars vrijgesteld van de naturalisatietoets gedurende de periode waarin wordt gewerkt aan het integrale naturalisatiekader.

Daarnaast moeten de examenonderdelen kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM), het participatietraject (PVT) en de module arbeidsmarkt en participatie (MAP) zijn behaald.

Dit is onder punt 16, aan paragraaf 2.2.2 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN toegevoegd.

B, E

Met WBN 2023/6 is de landenlijst van landen, waar namenreeksen kunnen voorkomen (verder: de landenlijst) aangepast (zie paragraaf 1 van de toelichting op artikel 12 eerste lid, RWN). Zoals in de toelichting op dat WBN al is aangegeven is deze lijst zo compleet mogelijk gemaakt, maar niet-limitatief.

De tekst van paragraaf 1 van de toelichting op artikel 12, eerste lid, HRWN is nu verder verduidelijkt, in die zin dat er bij verzoekers afkomstig uit landen, die voorkomen op de genoemde landenlijst, grote kans bestaat dat bij een optie- of naturalisatieverzoek naamsvaststelling moet plaatsvinden. Een gemeente of een diplomatieke vertegenwoordiging mag ervoor kiezen om bij een verzoek van een persoon afkomstig uit een land van de landenlijst, een naamsvaststelling (model 1.15 of 2.6) mee te sturen.

Dat neemt niet weg dat het ook mogelijk is dat personen met een namenreeks afkomstig zijn uit een land dat niet voorkomt op deze landenlijst.

Ook is opgenomen dat naamsvaststelling niet nodig is, als een persoon afkomstig uit een land uit de landenlijst met namenreeksen, al in de BRP is geregistreerd met een voor- en geslachtsnaam op basis van een (gelegaliseerde) geboorteakte.

In Model 2.22 van de HRWN en Model 2.22a van de Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland is de opsomming van landen waar naamsvaststelling kan zijn geboden verwijderd, omdat er geen uitputtende lijst is te maken van landen waar gebruik wordt gemaakt van een namenreeks of naamsketen. Wel is een verwijzing toegevoegd naar paragraaf 1 van de toelichting op artikel 12, eerste lid, RWN, waar is opgenomen wanneer naamsvaststelling nodig is.

C

In Model 1.8 HRWN Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, onder f, RWN is toegevoegd dat de verzoeker tenminste een jaar hoofdverblijf in het Koningrijk moet hebben. Dit stond abusievelijk nog niet opgenomen in de optieverklaring van Model 1.8 HRWN.

D, G

In model 1.33a HRWN NL is een foutieve verwijzing naar het BvvN aangepast. Abusievelijk stond een verwijzing naar het achtste lid van artikel 60a BvvN. Dit moet zijn het elfde lid.

Verder komt model 1.33a van de Circulaire Buitenland te vervallen, omdat deze gelijk is aan het model 1.33a HRWN NL. Er is voor gekozen om model 1.33a van de Circulaire Buitenland te laten vervallen, omdat deze niet up-to-date was.

F

In de Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland, paragraaf 3.8.2, onder 7-1-3, is de rehabilitatietermijn gewijzigd van 4 jaar naar 5 jaar. Dit is abusievelijk niet eerder aangepast.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

Naar boven