De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel m, en artikel 3 van het Besluit van 29 oktober
2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen
aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking
tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving;
Besluit:
TOELICHTING
Gedurende de invoering van de Regeling specifieke uitkering natuurinclusief isoleren
is geconstateerd dat deze op twee punten aanpassing behoefde.
Allereerst is in praktijk is gebleken dat het in één keer opstellen van een soortenmanagementplan
in veel gemeenten momenteel niet uitvoerbaar is, met name vanwege een tekort aan ecologische
bureaus die opdrachten van die omvang kunnen aannemen. Voortschrijdend inzicht brengt
met zich mee dat een minder strenge uitleg van deze bepaling noodzakelijk is voor
een effectieve uitvoering van de regeling.
In tegenstelling tot wat in de toelichting van de Regeling specifieke uitkering versnelling
natuurinclusief isoleren wordt gesuggereerd, sluit de regeling namelijk niet uit dat
het mogelijk is om het SMP in delen op te stellen, waarbij telkens een SMP voor een
gedeelte van het stedelijk gebied wordt opgesteld, zodat er uiteindelijk sprake is
van activiteiten die gericht waren op een SMP dat het hele stedelijk gebied beslaat.
Het gaat hierbij om een inspanningsverplichting om tot een volledig dekkend SMP te
komen. Het in delen opstellen van een SMP is mogelijk, indien dit naar het oordeel
van de Gedeputeerde Staten een manier is die bijdraagt aan een doelmatige versnelling
van de isolatie van gebouwen.
Bij de eindverantwoording moet dan wel blijken dat de activiteiten gedurende de bestedingstermijn
gericht zijn geweest op een SMP dat het hele stedelijke gebied beslaat. Bijvoorbeeld
omdat in verschillende jaren gedurende de bestedingstermijn een ander deel van het
stedelijk gebied is beslagen, wat optelt tot het volledige stedelijke gebied. Indien
aan het einde van de activiteitenperiode blijkt dat het niet gelukt is het hele stedelijke
gebied te beslaan, dan zal de ontvanger moeten onderbouwen dat de activiteiten hier
wel op gericht waren. Bijvoorbeeld omdat er bij aanvang een planning is opgesteld
waaruit duidelijk wordt dat is beoogd dat het hele stedelijke gebied werd beslagen,
en een onderbouwing voor waarom dit – ondanks inspanning daartoe – niet gelukt is.
Bijvoorbeeld door een blijvend tekort aan ecologen waardoor er niet wordt ingeschreven
op aanbestedingen.
Daarnaast is geconstateerd dat de termijnen waarop de middelen uiterlijk moeten zijn
besteed, en de activiteiten dus uiterlijk zijn verricht, in veel gevallen ontoereikend
is. Hierbij spelen ook de huidige marktomstandigheden mee. Hierom is besloten deze
termijn te verlengen, waarmee ook het moment waarop uiterlijk eindverantwoording moet
worden afgelegd verschuift.
De termijn opgenomen in artikel 5, derde lid, die regelt wanneer provincies de middelen
moeten hebben verstrekt aan gemeenten, verschuift ook. Uit de praktijk zijn signalen
binnengekomen die erop wijzen dat het voor veel gemeenten niet haalbaar is om voor
1 januari 2026 plannen aan te leveren om aanvragen voor middelen te onderbouwen.
Deze wijzigingen zijn eveneens van toepassing op reeds verstrekte specifieke uitkeringen.
De verdere voorwaarden, zoals de hoogte van de uitkering, blijven ongewijzigd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge