Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 8355 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 8355 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020 of artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
gemengde leerweg als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, onderdeel d, van de WVO 2020;
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs;
pilot als bedoeld in:
a. artikel 3, 13, 21 of 29 van de Subsidieregeling pilot praktijkgericht programma voor gl en tl; of
b. artikel 3 of 11 van de Aanvullende subsidieregeling pilot praktijkgericht programma voor gl en tl;
school of vavo-instelling waarvan aan het bevoegd gezag subsidie is verstrekt voor een pilot;
vak waarin leerlingen middels meerdere en verschillende levensechte en realistische opdrachten bij of voor opdrachtgevers (bedrijven of instellingen) kennis en vaardigheden leren toe te passen;
school als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020 of artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daaropvolgend;
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover die uit ’s Rijks kas bekostigde opleidingen voortgezet algemeen volwassenonderwijs verzorgt;
hoofdvestiging als bedoeld in artikel 4.13 van de WVO 2020, nevenvestiging als bedoeld in artikel 4.14 van de WVO 2020 of tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 4.16 van de WVO 2020;
theoretische leerweg als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, onderdeel a, van de WVO 2020;
onderwijs als bedoeld in artikel 2.22 van de WVO 2020;
Wet voortgezet onderwijs 2020.
Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
1. Op aanvraag van het bevoegd gezag van een school of vavo-instelling kan de minister voor de schooljaren 2024–2025 tot en met 2027–2028 subsidie verstrekken voor het aanbieden van een praktijkgericht vak in de gemengde leerweg of de theoretische leerweg van het vmbo.
2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt onderscheiden in subsidie ten behoeve van:
a. pilotscholen; en
b. overige scholen en vavo-instellingen.
3. Subsidie aan een pilotschool wordt verstrekt voor het aanbieden van een praktijkgericht vak in de theoretische leerweg.
1. Een subsidieaanvraag kan worden ingediend:
a. van 25 maart 2024 tot en met 22 april 2024 voor de schooljaren 2024–2025 en 2025–2026;
en
b. van 15 januari 2026 tot en met 17 februari 2026 voor de schooljaren 2026–2027 en 2027–2028.
2. Te laat ingediende aanvragen worden afgewezen.
3. Het bevoegd gezag van een pilotschool kan voor een vestiging slechts subsidie aanvragen voor de schooljaren volgend op het schooljaar waarin de pilot is afgerond.
4. Voor de subsidieaanvraag wordt gebruik gemaakt van het digitale aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website www.dus-i.nl.
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op subsidies als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a.
1. De subsidie wordt verstrekt voor
a. het continueren en, voor zover relevant, het doorontwikkelen van een praktijkgericht vak van de schoolvestiging die het betreft, als onderdeel van het curriculum voor leerlingen in het derde en het vierde leerjaar van de theoretische leerweg;
b. het vrij roosteren van leraren voor deelname aan de activiteiten en vervangen van die leraren; en
c. het aansluiten bij bestaande netwerken dan wel vormen van een netwerk, genoemd in het tweede lid, voor het doorontwikkelen van het praktijkgerichte vak in de vestiging.
2. Onder de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, valt in ieder geval het onderhouden en zo nodig intensiveren van een in het kader van die pilot:
a. opgebouwd netwerk met het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen in de regio; en
b. opgebouwde samenwerking met het mbo;
3. De subsidie wordt daarnaast verstrekt voor de volgende activiteiten:
a. de inzet van een extra docent of onderwijsondersteuner voor het praktijkgerichte vak, onder meer bij het ondersteunen van docenten in de klas;
b. het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van opdrachten en het opbouwen en onderhouden van contacten met vervolgonderwijs en bedrijfsleven;
c. het aanschaffen van lesmateriaal voor de leerlingen om opdrachten uit te voeren; en
d. het reizen door leerlingen van en naar een locatie van een regionaal bedrijf of instelling.
1. De subsidie bedraagt € 50.000 per vestiging. Het subsidiebedrag per aanvraag door een bevoegd gezag op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt uitbetaald in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.
2. In afwijking van artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS bevat de aanvraag alleen een activiteitenplan zoals bedoeld in artikel 3.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
3. Een bevoegd gezag mag ten hoogste één aanvraag als bedoeld in het eerste lid, indienen per vestiging.
1. Voor de subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf is voor de schooljaren 2024–2025 en 2025–2026 in totaal een bedrag beschikbaar van € 7.450.000,-.
2. In het geval dat door subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf niet alle daarvoor beschikbare middelen worden uitgeput, kan het resterende bedrag geheel of gedeeltelijk worden toegevoegd aan het subsidieplafond, bedoeld in artikel 16, eerste lid.
1. De onderwijsinstelling ontwikkelt het praktijkgerichte vak gedurende twee jaar en biedt het twee jaar aan aan de doelgroep van de licentie waarvoor zij een aanvraag heeft gedaan.
2. Het bevoegd gezag dat de subsidie, bedoeld in artikel 8, ontvangt, zendt:
a. indien het een subsidie betreft als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, op uiterlijk 1 oktober 2026 een eindrapportage aan de minister.
1. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 11, is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.
2. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1.
3. De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op subsidies als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b.
1. Subsidie wordt verstrekt voor de volgende activiteiten:
a. het opstarten met en doorontwikkelen van het praktijkgerichte vak als onderdeel van het curriculum voor leerlingen in het derde en het vierde leerjaar van de gemengde leerweg of de theoretische leerweg;
b. het opbouwen en onderhouden van een netwerk met het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen in de regio;
c. het opzetten of intensiveren van een samenwerking met het mbo ten behoeve van het opbouwen en onderwijzen van het praktijkgerichte vak;
d. de vervanging voor het vrij roosteren van onderwijspersoneel, opdat zij scholing kunnen volgen en ontwikkelactiviteiten kunnen uitvoeren in het kader van het praktijkgerichte vak; en
e. het aansluiten bij bestaande netwerken dan wel vormen van een netwerk, genoemd het tweede lid, voor het doorontwikkelen van het examenprogramma praktijkgerichte vak en de invoering van dit vak in de vestiging.
2. De subsidie wordt daarnaast verstrekt voor de volgende activiteiten:
a. de inzet van een extra docent of onderwijsondersteuner voor het praktijkgerichte vak, onder meer bij het ondersteunen van docenten in de klas;
b. het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van opdrachten en het opbouwen en onderhouden van contacten met vervolgonderwijs en bedrijfsleven;
c. het aanschaffen van lesmateriaal voor de leerlingen om opdrachten uit te voeren; en
d. het reizen door leerlingen van en naar een locatie van een bedrijf of instelling.
1. De subsidie bedraagt € 25.000 per aanvraag voor een vestiging voor het aanbieden van het praktijkgerichte vak in de gemengde leerweg en € 75.000 per aanvraag per vestiging voor het aanbieden van het praktijkgerichte vak in de theoretische leerweg. Het subsidiebedrag per aanvraag door een bevoegd gezag op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt uitbetaald in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.
2. In afwijking van artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS bevat de aanvraag alleen een activiteitenplan zoals bedoeld in artikel 3.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
3. Een bevoegd gezag mag ten hoogste één aanvraag als bedoeld in het eerste lid, indienen per vestiging.
1. Voor de subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf is voor de schooljaren 2024–2025 en 2025–2026 in totaal een bedrag beschikbaar van € 13.550.000,–.
2. In het geval dat het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, ontoereikend is om alle aanvragen voor de subsidie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, toe te wijzen, worden de binnengekomen aanvragen door middel van loting gerangschikt.
3. De subsidiebedragen voor de schooljaren 2026–2027 en 2027–2028 worden op een later moment bekend gemaakt.
1. De onderwijsinstelling ontwikkelt het praktijkgerichte vak gedurende twee jaren biedt het minimaal één jaar aan aan de doelgroep van de licentie waarvoor zij een aanvraag heeft gedaan.
2. Het bevoegd gezag dat de subsidie, bedoeld in artikel 14, ontvangt, zendt:
a. indien het een subsidie betreft als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, op uiterlijk 1 oktober 2026 een eindrapportage aan de minister;
b. indien het een subsidie betreft als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, op uiterlijk 4 oktober 2028 een eindrapportage aan de minister.
1. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.
2. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1.
3. De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.
De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling in bijzondere gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
Het merendeel van de leerlingen in de gemengde leerweg (gl) en theoretische leerweg (tl) stroomt door naar het mbo. De keuze voor dit beroepsonderwijs vraagt een aantal inzichten van gl-en tl-leerlingen: kennis over de doorstroommogelijkheden, de beroepssectoren en toekomstbeelden daarvan, en kennis over jezelf. De overstap naar het mbo kan voor de gl- en tl-leerling complex zijn, vooral als deze leerlingen nog niet goed weten ‘wat ze later willen worden’.
Praktijkgericht onderwijs zou naar verwachting een belangrijke bijdrage kunnen leveren in de voorbereiding op de overgang naar het vervolgonderwijs. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen die praktijkgericht onderwijs volgen gemotiveerder zijn en een beter beeld krijgen van de beroepsbeelden die ze in het vervolgonderwijs kunnen kiezen.1Het curriculum van de tl is echter volledig algemeen vormend. Dat betekent dat de tl-leerling die naar het mbo gaat, zich onvoldoende heeft kunnen oriënteren en voorbereiden op het aansluitend beroepsonderwijs. Dit zorgt voor aansluitingsproblemen naar het mbo, zo is eerder geconstateerd door de Onderwijsraad en is ook gebleken uit een brede verkenning uit 2016 naar de inrichting en positionering van het vmbo.2 3
Het ontbreken van beroepsoriëntatie en beroepsbeelden doet zich in mindere mate voor in de gl, waar leerlingen gemiddeld vier uur per week beroepsgericht onderwijs volgen. De gl is immers een tussenvorm van beroepsgericht en algemeen vormend onderwijs en kent, net als de bb en kb, tien beroepsgerichte profielen. Het gl-examenprogramma is wel in overwegende mate ingericht met algemeen vormende vakken. In de gl kan daarom ook behoefte zijn om meer praktijkgericht dan beroepsgericht onderwijs te geven, omdat dat beter past bij het onderwijs van die school en/of bij de leerlingenpopulatie.
Deze overwegingen hebben in 2020 tot het opstarten van een pilot geleid. Daarin hebben rond de 150 scholen gewerkt aan het vormgeven van het praktijkgericht vak, in de pilot ‘het praktijkgericht programma’ genoemd. Hierin ligt de nadruk op het opdoen van praktische kennis en ervaring en dit leren toepassen in levensechte en realistische opdrachten bij of voor opdrachtgevers (bedrijven, instellingen, overheden, en andere onderwijsinstellingen) binnen en buiten de eigen school. Pilotscholen werden hierbij gesubsidieerd en inspireerden scholen van buiten de pilot die middels ‘bezoekvouchers’ een kijkje konden nemen bij de pilotscholen. Op basis van de veelal positieve ervaringen in deze pilot heeft voormalig minister Wiersma besloten om het voor alle scholen met een gemengde en theoretische leerweg mogelijk te maken het praktijkgerichte vak als examenvak aan te bieden vanaf schooljaar 2024–2025. Het opstarten dan wel doorontwikkelen van het praktijkgerichte vak kost tijd en geld. Scholen van binnen en buiten de pilot hebben aangegeven hier financiële ondersteuning bij nodig te hebben. Om zoveel mogelijk scholen daarin tegemoet te komen, is daarom deze subsidieregeling opgesteld. De regeling is grotendeels gebaseerd op de voormalige pilotregeling.
Vanaf schooljaar 2024–2025 mag elke school met een gl- of tl-aanbod een praktijkgericht vak aanbieden. Het aanbieden van een nieuw vak in het onderwijsprogramma kan kosten voor de school met zich meebrengen, zoals de aanschaf van materialen of bijscholing van docenten. Deze subsidieregeling wil zoveel mogelijk vestigingen die het praktijkgerichte vak willen aanbieden, in deze kosten ondersteunen. Het gaat daarbij om voormalig pilotscholen en scholen van buiten de pilot. Om het geld zo efficiënt mogelijk te verdelen, verschilt de hoogte van de financiële ondersteuning voor deze groepen. Pilotscholen zijn al opgestart, dus maken geen opstartkosten meer (denk aan het opbouwen van een netwerk met bedrijven en instellingen). Daarom is de subsidie voor voormalige tl-pilotscholen lager dan de tegemoetkoming voor tl-scholen van buiten de pilot. Het onderscheid tussen pilotscholen en overige scholen geldt alleen voor de eerste subsidieronde.
De subsidieregeling kent momenteel twee rondes. De subsidieperiode van schooljaar 2024–2025 tot en met schooljaar 2027–2028 zal worden gebruikt om scholen de gelegenheid te geven het praktijkgerichte vak in te bedden in hun onderwijsprogramma. Dit zal worden gemonitord door een onafhankelijk onderzoekbureau.
Mochten scholen vragen willen stellen of op zoek zijn naar informatie, dan is daar de website www.praktijkgerichteprogrammas.nl voor ingericht, waar tevens een vragenformulier beschikbaar is. Ook DUS-I heeft een website met informatie over de regeling.
Voor de berekening van de regeldrukkosten horend bij de Subsidieregeling praktijkgericht vak, is uitgegaan van de kosten die gemoeid gaan met het aanvragen en verantwoorden van de subsidie.
De aanvraagprocedure is zo eenvoudig mogelijk gehouden. Scholen hoeven alleen een aanvraagformulier in te vullen dat door DUS-I beschikbaar wordt gesteld en waarin een deel van de gegevens al is ingevuld. In afwijking van artikel 3.3 van de Kaderregeling bevat de aanvraag een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, een beschrijving van de wijze waarop het bedrijfsleven en/of maatschappelijke instellingen, mbo, havo en, indien van toepassing, een andere vmbo-school structureel betrokken worden bij de vormgeving van het onderwijs ten behoeve van het praktijkgericht programma; een globale planning en contactgegevens. Daarnaast is gekozen voor een vast bedrag per aanvraag, waardoor de aanvraagprocedure vereenvoudigd wordt. Een begroting hoeft niet te worden opgesteld.
De lasten voor de maatschappij bij het aanvragen van deze wijzigingsregeling zijn als volgt ingeschat. De regeling maakt mogelijk dat in totaal 149 aanvragen van voormalig pilotscholen worden toegekend en rond de 180 aanvragen voor overige scholen (afhankelijk van het aantal gl- dan wel tl-scholen dat een aanvraag doet). Er worden mogelijk meer aanvragen ingediend. Voor deze aanvragen worden de kosten voor de scholen geschat op gemiddeld 15 uur per aanvraag, inclusief de kennisnamekosten van de regeling en de interne en mogelijk externe afstemming over de plannen. Daarbij is ervan uitgegaan dat gemiddeld 20% van de aanvragers (onderdelen van) de aanvraag moet aanvullen, hetgeen gemiddeld 4 uur kost. Hierbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 54,–.
Vestigingen hoeven geen voortgangsrapportage in te leveren; alleen een eindrapportage. De kosten voor de maatschappij worden geschat op gemiddeld 16 uur per eindrapportage, inclusief de kennisnamekosten van het formulier en de interne en mogelijk externe afstemming over de plannen. Tot slot is ervan uitgegaan dat gemiddeld 20% van de aanvragers (onderdelen van) het formulier moet aanvullen, hetgeen gemiddeld 4 uur kost. De subsidie wordt direct vastgesteld en opname in de jaarrekening is onderdeel van de reguliere financiële verantwoording van de instellingen, dus hiervoor worden geen uren gerekend.
Tot slot is er sprake van evaluatie en monitoring. In het kader van de pilot zal er zowel door SLO als door onderzoekers die de monitoring in opdracht van NRO uitvoeren gevraagd worden om feedback van de (pilot) scholen. Gedurende twee schooljaren zal er gemiddeld genomen een werkdag (8 uur) per (pilot) school nodig zijn voor deelname aan enquêtes, interviews en andere vormen van feedback.
Ingeschat wordt dat 149 pilotscholen een tl-licentie hebben. Al deze vestigingen kunnen een subsidieaanvraag doen. Verwacht wordt dat een groot deel dat ook zal doen. Van alle 833 vestigingen minus de 149 pilotscholen met tl-licentie hebben 684 scholen de mogelijkheid om een subsidieaanvraag te doen. In de eerste ronde van de subsidieregeling is plek voor 180 scholen van buiten de pilot. De verwachting is dat meer scholen een aanvraag zullen doen, namelijk 300 scholen. In geval van overtekening zal loting plaatsvinden.
Aanvraag (15 uur) |
Eindrapportage (16 uur) en monitor (8 uur) |
Verantwoording (1 uur) |
Totale regeldrukkosten |
|
---|---|---|---|---|
Voormalig pilotscholen (149 plekken) |
(149*15) + (0,2*149*4) = 2.354 uur |
(149*16) + (149*8) = 3.576 uur |
149*1 = 149 uur |
Totale kosten: 6.079 uur * € 54= € 328.266 Percentage op een subsidieplafond van € 3.725.000 = 8,8% De regelkosten per jaar zijn: € 328.266/2=€164.133 |
Overige scholen (180 plekken) |
(180*15) + (0,2*180*4) = 2.844 uur |
(180*16) + (180*8) = 4.320 uur |
180*1 = 180 uur |
Totale kosten: 7344* € 54= € 396.576 Percentage op een plafond van € 6.775.000 = 5,9% De regelkosten per jaar zijn: € 396.576/2=€198.288 |
Het Adviescollege voor Toetsing en Regeldruk (ATR) heeft geadviseerd om het gebruik van het subsidie-instrument te heroverwegen en te kiezen voor een andere, minder belastende vorm van bekostiging om de scholen te tegemoet te komen in de kosten. Toch wordt gekozen voor een subsidie. De pilot met het praktijkgerichte vak loopt af na schooljaar 2023–2024. Scholen hebben echter langer de tijd nodig om het vak vorm te geven op hun school. Scholen van buiten de pilot hebben daarnaast tijd nodig het vak vanaf schooljaar 2024–2025 te ontwikkelen. Het is daarom nog te vroeg om te overwegen om scholen structureel te bekostigen voor het praktijkgerichte vak middels de lumpsum. Daar zijn ook geen middelen voor beschikbaar. De periode van schooljaar 2024–2025 tot en met 2027–2028 zal worden gebruikt om scholen de gelegenheid te geven het praktijkgerichte vak in te bedden in hun onderwijsprogramma. Dit zal ook worden gemonitord. Daarnaast zullen deze jaren gebruikt worden om vraagstukken op te lossen. Wel is in deze subsidieregeling rekening gehouden met de belasting voor scholen en is gekozen voor een zo licht mogelijk verantwoordingsregime.
Een tweede advies van de ATR was om scholen niet meerdere malen een aanvraag te laten doen, mochten zij worden uitgeloot. De ATR adviseert in dat geval om scholen automatisch door te schuiven naar de volgende aanvraagronde. Het risico daarvan is echter dat, met het oog op deze ‘subsidiegarantie’ in de volgende ronde, nog meer scholen dan verwacht een aanvraag doen in de eerste ronde. Gevolg is dan dat ook de tweede ronde overtekend wordt en wederom loting zal moeten plaatsvinden. Dit advies wordt daarom niet overgenomen, maar er wordt wel rekening mee gehouden door de aanvraag inhoudelijk en procedureel zo eenvoudig mogelijk te houden.
Het derde advies van de ATR was om te verduidelijken waaraan de eindrapportage moet voldoen. Dit is in de subsidieregeling opgenomen: vestigingen moeten omschrijven met welke activiteiten aan de subsidieverplichtingen is voldaan.
Deze regeling geldt ook voor Caribisch Nederland. Het subsidiebedrag wordt aan een bevoegd gezag op Bonaire, Sint Eustatius of Saba uitbetaald in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers. Op Bonaire staat momenteel één pilotschool. Deze school is later begonnen met de pilot en rond deze pas af in schooljaar 2024–2025. De bepaling opgenomen in artikel 4, lid 3, geldt daarom specifiek voor deze pilotschool.
De subsidieregeling maakt onderscheid in de vestigingen die een aanvraag kunnen doen. Het gaat daarbij om pilotscholen die het vak willen doorontwikkelen, en scholen van buiten de pilot die het vak willen opstarten. Binnen de groep van voormalige pilotscholen maakt de regeling daarnaast onderscheid tussen gl- en tl-scholen. Van alle voormalige pilotscholen kunnen alleen tl-scholen een subsidieaanvraag doen. Dat is omdat gl-scholen al structureel een hogere reguliere bekostiging krijgen dan tl-scholen. Een aanvraag wordt ingediend op vestigingsniveau. Dat betekent dat één bevoegd gezag meerdere aanvragen kan doen, als dit bevoegd gezag meerdere vestigingen onder zich heeft. Per vestiging is slechts één aanvraag mogelijk.
In artikel 4 worden de regels rondom de subsidieaanvraag uitgelegd. Ook geeft artikel 4 aan dat de activiteitenperiode van de subsidie twee jaar beslaat.
Artikel 6 regelt dat jaarlijks de helft van het totale subsidiebedrag wordt overgemaakt. Scholen ontvangen dus niet in één keer het gehele subsidiebedrag, maar per subsidiejaar de helft.
In artikel 8 wordt geregeld dat voormalig pilotscholen een tegemoetkoming krijgen voor het doorontwikkelen van het praktijkgerichte vak. Expliciet onderdeel daarvan is het onderhouden en mogelijk uitbreiden van het netwerk dat deze scholen hebben opgebouwd met bedrijven en instellingen. Kosten die hieronder vallen zijn bijvoorbeeld de uren die een contactpersoon van de school besteed aan het opbouwen of onderhouden van het contact met bedrijven of instellingen. Daarnaast vallen onder de tegemoetkomingsgelden: de kosten voor de inzet van een extra docent of onderwijsondersteuner, de kosten voor het aanschaffen van materiaal dat nodig is voor het aanbieden van het praktijkgerichte vak, en de kosten die leerlingen maken voor het reizen van en naar bedrijven of instellingen in het kader van een praktijkgerichte opdracht. Een praktijkgerichte opdracht kan dus zowel binnen als buiten de school plaatsvinden. Bovenstaande genoemde activiteiten vallen in ieder geval onder de te subsidiëren activiteiten. Overige relevante activiteiten die bijdragen aan het subsidiedoel zoals omschreven in artikel 3, kunnen ook onder deze lijst geschaard worden.
Het subsidieplafond is zo ingesteld dat alle tl-pilotscholen die de pilot hebben afgerond voor schooljaar 2024–2025, en het praktijkgerichte vak willen doorontwikkelen, een subsidieaanvraag kunnen doen. Mochten niet alle pilotscholen daartoe overgaan, dan wordt het resterende budget overgeheveld naar het budget voor scholen van buiten de pilot. Het subsidieplafond wordt dan met het overgehevelde bedrag verhoogd voor deze scholen.
Aan voormalig pilotscholen die subsidie ontvangen, wordt een aantal eisen gesteld. De onderwijsinstelling die meegedaan aan de pilot praktijkgerichte programma’s, moet met deze subsidie het praktijkgerichte vak gedurende twee jaar ontwikkeld en aangeboden hebben aan de doelgroep van de licentie waaronder zij een aanvraag heeft gedaan (tl-leerlingen). Indien nodig moet voor onderzoek persoonsgegevens verwerkt worden. In dat geval moet het bevoegd gezag ouders of wettelijk vertegenwoordigers van leerlingen hierover informeren. Als activiteiten niet volledig gerealiseerd zijn, wordt het subsidiebedrag teruggevorderd op basis van het bedrag dat per jaar beschikt werd.
In dit artikel wordt geregeld dat vestigingen die niet hebben meegedaan aan de pilot, zowel opstart- als tegemoetkomingsgelden ontvangen. Deze scholen moeten zich het examenprogramma van het praktijkgerichte vak zich nog eigen maken, een netwerk opbouwen met bedrijven en instellingen in de regio, nieuw materiaal aanschaffen en mogelijk ook docenten bijscholing laten volgen.
Artikel 15 regelt het bedrag dat vestigingen die niet hebben meegedaan aan de pilot, ontvangen. Dit verdrag verschilt per schoolsoort. Tl-scholen van buiten de pilot ontvangen een hoger bedrag dan gl-scholen van buiten de pilot. De reden daarvoor is dat gl-scholen al een hogere reguliere bekostiging ontvangen. Artikel 15 geeft daarnaast aan uit welke onderdelen de subsidieaanvraag moet bestaan. Dit zijn dezelfde onderdelen als die in de subsidieaanvraag voor pilotscholen, wat geregeld wordt in artikel 9.
Met dit subsidieplafond kan een beperkt aantal vestigingen van buiten de pilot een subsidieaanvraag doen. Middels meerdere aanvraagrondes wordt geregeld dat zoveel mogelijk vestigingen op termijn subsidie kunnen ontvangen. Immers, niet alle gl- en tl-scholen zullen meteen vanaf 2024–2025 willen of kunnen starten met het praktijkgerichte vak. De subsidieplafonds voor deze volgende aanvraagrondes worden geregeld per Voorjaarsnota, wat pas na publicatie van deze regeling gebeurt.
Aan overige scholen die subsidie ontvangen, wordt een aantal eisen gesteld. De onderwijsinstelling die niet heeft meegedaan aan de pilot praktijkgerichte programma’s, heeft met deze subsidie het praktijkgerichte vak gedurende twee jaar ontwikkeld en daarvan minimaal één jaar aangeboden aan de doelgroep van de licentie waaronder zij een aanvraag heeft gedaan (gl- of tl-leerlingen). Scholen hebben na afronding van de activiteitenperiode ongeveer twee maanden om daarover een eindrapportage te schrijven. Indien nodig moet voor onderzoek persoonsgegevens verwerkt worden. In dat geval moet het bevoegd gezag ouders of wettelijk vertegenwoordigers van leerlingen hierover informeren. Als activiteiten niet volledig gerealiseerd zijn, wordt het subsidiebedrag teruggevorderd op basis van het bedrag dat per jaar beschikt werd.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
Kuijpers, M. (2008). Loopbaandialoog: over leren kiezen (en) leren praten. In M. Kuijpers & F. Meijers (eds.), Loopbaanleren, onderzoek en praktijk in het onderwijs (241–261). Antwerpen: Garant
Kamerstukken II 2015–2016, 31 524, nr. 250. Onderwijsraad (2015). Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap, Den Haag: Onderwijsraad; Onderwijsraad (2016). Vakmanschap voortdurend in beweging, Den Haag: Onderwijsraad.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-8355.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.