31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

30 079 VMBO

Nr. 311 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 februari 2017

Met deze brief brengen we u op de hoogte van de uitkomsten van onze verkenning naar de inrichting en positionering van het vmbo. Daarnaast informeren we u over de uitgangspunten die we hebben voor een sterk vmbo en de maatregelen die we nemen om het vmbo en de overgang naar het mbo te versterken. Deze brief is een vervolg op de brief van 12 april 20161. Met deze brief wordt invulling gegeven aan de toezeggingen van het Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 juni 2016.2 Daarnaast geven we hiermee uitvoering aan de gewijzigde motie Rog over schakelprogramma’s en aan de motie Siderius gericht op de mogelijkheid tot het behalen van een startkwalificatie vanuit een kleinschalige vmbo-setting.3 4

Zo’n 60 procent van de actieve beroepsbevolking heeft ooit onderwijs gevolgd op het vmbo of een van diens voorlopers. Tegenwoordig gaat ongeveer de helft van onze jongeren naar het vmbo. De positie van het vmbo als basis van het beroepsonderwijs is cruciaal voor sterk beroepsonderwijs in zijn geheel en daarmee voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Het vmbo heeft een oriënterende functie. Mbo en hbo zijn beroepskwalificerend. Met de invoering van profielen in het vmbo per augustus 2016 is een belangrijke stap gezet richting een toekomstbestendig vmbo. Er is echter meer nodig, zodat vmbo-leerlingen het onderwijs en de kansen krijgen die zij verdienen. Daarvoor is een samenhangend pakket van maatregelen nodig, om alle leerlingen maatwerk te kunnen bieden. De binding met de regio en de aansluiting met het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt zijn, ongeacht de verschillen, essentieel voor alle leerlingen in het vmbo.

Op basis van onze verkenning hebben we drie uitgangspunten voor een sterk vmbo die in deze brief verder worden uitgewerkt. Ten eerste moet het onderwijs ruimte bieden voor verschillen. Omdat geen enkele vmbo-leerling hetzelfde is, is het belangrijk dat diverse routes voor vmbo-leerlingen mogelijk zijn. Ten tweede vinden we het belangrijk dat praktisch talent wordt herkend én erkend. Ook in het algemeen vormende onderwijs, zoals de theoretische leerweg (tl) en het havo, hebben leerlingen behoefte aan praktijkervaring. Tot slot moet het onderwijs zoveel mogelijk jongeren naar een startkwalificatie met kans op werk begeleiden.

De komende periode werken wij een wetsvoorstel uit voor de structurele verankering van doorlopende leerroutes vmbo tot en met het mbo. Tevens werken we een voorstel uit om de gemengde en de theoretische leerweg te combineren. Daarnaast zetten we aanvullende maatregelen in gang, om de doorstroom naar en toegankelijkheid van het vervolgonderwijs en de herkenbaarheid, beeldvorming en organiseerbaarheid van het beroepsonderwijs te verbeteren.

Leeswijzer

Deze brief gaat eerst in op de huidige inrichting en positionering van het vmbo. Vervolgens staan we stil bij de vraagstukken en uitkomsten van de uitgevoerde verkenning naar de toekomstbestendigheid van het vmbo. Daaruit volgen uitgangspunten voor een sterk beroepsonderwijs. In de vierde paragraaf schetsen we maatregelen voor de toekomst van het vmbo die we de komende periode samen met scholen en instellingen uitwerken.

1. Inrichting en positionering van het vmbo binnen het onderwijs

Binnen het voortgezet onderwijs heeft het vmbo de kortste opleidingsduur (zie figuur). In tegenstelling tot een havo- of een vwo-diploma geldt een vmbo-diploma niet als startkwalificatie.5 Leerlingen met een vmbo-diploma moeten doorleren in het vervolgonderwijs. Daarbij maken ze relatief jong (15–16 jaar) de keuze voor een vervolgopleiding. Bovendien moeten zij bij de overstap naar het mbo ook vaak een beroepskeuze maken. Daardoor moeten zij eerder dan leeftijdsgenoten die via havo of vwo naar vervolgonderwijs gaan wennen aan een andere omgeving en aan andere manieren van lesgeven. Onderzoek wijst uit dat dergelijke overstapmomenten de meest kwetsbare momenten vormen in een schoolloopbaan en tot uitval (kunnen) leiden. Die kwetsbaarheid is groter wanneer leerlingen jonger zijn.6

Het vmbo kent vier leerwegen en vanuit die leerwegen kunnen leerlingen op verschillende manieren doorstromen. Een diploma in de basisberoepsgerichte leerweg geeft toegang tot mbo-opleidingen op niveau 2. De overige leerwegen (kaderberoepsgericht, gemengd en theoretisch) geven toegang tot mbo-opleidingen op niveaus 3 en 4.7 De verschillen tussen de leerwegen zitten met name in het curriculum: kaderleerlingen volgen zo’n twaalf uur beroepsgericht onderwijs per week en minder algemeen vormende vakken. Leerlingen in de gemengde leerweg (gl) volgen een extra algemeen vormend vak en vier uur beroepsgericht onderwijs. Leerlingen in de tl volgen over het algemeen alleen algemeen vormende vakken. De kaderberoepsgerichte leerweg is cognitief een ander niveau en is gepositioneerd tussen de basisberoepsgerichte leerweg enerzijds en de gl en tl anderzijds. Qua niveau zijn de gemengde en de theoretische leerweg identiek.

Het vmbo bereidt voornamelijk voor op het mbo. Van de 220.000 vmbo-leerlingen in de bovenbouw maakte 84,5 procent na het behalen van een vmbo-diploma in 2016 een verticale overstap naar het mbo (zie tabel). Zo’n 15 procent maakt eerst een diagonale overstap: van vmbo basis naar kader of vanuit gl of tl naar havo. Hoe verschillend leerlingen ook zijn, het vmbo biedt hen allemaal ruimte om hun talenten te ontwikkelen. Dit is de kracht van het vmbo: verschillende routes zijn mogelijk.

Tabel 1 Doorstroomcijfers 2015-2016 (bron: DUO)

naar:

van:

entree

mbo 2

mbo 3

mbo 4

havo

overig onderwijs

buiten onderwijs

totaal

basis

574 (3%)

18.192 (84%)

680 (3%)

69 (0%)

0 (0%)

1.070 (5%)

1.023 (5%)

21.608 (100%)

kader

261 (1%)

3.086 (10%)

13.455 (45%)

10.873 (37%)

2 (0%)

1.191 (4%)

741 (3%)

29.609 (100%)

gemengd

19 (0%)

299 (4%)

958 (13%)

5.027 (70%)

241 (3%)

558 (8%)

106 (1%)

7.208 (100%)

theoretisch

92 (0%)

1.168 (2%)

3.919 (8%)

34.126 (66%)

7.943 (15%)

3.299 (6%)

851 (2%)

51.398 (100%)

totaal

946 (1%)

22.745 (21%)

19.012 (17%)

50.095 (46%)

8.186 (7%)

6.118 (6%)

2.721 (2%)

109.823 (100%)

Met de invoering van de beroepsgerichte profielen per augustus 2016 is een belangrijke stap gezet richting een toekomstbestendig vmbo. Met de profielen zijn de beroepsgerichte vakken in de bovenbouw van de basis-, kaderberoepsgerichte en gemengde leerwegen aangepast en is versterkt ingezet op loopbaanoriëntatie en begeleiding (lob) in alle leerwegen van het vmbo. Er is echter meer nodig om de stevige oriënterende basis in het vmbo binnen het onderwijsstelsel te behouden.

2. Uitkomsten verkenning

Mede naar aanleiding van de adviezen Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap van de Onderwijsraad uit juni 2015 en het Manifest voor de toekomst van het middelbaar beroepsonderwijs van de MBO Raad uit april 2015, is in 2016 een brede verkenning uitgevoerd naar de inrichting en positionering van het vmbo. Aan deze verkenning hebben leraren uit het vmbo, mbo, basis- en voortgezet onderwijs bijgedragen. Ook zijn schoolleiders, bestuurders, mensen uit het bedrijfsleven en onderzoekers betrokken en is gesproken met jongeren (leerlingen en studenten) en ouders. Uiteraard is ook gesproken met vertegenwoordigende instanties.8 In de gesprekken is ingegaan op knelpunten die in en rond het vmbo worden ervaren en de oplossingen die scholen en hun omgeving daarvoor aandragen. Ook is het draagvlak voor de voorgestelde maatregelen uit de adviezen van de Onderwijsraad en de MBO Raad onderzocht.

Met de verkenning ontstaat een gemeenschappelijk beeld van de problemen en kansrijke maatregelen. Uit de verkenning komt duidelijk naar voren dat het vmbo verschillende typen leerlingen kansen moet bieden. Het systeem moet niet bepalend zijn voor de route die een leerling volgt, maar moet dienstbaar zijn aan de talenten van de leerling. Gesprekspartners geven aan dat problemen nauw met elkaar samenhangen, maar niet per definitie gelden voor het vmbo als geheel, voor alle typen leerlingen in dezelfde mate, of op alle vmbo-scholen. De verschillen tussen leerlingen, scholen, profielen en regio’s zijn immers groot.

De volgende drie thema’s waarop knelpunten worden ervaren, kwamen als een rode draad terug in de verkenningsgesprekken:

  • 1. Doorstroom naar en toegankelijkheid van het vervolgonderwijs

  • 2. Herkenbaarheid en beeldvorming

  • 3. Organiseerbaarheid

2.1 Doorstroom naar en toegankelijkheid van vervolgonderwijs

Deelnemers aan de verkenningsgesprekken stellen dat aanvullende stappen mogelijk én noodzakelijk zijn ter verbetering van de aansluiting tussen vmbo en vervolgonderwijs. Het gaat dan om zowel de condities en voorwaarden bij de overstap (lob, toelatingsrecht en zachte overdracht) als een verbetering van de inhoudelijke aansluiting. In de overstap vmbo-mbo zien deelnemers aan de gesprekken al verbetering ontstaan door de invoering van de profielen in het vmbo, met name door de mogelijkheden die de beroepsgerichte keuzevakken bieden. Ook de versterkte inzet op lob in het vmbo en mbo en het toelatingsrecht mbo met de vroegtijdige aanmelding worden door de meeste deelnemers aan de verkenningsgesprekken gezien als positieve ontwikkelingen in de aansluiting tussen vmbo en mbo.

In de verkenning is veel gesproken over het huidige experiment met de vakmanschaproute en zijn voorloper vm2.9 Uit de verkenningsgesprekken komt naar voren dat dergelijke doorlopende (en veelal geïntegreerde) routes naar een startkwalificatie voor sommige leerlingen een uitkomst bieden, maar niet voor alle leerlingen op alle niveaus geschikt zijn. Er zijn ook vmbo-leerlingen die juist baat hebben bij de overstap naar een nieuwe omgeving vol nieuwe uitdagingen. Deze verschillen kwamen ook naar voren in de evaluatie van vm2.10

Een ander knelpunt dat in de verkenning werd aangekaart, is het doorstroomperspectief van kaderleerlingen. Met een vmbo-kader diploma mogen leerlingen formeel doorstromen naar mbo niveau 4. In schooljaar 2015–2016 stroomde 36,5 procent van de kaderleerlingen door naar een opleiding op niveau 4. Deelnemers aan de gesprekken geven aan dat dit in de praktijk steeds lastiger lijkt te worden. Het is van belang om dit goed te monitoren, ook na de implementatie van het toelatingsrecht.

De noodzaak om via curricula de aansluiting te verbeteren, wordt vooral besproken als het gaat over de overstap van vmbo gl en tl naar mbo 4 en de overstap van gl en tl naar havo. Voor leerlingen die de overstap naar het mbo maken, kan de aansluiting van de algemeen vormende vakken beter. Bij de tl-leerlingen worden bovendien het gemis aan realistische beroepsbeelden en praktische of beroeps gerelateerde vaardigheden en kennis genoemd als aansluitingsproblemen. Voor de leerlingen die de overstap naar het havo willen maken, wordt aangegeven dat de vakkenpakketten op het vmbo zowel in samenstelling als inhoudelijk niet goed aansluiten bij het havo.

2.2 Beeldvorming en herkenbaarheid

In de verkenning is ook gesproken over de beeldvorming en herkenbaarheid van het vmbo. Knelpunten die in veel gesprekken op tafel zijn gelegd, zijn de rol van de media en de wijze waarop in het funderend onderwijs wordt geselecteerd op theoretisch talent. Ook wordt onduidelijkheid over de verschillen tussen leerwegen als aandachtspunt benoemd, met name het onderscheid tussen gl en tl is onbekend.

Uit de gesprekken die tijdens de verkenning zijn gevoerd, komt naar voren dat berichten in de media over het vmbo regelmatig negatief zijn en dan vaak gaan over incidenten waarbij vmbo-leerlingen betrokken zijn. Bovendien zijn deze incidenten gelet op de grote verscheidenheid binnen het vmbo niet representatief voor het vmbo als geheel. Vmbo-scholen die door hun omgeving goed gewaardeerd worden, geven aan deze berichtgeving en de beeldvorming die ermee gepaard gaat als lastig te ervaren. Dit speelt ook in het mbo.

De indeling in cognitieve niveaus, terminologie als «opstromen» en «afstromen», hoog- en laagopgeleid, zijn bepalend voor het maatschappelijk beeld van het vmbo en het beroepsonderwijs in het algemeen. Dit is van invloed op de beeldvorming van het beroepsonderwijs en de beleving dat praktijkgericht leren in de algemene beeldvorming lager gewaardeerd wordt dan theoretisch leren.

Ondanks de grote verscheidenheid aan vmbo-leerlingen, leerwegen en richtingen, geven ervaringsdeskundigen – jongeren die het beroepsonderwijs volgen en mensen die dit al achter de rug hebben – aan hun weg binnen het stelsel te kunnen vinden. Gebrek aan herkenbaarheid van de verschillende vmbo-leerwegen lijkt vooral te spelen bij mensen die verder van het beroepsonderwijs af staan.

In diverse gesprekken is benoemd dat vooral leerkrachten op basisscholen gebaat zijn bij meer voorlichting over het (voorbereidend) beroepsonderwijs. Zowel voor de overstap naar de middelbare school als voor de toekomstperspectieven die leerroutes via het beroepsonderwijs bieden.

Het valt op dat een algemeen beeld bestaat dat een tl-diploma meer waard is dan een gl-diploma. Zoals omschreven in de eerste paragraaf, is dat is echter niet het geval: het gaat om hetzelfde niveau, hetzelfde doorstroomperspectief. Het onderscheid zit in één vak: in de gemengde leerweg een beroepsgericht vak, in de theoretische leerweg een algemeen vormend vak. Gezien het gevolgde curriculum kan ook gesteld worden dat het gl-curriculum door de beroepsgerichte component meerwaarde bevat, juist om jongeren voor te bereiden op een mbo-opleiding.

De gemengde leerweg is wat betreft leerlingenaantallen de kleinste leerweg van het vmbo en bovendien de onbekende leerweg. Ouders lijken veelal de voorkeur te geven aan de tl, terwijl de meeste leerlingen hun opleiding vervolgen op het mbo. Leerlingen op scholen die zowel gl als tl bieden, maken vaak pas in het vierde leerjaar de feitelijke keuze voor een gl- of tl-diploma. In 2015–2016 maakte 53 procent van deze leerlingen in en tijdens leerjaar 4 de overstap naar een tl-diploma. Deze leerlingen volgen eerst de gemengde leerweg met een extra algemeen vormend vak en bezien in het vierde leerjaar of een diploma tl «erin» zit. Het onderscheid tussen de gl en tl verdwijnt hiermee steeds meer in de praktijk.

Voor met name vmbo-tl is meermalen gesteld dat deze leerweg in de huidige vorm zonder verplichte gerichte praktijkgerichte componenten leerlingen onvoldoende voorbereidt op het vervolgonderwijs. Dit geldt zowel voor het mbo waar ruim 80 procent van de tl-leerlingen verder leert, als voor de voorbereiding op het havo. Bovendien geven veel jongeren aan meer uitdaging te ervaren in praktische vormen van onderwijs (in de vorm van opdrachten, projecten en dergelijke) dan in puur theoretisch onderwijs. Dit laatste zien we ook buiten de verkenningsgesprekken terug, bijvoorbeeld in de politieke en maatschappelijke wens om ook aan de tl een (variant op een) beroepsgericht vak toe te voegen en in initiatieven zoals de vakhavo in Goes.11

Met betrekking tot herkenbaarheid wordt verder vaak opgemerkt dat het uiteindelijk vooral zou moeten gaan om de herkenbaarheid voor de leerling. Leerlingen moeten zicht hebben op de routes die voor hen mogelijk zijn en welke mogelijkheden zij daarna hebben: op de arbeidsmarkt of wanneer ze willen doorleren. Gesprekspartners vinden de versterkte inzet op lob zowel in het vmbo als mbo hierbij essentieel. Gedegen lob ondersteunt leerlingen bij het zicht krijgen op mogelijkheden en het bewust keuzes (leren) maken.

2.3 Organiseerbaarheid

Het derde vraagstuk betreft de organiseerbaarheid. Door onder meer de veranderingen in leerlingenstromen, leerlingendaling, de wens om meer maatwerk te bieden en het bedienen van meerdere «stromen» in een groep, is het een uitdaging voor scholen om onderwijsaanbod voortdurend aan te passen.

Een belangrijke trend in het onderwijs, niet alleen in het vmbo, zijn dalende leerlingenaantallen. In diverse regio’s en sectoren zijn er zorgen over het behoud van voldoende beroepsonderwijs met kwaliteit dat aansluit bij de regionale arbeidsmarkt. Het is van belang dat scholen goed zicht hebben op aantallen leerlingen maar ook op de arbeidsmarktgegevens in de regio en de vraag van het bedrijfsleven.

Vanuit scholen wordt gericht gezocht naar mogelijkheden om constructief om te gaan met de veranderingen in leerlingenstromen. Zo zitten leerlingen uit verschillende leerwegen bij sommige vakken bij elkaar in de groep. Scholen maken onderling afspraken over hun roosters, om ervoor te zorgen dat de leerling die een beroepsgericht vak wil volgen die de eigen school niet biedt, dit vak wel kan volgen op een andere school in de buurt.

Ook de wens om leerlingen meer maatwerk te bieden, vraagt om een andere wijze van organiseren. Voor de beroepsgerichte leerwegen lijken de nieuwe profielen en met name de mogelijkheden van de beroepsgerichte keuzevakken als katalysator te kunnen werken. De invoering van de profielen maakt het noodzakelijk om op schoolniveau opnieuw naar de vormgeving van het beroepsgerichte onderwijs te kijken. Veel scholen kijken hierbij niet alleen naar de beroepsgerichte uren, maar naar hun gehele onderwijsaanbod. Dankzij de profielen kunnen docenten eigenaar van het curriculum-ontwikkelproces zijn en een vakoverstijgende ontwikkeling op gang brengen. Op deze manier kan er meer inhoudelijke samenhang in het curriculum gerealiseerd worden. Uit de verdiepingsfase van Onderwijs2032 blijkt ook dat dit een essentieel element is voor de ontwikkeling van het curriculum.12 Ook bieden de profielen meer mogelijkheden tot het verbeteren van de aansluiting met het mbo. In combinatie met de herziening van de kwalificatiestructuur mbo zoeken vmbo-scholen contact met mbo-instellingen om met name het aanbod van de beroepsgerichte keuzevakken in te richten op een manier die doorstroomperspectieven in het mbo versterkt. Zo maken leerlingen bijvoorbeeld eerder kennis met het mbo doordat vmbo-scholen en mbo-instellingen met elkaar afspraken maken om leerlingen een vmbo keuzevak deels op het mbo te laten volgen. Dit ondersteunt de leerling bij het keuzeproces voor een vervolgopleiding en bij de overstap naar het mbo.

Gesprekspartners geven ook aan het een wenselijke ontwikkeling te vinden dat leerlingen worden gestimuleerd om vakken op verschillende niveaus te volgen en af te sluiten. Tegelijkertijd stellen met name docenten veel praktische uitvoeringsvragen. Zo kwam in meerdere bijeenkomsten de organiseerbaarheid van vakken op havoniveau ter sprake, zeker bij scholen die geen vmbo en havo onder één dak hebben. Ook worden vragen gesteld over hoe dit doorstroomrelevant ingezet kan worden. Leerlingen willen immers meer uitgedaagd worden, maar vragen ook om duidelijkheid wat het voor hen oplevert.

Ook is veel van gedachten gewisseld over de noodzaak tot het bedienen van meerdere «stromen» binnen een groep. Dit is een vraagstuk dat in alle leerwegen speelt en van docenten vergaande differentiatievaardigheden vraagt. Het vmbo kent weliswaar verschillende leerwegen, maar dat betekent niet dat binnen de leerwegen sprake is van homogene groepen leerlingen. Een vmbo basis-klas bestaat zowel uit leerlingen die alleen door extra individuele begeleiding op het pad richting startkwalificatie blijven, als uit leerlingen die met een extra jaar een kader-diploma halen. Zo kan een kader-klas bestaan uit leerlingen die opbloeien door het beroepsgerichte programma en meer moeite hebben met de algemeen vormende vakken, maar ook uit leerlingen die met een vmbo gtl-/ havoadvies zijn gestart in de brugklas en in de derde vmbo-kader volgen. Ook de gl- en de tl-klassen bestaan niet uit homogene groepen. De meeste leerlingen op de tl richten zich op het mbo, maar sommigen kijken juist naar het havo. Deze samengestelde klassen brengen uitdagingen met zich mee. Van leraren vraagt dit om binnen korte tijd elke leerling te leren kennen en een ieder te begeleiden op een route die het beste past.

2.4 Reacties op adviezen van de Onderwijsraad en MBO Raad

Het clusteren van leerwegen wordt door deelnemers aan de verkenning niet gezien als een toekomstbestendige oplossing. Ook de trend van dalende leerlingenaantallen verandert dit niet. Ze zien over het algemeen weinig in de door de Onderwijsraad voorgestelde stelselwijziging om vmbo basis en kader samen te voegen tot één opleiding. Hierbij wordt gesteld dat dit onvoldoende recht doet aan de kader-leerling. Basis en kader zijn immers verschillende niveaus met andere doorstroomperspectieven. Deelnemers geven aan maatregelen die doorstroomperspectieven van kaderleerlingen kunnen verslechteren niet wenselijk te vinden. De maatregel grijpt in op het systeem maar lost weinig van de problematiek op. Het combineren van gl en tl vindt men wel interessant. Het niveau van de leerwegen is gelijk maar wordt maatschappelijk niet als zodanig herkend. Daarnaast wordt veel belang gehecht aan het zorg dragen voor een meer praktische invulling van leerwegen en schoolsoorten die nu overwegend theoretisch voorbereiden op het kwalificerende beroepsonderwijs. Dat betekent echter niet dat álle leerlingen een beroepsgericht vak zoals in vmbo kader zouden moeten volgen. Tussenvarianten zoals Informatietechnologie voor gtl en het concept schoolvak Technologie en toepassing zijn ook denkbaar.

Uit de gesprekken komt duidelijk naar voren dat een vijfjarig vmbo voor álle vmbo-leerlingen niet als optie wordt gezien, zelfs niet wanneer een extra jaar tot een startkwalificatie leidt. Voor een deel van de leerlingen zien deelnemers wel meerwaarde in een aaneengesloten opleiding vmbo basis -mbo 2 die dan ook wordt afgesloten met een startkwalificatie. Vijf jaar voor alle leerwegen van het vmbo wordt zeer wisselend ontvangen. De meeste leerlingen zullen hoe dan ook een overstap maken en zijn niet per definitie gebaat bij een jaar langer op het vmbo. Dit geldt bijvoorbeeld voor de leerlingen die zo snel mogelijk door willen naar hbo.

Bij een goed aansluitend curriculum van het vmbo naar het vervolgonderwijs zijn de verschillende leerlingen wel allemaal gebaat. Ook zien we dat sommige leerlingen baat hebben bij een langere verblijfsduur in het vmbo door het stapelen van vmbo-diploma’s basis-kader.

3. Uitgangspunten voor een sterk vmbo

Op basis van de verkenning en gesterkt door gesprekken rond aanpalende beleidsthema’s zien we drie uitgangspunten voor een toekomstbestendig vmbo:

1. Ruimte voor verschillen

Leerlingen verschillen. Dat geldt ook voor hun mogelijkheden en wensen voor doorstroom. Het onderwijssysteem moet dan ook ruimte bieden voor die verschillen tussen leerlingen (stapelen en switchen; meer of minder beroepsgericht; smal, breed of langer oriënteren).

2. Waardering van praktisch talent

Het is belangrijk dat praktisch talent wordt herkend en erkend en dat een beroepsgerichte vmbo-mbo route een gelijkwaardige positie krijgt ten opzichte van routes via algemeen vormend onderwijs. Een beroepsgerichte route is niet een keuze omdat de algemeen vormende onderwijsroute niet lukt, maar omdat deze route de jongere de beste voorbereiding op een vervolgopleiding of de arbeidsmarkt biedt.

3. Op weg naar een startkwalificatie met regionaal arbeidsmarktperspectief

Het onderwijs moet zoveel mogelijk jongeren naar een startkwalificatie met kans op werk begeleiden. Het vmbo vervult hierbij een belangrijke oriënterende functie en bereidt leerlingen voor op het mbo waar ze een kwalificerend diploma behalen. Werkgevers moeten kunnen rekenen op gediplomeerden die met hun opleiding aansluiten bij de regionale arbeidsmarktbehoeften. Dit vraagt om gerichte regionale acties. Het kunnen behalen van een startkwalificatie is belangrijk voor de kansen van de jongeren op de arbeidsmarkt op korte en lange termijn. Het kabinet hecht eraan jongeren met een zo stevig mogelijke basis naar de arbeidsmarkt te laten gaan. Wanneer het behalen van een startkwalificatie niet lukt, is het wezenlijk de jongere zo snel mogelijk naar een baan te begeleiden.

4. Maatregelen

Om ruimte te bieden voor verschillen tussen leerlingen is maatwerk nodig. Dat is de cruciale aanname in de voorgestelde aanpak. In deze paragraaf schetsen we drie oplossingsrichtingen die hieraan bijdragen. De keuze voor het bieden van meer maatwerk heeft consequenties voor de generieke herkenbaarheid. Meer routes op maat voor individuele leerlingen en gericht rekening houden met verschillen tussen talenten, regio’s en profielen, vereist dat we deze verschillen vormgeven en accepteren en tegelijkertijd gelijke kansen bieden. We zetten de komende periode in op verbetering van de doorstroom. De waarde en de herkenbaarheid van diploma’s verandert daarmee echter niet.

4.1 Maatregelen voor betere doorstroming naar het vervolgonderwijs

We presenteren de volgende drie maatregelen om een betere doorstroom van beroepsoriënterend naar beroepskwalificerend onderwijs te realiseren. Ten eerste gaan we aan de slag met het versterken van de samenwerking vmbo-mbo door de wettelijke mogelijkheden te verruimen voor doorlopende leerroutes van vmbo tot en met mbo. Ten tweede gaan we scholen gericht wijzen op de mogelijkheid van het stapelen van vmbo-diploma’s basis-kader voor leerlingen die hier baat bij kunnen hebben. De derde maatregel betreft de schakelprogramma’s vmbo-vervolgonderwijs, zoals aangekondigd in ons actieplan ter bevordering van gelijke kansen in het onderwijs.13

Maatregel 1: Invoering doorlopende leerroutes van het vmbo tot en met het mbo

Het mbo moet zoveel mogelijk jongeren begeleiden naar een startkwalificatie met kansen op de arbeidsmarkt. De voorbereiding hierop begint op het vmbo. Ondanks verschillende maatregelen door de jaren heen, blijft de aansluiting tussen vmbo en mbo een belangrijk aandachtspunt. In de samenwerking tussen de sectoren worden stappen gezet, maar tegelijkertijd wordt onvoldoende voortgang geboekt: leerlingen merken hiervan nog te weinig voordelen in hun onderwijsroutes.

De afgelopen jaren is geëxperimenteerd met doorlopende leerlijnen door scholen en instellingen onder strikte voorwaarden.14 Uit de diversiteit van de experimenten zien we dat een vooraf gekozen vormgeving van doorlopende leerroutes beperkt aansluit bij de wensen van leerlingen en die van scholen en instellingen. Dit gold voor vm2, de voorloper van de huidige vakmanschaproutes, en nu voor de experimenten met de doorlopende leerlijnen vakmanschap-, technologie- en beroepsroutes. Uit de huidige experimenten blijkt dat deelname aan de experimenten achterblijft wegens onzekerheid over de verduurzaming van de route, versterkt door de investeringen die het opzetten van dergelijke routes vragen van scholen en instellingen. De achterliggende doelstellingen van de experimenten worden echter wél omarmd. Scholen en instellingen zoeken de mogelijkheden om verdergaand als keten samen te werken en leerlingen meer doorlopende routes te bieden.

De vakmanschaproute op het Calvijn College Amsterdam

Calvijn (voorheen Calvijn met junior) behoort tot de eerste lichting scholen die vm2 aanbood. Met de introductie van de vakmanschaproutes per 2014, heeft de school in samenwerking met het ROC van Amsterdam haar vm2-routes aangepast aan de vereisten van de vakmanschaproutes. De school biedt leerlingen met een advies vmbo-basis binnen de vakmanschaproute een opleiding aan, waarin zij in hun eigen tempo doorstromen naar het mbo. De meeste leerlingen doen vijf jaar over deze opleidingsroute (in plaats van zes jaar: vier jaar vmbo en twee jaar mbo).

Vanaf leerjaar twee stromen leerlingen de vakmanschaproute in. De school ziet dit als een kans voor alle leerlingen om te excelleren. Leerlingen stromen vrijwel zonder uitzondering door naar niveau 3 op het mbo, sommigen zelfs naar niveau 4. Leerlingen hebben de mogelijkheid tot individuele leerroutes en leren zelf regie te nemen. De route draagt zo onder meer bij aan het verminderen van kansenongelijkheid.

De school en het ROC geven aan graag door te gaan met de vakmanschaproute, maar dan zonder de ervaren belemmeringen, zoals een vereist vmbo-examen voor bepaalde vakken en financieringsvraagstukken die ontstaan door verschillen in bekostiging tussen vmbo en mbo.

Voor een deel van de leerlingen is een zesjarig traject dat wordt afgesloten met een mbo-startkwalificatie op mbo niveau 2 of 3 een geschikte route. Sommige jongeren daarentegen zijn gebaat bij het later of stapsgewijs maken van een overstap waarmee bovendien de jongere onder vertrouwde begeleiding kan wennen aan een nieuwe omgeving met nieuwe regels, nieuwe mensen en een andere manier van lesgeven. We willen voor deze groep de mogelijkheid creëren dat scholen ook buiten experimenten zoals de huidige vakmanschaproutes, doorlopende leerroutes vmbo-mbo kunnen inrichten. Hiermee kan ook tegemoet worden gekomen aan de wens om meer jongeren een zesjarige opleiding te bieden die gericht is op het halen van een startkwalificatie op mbo niveau 2. Daarnaast is het wenselijk om voor jongeren die sneller kunnen en willen een vijfjarig opleidingstraject naar een startkwalificatie te bieden. We zien de startkwalificatie als een eerste stap in de ontwikkeling van jongeren in het beroepsonderwijs, niet om ze zo snel mogelijk klaar te stomen voor de arbeidsmarkt, maar als basis voor een leven lang ontwikkelen.

De komende periode werken wij een wetsvoorstel uit voor de structurele verankering van een versterkte samenwerking vmbo-mbo in het belang van de leerling gericht op kwalificeren met een duurzaam arbeidsmarktperspectief. Het is de bedoeling dat dit wetsvoorstel ruimte biedt, door afwijking van bij wet vastgelegde inrichtingsvoorschriften mogelijk te maken. Met deze werkwijze is reeds ervaring opgedaan met de mogelijkheden voor de afwijking van onderwijstijd in het mbo, waarbij ruimte wordt gegeven aan instellingen om vanuit een visie af te wijken van de uren norm. Ook in dit voorstel voor de structurele verankering van een versterkte samenwerking vmbo-mbo, zal er ruimte komen om af te wijken van inrichtingsvoorschriften. Het legt geen verplichtend model van samenwerking op. De vormgeving hangt af van wat er in de regio past. Een belangrijke voorwaarde zal zijn dat de kwaliteit van de leerroute en betrokken scholen en instellingen op orde zijn en de vertegenwoordiging van docenten en leerlingen of studenten het eens zijn met de inrichting van de doorlopende leerroutes.

Door dit wetsvoorstel ontstaat ruimte voor een volledig geïntegreerde leerroute van vmbo basis tot en met mbo 2/3, waarbij examinering op vmbo-niveau achterwege kan blijven. Daarmee kan de onderwijstijd anders worden benut.15 De verantwoordelijkheid voor de examinering op startkwalificatieniveau in deze route blijft bij het mbo. Op deze manier wordt voor de leerlingen die dat aankunnen ook een vijfjarige route mogelijk. Voor leerlingen betekent dit vooral dat ze in een vloeiende lijn van het beroepsoriënterende vmbo door kunnen met het beroepskwalificerende mbo zonder tijd kwijt te raken bij de overstap. Het betekent niet dat alle vmbo-scholen en mbo-instellingen worden verplicht een dergelijke route aan te bieden. Wel krijgen scholen en instellingen hiertoe de gelegenheid. Dit wetsvoorstel zorgt er overigens niet voor dat vmbo-scholen een licentie krijgen om mbo-2 opleidingen zelfstandig aan te kunnen bieden noch te kunnen examineren. Het versterken van het beroepsonderwijs wordt regionaal ingevuld. Er komt een model van onderlinge afspraken en goede kwaliteitsborging.

Samen met de VO-raad, MBO Raad en scholen en instellingen die de afgelopen jaren ervaringen hebben opgedaan met het vormgeven van doorlopende leerlijnen via bijvoorbeeld vm2 of technologieroutes, zullen we de komende maanden de randvoorwaarden nader uitwerken om vervolgens te komen tot een wetsvoorstel. Hierbij wordt expliciet aandacht besteed aan de aspecten die scholen en instellingen momenteel als drempels in de samenwerking ervaren, waaronder de wijze van financiering, onderwijsduur en onderwijstijd van de leerroutes, examinering, de inzet van docenten en het toezicht op doorlopende leerlijnen. Lessen die worden getrokken uit de huidige experimenten doorlopende leerlijnen, uit vm2 en andere trajecten waar vmbo en mbo samenwerken, worden meegenomen in het wetstraject. In het voorstel zal niet enkel ruimte zijn voor leerroutes tot en met mbo niveau 2, ook leerroutes vmbo-mbo voor leerlingen die zich richten op het hbo worden meegenomen. Ook zal aandacht worden besteed aan het gebruik van schoollocaties en andere faciliteiten. Niet enkel om outillage meer optimaal te benutten, ook kan een dergelijke eerdere kennismaking met het mbo bijdragen aan het keuzeproces van een opleiding en de overstap naar het mbo verkleinen. Een dergelijke aanpak biedt ruimte voor vo- en mbo scholen die in het belang van hun leerlingen intensief de samenwerking aangaan. Het betekent echter ook dat scholen en instellingen die dit niet vanzelfsprekend doen, aangesproken kunnen worden op hun verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een goede doorstroom in de beroepskolom.

Bbl-trajecten op Gilde CS De Hoven en ROC Rivor

Op de vakschool Gilde Vakcollege Techniek, onderdeel van CS De Hoven te Gorinchem krijgen leerlingen die een bbl-traject willen volgen de mogelijkheid om dat te doen vanuit de vertrouwde schoolomgeving. Vier dagen in de week leren ze in de praktijk bij een leerwerkbedrijf, één dag in de week zijn ze op CS De Hoven voor theorielessen en aanvullend praktijkonderwijs.

De lessen worden gegeven door docenten die de leerlingen al kennen. Op die manier hoeven ze niet te wennen aan andere manieren van lesgeven of nieuwe regels. Ook wordt voorkomen dat leerlingen zaken onnodig moeten herhalen op het mbo. Wanneer de leerlingen klaar zijn voor de kwalificerende mbo-examens, reizen ze af naar ROC Rivor waar de examens worden afgenomen door de mbo examinatoren.

Maatregel 2: Scholen informeren over de mogelijkheid om vmbo-diploma’s basis-kader te stapelen

Een tweede maatregel is gericht op het kenbaar maken van de mogelijkheid tot het stapelen van vmbo-diploma’s basis-kader door na het afronden van de basisberoepsgerichte leerweg nog een jaar langer op het vmbo te blijven en een diploma op kaderniveau te behalen. In 2010 is de maximale verblijfsduur in het vmbo afgeschaft en is het mogelijk gemaakt dat leerlingen vmbo-diploma’s stapelen. Voor een deel van de leerlingen uit vmbo-basis biedt een jaar langer op het vmbo blijven voordelen doordat ze met een kaderdiploma op een hoger niveau kunnen instromen in het mbo dan met een vmbo-basisdiploma. Bovendien hebben leerlingen dan een jaar langer de tijd om zich te oriënteren op en een keuze te maken voor een vervolgopleiding en een beroep. Na dit jaar zijn deze jongeren ook sociaal-emotioneel gegroeid en wordt de overstap minder kwetsbaar. We vinden het belangrijk dat docenten deze mogelijkheid actief meenemen in de lob-gesprekken die ze met leerlingen voeren.

Maatregel 3: Invoering van schakelprogramma’s vmbo – vervolgonderwijs

Als derde maatregel ter verbetering van de doorstroom werken we in het kader van het actieplan gelijke kansen aan schakelprogramma’s vmbo-mbo en vmbo-havo, om in te lopen op deficiënties en havo-studievaardigheden aan te leren. Voor de overgang vmbo-mbo kan gedacht worden aan het nader voorbereiden op de gevraagde werkhouding in het mbo, het geven van een gerichte coaching rondom en tijdens de overgang naar het mbo en het leren benutten van netwerken of andere hulpbronnen. Wat betreft de overstap naar het havo kan het bijvoorbeeld gaan om het verbeteren van studievaardigheden. De schakelprogramma's kunnen in de zomer worden uitgevoerd, of door het jaar heen worden gegeven. Een regeling gericht op het starten van de eerste pilots met schakelprogramma’s in schooljaar 2017–2018 wordt momenteel uitgewerkt. Voor de inrichting van pilots wordt gebruik gemaakt van bestaande schakelprogramma’s. Met deze schakelprogramma’s wordt invulling gegeven aan de motie Rog waarin verzocht wordt om pilots met schakelprogramma’s, met als doel vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters in de zomerperiode bij de overgang van vmbo naar mbo of havo.

4.2 Maatregelen voor verbetering van herkenbaarheid en beeldvorming

De wens tot maatwerk en het verbeteren van de herkenbaarheid van de leerroutes in het vmbo staan op gespannen voet. Tegelijkertijd zijn wel degelijk stappen te zetten. Om de herkenbaarheid van en beeldvorming over het vmbo te verbeteren, nemen we nog dit jaar twee maatregelen. Ten eerste komt er extra voorlichting voor basisschoolleerkrachten om kennis over het vmbo te verbeteren. Ten tweede wordt meer aandacht aan praktijkgericht onderwijs in het funderend onderwijs gegeven, onder andere door via een wetswijziging het onderscheid tussen gl en tl op te heffen.

Maatregel 4: Voorlichting aan basisschoolleerkrachten over het beroepsonderwijs

Uit de discussies over herkenbaarheid en over de beeldvorming over het beroepsonderwijs is duidelijk naar voren gekomen dat de bekendheid met het beroepsonderwijs bij de meeste mensen die een algemeen vormende opleiding hebben gevolgd, tekortschiet. Nog dit jaar zal voorlichting zorgen voor meer kennis over het vmbo onder leerkrachten op basisscholen. Dit komt ook ten goede aan studie- en schoolkeuzes van de leerlingen en de waardering voor praktisch talent. De sociaal-economische Raad (SER) constateerde onlangs dat schools leren en algemeen vormend onderwijs in Nederland gezien worden als de best mogelijke weg naar een goede positie op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Dat is een onterecht misverstand. Praktisch leren en beroepsonderwijs bieden ook goede toekomstperspectieven. Het is van belang dat basisschoolleerkrachten hier meer zicht op hebben en dit ook uitstralen.16

Maatregel 5: Uitwerken van een leerweg die gl en tl samenbrengt

Technomavo voor slimme doeners, Teylingen college KTS (Voorhout)

In 2009 is het Teylingen college, locatie KTS in Voorhout, gestart met de Technomavo. In de eerste twee jaar van de Techomavo maken de leerlingen, via allerlei projecten, elke week kennis met diverse aspecten van techniek. Ook het veilig werken en het samenwerken binnen de techniek komt aan bod. Bij het vak praktische sector oriëntatie leren de leerlingen in elke afdeling op een praktische wijze wat de inhoud is van de opleidingen BWI, PIE en HBR.17 In de bovenbouw kiezen de leerlingen waar zij een dagdeel per week aan het werk zijn. De leerlingen krijgen een brede basis aan beroepsvaardigheden. Dit gecombineerd met hun tl-diploma geeft deze leerlingen een goede voorsprong bij de overstap naar mbo niveau 4 en eventueel naar het hbo.

Als we in het onderwijs recht willen doen aan wat jongeren kunnen en motiveert, moeten we ook zorgen dat de praktische leerroutes maatschappelijk worden gewaardeerd.18 Door meer aandacht te besteden aan praktijkgericht onderwijs, juist ook binnen de algemeen vormende onderwijsstromen, zal naar verwachting de scheidslijn tussen beroeps- en algemeen vormend onderwijs vervagen. Dit kan een positieve invloed hebben op de beeldvorming en beleving van de verschillende onderwijssoorten. Een bredere basis, ook in het basisonderwijs, zal hier eveneens aan bijdragen.

Uit de verkenning vmbo is gebleken dat het dichter bij elkaar brengen van de gemengde en de theoretische leerweg door de betrokkenen op bijval kan rekenen. Enerzijds omdat de meeste mensen onbekend zijn met het verschil, anderzijds omdat duidelijk behoefte bestaat aan het opdoen van meer praktijkervaring, ook in het algemeen vormende onderwijs. Het is nodig dat het voortgezet onderwijs de praktischer ingestelde leerlingen beter tot zijn recht laat komen. Het bedrijfsleven, vervolgopleidingen en de leerlingen zelf, hebben baat bij een verrijking van het cognitieve leren met praktische componenten en het stimuleren van een actieve, creatieve en onderzoekende houding. Bovendien geven jongeren aan meer uitdaging te ervaren in praktische vormen van onderwijs dan in puur theoretisch onderwijs.19 De wijze waarop de tl nu is ingericht doet daar onvoldoende recht aan. Wij stimuleren vmbo-scholen om afspraken te maken met mbo-instellingen over de oriëntatie op opleidingskeuzes, bijvoorbeeld door leerlingen gedurende een bepaalde periode één dag in de week op een mbo-instelling kennis te laten maken met het mbo. Andere mogelijkheden om tl-leerlingen meer praktijkgericht onderwijs te bieden, is via het aanbieden van informatietechnologie in de gtl en door de ervaringen met de pilots met het concept schoolexamenvak technologie en toepassing breder te verspreiden. Ook worden tl-scholen verzocht om leerlingen beroepsgerichte keuzevakken te laten volgen, gericht op doorstroom naar het vervolgonderwijs.

Toptraject Twente

Het Toptraject is een ketengerichte aanpak die zich richt op vmbo-leerlingen die een succesvolle vmbo-mbo-hbo route willen en kunnen volgen. Elf vmbo-scholen, ROC van Twente en Saxion werken samen aan het realiseren van deze route. Het doel is dat er meer studenten met een vmbo-mbo vooropleiding hun hbo-getuigschrift behalen dan tot nu het geval is en dat deze studenten minder wisselen van hbo opleiding.

Het Toptraject begint in het vmbo in leerjaar 3. Alle derdejaars vmbo leerlingen in de gtl volgen in hun derde leerjaar het Toptraject. Dat derde leerjaar is voorbereidend en selecterend voor het vierde leerjaar vmbo. Op basis van determinatie (zelfinzicht in combinatie met advisering door docenten) en selectie (op basis van cijfers, competentiegroei blijkend uit portfolio en assessments, en motivatie) bepaalt de school of een leerling naar het praktijkgerichte en meer eisende Toptraject kan.

Versnelling is uitdrukkelijk geen doel van het Toptraject.

Voor de langere termijn is het wenselijk om een wetsvoorstel uit te werken hoe de gemengde leerweg en de theoretische leerweg samen te brengen binnen één leerweg. Dit vergroot de herkenbaarheid van de vmbo-leerwegen en bevestigt dat deze leerwegen hetzelfde niveau en doorstroomopties aan leerlingen bieden. Het uitwerken van dit voorstel betreft niet alleen het curriculum van de leerlingen, maar gaat ook over het toegestane onderwijsaanbod van scholen, mogelijke bekostigingsconsequenties en een wijziging van schoolsoorten voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) in de WVO. Alle leerlingen in deze leerweg krijgen enig praktijkgericht onderwijs ter oriëntatie op beroepsbeelden en op het mbo. Tegelijkertijd wordt het curriculum aangepast ter verbetering van de doorstroom naar het havo. Gezien verschillende doorstroomwensen en -perspectieven is het denkbaar dat binnen deze leerweg tenminste in het vierde leerjaar meerdere stromen mogelijk zijn, gericht op de doorstroomwensen van de leerlingen.

4.3 Maatregelen die bijdragen aan de organiseerbaarheid van het beroepsonderwijs

Om kwalitatief hoogstaand beroepsonderwijs organiseerbaar te houden, zetten we in op behoud van regionaal arbeidsmarktrelevant en doelmatig onderwijsaanbod. In de voortgangsrapportage leerlingendaling die uw Kamer onlangs heeft ontvangen, wordt nader ingegaan op de opgave waar we samen met het onderwijs voor staan.20 In de meeste regio’s is binnen enkele kilometers van elke school een alternatief voor handen, maar niet altijd van dezelfde richting, of met dezelfde vmbo-profielen. Waar een combinatie van krimp, grote afstanden tussen scholen en kleine profielen voorkomt, kan een risico voor het onderwijsaanbod ontstaan.

Een dergelijk risico komt nu nog in een beperkt aantal regio’s voor. Die combinatie van factoren hoeft niet automatisch tot problemen te leiden: in een aantal regio’s slaagt men erin door goed overleg een breed aanbod beschikbaar te houden. Soms zijn echter aanvullende oplossingen nodig. Daarom wordt bijvoorbeeld gekeken naar leerlingenvervoer en naar de mogelijkheid om het onderwijs anders te organiseren. Schoolbesturen zijn aan zet om door samenwerking een goed en adequaat onderwijsaanbod in de lucht te houden. De tijd dat alle scholen en instellingen alles zelfstandig konden aanbieden, ligt achter ons.

Techniekcolleges voor Zuid-Limburg

Vanaf schooljaar 2016–2017 kent Zuid- Limburg techniekcolleges. Voor het mbo hebben het Arcus College en ROC Leeuwenborg hun opleidingen samengebracht in één nieuwe techniekschool.

De Limburgse vmbo-scholen hebben samen met het mbo routes ingericht waardoor leerlingen in drie jaar een niveau 2 diploma kunnen halen. Het onderwijs wordt verzorgd op gezamenlijke locaties. Op die manier is het mogelijk voor jongeren om relatief dichtbij huis verschillende techniekopleidingen te volgen en daarna door te stromen naar niveau 3 en 4.

Het is noodzakelijk om scholen en betrokkenen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om dat maatwerk mogelijk te maken. Ook wanneer leerlingen iets willen wat niet tot de expertise van de school behoort, bijvoorbeeld een vak op havo-niveau volgen, terwijl de school enkel vmbo-basis, kader en gl biedt. Dit vraagt om het beter benutten van de ruimte die reeds bestaat, om meer samenwerking in de keten en ook om regionale visies op beroepsonderwijs.

Maatregel 6: Stimuleren van het gebruik maken van elkaars kennis en faciliteiten

Voor vakken die gevolgd worden door relatief weinig leerlingen, is het eerder noodzakelijk dat scholen en instellingen gaan samenwerken. Voor vmbo techniek zijn we onlangs samen met bedrijven, onderwijsbestuurders en gemeenten een aanpak gestart voor behoud van techniekonderwijs met regionale relevantie. Voor techniek is het evident dat scholen, instellingen en het bedrijfsleven moeten samenwerken en gebruik maken van elkaars voorzieningen en faciliteiten. Hierbij is het relevant dat regionaal zicht is op arbeidsmarktperspectieven en dat gezamenlijk wordt gewerkt aan het interesseren van jongeren voor techniek. Een vergelijkbare aanpak kan worden gevolgd in andere sectoren. Dergelijke samenwerking brengt nieuwe vraagstukken met zich mee, bijvoorbeeld rond bekostiging en het toegestane onderwijsaanbod. Deze vraagstukken zullen zodra zij zich voor doen, moeten worden uitgewerkt en opgelost. Inmiddels is een groeiend aantal scholen en instellingen hierover met elkaar in gesprek, onder andere gestimuleerd vanuit het Techniekpact en het Zorgpact. Deze gesprekken leiden tot voorstellen en afspraken om met elkaar samen te werken voor het behoud van aanbod. Samenwerking is essentieel voor sterk beroepsonderwijs met regionaal arbeidsmarktperspectief. Deze samenwerking is ook nodig om versnippering van onderwijsaanbod te voorkomen. Hetzelfde speelt bij het gezamenlijk gebruik maken van voorzieningen en expertise, bijvoorbeeld voor het onderwijs in beroepsgerichte vmbo keuzevakken. Hierover zullen scholen en instelling afspraken moeten maken die verder gaan dan vrijblijvend samenwerken.

5. Tot slot: niet afwachten maar voortbouwen

De positie van het vmbo als basis van het beroepsonderwijs is cruciaal voor een sterk beroepsonderwijs in zijn geheel, en daarmee voor onze arbeidsmarkt. De verscheidenheid in het vmbo maakt dit voorbereidend onderwijs uniek. Een sterk vmbo is een opdracht waar docenten, onderwijsondersteuners, schoolleiders en bestuurders dagelijks aan werken. Omdat geen vmbo-leerling hetzelfde is, is het belangrijk dat de inrichting van het stelsel de routes van alle vmbo-leerlingen mogelijk maakt.

Met deze maatregelen zetten we koers naar een sterk vmbo met nieuw elan.

Voor de doorlopende leerroutes vmbo-mbo en de gecombineerde leerweg gtl zullen we de komende periode aan de slag gaan met de nadere uitwerking. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden qua benodigde wijzigingen in wet- en regelgeving. Zorgvuldige besluitvorming hierover vergt tijd voor nadere uitwerking van de voorstellen. Bij de uiteindelijke vormgeving is het noodzakelijk en gewenst scholen, instellingen en leerlingen nauw te betrekken.

Er is geen sprake van één vraagstuk dat opgelost kan worden met één maatregel. Daarom is een samenhangend pakket aan maatregelen nodig, juist om ervoor te zorgen dat maatwerk wordt geboden aan de vele verschillende leerlingen. En dat de verbinding wordt gelegd met de regio en het vervolgonderwijs. Dat zijn essentiële ingrediënten voor beroepsonderwijs met een goed arbeidsmarktperspectief, dat kansen biedt aan leerlingen die verschillen. Samenwerking tussen scholen en instellingen is hierbij een gedeelde verantwoordelijkheid van vmbo en mbo. Daarmee krijgen we de arbeidskrachten van de toekomst!

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 31 524, nr. 288.

X Noot
2

Kamerstukken 31 524 en 30 079, nr. 297.

X Noot
3

Kamerstuk 31 289, nr. 316.

X Noot
4

Kamerstuk 30 079, nr. 65.

X Noot
5

Een startkwalificatie is een diploma op mbo niveau 2 of hoger, havo of vwo.

X Noot
6

Dit komt onder andere terug in de lectorale rede «Kansrijke schoolloopbanen in en op weg naar het hbo: een ketenbenadering» van Louise Elffers uitgesproken op 6 september 2016.

X Noot
8

Meerdere rondes gesprekken met JOB, LAKS, MBO Raad, platform TL, Stichting platforms vmbo (SPV) en VO-raad; brainstormsessies met zo’n 25 man per keer; workshops op landelijke vmbo-bijeenkomsten.

X Noot
9

Beide experimenten bieden doorlopende en veelal geïntegreerde leerroutes vanaf de bovenbouw vmbo tot en met een diploma op mbo 2 niveau. Een geïntegreerde opleiding zou kunnen voorkomen dat de leerlingen op achterstand komen of uitvallen door aansluitingsproblemen bij de overstap van vmbo naar mbo of door een gebrekkige overdracht.

X Noot
10

Kamerstuk 30 079, nr. 42.

X Noot
11

Gewijzigd amendement Strauss, Kamerstuk 34 184, nr. 16.

X Noot
12

Regiegroep onderwijs2032, Opbrengsten uit de verdiepingsfase: Onderwijs2032 in de praktijk, 17 november 2016 (Kamerstuk 31 293, nr. 346).

X Noot
13

Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 16.

X Noot
14

Besluit experimenten doorlopende leerlijnen, Stb. 2015, nr. 357.

X Noot
15

De periode van januari tot en met mei bestaat vooral uit examentraining en examens, gevolgd door het potentiele zomerlek tot de start op het mbo in september.

X Noot
16

Toekomstgericht beroepsonderwijs, SER, oktober 2016.

X Noot
17

Vmbo-profielen: PIE (Produceren, installeren en energie), BWI (Bouwen, wonen en interieur) en HBR (Horeca, bakkerij en recreatie).

X Noot
18

Ruim baan voor vakmanschap.

X Noot
19

Uit de monitor van LAKS blijkt dat een derde van de leerlingen ontevreden is over de hoeveelheid praktijk tijdens de lessen.

X Noot
20

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 336.

Naar boven