Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening | Staatscourant 2024, 40938 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening | Staatscourant 2024, 40938 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel m, en artikel 3 van het Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452);
Besluit:
De Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van stedelijk gebied komt te vervallen.
2. ‘Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ wordt vervangen door ‘Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening’.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt na ‘bedraagt’ ingevoegd ‘in 2023’.
2. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. De specifieke uitkering bedraagt in 2024 exclusief btw voor de provincie:
a. Groningen: € 1.968.918;
b. Fryslân: € 2.660.544;
c. Drenthe: € 1.946.228;
d. Overijssel: € 3.620.557;
e. Flevoland: € 979.648;
f. Gelderland: € 6.651.783;
g. Utrecht: € 3.552.814;
h. Noord-Holland: € 7.108.109;
i. Zuid-Holland: € 8.591.066;
j. Zeeland: € 1.706.928;
k. Noord-Brabant: € 7.844.810; en
l. Limburg: € 4.098.777;
C
Artikel 5 komt te luiden:
1. Gedeputeerde staten besteden het voor die provincie in de derde kolom van de tabel in bijlage I opgenomen bedrag voor de verdeling middelen voor ondersteunende taken provincies uiterlijk 31 december 2030 aan:
a. het adviseren van gemeenten over het soortenmanagementplan;
b. het beoordelen van aanvragen van gemeenten van ontheffingen, vergunningen of vrijstellingen die worden onderbouwd met een soortenmanagementplan;
c. het realiseren of financieren van alternatieve verblijfplaatsen;
d. het toezichthouden op en handhaven van voorschriften ter bescherming van beschermde diersoorten, in zoverre dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de energiebesparende isolatie van de thermische schil van gebouwen in de gebouwde omgeving; of
e. alle kosten die direct samenhangen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2.
2. Gedeputeerde staten besteden ten minste van het voor die provincie in de derde kolom van de tabel in bijlage I opgenomen totale bedrag voor de verdeling van middelen voor ondersteunende taken van provincies, het voor die provincie in bijlage III opgenomen bedrag aan de activiteiten genoemd in het eerste lid, onderdeel c.
3. Gedeputeerde staten verstrekken uiterlijk 1 juli 2028 het voor die provincie in de tweede kolom van de tabel in bijlage I voor de verdeling van middelen ter verstrekking aan gemeenten voor soortenmanagementplannen opgenomen bedrag aan een deel van de gemeentes binnen hun provincie ten behoeve van activiteiten die gericht zijn op het voorbereiden, opstellen, implementeren of monitoren van soortenmanagementplannen, op een manier die naar hun oordeel bijdraagt aan een doelmatige versnelling van de isolatie van gebouwen.
4. Wanneer gedeputeerde staten op grond van het derde lid een bedrag verstrekken aan een gemeente, dan verstrekken zij het voor die gemeente in bijlage II opgenomen bedrag.
5. Middelen die door gedeputeerde staten worden verstrekt aan gemeenten dienen uiterlijk 31 december 2030 door gemeenten te zijn besteed.
6. Gedeputeerde staten besteden de specifieke uitkering alleen aan activiteiten die na 1 januari 2021 zijn gestart.
7. In afwijking van het vierde lid, kunnen gedeputeerde staten een lager bedrag, dan het voor die gemeente in bijlage II opgenomen bedrag, op grond van het derde lid aan een gemeente verstrekken, indien de op het moment van verstrekking te verwachten werkelijke kosten lager liggen dan het voor die gemeente in bijlage II opgenomen bedrag.
8. Indien gedeputeerde staten op grond van het zevende lid een lager bedrag verstrekken dan het bedrag opgenomen in bijlage II, dan kunnen zij het verschil tussen het verstrekte bedrag en het voor die gemeente in bijlage II opgenomen bedrag verstrekken aan een andere gemeente, of andere gemeentes, voor activiteiten als bedoeld in het derde lid, op een wijze die naar opvatting van gedeputeerde staten bijdraagt aan een doelmatige versnelling van de isolatie van gebouwen, ook als daarmee in totaal een ander bedrag wordt verstrekt dan het voor die andere gemeente, of andere gemeentes, in bijlage II opgenomen bedrag.
D
In artikel 8 wordt ‘1 januari 2029’ vervangen door ‘1 januari 2032’.
E
Bijlage I komt te luiden:
Provincie |
Verdeling middelen ter verstrekking aan gemeenten voor Soortenmanagementplannen (excl. btw) |
Verdeling middelen voor ondersteunende taken van provincies (excl. btw) |
Totale specifieke uitkering per provincie (excl. btw) |
---|---|---|---|
Drenthe |
€ 2.275.424 |
€ 1.227.693 |
€ 3.503.117 |
Flevoland |
€ 1.136.426 |
€ 620.701 |
€ 1.757.128 |
Fryslân |
€ 3.112.214 |
€ 1.657.915 |
€ 4.770.129 |
Gelderland |
€ 8.894.408 |
€ 3.791.896 |
€ 12.686.306 |
Groningen |
€ 2.322.828 |
€ 1.263.560 |
€ 3.586.388 |
Limburg |
€ 5.635.294 |
€ 2.303.236 |
€ 7.938.531 |
Noord-Brabant |
€ 10.756.806 |
€ 4.457.133 |
€ 15.213.940 |
Noord-Holland |
€ 10.096.426 |
€ 4.035.516 |
€ 14.131.943 |
Overijssel |
€ 4.689.898 |
€ 2.136.242 |
€ 6.826.141 |
Utrecht |
€ 5.044.832 |
€ 1.967.323 |
€ 7.012.157 |
Zeeland |
€ 2.122.784 |
€ 1.014.015 |
€ 3.136.799 |
Zuid-Holland |
€ 12.347.024 |
€ 4.881.198 |
€ 17.228.223 |
Totaal |
€ 68.434.364 |
€ 29.356.428 |
€ 97.790.792 |
F
In het opschrift van bijlage II wordt ‘artikel 5, vierde, vijfde, achtste en negende lid’ vervangen door ‘artikel 5, vierde, zevende en achtste lid’.
G
Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:
Het gedeelte van de bedragen exclusief btw die provincies ontvangen voor ondersteunende taken, dat provincies ten minste moeten besteden aan het realiseren of financieren van alternatieve verblijfplaatsen:
a. Drenthe: € 772.586;
b. Flevoland: € 393.497;
c. Fryslân: € 1.056.996;
d. Gelderland: € 2.068.521;
e. Groningen: € € 768.413;
f. Limburg: € 1.193.520;
g. Noord-Brabant: € 2.295.772;
h. Noord-Holland: € 1.890.556;
i. Overijssel: € 1.201.839;
j. Utrecht: € 950.089;
k. Zeeland: € 613.952; en
l. Zuid-Holland: € 2.206.383.
Deze ministeriële regeling strekt ertoe dat een tweede tranche van een specifieke uitkering wordt verstrekt aan provincies voor het versnellen van de isolatieopgave in de gebouwde omgeving door middel van het voorbereiden, opstellen, implementeren en monitoren van soortenmanagementplannen (hierna: SMP’s) waardoor de na-isolatie van de gebouwde omgeving wordt bevorderd, terwijl de bescherming van diersoorten bij na-isolatie van gebouwen gewaarborgd blijft.
Bij het isoleren van woningen en gebouwen moeten de natuurbeschermingsregels in acht worden genomen. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat verschillende verboden op het opzettelijk doden, hinderen en verstoren van beschermde diersoorten (zoals vleermuizen en zwaluwen) en hun nesten en rustplaatsen zonder omgevingsvergunning.1 Daarnaast is eenieder gehouden voldoende zorg te dragen voor de fysieke leefomgeving, de zogenoemde zorgplicht.2
Op basis van een SMP kan een gemeente een vergunning aanvragen bij gedeputeerde staten voor het verrichten van na-isolatie werkzaamheden binnen de gehele gemeente. Burgers en bedrijven kunnen van deze vergunning gebruik maken wanneer zij isoleren. Een vergunning wordt in de praktijk verleend voor vijf tot tien jaar. Voor een omgevingsvergunning gelden eveneens de natuurbeschermingseisen die aan een reguliere vergunning worden gesteld. Hierdoor wordt het gemakkelijker voor burgers en bedrijven om over te gaan op na-isolatie. Een SMP is een beleidsplan gericht op het versterken van de staat van instandhouding van beschermde diersoorten binnen een gemeente of enkele gemeenten, berustend op ecologisch onderzoek, dat wordt opgesteld om te dienen als onderbouwing voor het aanvragen van een omgevingsvergunning ter versnelling van de isolatie van de gebouwde omgeving.
Omdat het opstellen van SMP’s voor alle gemeenten in Nederland naar verwachting een paar jaar in beslag zal nemen hebben het Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken dat er op de korte termijn kan worden geïsoleerd middels de werkwijze van Natuurvriendelijk isoleren (NVI).3 Hier hoort bij dat in gemeenten alternatieve verblijfplaatsen komen voor beschermde diersoorten die zich naar verwachting door isolatie moeten verplaatsen. Voor het creëren van deze alternatieve verblijfplaatsen worden middels deze specifieke uitkering middelen beschikbaar gesteld aan provincies die deze middelen kunnen doorverstrekken aan gemeenten.4 Daarnaast worden er middelen beschikbaar gesteld aan provincies voor het ondersteunen van gemeenten bij het opstellen van een SMP en het toezichthouden op en het handhaven van voorschriften ter bescherming van beschermde diersoorten.
Daarnaast is geconstateerd dat het realiseren van soortenmanagementplannen die het gehele stedelijk gebied beslaan lastig te realiseren zijn. Hierom komt deze eis te vervallen.
In totaal wordt er met de tweede tranche van deze specifieke uitkering 50,7 miljoen euro (excl. btw) beschikbaar gesteld. Hiervan is in totaal 34 miljoen euro (excl. btw) bestemd voor de totstandkoming van SMP’s in gemeenten. Provincies stellen deze middelen beschikbaar aan gemeenten. Daarnaast is 8,8 miljoen euro (excl. btw) bestemd voor provincies voor het adviseren van gemeenten over SMP’s, het beoordelen van aanvragen, vrijstellingen en vergunningen en het handhaven van voorschriften ter bescherming van beschermde diersoorten om isolatie mogelijk te maken, zoals bij isolatiebedrijven die niet handelen volgens de vereisten van het natuurvriendelijk isoleren. De overige 7,7 miljoen euro (excl. btw) is bestemd voor het realiseren of financieren van alternatieve verblijfplaatsen.
Gedeputeerde staten zijn bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen van verboden voor handelingen met betrekking tot beschermde diersoorten zoals opgenomen in het Bal.5 Een vergunning wordt echter alleen verleend indien er geen andere bevredigende oplossing is, zij nodig is voor een wettelijk belang en de maatregelen niet leiden tot een verslechtering van de instandhouding van de betreffende soort. Dit betekent dat bij na-isolatie de noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen om nadelige gevolgen voor beschermde dieren te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Een uitspraak door de Raad van State – waarin werd geoordeeld dat het verrichten van een enkel endoscopisch onderzoek onvoldoende was om aan de zorgplicht te voldoen – onderstreept het belang hiervan.6 Deze uitspraak heeft geleid tot veel onzekerheid en onduidelijkheid over de reikwijdte van de wet. Mede door de roep om duidelijkheid over wat er nu wel en niet mag volgens de wet, is in mei 2024 de landelijke aanpak aangekondigd.7
In de gangbare situatie, voordat de landelijke lijn natuurvriendelijk isoleren gold, was het zo dat men voor het verrichten van isolatie een ecologisch onderzoek moest uitvoeren in combinatie met de aanvraag van een omgevingsvergunning. Dit betreft een jaarrond onderzoek waarmee de aanwezigheid van vleermuizen en andere beschermde diersoorten uitgesloten moet worden. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is er een omgevingsvergunning nodig die afgegeven wordt door gedeputeerde staten; het bevoegd gezag. Voor particuliere woningeigenaren, is deze route zeer kostbaar en ingewikkeld. Een dergelijk ecologisch onderzoek en een aanvraag van een omgevingsvergunning kosten namelijk aanzienlijk veel tijd en geld.8 Daarom is in mei 2024 de landelijke lijn natuurvriendelijk isoleren aangekondigd. Met deze aanpak is het mogelijk dat woningeigenaren kunnen isoleren zonder ecologisch onderzoek en omgevingsvergunning, mits zij een isolatiebedrijf inschakelen dat natuurvriendelijk isoleert. Deze aanpak geldt echter onder randvoorwaarden en is een tijdelijke maatregel. Daarom blijft de landelijke inzet op (pre)SMP’s cruciaal.
Om op een robuuste wijze om te gaan met natuurbescherming en isolatie, heeft de provincie Utrecht het SMP ontwikkeld. Deze (middel)lange termijn oplossing heeft het Rijk overgenomen in de landelijke aanpak NVI. Met het SMP wordt er op gebiedsniveau een vergunning verleend, waardoor er geen vergunning of ecologisch onderzoek per individuele woning nodig is. Zo kan er dus voor een heel gebied in één keer ecologisch onderzoek worden gedaan, waardoor iedere woningeigenaar hiervan kan profiteren. Voor grootschalige aanpakken van de gemeente is dit de meest robuuste oplossing, waar verschillende doelgroepen aan kunnen deelnemen zoals bijvoorbeeld eigenaar-bewoners, VvE’s, woningcorporaties en particuliere verhuurders.
Mede hierom en de onduidelijkheid rondom de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State, is de bovengenoemde landelijke aanpak aangekondigd. In oktober en december 2023 zijn er brieven naar de Kamer gezonden over de aanpak natuurvriendelijk isoleren.9 In navolging hierop is in mei 2024 de landelijke aanpak natuurvriendelijk isoleren aangekondigd.10 De aanpak houdt in dat er een oplossing is voor de korte en de lange termijn, zodat isolatie met inachtneming van de soortenbescherming doorgang kan vinden.
De korte termijn aanpak is de landelijke aanpak NVI waarbij afgesproken is dat bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van het NVI voldoen aan de regels zoals neergelegd in het Bal. NVI kan in heel Nederland worden toegepast en mag toegepast worden zonder voorafgaand ecologisch onderzoek. Woningeigenaren hoeven geen omgevingsvergunning aan te vragen als zij een bedrijf inhuren dat natuurvriendelijk isoleert. Het bedrijf voert de isolatie uit volgens de voorwaarden die onder de werkwijze NVI vallen. Woningen worden eerst natuurvrij gemaakt, er wordt gewerkt volgens de natuurkalender, en er worden alternatieve verblijfplaatsen door gemeenten gerealiseerd. Daarbij wordt er onderzoek gedaan naar opsporingsmethoden zoals ‘eDNA’ waardoor er op een snellere manier de aanwezigheid van vleermuizen uitgesloten kan worden.
Voor de middellange termijn wordt er ingezet op het tot stand laten komen van SMP’s binnen alle Nederlandse gemeenten. Dit is het uiteindelijke doel en de meest robuuste manier hoe om te gaan met soortenbescherming in relatie tot isolatie binnen de bestaande juridische kaders. Deze specifieke uitkering dient ter ondersteuning van dit doel. In het SMP wordt de (stads)natuur in kaart gebracht en worden er maatregelen getroffen om deze te stimuleren. Er worden maatregelen genomen om de biodiversiteit langdurig te beschermen en te verbeteren, wat de wettelijke grond is om een gebiedsgerichte ontheffing te krijgen. Door een uitgebreid, jaarrond ecologisch onderzoek worden alle mogelijke populaties in kaart gebracht en gevolgd. Naar aanleiding hiervan worden er ook maatregelen getroffen, zoals het creëren van alternatieve verblijfplaatsen, waaronder kraamverblijven voor vleermuizen, het plaatsen van nestkasten of het creëren van een valse spouwmuur waar (vooral) vleermuizen graag in verblijven. De specifieke uitkering kan ook worden ingezet voor een zogenaamd pre-SMP. Met een pre-SMP wordt in de twee jaar vóór het SMP al een beperktere gebiedsgerichte omgevingsvergunning verleend, waardoor een aantal gebouwen al kan worden geïsoleerd. Het is echter wel uiteindelijk ter beoordeling van gedeputeerde staten of een pre-SMP voldoende basis biedt voor een omgevingsvergunning van een verbodsbepaling uit het Bal. De inzet op het SMP is een oplossing waarmee de bescherming van de natuur samengaat met de noodzakelijke verduurzaming. Daarbij zorgt het voor een verbetering op het gebied van biodiversiteit en ontzorgt het inwoners en ondernemers.
De tabel in Bijlage I geeft de totale bedragen weer die aan iedere provincie worden uitgekeerd. Hierin wordt ook inzichtelijk hoe de middelen per provincie worden verdeeld over de verschillende activiteiten. In deze tabel zijn de bedragen van de eerste en de tweede tranche samengevoegd.
Om SMP’s te kunnen realiseren is de rol van de provincies van cruciaal belang. Gedeputeerde staten zijn op grond van de Omgevingswet bevoegd gezag voor het verlenen van voor isolatie relevante omgevingsvergunningen waarzonder het verboden is flora- en faunactiviteiten te verrichten die raken aan beschermde diersoorten. Provincies ontvangen al middelen uit het provinciefonds om hun taken als bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet uit te voeren. Om de gewenste snelheid van de landelijke uitrol van SMP’s te behalen zal er echter sprake zijn van een piekbelasting op korte termijn op de personele capaciteit van de provincies. De provincies kunnen de volgende activiteiten bekostigen met deze specifieke uitkering:
1. Provincies worden geacht gemeenten te adviseren over het SMP en de aanvraag tot een gebiedsgerichte omgevingsvergunning. Ook zullen zij de aanvragen tot deze vergunningen van gemeenten moeten beoordelen. Daarnaast kunnen er ook kosten gemoeid gaan met het proces dat ten grondslag ligt aan het opstarten van een SMP-traject.
2. Provincies zijn belast met de toezicht en handhaving op de naleving van de wet- en regelgeving in de Omgevingswet rondom natuurbescherming. Gezien de aankondiging van de landelijke aanpak NVI wordt hier ook iets extra’s gevraagd aan de provincies. Provincies zullen moeten handhaven op isolatiebedrijven die niet volgens de vereisten van de NVI werkwijze handelen.
3. Een derde activiteit die provincies met deze middelen kunnen bekostigen is realiseren of financieren van alternatieve verblijven. Door bouwwerkzaamheden, zoals na-isolatie, kunnen verblijfplaatsen van beschermde diersoorten verloren gaan. Door het inrichten van alternatieve verblijfplaatsen kan dit worden gecompenseerd. Het is de verwachting dat in veel gevallen gedeputeerde staten deze middelen aan gemeenten zullen verstrekken. Er is gekozen om gedeputeerde staten ook een belangrijke rol te geven in het bepalen hoe zij de middelen inzetten en verdelen binnen hun provincie. Gedeputeerde staten hebben naast veel inhoudelijke kennis over natuurbescherming ook goed zicht op de lokale omstandigheden binnen hun provincie.
Op basis van de eerste tranche van deze specifieke uitkering konden gedeputeerde staten reeds ongeveer 50% van de gemeenten binnen hun provincie financieren.11 Op basis van deze nieuwe tweede tranche kan de overige 50% financieel worden ondersteund.
Voor de tweede tranche gelden dezelfde bestedingstermijnen als voor de eerste tranche. De middelen dienen uiterlijk 1 januari 2028 door gedeputeerde staten aan gemeenten te worden verstrekt. Deze middelen dienen uiterlijk 31 december 2030 door de gemeente te zijn besteed. Provincies zijn verplicht om middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten. Gedeputeerde staten kunnen zelf bepalen hoe zij dit doen, mits het naar hun oordeel bijdraagt aan een doelmatige verbetering van de isolatie van gebouwen in hun provincie. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het inrichten van een aanvraagprocedure. Gedeputeerde staten zijn gehouden om de door hen geselecteerde gemeenten de middelen over te maken die in bijlage II zijn opgenomen. Samen met de eerste tranche kunnen alle gemeenten in Nederland de bedragen ontvangen die in bijlage II zijn opgenomen.
Gedeputeerde staten kunnen een lager bedrag aan gemeenten verstrekken dan het bedrag opgenomen in bijlage II indien er naar verwachting lagere werkelijke kosten worden gemaakt. Dit zou bijvoorbeeld kunnen blijken uit een offerte die door een gemeente is aangevraagd, waaruit blijkt dat er naar verwachting een lager bedrag wordt uitgegeven. Gedeputeerde staten kunnen deze middelen overmaken naar een andere gemeente, of naar andere gemeentes. In deze gevallen kunnen gedeputeerde staten afwijken van de bedragen genoemd in bijlage II. De bedragen die gemeenten kunnen ontvangen zijn de bedragen opgenomen in bijlage II.12 Deze verdeling is gebaseerd op een basisbedrag van € 50.000 met daarbovenop een bedrag dat per gemeente varieert, gebaseerd op het aantal koopwoningen geselecteerd op bouwjaar van voor 1992, op gemeenteniveau. Hiervoor is gekozen omdat voor deze gebouwen het belang van spouwmuurisolatie het grootst is. Dit hangt samen met de veranderingen in bouwregels in 1992.
Op grond van artikel 5, tweede lid, kunnen provincies middelen inzetten om gemeenten te ondersteunen om alternatieve verblijfplaatsen te realiseren. Provincies kunnen deze middelen aan gemeenten doorverstrekken. Op dergelijke verstrekkingen zijn de bedragen genoemd in bijlage II uitdrukkelijk niet van toepassing. Een dergelijke verstrekking kan dus ‘bovenop’ een bedrag opgenomen in bijlage II komen. Ook kan er een dergelijke verstrekking worden gedaan aan een gemeente die geen bedrag genoemd in bijlage II ontvangt.
In deze regeling wordt er gebruik gemaakt van Single information, Single audit-systematiek (SiSa systematiek) tussen medeoverheden. Ten minste één keer per jaar rapporteren gedeputeerde staten in de jaarrekening conform artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt (via de SiSa verantwoording). Daar waar sprake is van overdracht van middelen naar een medeoverheid is SiSa tussen medeoverheden van toepassing conform artikel 17a, tweede lid van de Financiële-verhoudingswet. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt of onrechtmatig zijn besteed dan kan de Minister (dat deel van) van de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de gedeputeerde staten. De gedeputeerde staten leggen verantwoording af aan de Minister. In het geval dat een provincie financiële middelen van de specifieke uitkering aan een gemeente ter beschikking stelt zal die gemeente aan de provincie moeten aantonen dat het geld aan de activiteiten is besteed zoals voorgeschreven in deze regeling of dat die activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
Gedeputeerde staten kunnen de specifieke uitkering gebruiken voor activiteiten die zijn gestart na 1 januari 2021. Kosten die zijn gemaakt voor activiteiten die zijn gestart voor of op 1 januari 2021 komen dus niet aanmerking voor financiering middels deze specifieke uitkering. Provincies zijn gehouden de middelen bestemd voor ondersteunende taken (waaronder alternatieve verblijfplaatsen) uiterlijk 31 december 2030 te besteden. Middelen die door gedeputeerde staten aan gemeenten zijn verstrekt dienen eveneens uiterlijk 31 december 2030 te zijn besteed. Gedeputeerde staten verstrekken uiterlijk 1 juli 2028 de middelen aan gemeenten die zijn bestemd voor SMP’s.
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover de provincie BTW verschuldigd is. De uitkering wordt niet verstrekt voor deze verschuldigde BTW, aangezien de provincies en gemeenten zich kunnen beroepen op het BTW-compensatiefonds. Voor de middelen bestemd voor gemeenten om SMP’s mee te vergoeden is gerekend met een BTW-percentage van 17,5%. Dit is gebaseerd op de verwachting dat met deze middelen veel externe ecologische bureaus zullen worden ingeschakeld. Voor de middelen bedoeld voor de ondersteunende taken, beoordelende en handhavende taken van de provincie en het realiseren of financieren van alternatieve verblijfplaatsen is gerekend met een percentage van 10%. De verwachting is hier dat er meer zal worden gewerkt met interne ambtelijke capaciteit.
Deze uitkering wordt niet verstrekt voor Caribisch Nederland omdat de desbetreffende soorten in de gebouwde omgeving in dit gebied niet voorkomen. Daarbij wordt er in Caribisch Nederland niet zodanig geïsoleerd dat hier soorten door geraakt worden en biedt de soortenbescherming geen verdere belemmering in de isolatieopgave.
In de regeling was opgenomen dat activiteiten met betrekking tot het soortenmanagementplan gericht moesten zijn op een soortenmanagementplan dat het hele stedelijk gebied van ten minste één gemeente besloeg. Het ging hierbij om een inspanningsverplichting. Een gemeente moest zich hiervoor inzetten, en indien dit niet haalbaar bleek kunnen onderbouwen waarom dit niet mogelijk was.
Uit de consultatie is naar voren gekomen dat deze eis lastig uitvoerbaar is. Mede vanwege het tekort aan financiële middelen en ecologentekort is het voor gemeenten lastig om tot een SMP te komen dat het gehele stedelijke gebied beslaat. Daarnaast zijn er ook onderdelen van het stedelijk gebied waarbij het uitvoeren van ecologisch onderzoek niet altijd in verhouding staat tot de baten hiervan, zoals kan voorkomen bij industriegebieden en bedrijventerreinen. Hierom is besloten deze eis te laten vervallen.
In een kamerbrief van 2 oktober van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur is aangegeven dat wordt onderzocht of de methodiek van ‘e-DNA’ (ook wel: omgevingsDNA) als erkende maatregel kan worden opgenomen onder de zorgplicht, ter concretisering van de specifiek zorgplicht vervat in artikel 11.27 van het Besluit activiteiten leefomgeving.13 Dit zou eraan kunnen bijdragen dat in concrete gevallen burgers ook kunnen isoleren zonder SMP of duur en tijdrovend ecologisch onderzoek. Echter zal de toepassing van eDna niet in alle gevallen kunnen betekenen dat men daarna over kan gaan tot isoleren zonder verdere maatregelen te nemen. Hierom is de inzet op de uitrol van SMP’s nog altijd van groot belang om te komen tot een geschikte werkwijze voor het isoleren van de thermische schil van gebouwen, waarbij de bescherming van vleermuizen voldoende is geborgd.
Afhankelijk van de aard van de activiteiten die met behulp van de specifieke uitkering worden uitgevoerd is het mogelijk dat er sprake is van aanbestedingsplichtige activiteiten. Dit is met name het geval indien er gewerkt wordt met externe inhuur in plaats van interne ambtelijke capaciteit. Daarnaast zijn de provincies en de gemeenten, net als in hun reguliere werkzaamheden, verantwoordelijk voor het voldoen aan de voorschriften rondom staatssteun. De provincie is zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van deze Europese regels en de uitwerking in de Aanbestedingswet 2012, omdat de provincies bij de onderhavige uitkering zelf kiezen op welke wijze ze de inzet van extra mankracht vormgeven. In dit geval is deze vormgeving nog onvoldoende bepaald om op het niveau van de rijksoverheid een toets uit te voeren.
Er is geen sprake van omvangrijke directe regeldrukgevolgen voor burgers en bedrijven. Dit heeft te maken met de aard van de regeling, die gericht is op het beschikbaar stellen van financiële middelen aan medeoverheden. De regeling is aangeboden aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Deze heeft het dossier daarom niet geselecteerd voor formeel advies. Het college heeft wel middels een brief aandacht gevraagd voor drie aspecten bij het voorstel, te weten a) de indirecte regeldrukvermindering, b) de monitoring en evaluatie van de regeling, en c) de structurele wijziging van de wetgeving. Hieronder zullen we hierop ingaan.
Het ATR heeft aangegeven dat de regeling zorgt voor indirecte regeldrukeffecten bij burgers en bedrijven, omdat zij zich richt op het ter beschikking stellen van middelen ten behoeve van medeoverheden. Wanneer de middelen effectief besteed worden voor het opstellen van SMP’s, hoeven op den duur burgers en woningcorporaties, VvE’s, etc. geen individueel ecologisch jaarrond onderzoek uit te voeren en een omgevingsvergunning aan te vragen. Het SMP maakt het mogelijk een gebiedsdekkende vergunning te verkrijgen. Het gaat hierbij om zowel de vermindering van regeldrukkosten als om een vermindering van de ervaren regeldruk die het gevolg is van het feit dat isolatie sneller kan worden gerealiseerd omdat daarvoor geen of minder procedures hoeven te worden doorlopen. Vanwege de verwachte omvang van deze vermindering geeft het college in overweging een kwantitatieve duiding op te nemen in de toelichting. Een landelijke kwantitatieve analyse van de te verwachten verminderde regeldruk is moeilijk te maken. Het opstellen van SMP’s is een langjarig traject. Dit betekent dat het lastig is om op hetzelfde moment een kwantitatieve analyse te maken. Er is daarbij nog geen ‘SMP-monitor’ in het leven gebracht om het aantal SMP’s landelijk in de gaten te houden. Wel is er een vergelijking te maken met de kosten van het isoleren onder de ‘gangbare situatie’ (voor de situatie van de landelijke lijn natuurvriendelijk isoleren en de kosten wanneer men isoleert onder omgevingsvergunning afgegeven op grond van een SMP). Wanneer je als burger, zonder SMP, en zonder de landelijke aanpak natuurvriendelijk isoleren, wilt isoleren, kom je al gauw op kosten tot gemiddeld € 6.000. Onder het SMP is er geen ecologisch onderzoek nodig en is er geen sprake van een vergunningaanvraag door de burger, wat betekent dat er alleen kosten voor het isoleren zijn. Tegelijkertijd wordt samen met het IPO en de VNG gepoogd inzichtelijk te maken hoeveel provincies al werken met het SMP-beleid, en hoeveel SMP aanvragen binnen zijn of nog gaan komen. Bij verantwoording van deze regeling proberen we deze gegevens ook op te halen, aangezien een aantal vragen gericht zijn op de totstandkoming en planning van het SMP.
Het ATR geeft in overweging om een monitor- of evaluatiebepaling op te nemen. De uitkomsten zouden benut kunnen worden bij toekomstige beleidskeuzes over verduurzaming van de bebouwde omgeving en natuurbehoud. De effecten van de maatregelen die met deze regeling behaald dienen te worden, zijn moeilijk te meten. Dit heeft, zoals hierboven gemeld, te maken met het langdurige traject van SMP’s. Zoals aangegeven wordt er in de verantwoording van de regeling wel gevraagd naar het aantal gestarte/behaalde SMP’s en de planning daarvan. Vanwege de urgentie van dit dossier en de personele capaciteit is een evaluatie van de eerste tranche tot op heden niet gelukt. Wel neemt VRO deel aan de begeleidingscommissie van de VNG, samen met het IPO en het Ministerie van LVVN, over de uitvoeringstoets van de aanpak natuurvriendelijk isoleren. Deze uitvoeringstoets is in brede zin gericht op de gehele aanpak, waaronder ook de SPUK. Tegelijkertijd nemen wordt dit punt meegenomen in overleggen met de medeoverheden, zodat verder kan worden nagedacht over het monitoren van het aantal SMP’s en de voortgang hiervan. Inmiddels is helder welke provincies al werken met het (pre-SMP) beleid en welke gemeenten een aanvraag (op dit moment) hebben ingediend.
De ATR heeft geadviseerd na te gaan welke wettelijke verplichtingen rondom soortenbescherming mogelijk verlicht dan wel geschrapt kunnen worden en aldus onnodige regeldruk te beperken.
De huidige wet- en regelgeving is een vertaling van de EU-habitat richtlijn. Het besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat verschillende verboden op het opzettelijk doden, hinderen, of verstoren van beschermde diersoorten en hun nesten en rustplaatsen zonder omgevingsvergunning. Daarnaast geldt een algemene en specifieke zorgplicht die opgevolgd dienen te worden. Op grond van artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet kunnen bij ministeriële regeling andere regels gesteld worden over in het Bal opgenomen regels als deze uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften inhouden. Hiermee kan worden bereikt dat een doelvoorschrift- zoals de specifieke zorgplicht- nader wordt ingevuld met een middelvoorschift waarmee wordt vastgelegd wanneer in beginsel (wanneer de maatregel correct wordt uitgevoerd) aan het doelvoorschrift wordt voldaan (zogenaamde erkende maatregelen). Hierom is begin oktober aan de Tweede Kamer laten weten dat erop wordt ingezet een erkende maatregel op te nemen onder de omgevingsregeling, voor de innovatieve opsporingsmethode ‘eDNA’, op basis van de resultaten van de validatieonderzoeken.14 Met deze methode kan de aanwezigheid van vleermuizen sneller en effectiever worden uitgesloten. Dit vermindert de regeldruk voor burgers en bedrijven. Dit spoor van de erkende maatregel wordt momenteel uitgewerkt. Het advies van het ATR om te kijken naar het stelsel in brede zin zal worden meegenomen.
In totaal is er € 58.000.000 beschikbaar voor deze tweede tranche van de specifieke uitkering. Een deel hiervan is afgedragen aan het btw-compensatiefonds. De middelen worden verstrekt aan de provincies. De provincies kunnen € 18 miljoen (incl. btw) van het totaal beschikbare bedrag inzetten voor het adviseren en beoordelen van aanvragen voor SMP’s, het bekostigen van processen in relatie tot de totstandkoming van SMP’s en het handhaven van natuurbeschermingsregels in zoverre dit noodzakelijk is voor het versnellen van de isolatieopgave (werkwijze NVI) en het ondersteunen van gemeenten bij het plaatsen van alternatieve verblijfplaatsen. Het grootste deel van het bedrag, namelijk € 40.000.000 (incl. btw), dient te worden verstrekt aan gemeenten voor het voorbereiden, opstellen, implementeren en monitoren van SMP’s binnen de gemeenten. De specifieke verdeling van het beschikbare bedrag over de provincies is gebaseerd op het aantal gemeenten binnen de provincie. Op het totale bedrag van € 58.000.000 wordt nog een bedrag in mindering gebracht voor een bijdrage aan het BTW-compensatiefonds. De eerste tranche van de regeling is in december 2023 opengesteld en was ook toereikend voor ongeveer 50% van de gemeenten. Met de twee tranches samen wordt geacht dat alle gemeenten aan de beurt kunnen komen.
De regeling is voor openbare consultatie gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl. De consultatietermijn liep van 14 oktober 2024 tot en met 11 november 2024. Verschillende partijen hebben via de internetconsultatie gereageerd op het ontwerp van de regeling. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) hebben in het kader van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen gereageerd. De kern van de reacties is overwegend positief. Partijen hebben op onderdelen wel zorgen geuit en suggesties voor aanpassingen gedaan. Dit betrof onder meer het beschikbare bedrag voor provincies en gemeenten, de borging van de verdeelsystematiek van de middelen met betrekking tot de alternatieve verblijfplaatsen, de eisen in de SPUK rondom het gemeentedekkend SMP, de behoefte aan een landelijk uniforme systematiek over de huidige situatie.
Onder andere de VNG, Provincie Limburg en Gemeenten in Rivierenland, riepen op om meer middelen beschikbaar te stellen voor gemeenten voor het opstellen van een SMP. De VNG heeft aangegeven dat de SPUK gemiddeld ongeveer de helft van de kosten voor het opstellen van een SMP dekt. Het Ministerie van VRO heeft dit jaar € 58 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanpak natuurinclusief isoleren, waaronder de totstandkoming van SMP’s. Vorig jaar is de specifieke uitkering verstrekt ter hoogte van € 54 miljoen (incl. btw). Ten opzichte van vorig jaar is er nog eens € 4 mln. (incl. btw) extra toegevoegd uit de VRO-begroting. Deze middelen zijn grotendeels uit het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) beschikbaar gesteld. Daarbij kan er aanvullend op deze regeling gebruik worden gemaakt van de ‘tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid’ (CDOKE) middelen om SMP’s te bekostigen. De middelen uit de regeling van de lokale aanpak isolatie (NIP) zijn ook te gebruiken voor het opstellen van SMP’s, specifiek ook voor het plaatsen van alternatieve verblijven. Voor de lokale aanpak geldt in ieder geval een resultaatverplichting van ten minste 1 isolatiemaatregel voor het aantal woningen waarvoor gemeenten een aanvraag doen. De VNG heeft aangedragen om meer middelen vrij te maken uit het NIP voor SMP’s en de doelstelling van het NIP te verlagen. In totaal is er vorig jaar 417 miljoen uitgekeerd en dit jaar konden gemeenten 674 miljoen euro aanvragen. Verlaging van de doelstelling is niet aan de orde. Per woning is – zoals hierboven geschetst – er geld bijgekomen.
De VNG heeft aangegeven de verdeling van de middelen voor de alternatieve verblijfplaatsen graag anders te zien. Dit omdat sinds dit jaar de compensatieopgave voor gemeenten bekend is geworden. Dat betekent dat we op basis van de nieuwe inzichten de verdeelsleutel kunnen aanpassen. VNG pleit daarbij voor het rechttrekken van tranche I met tranche II over specifiek de middelen voor de alternatieve verblijven. De verdeling van middelen van de eerste tranche is gebaseerd op de gegevens die toen beschikbaar waren. Inmiddels is er meer inzicht over de omvang van de compensatieopgave. Het is dus juridisch mogelijk om de tweede tranche op basis van deze nieuwe gegevens te verdelen. Het bij de tweede tranche ‘compenseren’ van de verdeling van de eerste tranche verhoudt zich niet goed tot het rechtsbeginsel van rechtszekerheid. Het past niet om met de tweede tranche de middelen van de eerste tranche in wezen opnieuw te verdelen. Wat wel mogelijk is, is om bij de middelen die beschikbaar komen met de tweede tranche, deze te verdelen middels een verdeelsleutel op basis van de nieuwe gegevens. In de definitieve versie van de regeling is de verdeelsleutel van de alternatieve verblijfplaatsen hierom dan ook aangepast. Dit gaat in totaal om 8,4 miljoen. Deze is gebaseerd op het aantal te realiseren verblijven per provincie, zoals eerder in april is bekendgemaakt.
Met de eerste tranche van de regeling is als eis gesteld dat gemeenten een SMP dienen op te stellen dat het hele stedelijk gebied beslaat, om in aanmerking te komen voor bekostiging middels deze uitkering. Eerder dit jaar is de regeling verduidelijkt, om helderheid te geven over het feit dat gemeenten het SMP ook in delen mogen opstellen, mits de activiteiten gericht zijn op een SMP dat (uiteindelijk) het hele gebied bedekt.15 De VNG heeft voorgesteld de eis van het stedelijk gebied te doen vervallen. Mede vanwege het tekort aan financiële middelen en ecologentekort is het voor gemeenten lastig om tot een SMP te komen dat het gehele stedelijk gebied beslaat. Daarnaast zijn er ook onderdelen van het stedelijk gebied waarbij het uitvoeren van ecologisch onderzoek niet altijd in verhouding staat tot de baten hiervan, zoals kan voorkomen bij industriegebieden en bedrijventerreinen. In de definitieve versie van de regeling is de eis van het gemeentedekkend SMP op basis van dit verzoek weggehaald. We gaan in goed vertrouwen ervan uit dat gemeenten, binnen hun mogelijkheden, er alles aan doen om een gemeentedekkend SMP op te stellen.
Ten tijde van de publicatie van de Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren behoorde het verstrekken van deze specifieke uitkering tot de portefeuille van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Inmiddels is dit overgegaan op de portefeuille van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal dan ook op basis van deze regeling de tweede tranche van de specifieke uitkering verstrekken. De verdere bevoegdheden die deze regeling biedt met betrekking tot de verstrekte specifieke uitkeringen – zoals het verzoeken om informatie over de voortgang van de activiteiten of het vaststellen van de hoogte van de specifieke uitkering – zijn eveneens overgegaan op de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dit geldt evengoed voor de bevoegdheden met betrekking tot de eerste tranche, die reeds in 2023 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verstrekt op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren. Met de wijziging van de definitiebepaling in artikel 1 wordt de regeling in lijn gebracht met de huidige praktijk.
Artikel 5 wordt opnieuw vastgesteld. In dit artikel was opgenomen dat een soortenmanagementplan gericht moest zijn op het beslaan van het volledige stedelijke gebied. In juni 2024 is verduidelijkt middels het invoegen van het oude lid vier dat hierbij een gefaseerde benadering kon worden gebruikt.16 Het soortenmanagementplan hoefde immers niet in eenmaal voor het hele stedelijk gebied worden vastgesteld. Inmiddels is gebleken dat deze eis in veel gemeenten nog altijd niet uitvoerbaar is. Hierom is besloten het vereiste dat een SMP het gehele stedelijk gebied moet beslaan te laten vervallen.
In het eerdere artikel 5, tweede lid, was opgenomen dat gedeputeerde staten ten minste 60% van de middelen die zij ontvingen voor ondersteunende taken dienden te besteden aan het financieren of realiseren van alternatieve verblijfplaatsen. Hiermee is er een ‘schot’ opgenomen tussen de middelen die bestemd waren voor alternatieve verblijfplaatsen en de overige ondersteunende taken. Om de kenbaarheid van de regeling te verbeteren is op dit punt een wetstechnische verbetering gedaan. Het deel van de middelen die bestemd zijn voor ondersteunende taken, dat ten minste moet worden besteed aan alternatieve verblijfplaatsen, is nu opgenomen in de nieuwe bijlage III. Er blijft dus wel sprake van een schot tussen de middelen voor alternatieve verblijfplaatsen en de middelen voor ondersteunende taken van provincies.
Voor de eerste tranche gold reeds dat ten minste 60% van de middelen voor ondersteunende taken ten goede moest komen van alternatieve verblijfplaatsen. Voor de tweede tranche geldt dat per provincie hetzelfde bedrag in absolute zin aan alternatieve verblijfplaatsen ten minste moet worden besteed als bij de eerste tranche het geval was. Aangezien de middelen die beschikbaar zijn voor ondersteunende taken in de tweede tranche groter zijn dan bij de eerste tranche, valt het percentage van de middelen voor ondersteunende taken dat ten minste aan alternatieve verblijfplaatsen moet worden besteed als deel van de het totale bedrag voor ondersteunende taken iets lager uit.
Hiervoor is gekozen omdat uit de afspraken die in mei 2024 zijn gemaakt tussen het Rijk, het IPO en de VNG, in het kader van de landelijke aanpak NVI, naar voren kwam dat er ten opzichte van de eerste tranche aanvullende middelen nodig waren voor ondersteunende taken. Het gaat daarbij in het bijzonder om de handhaving van de werkwijze natuurinclusief isoleren. Overigens biedt de regeling wel ruimte aan provincies om (een deel van) deze aanvullende middelen aan te wenden voor alternatieve verblijfplaatsen. Provincies zijn immers gehouden ten minste de bedragen opgenomen in bijlage III te besteden aan het realiseren of financieren van alternatieve verblijfplaatsen.
Voorts is artikel 5, zesde lid, komen te vervallen. Op grond van de eerste tranche hadden gedeputeerde staten de mogelijkheid aan één gemeente een lager bedrag te verstrekken dan het bedrag opgenomen in bijlage II ten behoeve van activiteiten die gericht zijn op het voorbereiden, opstellen, implementeren of monitoren van SMP’s die ten minste het volledige stedelijk gebied van een gemeente beslaan. Deze mogelijkheid stond los van de mogelijkheid een lager bedrag te verstrekken indien de verwachte kosten lager waren dan het in bijlage II genoemde bedrag17. Deze mogelijkheid was opgenomen omdat de middelen uit de eerste tranche toereikend waren voor ongeveer de helft van de gemeenten. De kans was groot dat na het toewijzen van de bedragen opgenomen in bijlage II er een restbedrag over zou blijven. Dit ‘restbedrag’ zou niet toereikend zijn om een volgende gemeente het voor die gemeente in bijlage II opgenomen bedrag te verstrekken. Op grond van het vervallen artikel 5, zesde lid, kon een provincie in zo een geval toch een lager bedrag overmaken aan een gemeente die anders niks had gekregen.
Met de komst van de tweede tranche kan deze situatie zich niet meer voordoen, omdat het totaal van de bedragen opgenomen in bijlage II nu overeenkomen met de bedragen die gedeputeerde staten ontvangen voor de activiteiten met betrekking tot SMP’s. Mocht een provincie reeds gebruik hebben gemaakt van deze mogelijkheid, dan kunnen zij met de middelen afkomstig van de tweede tranche dit bedrag aanvullen tot het bedrag opgenomen in bijlage II bij de regeling.18
Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele wetstechnische fouten te herstellen. Bij een eerdere wijziging van de regeling is in artikel 5 een nieuw vierde lid ingevoegd, onder vernummering van de opvolgende leden.19 Abusievelijk is hierbij nagelaten om verwijzingen in het artikel naar de vernummerde leden aan te passen. Dit is hersteld. Eveneens zijn er enkele verduidelijkingen aangebracht, zoals verwijzingen naar de verschillende kolommen van de tabel opgenomen in bijlage I.
In een wijzigingsregeling die in juni 2024 inwerking is getreden zijn de bestedingstermijnen van de Regeling specifieke uitkering natuurinclusief isoleren met enkele jaren verlengd.20 De vervaldatum opgenomen in artikel 8 is hierbij niet verlengd. Ten behoeve van de duidelijkheid en de consistentie is deze termijn middels deze regeling eveneens verlengd. De vervaldatum wordt drie jaar verder in de toekomst gelegd, waarmee wordt aangesloten op de verlenging van drie jaar van de uiterlijke bestedingstermijn die met de eerdere wijzigingsregeling is geregeld.
In de tabel in bijlage I zijn de verplichte bestedingen uit de eerste en tweede tranche samengevoegd. In tabel 1 is weergegeven wat de verplichtingen zijn op basis van de eerste tranche.
Provincie |
Verdeling middelen ter verstrekking aan gemeenten voor SMP’s (excl. btw) |
Verdeling middelen voor ondersteunende taken provincies (excl. btw) |
Totale specifieke uitkering per provincie (excl. btw) |
---|---|---|---|
Drenthe |
€ 1.137.712 |
€ 419.177 |
€ 1.556.889 |
Flevoland |
€ 568.213 |
€ 209.267 |
€ 777.480 |
Fryslân |
€ 1.556.107 |
€ 553.478 |
€ 2.109.585 |
Gelderland |
€ 4.447.204 |
€ 1.587.319 |
€ 6.034.523 |
Groningen |
€ 1.161.414 |
€ 456.056 |
€ 1.617.470 |
Limburg |
€ 2.817.647 |
€ 1.022.107 |
€ 3.839.754 |
Noord-Brabant |
€ 5.378.403 |
€ 1.990.727 |
€ 7.369.130 |
Noord-Holland |
€ 5.048.213 |
€ 1.975.621 |
€ 7.023.834 |
Overijssel |
€ 2.344.949 |
€ 860.634 |
€ 3.205.584 |
Utrecht |
€ 2.522.416 |
€ 936.926 |
€ 3.459.343 |
Zeeland |
€ 1.061.392 |
€ 368.479 |
€ 1.429.871 |
Zuid-Holland |
€ 6.173.512 |
€ 2.463.645 |
€ 8.637.157 |
Totaal |
€ 34.217.182 |
€ 12.843.436 |
€ 47.060.618 |
In tabel 2 is de bestemming van de middelen die met deze regeling wordt toegevoegd weergegeven. De bestemming van de middelen van de tweede tranche wijkt af van de eerste tranche. Dit komt doordat dat er extra middelen beschikbaar zijn gekomen voor de ondersteunende taken van provincies. Daarnaast is het component van de ondersteunende taken voor de realisatie of financiering van alternatieve verblijfplaatsen veranderd. Deze is voor de tweede tranche gebaseerd op nieuwe gegevens over de omvang van het aantal te realiseren alternatieve verblijfplaatsen per provincie.
Provincie |
Verdeling middelen ter verstrekking aan gemeenten voor SMP’s (excl. btw) |
Verdeling middelen voor ondersteunende taken provincies (excl. btw) |
Totale specifieke uitkering per provincie (excl. btw) |
---|---|---|---|
Drenthe |
€ 1.137.712 |
€ 808.515,74 |
€ 1.946.228 |
Flevoland |
€ 568.213 |
€ 411.434,36 |
€ 979.648 |
Fryslân |
€ 1.556.107 |
€ 1.104.436,84 |
€ 2.660.544 |
Gelderland |
€ 4.447.204 |
€ 2.204.577,26 |
€ 6.651.783 |
Groningen |
€ 1.161.414 |
€ 807.503,67 |
€ 1.968.918 |
Limburg |
€ 2.817.647 |
€ 1.281.129,33 |
€ 4.098.777 |
Noord-Brabant |
€ 5.378.403 |
€ 2.466.406,08 |
€ 7.844.810 |
Noord-Holland |
€ 5.048.213 |
€ 2.059.895,30 |
€ 7.108.109 |
Overijssel |
€ 2.344.949 |
€ 1.275.607,54 |
€ 3.620.557 |
Utrecht |
€ 2.522.416 |
€ 1.030.397,06 |
€ 3.552.814 |
Zeeland |
€ 1.061.392 |
€ 645.535,55 |
€ 1.706.928 |
Zuid-Holland |
€ 6.173.512 |
€ 2.417.553,01 |
€ 8.591.066 |
Totaal |
€ 34.217.182 |
€ 16.512.992 |
€ 50.730.174 |
De bedragen uit twee bovenstaande tabellen zijn bij elkaar opgeteld om te komen tot de totale verplichtingen die volgen uit deze twee tranches. Deze bedragen zijn opgenomen in de tabel in bijlage I.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Het gaat hierbij om soorten die worden beschermd op grond van de vogelrichtlijn (art. 11.37, eerste lid, Bal), soorten genoemd in bijlage IV van de habitatrichtlijn, bijlage II van het verdrag van Bern en bijlage I van het verdrag van Bonn (art. 11.46, eerste lid, Bal) en in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder A van het Bal (art. 11.54, eerste lid, Bal). Het verbod vindt zijn grondslag in artikel 5.1, tweede lid, onderdeel g, van de Omgevingswet.
Deze werkwijze wordt toegelicht in een kamerbrief van 4 oktober 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 32 847, nr. 1102)
Zoals aangekondigd in een kamerbrief van 22 december 2023 (Kamerstukken II, 2023/24, 32 847, nr. 1132.)
Bij de reguliere werkwijze sluit men eerst de aanwezigheid van beschermde diersoorten uit voorafgaand aan de isolatie. Dit gebeurt middels een quickscan. Indien uit deze quickscan komt dat er nader onderzoek benodigd is, volgt een jaarrond ecologisch onderzoek, daaropvolgend dient een vergunning te worden aangevraagd bij het college van gedeputeerde staten. Dit alles kan oplopen tot € 6.000,–.
In zoverre zij dit bedrag voor deze activiteiten niet al ontvangen hebben op grond van de eerste tranche.
brief van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 2 oktober 2024 (Kamerstukken II 2024/25, 32 847, nr. 1205).
brief van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 2 oktober 2024 (Kamerstukken II 2024/25, 32 847, nr. 1205).
Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 juni 2024, nr. 2024-0000366604 tot wijziging van de Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren in verband met het verlengen van de bestedingstermijnen en het verduidelijken van het vereiste dat bepaalde activiteiten moeten zijn gericht op Soortenmanagementplannen die ten minste het volledige stedelijk gebied van een gemeente beslaan (Stcrt. 2024, 20409).
Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 juni 2024, nr. 2024-0000366604 tot wijziging van de Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren in verband met het verlengen van de bestedingstermijnen en het verduidelijken van het vereiste dat bepaalde activiteiten moeten zijn gericht op Soortenmanagementplannen die ten minste het volledige stedelijk gebied van een gemeente beslaan (Stcrt. 2024, 20409).
Op grond van artikel 8, Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren.
Artikel 1, onderdeel A, derde lid, regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 juni 2024, nr. 2024-0000366604 tot wijziging van de Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren in verband met het verlengen van de bestedingstermijnen en het verduidelijken van het vereiste dat bepaalde activiteiten moeten zijn gericht op Soortenmanagementplannen die ten minste het volledige stedelijk gebied van een gemeente beslaan (Stcrt 2024, 20409)
Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 juni 2024, nr. 2024-0000366604 tot wijziging van de Regeling specifieke uitkering versnelling natuurinclusief isoleren in verband met het verlengen van de bestedingstermijnen en het verduidelijken van het vereiste dat bepaalde activiteiten moeten zijn gericht op Soortenmanagementplannen die ten minste het volledige stedelijk gebied van een gemeente beslaan (Stcrt. 2024, 20409).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-40938.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.