Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 12 november 2024, nr. IENW/BSK-2024/226901, tot wijziging van de Regeling stimulering schoon en emissieloos bouwen voor medeoverheden in verband met uitbreiding van het toepassingsbereik, de toetreding van nieuwe deelnemers aan het convenant en enkele andere kleine wijzigingen

(KetenID WGK026894)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, en 5, onderdeel a tot en c en h, van de Kaderwet subsidies I en M;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling stimulering schoon en emissieloos bouwen voor medeoverheden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, wordt ‘aanleg, verbetering, beheer en onderhoud en bediening van infrastructuur als bedoeld in de Wet Mobiliteitsfonds, die door de aanvrager wordt beheerd’ vervangen door ‘een publieke taak waarvoor de aanvrager financieel verantwoordelijk is’.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 169.200.000,–’ vervangen door ‘€ 216.000.000’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het jaarlijkse rijksbijdrageplafond bedraagt:

    • a. voor het jaar 2024: € 18.000.000 inclusief btw;

    • b. voor het jaar 2025:

      • 1°. € 51.000.000 inclusief btw voor de kosten van de inzet van emissieloze bouwmachines en emissieloze vaartuigen bij aanbestede bouwwerkzaamheden ten behoeve van aanleg, verbetering, beheer en onderhoud en bediening van infrastructuur als bedoeld in de Wet Mobiliteitsfonds, die door een provincie, gemeente of waterschap wordt beheerd;

      • 2°. € 20.000.000 inclusief btw voor kosten van de inzet van emissieloze bouwmachines en emissieloze vaartuigen bij aanbestede werkzaamheden die niet onder het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 1°, vallen.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De verdeling van het rijksbijdrageplafond, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 2°, vindt plaats op volgorde van binnenkomst van de aanvragen met dien verstande dat:

    • a. indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt;

    • b. indien de Minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vaststelt door middel van loting.

4. Onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot zesde tot en met tiende lid, worden twee leden ingevoegd luidende:

  • 4. Indien op 1 mei 2025 het rijksbijdrageplafond in het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 2°, nog niet voor 80% bereikt is, kan het nog beschikbare geld gebruikt worden voor de kosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 1°.

  • 5. Indien het rijksbijdrageplafond in het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 1°, op enig moment in 2025 volledig bereikt is, kan het rijksbijdrageplafond in het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 2°, gebruikt worden voor de kosten genoemd in het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 1°.

5. In het achtste lid (nieuw) wordt ‘vierde lid’ vervangen door ‘zesde lid’.

6. In het tiende lid (nieuw) wordt ‘zevende lid’ vervangen door ‘negende lid’.

C

In artikel 6, eerste lid, wordt ‘tabel’ vervangen door ‘tabellen’.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ’20 augustus;’ vervangen door ’12 september.’.

2. Onderdeel c tot en met f vervallen.

3. In het vijfde lid, onderdeel f, wordt na ‘die emissieloos zijn en die’ ingevoegd ‘, indien elektrisch aangedreven,’.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘aanleg, verbetering, beheer en onderhoud van infrastructuur die door de aanvrager wordt beheerd’ vervangen door ‘een publieke taak waarvoor de aanvrager financieel verantwoordelijk is’.

2. In onderdeel c, wordt ‘heeft nog niet plaatsgevonden’ vervangen door ‘is uiterlijk vijf maanden voor de aanvraagdatum gestart’.

F

Bijlage 1 wordt vervangen door bijlage 1 bij deze regeling.

G

Bijlage 2 wordt vervangen door bijlage 2 bij deze regeling.

H

Bijlage 3 wordt vervangen door bijlage 3 bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL F

BIJLAGE 1. LIJST VAN BOUWMACHINES BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1 VAN DE REGELING

A. Bouwwerktuigen

Mobiele machines

A1.1 asfalt- / betonzagen (rijdend)

A1.2 asfaltspreidmachine / asfaltwerkmachine

A1.3 asfaltvoorlader

A1.4 ballastafwerkmachine

A1.5 bestratingsmachine (zelfrijdend)

A1.6 beton- of mortelmachine / paver / mobiele 3D printer

A1.7 beton- of bentonietpomp (stand-alone)

A1.8 bodemstabiliseerder

A1.9 bulldozer

A1.10 emulsiespuitwagen

A1.11 freesmachine voor asfalt of beton

A1.12 sondeermachine / sondeertruck / sondeerrups

A1.15 gietasfaltketel

A1.16 graaflaadcombinatie

A1.17 grader / wegschaaf

A1.18 funderingsmachine (gemotoriseerd materieel): heimachine / (damwand) drukmachine / trilstelling / vibrostelling

A1.19 hoogwerker (zelfrijdend of getrokken) vanaf 56 kW

A1.20 kabeltreklier

A1.21 mobiele boorinstallatie/grondboormachine/ mobiele (anker) boorinstallatie /grondboormachine / gestuurde boring machine / boorrups

A1.22 mobiele compressor

A1.23 mobiele graafmachine (niet zijnde 'overslagmachine')

A1.24 mobiele kraan (telescoopkraan, torenkraan, rupshijskraan, ruwterreinkraan, draadkraan, minihijskraan, dragline-kraan)

A1.25 mobiele lopende band (transportband), zelf aangedreven mobiel modulair transportsysteem

A1.26 mobiele puinbreekinstallatie

A1.27 mobiele zeefinstallatie/grondzeef

A1.28 mobiele overslagmachine, rupsoverslagmachine, overslagkraan (niet zijnde statisch en bekabeld elektrisch)

A1.29 rupsdumper

A1.30 rupsgraafmachine

A1.31 ruw terrein heftruck 4x4 aangedreven

A1.32 schranklader

A1.33 shovel, laadschop, wiellader op banden of rups

A1.34 shuttle buggy

A1.35 sleepgraver/dragline

A1.36 sloopkraan

A1.37 teer-/asfaltsproeier

A1.38 tractor met motorvermogen vanaf 19 kW

A1.39 veegmachine met motorvermogen vanaf 56 kW

A1.40 verreiker (star of roterend)

A1.41 vlindermachine (uitsluitend ride-on)

A1.42 wals (klein, knik-, rol-, banden-, grond-)

A1.43 waterwagen bij asfalt en frees

A1.44 (weg)markeringsmachine

A1.45 wieldumper

A1.46 boomverplantingsmachine

Vervoerbare industriële uitrustingen

A2.2 aggregaat op wind- of zonne-energie voor off-grid stroomvoorziening (niet hybride met verbrandingsmotor)

A2.3 aggregaat voor off-grid stroomvoorziening aangedreven door waterstof of

waterstofdragers

A2.4 hydraulisch aggregaat

A2.5 lasaggregaat

A2.6 lichtmastaggregaat/lichtmast (zelf aangedreven)

A2.7 stationair batterijpakket voor off-grid stroomvoorziening vanaf 50 kWh

A2.8 trilplaat / trilblok / stamper

A2.9 mobiele (vuil)-waterpomp

A2.10 pompen voor baggeren (DOP-pomp, jetpomp, booster-baggerstation)

A2.11 verwisselbaar batterijpakket vanaf 50 kWh behorend bij een bouwwerktuig

A2.12 vliegwiel als vermogensvoorziening

A2.13 DC (gelijkstroom) laadstation

B. Hulpfuncties

B1. elektrische aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet-loodhoudend accupakket voor aandrijving van de opbouw van een voertuig, oplegger of spoorvoertuig (inclusief vrachtautorailvoertuig), zijnde een:

B1.1 autolaadkraan

B1.2 betonmixer

B1.3 betonpomp

B1.4 binnenlader

B1.5 boor

B1.6 front-end cylinder

B1.7 haakarm

B1.8 kabelsysteem

B1.9 kettingsysteem

B1.10 onderwaartse cylinder

B1.11 portaalarmsysteem

B1.12 mobiele kraan (telescoopkraan, torenkraan, rupshijskraan, ruwterreinkraan, draadkraan, minihijskraan)

B3. elektrische aandrijfmotor met een brandstofcel of een niet loodhoudend accupakket voor aandrijving van hulpfunctie op een vaartuig, niet de voortstuwing, zijnde een:

B3.1 grondpers

B3.2 hei-installatie op een heischip

B3.3 kraan

C. Bouwvoertuigen (N2/N3)

C1. betonmixer (carrosseriecode 15)

C2. betonpompvoertuig (carrosseriecode 16)

C3. boorwagen (carrosseriecode 28)

C4. hoogwerker (carrosseriecode 27)

C5. kieptruck (carrosseriecode 10)

C6. kraanwagen (carrosseriecode 26 of aanduiding SF)

C7. voertuig met haakarm (carrosseriecode 9)

BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL G

BIJLAGE 2. PLAFONDBEDRAGEN PER AANVRAGER BEHORENDE BIJ ARTIKEL 5 VAN DE REGELING

Op de volgende plafondbedragen kan de aanvrager in 2025 aanspraak maken. De uitkeringen (inclusief btw) die zijn verleend op grond van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, onderdeel 1° als 2° tellen allemaal mee voor het jaarlijkse individuele uitkeringsplafond. Aanvragers kunnen gedurende de aanvraagperiode vermeld in artikel 7, tweede lid, aanvragen indienen ten laste van dit plafondbedrag. De medeoverheden in onderstaande tabel hebben allen het Convenant Schoon en Emissieloos Bouwen voor 20 augustus 2024 ondertekend.

Aanvrager

Plafondbedrag incl. btw

Gemeenten

 

Almere

€ 1.000.000

Alphen aan den Rijn

€ 1.000.000

Amersfoort

€ 1.000.000

Asten

€ 1.000.000

Amsterdam

€ 1.000.000

Arnhem

€ 1.000.000

Breda

€ 1.000.000

Brummen

€ 1.000.000

Den Haag

€ 1.000.000

Doetinchem

€ 1.000.000

Dordrecht

€ 1.000.000

Eindhoven

€ 1.000.000

Enschede

€ 1.000.000

Geldrop-Mierlo

€ 1.000.000

Gouda

€ 1.000.000

Haarlem

€ 1.000.000

Harderwijk

€ 1.000.000

Heemstede

€ 1.000.000

Heerlen

€ 1.000.000

Helmond

€ 1.000.000

Heusden

€ 1.000.000

‘s-Hertogenbosch

€ 1.000.000

Leiden

€ 1.000.000

Leusden

€ 1.000.000

Losser

€ 1.000.000

Nijmegen

€ 1.000.000

Overbetuwe

€ 1.000.000

Renkum

€ 1.000.000

Rotterdam

€ 1.000.000

Tilburg

€ 1.000.000

Utrecht

€ 1.000.000

Voorst

€ 1.000.000

Waadhoeke

€ 1.000.000

Waalre

€ 1.000.000

Waalwijk

€ 1.000.000

IJsselstein

€ 1.000.000

Zaanstad

€ 1.000.000

Zeist

€ 1.000.000

Provincies

 

Drenthe

€ 1.000.000

Flevoland

€ 1.000.000

Friesland

€ 1.000.000

Gelderland

€ 1.000.000

Groningen

€ 1.000.000

Limburg

€ 1.000.000

Noord-Brabant

€ 1.000.000

Noord-Holland

€ 1.000.000

Overijssel

€ 1.000.000

Utrecht

€ 1.000.000

Zeeland

€ 1.000.000

Zuid-Holland

€ 1.000.000

Waterschappen

 

Aa en Maas

€ 1.000.000

Amstel, Gooi en Vecht

€ 1.000.000

Brabantse Delta

€ 1.000.000

De Dommel

€ 1.000.000

Drents Overijsselse Delta

€ 1.000.000

Hollandse Delta

€ 1.000.000

Hoogheemraadschap De Stichtste Rijnlanden

€ 1.000.000

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

€ 1.000.000

Hoogheemraadschap van Delfland

€ 1.000.000

Hoogheemraadschap van Rijnland

€ 1.000.000

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

€ 1.000.000

Hunze en Aa’s

€ 1.000.000

Noorderzijlvest

€ 1.000.000

Rijn en IJssel

€ 1.000.000

Rivierenland

€ 1.000.000

Scheldestromen

€ 1.000.000

Vallei en Veluwe

€ 1.000.000

Vechtstromen

€ 1.000.000

Limburg

€ 1.000.000

Fryslân

€ 1.000.000

Zuiderzeeland

€ 1.000.000

BIJLAGE 3 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL H

BIJLAGE 3. VERGOEDINGSTABELLEN VOOR HET BEPALEN VAN DE HOOGTE VAN DE UITKERING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6 VAN DE REGELING

Tabel 1 – Bouwmachines met uitzondering van A2.2, A2,4, A2.7, A2.11 en A2.13 van bijlage 1

Vermogensklasse1

Mini

(8 ≥ kW < 19)

Klein

(19 ≥ kW < 56)

Middelgroot

(56 ≥ kW < 130)

Groot

(≥ 130 kW)

Bedrag per inzetdag exclusief btw van machine-inzet

€ 30

€ 54

€ 240

€ 450

X Noot
1

Vermogen van (som van) elektromotoren in bouwmachines, of van brandstofcel of waterstofmotor in aggregaat voor off-grid stroomvoorziening aangedreven door waterstof of waterstofdragers (A2.3), of voor vliegwiel als vermogensvoorziening (A2.12).

Tabel 2 – Bouwwerktuigen A2.2, A2,4, A2.7, A2.11 van bijlage 1

Bedrag per kWh nominale batterijcapaciteit per inzetdag exclusief btw

€ 0,40

Tabel 3 – Bouwwerktuig A2.13 van bijlage 1

Vermogen van DC laadstation1

20 ≥ kW < 50

50 ≥ kW < 150

150 ≥ kW < 225

225 ≥ kW < 350

350 ≥ kW < 600

≥ 600 kW

Bedrag per inzetdag2 exclusief btw van laadstationinzet

€ 13

€ 32

€ 93

€ 138

€ 208

€ 352

X Noot
1

Het vermogen van een DC laadstation bij een modulair systeem, waarbij sprake is van een fysieke scheiding tussen laadstations en vermogenskast, is gebaseerd op de som van het geïnstalleerd vermogen dat parallel maximaal geleverd kan worden door de vermogenskast.

X Noot
2

Het aantal inzetdagen voor deze categorie wordt bepaald door te rekenen vanaf de eerste inzetdag van de in het betreffende bouwwerkzaamheid te laden machines tot en met de laatste inzetdag van de in het betreffende bouwwerkzaamheid te laden machines.

TOELICHTING

1. Inleiding

Op 9 april 2024 is de Regeling stimulering schoon en emissieloos bouwen voor medeoverheden in werking getreden. Op grond van deze regeling kunnen specifieke uitkeringen aan provincies en gemeentes en subsidies aan waterschappen worden verstrekt. Er wordt gebruik gemaakt van het instrument specifieke uitkering en subsidie (voor waterschappen) om te kunnen garanderen dat de middelen bij medeoverheden terecht komt die deelnemen aan het Convenant Schoon en Emissieloos Bouwen (hierna: het Convenant) en worden ingezet in de bouw. De regeling heeft tot doel het stimuleren van medeoverheden om emissieloos bouwmaterieel toe te passen bij aanbestedingen, daartoe het Convenant te ondertekenen om in aanmerking te komen voor rijksbijdrage op grond van deze regeling en daarmee bij te dragen aan doelen op het gebied van stikstofreductie, klimaat en gezondheid.

Met deze wijziging wordt deze regeling gewijzigd in verband met het verhogen van het totaal beschikbare budget voor de regeling, het toevoegen van de nieuwe toetreders tot het convenant, een verbreding van de reikwijdte van de regeling voor bouwwerkzaamheden die niet onder het Mobiliteitsfonds vallen, verhoging van de plafond- en vergoedingsbedragen, uitbreiding van de lijst met bouwmachines met bepaalde voorzieningen voor laadinfrastructuur en enkele andere kleine verbeteringen.

2. Inhoud wijzigingen

Hieronder worden de belangrijkste wijzigingen in de regeling toegelicht.

Verhogen totaalbudget, toevoegen nieuwe toetreders convenant en wijziging plafondbedragen

Het totale budget voor de regeling is met de Voorjaarsnota 2024 opgehoogd van 180 miljoen naar € 230.700.000, inclusief uitvoeringskosten. Bijlage 2 van de regeling is geactualiseerd met de nieuwe toetreders tot het Convenant tot 20 augustus 2024. Tot 20 augustus 2024 zijn 26 nieuwe gemeenten toegetreden tot het Convenant. Het jaarlijks individueel uitkeringsplafond per aanvrager zal in 2025 € 1.000.000 bedragen zoals aangekondigd bij de totstandkoming van de regeling.

Verbreding reikwijdte naar bouwwerkzaamheden buiten het Mobiliteitsfonds

Op grond van de regeling kwamen alleen bouwwerkzaamheden in aanmerking ten behoeve van de aanleg, verbetering, beheer en onderhoud en bediening van infrastructuur als bedoeld in de Wet Mobiliteitsfonds. De reikwijdte van het Convenant is echter breder en omvat bouwwerkzaamheden in ruimere zin. Mede naar aanleiding van feedback van medeoverheden dat zij de reikwijdte van de regeling als te beperkend ervaren, is ervoor gekozen een deel van het rijksbijdrageplafond te reserveren voor aanvragen die buiten de reikwijdte van het Mobiliteitsfonds vallen. Daarmee wordt aangesloten bij de reikwijdte van het Convenant. Dit heeft als voordeel dat meer bouwwerkzaamheden in aanmerking komen voor een rijksbijdrage, zoals aanbestede werkzaamheden in relatie tot het faciliteren van woningbouw. Om dit te realiseren is een deel van het budget verplaatst naar de reguliere Rijksbegroting (hoofdstuk XII) en gelden hiervoor ook de reguliere begrotingsregels. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op deze wijziging.

Uitbreiding vergoeding kosten laadinfrastructuur en verhoging vergoedingsbedragen

Uit de contacten met medeoverheden en andere stakeholders is gebleken dat de huidige vergoedingsbedragen leiden tot een te lage dekking van de meerkosten bij de inzet van emissieloos bouwmaterieel bij aanbestede werkzaamheden in de projecten. Aangegeven wordt dat dit met name komt door de kosten met betrekking tot laadinfrastructuur. Daarom zijn drie wijzigingen doorgevoerd. Ten eerste zijn laadstations toegevoegd aan de lijst met bouwmachines. Ten tweede zijn voor de inzet van een aantal bouwwerktuigen aparte vergoedingstabellen ingericht.1 Ten derde is een generieke verhoging van de vergoedingsbedragen van afgerond 20% doorgevoerd. Dit komt terug in de wijziging van bijlage 3 van de regeling.

In 2025 wordt de vergoeding dus uitgebreid met een vergoeding voor laadstations. In 2024 waren de kosten voor laden opgenomen als een kostencomponent van de inzet van bouwmachines. Het wordt nu mogelijk om de inzet van DC (gelijkstroom) laadstations afzonderlijk voor vergoeding op te voeren. De vergoeding voor bouwmachines wordt, afgezien van eerdergenoemde verhoging, niet gecorrigeerd. Dit betekent dat de totale vergoeding groter wordt. Dit komt tegemoet aan wensen van de medeoverheden, zoals onder andere is aangegeven in de Taskforce Schoon en Emissieloos Bouwen (hierna: Taskforce SEB), om een hogere dekking van de kosten van elektrificatie van bouwwerkzaamheden te bereiken. De hogere vergoedingsbedragen per inzetdag zijn ook redelijk omdat er momenteel nog weinig ervaring is bij medeoverheden met het aanbesteden (en aanpassen van lopende contracten) van bouwwerkzaamheden waarbij de inzet van emissieloos materieel wordt geëist. Dit is ook terug te zien in het aantal aanvragen voor een rijksbijdrage dat tot nu toe gedaan is. De uitkeringshoogte zal onderwerp van monitoring blijven en kan jaarlijks worden bijgesteld.

3. Verhouding tot bestaande regelgeving

Op grond van deze regeling kunnen specifieke uitkeringen aan provincies en gemeentes en subsidies aan waterschappen worden verstrekt. Op specifieke uitkeringen is de Financiële- verhoudingswet van toepassing. In artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet staat dat specifieke uitkeringen worden geregeld bij of krachtens de wet. Deze wettelijke grondslag wordt geboden in de Kaderwet subsidies I en M. Op grond van de regeling kunnen ook subsidies worden verstrekt aan waterschappen. Hierbij is de Kaderwet subsidies I en M van toepassing en de bepalingen uit het Kaderbesluit subsidies die in artikel 2 van de regeling van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

4. Gevolgen wijzigingen

De opgenomen wijzigingen leiden tot verruiming van de regeling voor de aanvragers. De verruiming van de reikwijdte van bouwwerkzaamheden die onder de regeling vallen verduidelijkt of een werkzaamheid wel of niet in aanmerking komt voor een rijksbijdrage. De regeling wordt daarnaast ook financieel aantrekkelijker voor aanvragers. Door de hogere vergoedingsbedragen wordt namelijk een groter gedeelte van de meerkosten als gevolg van het vereisen van de inzet van emissieloos materieel vergoed. Naar verwachting zullen de wijzigingen leiden tot meer aanvragen.

Financiële gevolgen

Het beschikbare budget voor de volledige looptijd van de regeling is verhoogd naar € 230.700.000 inclusief btw. Daarvan is 6% gereserveerd voor uitvoeringskosten van de regeling door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Tevens is er een budgetkorting doorgevoerd ter uitvoering van de taakstelling in het Hoofdlijnenakkoord. Het beschikbare bedrag voor rijksbijdragen komt daarmee op € 216.000.000. Op basis van de aanvragen van provincies en gemeenten wordt bepaald hoeveel btw compensabel is. Dit bedrag wordt vervolgens vanuit het budget van de regeling aan het BTW-compensatiefonds toegevoegd. Voor de waterschappen gaat dit niet via het BTW-compensatiefonds en wordt dit bedrag aan btw direct aan de waterschappen uitgekeerd.

Iedere aanvrager krijgt ten hoogste het jaarlijks individueel uitkeringsplafond uitgekeerd volgens de verdeelsleutel zoals opgenomen in bijlage 2. In deze lijst zijn de medeoverheden opgenomen die per 20 augustus 2024 het Convenant hebben ondertekend. Daarmee is het totale plafond voor 2025 € 71.000.000, namelijk € 1.000.000 x 71 medeoverheden. Het individueel uitkeringsplafond per ondertekenaar is gedurende de aanvraagperiode in 2025 beschikbaar om aanvragen te doen.

Van het totale plafond voor 2025 is € 20.000.000 afkomstig van de reguliere Rijksbegroting (hoofdstuk XII) en € 51.000.000 van het Mobiliteitsfonds. Het Mobiliteitsfonds maakt het doorschuiven van middelen mogelijk, maar stelt beperkingen aan het soort bouwwerkzaamheden dat voor de vergoeding in aanmerking komt. Hoofdstuk XII van de reguliere Rijksbegroting stelt deze inhoudelijke beperkingen niet, maar het doorschuiven van niet uitgeputte middelen is niet mogelijk. Daarom is gekozen voor een combinatie van deze twee begrotingsposten. Dit maakt het mogelijk om een zo breed mogelijk scala aan bouwwerkzaamheden in aanmerking te laten komen voor de rijksbijdrage en tegelijkertijd te kunnen blijven werken met ruime budgetreserveringen per medeoverheid.

Consultatie

De wijzigingen van de regeling zijn voortgekomen uit verzoeken van stakeholders. Er zijn concrete verzoeken gedaan voor aanpassingen via de Taskforce SEB. De regeling is uitvoerig besproken, onder meer in stakeholdersessies, met vertegenwoordigers van individuele gemeenten, provincies en waterschappen, en met de koepels van medeoverheden (VNG, UvW en IPO). Ook zijn signalen van medeoverheden die via RVO en het Ondersteuningsprogramma SEB zijn binnengekomen waar mogelijk verwerkt.

Uitvoering

De regeling wordt uitgevoerd in mandaat door RVO. De wijziging van deze regeling is in nauwe samenspraak met RVO opgesteld om te zorgen dat de regeling goed uitvoerbaar is. De wijziging van de regeling leidt niet tot grote veranderingen voor RVO.

Voorhangprocedure

Een ontwerp van deze regeling is in het kader van de verplichte voorhangprocedure op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds voorgelegd aan de Tweede Kamer op 1 oktober 2024. Dit heeft niet geleid tot vragen of opmerkingen.

Toetsing regeldruk

Nu de regeling is gericht op een financiële relatie tussen de overheden is deze regeling niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk in overeenstemming met de richtlijn van dit college; de regeling heeft geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven en daarmee ook geen gevolgen voor de regeldruk. De administratieve lasten voor overheden zijn hierboven geadresseerd.

5. Inwerkingtreding van de regeling

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Daarmee wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden (artikel 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). De reden van deze afwijking is dat hiermee, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste private nadelen worden voorkomen. Het is van belang dat de regeling aangepast is voor de nieuwe openstellingsperiode vanaf 14 januari 2025.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

De reikwijdte van de regeling is uitgebreid. De rijksbijdrage kan verstrekt worden voor kosten van de inzet van emissieloze bouwmachines en emissieloze vaartuigen bij alle typen aanbestede bouwwerkzaamheden. Doordat de middelen voor deze regeling, in tegenstelling tot 2024, naast het Mobiliteitsfonds nu ook deels afkomstig zijn van Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting, geldt niet meer dat alleen kosten van emissieloos materieel bij bouwwerken ten behoeve van aanleg, verbetering, beheer en onderhoud en bediening van infrastructuur als bedoeld in de Wet Mobiliteitsfonds, die door de aanvrager wordt beheerd, in aanmerking komen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om ook een aanvraag in te dienen voor aanbestede bouwwerkzaamheden ten behoeve van een publieke taak gericht op bijvoorbeeld nutsvoorzieningen, het faciliteren van woning- en utiliteitsbouw, uiterwaarden, sloop en andere werkzaamheden die onder de reikwijdte van het convenant vallen.

Artikel I, onderdeel B

In 2025 is € 51 miljoen van de totale verplichtingenruimte afkomstig van het Mobiliteitsfonds. Deze middelen worden ingezet voor alle aanvragen die binnen het doel van het Mobiliteitsfonds vallen. Dit zijn alle bouwwerkzaamheden die betrekking hebben op aanleg, verbetering, beheer en onderhoud en bediening van infrastructuur als bedoeld in de Wet Mobiliteitsfonds, die door de aanvrager wordt beheerd (artikel 5, derde lid, onderdeel a).

In 2025 is € 20.000.000 van de totale verplichtingenruimte afkomstig van Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting. Deze middelen worden ingezet voor alle aanvragen voor bouwwerkzaamheden die géén betrekking hebben op aanleg, verbetering, beheer en onderhoud en bediening van infrastructuur als bedoeld in de Wet Mobiliteitsfonds, die door de aanvrager wordt beheerd.

In het nieuwe vierde lid van artikel 5 van de regeling is geregeld dat indien op 1 mei het plafond in het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 2° nog niet voor 80% bereikt is, dit plafond ook gebruikt kan worden voor de kosten genoemd in het tweede lid, onderdeel b, onderdeel 1°. Deze maatregel kan worden genomen om te voorkomen dat het plafond niet volledig benut wordt voor sluiting van de aanvraagperiode. Aangezien deze middelen afkomstig zijn van Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting, zijn er op dat moment namelijk geen mogelijkheden meer om budget door te schuiven naar latere jaren en gaat het budget dus verloren voor de bouwsector.

Voor aanvragen met betrekking tot bouwwerkzaamheden die buiten de reikwijdte van het Mobiliteitsfonds vallen geldt dus een ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’-regeling. Dit houdt in dat als het plafond in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, onderdeel 2°, bereikt is, een medeoverheid het jaarlijks individueel uitkeringsplafond vanaf dat moment alleen nog in kan zetten voor aanvragen binnen de scope van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, onderdeel 1°.

In het nieuwe vijfde lid is bovendien geregeld dat indien de middelen in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, onderdeel 1° volledig benut zijn, de middelen onder artikel 5, tweede lid, onderdeel b, onderdeel 2°, eveneens aangewend kunnen worden voor rijksbijdragen voor bouwwerkzaamheden binnen de reikwijdte van het Mobiliteitsfonds. Dit kan dus op die manier ook voor 1 mei 2025 het geval zijn.

Artikel I, onderdeel D

De aanvraagperiode voor het jaar 2025 wordt verlengd van 20 augustus naar 12 september om zoveel mogelijk rekening te houden met de vakantieperiode voor de bouwsector. Latere sluiting van de aanvraagperiode is niet mogelijk met het oog op tijdige publicatie van de rijksbijdrageplafonds voor, en opening van, de aanvraagperiode in 2026.

Om te voorkomen dat bij vertraging in de publicatie van de rijksbijdrageplafonds de regeling automatisch zonder rijksbijdrageplafond wordt opengesteld, zijn de openingsdata voor de opvolgende jaren verwijderd. De datum van opening zal jaarlijks tegelijk met de hoogte van de rijksbijdrageplafonds voor de betreffende aanvraagperiode worden gepubliceerd in de Staatscourant. Het streven is om de aanvraagperiode ieder jaar in januari te laten starten.

Het vijfde lid, onderdeel f, is aangepast om de tekst te verduidelijken en in lijn te brengen met de definitie van bouwmachine zoals opgenomen in de begripsbepaling. Dit is opgenomen omdat batterijpakketten en laadstations geen continue elektrisch vermogen hebben.

Artikel I, onderdeel E

Onderdeel b van artikel 8 is aangepast in verband met de aangepaste reikwijdte van de regeling. Daarnaast is onderdeel c van artikel 8 gewijzigd. Door vijf maanden de tijd te geven tussen de eerste inzet van het emissieloze materieel bij de bouwwerkzaamheid en de aanvraagdatum voor de rijksbijdrage, kan de periode tussen sluiting van de aanvraagperiode en opening van de daaropvolgende aanvraagperiode medio januari worden overbrugd. Dit voorkomt potentiële situaties waarin met de inzet van emissieloos materieel gewacht wordt tot er weer aanvragen ingediend kunnen worden, wat onder andere nadelig is voor de stikstofuitstoot. Dit betekent dat met terugwerkende kracht inzetdagen die in 2024 liggen en die uiterlijk vijf maanden voor de datum van de aanvraag liggen in 2025 aangevraagd kunnen worden.

Artikel I, onderdeel F

Bijlage 1 is gewijzigd. Enkele machinebenamingen zijn verduidelijkt, of aangevuld om ze beter te laten aansluiten bij benamingen die in de markt worden gebruikt. Zo is bijvoorbeeld de code A1.6 ‘betonmachine/paver’ op basis van verzoeken van stakeholders uitgebreid naar ‘beton- of mortelmachine / paver / mobiele 3D printer’. A1.31 ruw terrein heftruck is aangevuld met de eis dat deze 4x4 aangedreven moet zijn, om beter onderscheid te maken met heftruck voor effen terrein waarvoor emissieloze uitvoering al gangbaar is. A2.1 aggregaat met verbrandingsmotor voor off-grid stroomvoorziening vanaf 560 kW is van de lijst verwijderd omdat deze per abuis op de lijst was opgenomen, maar niet in aanmerking komt voor een rijksbijdrage omdat dit bouwwerktuig niet emissieloos is. Bij A2.7 is de benaming aangepast om een beter onderscheid te maken tussen deze bouwwerktuigen en de nieuw toegevoegde code A2.11 (verwisselbaar batterijpakket vanaf 50 kWh behorend bij een bouwwerktuig). A2.13 DC (gelijkstroom) laadstation en B1.12 mobiele kraan (telescoopkraan, torenkraan, rupshijskraan, ruwterreinkraan, draadkraan, minihijskraan) zijn nieuw toegevoegd.

De inzet wordt vergoed van stationaire batterijpakketten en van DC (gelijkstroom) laadstations2 die hierop worden aangesloten (inclusief de kosten van bekabeling). Een laadstation is een fysieke installatie op een specifieke locatie, bestaande uit één of meer laadpunten (bijvoorbeeld laadpalen of muurkasten). Bij een laadpunt gaat het om een al dan niet op het internet aangesloten interface voor het overbrengen van elektriciteit naar een elektrisch bouwwerktuig die eventueel weliswaar beschikt over één of meer connectoren zodat zij compatibel is met verschillende typen connectoren, maar die slechts in staat is één elektrisch bouwwerktuig tegelijk op te laden. De inzet van AC (wisselstroom) laadstations en de kosten van een nieuwe netaansluiting of netverzwaring komen niet voor vergoeding in aanmerking, in de veronderstelling dat deze niet alleen in de bouwfase maar ook in de gebruiksfase nodig blijven. Daarom zijn de kosten niet of slechts beperkt gekoppeld aan de inzet van het emissieloze materieel. Wel is gekozen voor een verhoging van de vergoedingsbedragen om in deze en andere onvoorziene overheadkosten tegemoet te komen (zie wijziging bijlage 3 bij artikel I, onderdeel H).

Artikel I, onderdeel G

Het individueel uitkeringsplafond is voor 2025 vastgesteld op € 1.000.000 voor iedere medeoverheid dat per 20 augustus 2024 deelneemt aan het Convenant Schoon en Emissieloos Bouwen. Bijlage 2 is uitgebreid met 26 nieuwe gemeenten ten opzichte van de vorige aanvraagperiode. De uitkeringen (inclusief btw) die zijn verleend op grond van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, onderdelen 1° en 2°, tellen allemaal mee voor het jaarlijkse individuele uitkeringsplafond.

Artikel I, onderdeel H

Bijlage 3 bevat de vergoedingstabellen voor het bepalen van de hoogte van de uitkering als bedoeld in artikel 6 van de regeling. Zoals al is aangekondigd in paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting zijn de bedragen per inzetdag in Tabel 1 van bijlage 3 verhoogd met afgerond 20%. Daarnaast is verduidelijkt dat de codes A2.3 (waterstofaggregaat) en A2.12 (vliegwiel) ook onder deze tabel vallen. Verder zijn er twee aparte vergoedingstabellen toegevoegd. Tabel 2 geeft de vergoeding weer voor de codes die niet passen bij de systematiek van de vermogensklasse van het bouwwerktuig, omdat deze codes bouwwerktuigen betreffen die voornamelijk bestaan uit batterijpakketten. Tabel 3 geeft de vergoedingsbedragen weer voor de nieuwe categorie laadstations. De hoogte van de bedragen van de vergoedingen in tabellen 2 en 3 is afgeleid van de kosten die zijn ingeschat bij het vaststellen van de subsidiebedragen in de wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling zero-emissie mobiliteit in verband met subsidie voor publieke laadinfrastructuur zwaar vervoer3 en de wijziging in verband met subsidie voor private laadinfrastructuur.4

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, C.A. Jansen


X Noot
1

Dit betreft: aggregaten op wind- of zonne-energie voor off-grid stroomvoorziening (niet hybride met verbrandingsmotor), hydraulische aggregaten, stationaire batterijpakketten voor off-grid stroomvoorziening vanaf 50 kWh, verwisselbare batterijpakketten vanaf 50 kWh behorend bij een bouwwerktuig en DC (gelijkstroom) laadstations.

X Noot
2

Deze uitleg sluit aan bij de termen laadstation en laadpunt zoals vermeld in artikel 2, punten 48 en 52, van Verordening 2023/1804 van het Europees parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU (Pb EU L 234).

Naar boven