Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening | Staatscourant 2024, 31236 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening | Staatscourant 2024, 31236 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en artikel 3 van het Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452);
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;
regionale bestuurlijke afspraken tussen de Minister, provincie(s), gemeenten en andere relevante regionale partijen over woningbouw en verwante woononderwerpen.
1. De Minister verstrekt een specifieke uitkering aan een provincie voor de inhuur van capaciteit of expertise om intern ondersteuning te bieden, voor het maken van proceskosten of om gemeenten te ondersteunen in het opstellen en uitvoeren van de woondeals.
2. De hoogte van de specifieke uitkering, bedoeld in het eerste lid, is per provincie vastgesteld en bedraagt (inclusief BTW):
a. Drenthe: € 666.000,–;
b. Flevoland: € 726.000,–;
c. Friesland: € 677.000,–;
d. Gelderland: € 900.000,–;
e. Groningen: € 697.000,–;
f. Limburg: € 700.000,–;
g. Noord-Brabant: € 1.021.000,–;
h. Noord-Holland: € 1.106.000,–;
i. Overijssel: € 744.000,–;
j. Utrecht: € 846.000,–;
k. Zeeland: € 667.000,–;
l. Zuid-Holland: € 1.250.000,–;
3. Alleen activiteiten die sinds 1 januari 2024 zijn uitgevoerd, komen in aanmerking voor een specifieke uitkering.
1. De provincie besteedt het volledige bedrag van specifieke uitkering uiterlijk op 31 december 2027.
2. Indien de volledige besteding van de specifieke uitkering uiterlijk op de datum, genoemd in het eerste lid, niet mogelijk is, kan de Minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger ingediend uiterlijk op de datum, genoemd in het eerste lid, eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.
3. Gedeputeerde staten verdelen het deel van de middelen dat is bestemd voor ondersteuning aan gemeenten in de provincie. Alvorens hierover te besluiten gaan gedeputeerde staten in overleg met de betrokken gemeenten.
De Minister verleent een voorschot van 100% en betaalt de uitkering in één termijn uit.
1. Gedeputeerde staten informeren de Minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.
2. Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van de Minister medewerking aan, en verstrekken op verzoek van de minister informatie ten behoeve van, de evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt.
1. Gedeputeerde staten leggen verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
2. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de specifieke uitkering niet, niet volledig of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. de minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan gedeputeerde staten.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keizer
In 2022 is gewerkt aan bestuurlijke afspraken tussen rijk, provincies en gemeenten over de verdeling van de woningbouwopgave. Met de provincies zijn op 13 oktober 2022 afspraken gemaakt over de provinciale woningbouwopgaven. Deze afspraken zijn vervolgens vertaald naar de regionale woondeals. De woondeals zorgen voor een richtinggevende bouwdoelstelling per regio, waarop gezamenlijk wordt gestuurd. Via de regionale versnellingstafels en de landelijke versnellingstafel bespreken Rijk, provincies, gemeenten en regionale partijen, zoals woningcorporaties en projectontwikkelaars, de voortgang van de realisatie van de woningbouwopgave, worden oplossingen gezocht wanneer blijkt dat het halen van de woningbouwafspraken uit zicht raakt, zoals het indikken of versnellen van locaties of het aandragen van alternatieve locaties. Daarnaast identificeren de partijen aan deze versnellingstafels knelpunten en pakken deze aan.
Bij het opstellen van de woondeals is een eerste overzicht ontstaan van (regionale) knelpunten/ randvoorwaarden. Het beter in kaart brengen van deze knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen is van belang. Met deze informatie kan er landelijk betere sturing plaatsvinden binnen de woningbouwprogrammering.
Voor het uitvoeren van deze woondeals, het inrichten van en werken met regionale versnellingstafels, hebben de provincies en gemeenten voldoende capaciteit nodig. Om deze capaciteit te vergroten hebben de provincies en gemeenten extra geldelijke middelen nodig. Een specifieke uitkering is een uitkering van de rijksoverheid aan een medeoverheid ten behoeve van het uitvoeren van bepaalde activiteiten of het realiseren van een specifiek doel en is daarmee het geëigende instrument om in deze extra geldelijke middelen te voorzien.
De middelen uit deze regeling bieden een concrete oplossing voor het capaciteitsprobleem en hebben uiteindelijk als doel dat de gemaakte woondealafspraken in de 35 woondealregio’s uitgevoerd kunnen worden. Dit versterkt de regie op de woningbouw en draagt bij aan het versnellen van de woningbouw.
In totaal was voor een periode van vier jaar een bedrag van € 19 miljoen gereserveerd voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals. In 2022 is er met een voorganger van deze regeling1 al een bedrag van € 4,5 miljoen uitgekeerd aan de provincies. In 2023 is er een bedrag van € 10 miljoen verdeeld.2 Het resterende bedrag van € 4,5 miljoen is aangevuld met € 5,5 miljoen uit de woningbouwimpuls en staat op de begroting voor 2024.
In artikel 2, tweede lid, van de onderhavige regeling is de verdeling van de € 10 miljoen weergegeven. Het bedrag wordt over de twaalf provincies verdeeld. De verdeling van de middelen voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals is mede gebaseerd op de bruto nieuwbouwopgave die voortkomt uit de gesloten woondeals.
Er is wederom gekozen voor een basisbedrag van € 625.000 en een verdere verdeling naar de bouwopgave. Het basisbedrag wordt als het minimale bedrag beschouwd dat per provincie nodig is voor het uitvoeren van de woondeals. Het gaat hier om het inhuren van capaciteit voor het uitvoeren van de woondeals, het organiseren van het proces om kennis over knelpunten en informatie over aantallen op locatieniveau in de regio’s te krijgen en het vormgeven van de versnellingstafels.
Het overige deel van de middelen (€ 2.500.000) wordt verdeeld op basis van de grote van de woningbouwopgave. Hoe groter de bouwopgave hoe meer de knelpunten er zijn. Om deze complexe knelpunten op te lossen moet er onderzoek uitgevoerd worden. De verdeling van de middelen in deze regeling is gebaseerd op de bouwopgave per provincie zoals genoemd in de voortgangsrapportage woningbouw van 4 juni 2024.
Met de toekenning van middelen via de onderhavige regeling kunnen de twaalf provincies hun capaciteit en kennis vergroten voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals.
De provincies kunnen capaciteit of expertise inhuren om intern ondersteuning te bieden, of om gemeenten te ondersteunen bij het opstellen en uitvoeren van de woondeals. Voorbeelden van zaken waarvoor deze middelen kunnen worden ingezet zijn:
1. Het opstellen en actualiseren van de woondeals.
2. Het monitoren van de voortgang van de woningbouwafspraken in de woondeals.
3. Het in kaart brengen van kansen en knelpunten op locatieniveau met betrekking tot woningbouwplannen.
4. Onderzoek naar behoefte aan en geschikte locaties voor bepaalde type woningen waarover afspraken zijn gemaakt.
5. Proceskosten, zoals bijvoorbeeld het huren van een zaal.
Bovenstaande voorbeelden zijn niet-limitatief en geven slechts een indicatie van zaken waaraan de middelen kunnen worden besteed.
De provincies proberen waar mogelijk capaciteit gezamenlijk met de woondealregio’s in te huren, door bijvoorbeeld gebiedsteams op te richten of te versterken.
Als de verstrekte middelen niet voor 31 december 2027 worden uitgegeven, kan de minister bepalen dat de uitkering nog een jaar extra benut mag worden om deze te besteden. De betreffende provincie dient hiertoe een gemotiveerd verzoek in bij de minister.
Kosten die voor 1 januari 2024 zijn gemaakt komen niet in aanmerking voor een specifieke uitkering.
Ten minste één keer per jaar rapporteert de provincie in de jaarrekening conform de Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt (via de SiSa-verantwoording3).
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet of niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, kan de minister (dat deel van) de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. Indien blijkt dat de middelen onrechtmatig (anders dan aan activiteiten waarvoor de uitkering is bedoeld) zijn besteed, zal de minister deze altijd terugvorderen.
De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de provincie.
In het geval dat een provincie financiële middelen van de specifieke uitkering aan een gemeente ter beschikking stelt of onderdelen van een project voor een gemeente betaalt, zal die gemeente aan de provincie moeten aantonen dat het geld aan de activiteiten is besteed zoals voorgeschreven in de onderhavige regeling en dat die activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De provincie legt hierover vervolgens verantwoording af aan de minister.
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt, kunnen activiteiten zijn waarover de provincie BTW verschuldigd is. Dat zal grotendeels het geval zijn, gezien de aard van de regeling, waarbij geldt dat expertise en capaciteit door de provincie extern worden ingehuurd.
De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de activiteiten verschuldigde BTW. De BTW-component wordt gestort in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. In de berekening wordt ervan uitgegaan dat twee derde van de beschikbare middelen aan BTW-plichtige activiteiten besteed wordt. Provincies kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op compensatie van de betaalde BTW-componenten. Dit is zo geregeld in het besluit waar deze regeling op is gebaseerd. Zie paragraaf 4.2 voor nadere toelichting over dit besluit.
Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien de budgethouder het niet eens is met de beschikking van de minister, dan kan die daartegen bezwaar maken en vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen op grond van de Awb.
De delegatiegrondslag voor het regelen van een specifieke uitkering is opgenomen in artikel 3 van het Besluit. In dit geval valt de activiteit onder artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit, dat betrekking heeft op het opstellen en uitvoeren van woondeals.
De financiële verhouding tussen het rijk en medeoverheden is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. Daarom is in de onderhavige regeling toepassing gegeven aan artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording door de budgethouder van de besteding van de specifieke uitkering en de eventuele terugvordering als deze onrechtmatig zou worden besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt bij specifieke uitkeringen om de wijze van verantwoording en terugvordering in de regeling van de specifieke uitkering op te nemen.
Afhankelijk van de gekozen vorm waarin provincies de specifieke uitkering inzetten, is het mogelijk dat er sprake is van aanbestedingsplichtige activiteiten. Dit is met name het geval indien er gewerkt wordt met externe inhuur in plaats van het vullen van een pool met ambtelijke capaciteit. Provincies zijn zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van de staatssteunregels, omdat zij een beleidsruimte hebben om de gelden in te zetten voor projecten die zij zelf op hun merites beoordelen. Volgens de interdepartementale afspraken over staatssteun moeten de gemeenten en provincies daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.
Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven. Extern ingehuurde bedrijven of zelfstandigen zijn weliswaar indirect begunstigden van deze uitkering, maar zij ondervinden geen administratieve verplichtingen hiervan. Projectontwikkelaars (bedrijven) kunnen tevens, zij het ook indirect, gevolgen ondervinden van de regeling. Zij zouden kunnen merken dat gemeentes meer capaciteit (en kennis) hebben en kunnen hier positieve gevolgen van ondervinden. Dit geldt ook voor woningbouwcorporaties (semi-publieke sector). Burgers zullen niet direct gevolgen ondervinden van de regeling.
Deze derde tranche van deze regeling is niet ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Daarmee wordt gebruik gemaakt van de uitzondering voor ministeriële regelingen die slechts weinig gevolgen voor de regeldruk hebben. De eerste en tweede tranche van deze regeling zijn wel voorgelegd aan de ATR, maar niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
Deze regeling is opgesteld in overleg met de twaalf provincies, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
De voortgang op de woningbouwafspraken in de woondeals wordt bijgehouden in een landelijke interbestuurlijke monitor.
Deze regeling en haar voorganger wordt tussentijds en na afloop van de regeling geëvalueerd. Dit betreft een evaluatie op het gebied van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling. Op het gebied van de doelmatigheid wordt allereerst onderzocht of het doel van de regeling behaald wordt. Wanneer de doelmatigheid van de regelingen wordt onderzocht, wordt de verhouding onderzocht tussen de ingezette financiële middelen en de te realiseren prestaties en/of effecten. De tussentijdse evaluatie wordt in 2025–2026 uitgevoerd.
Vanwege de betrokkenheid van de betrokken partijen bij deze regeling en de wens tot spoedige inwerkingtreding, is er geen behoefte aan een invoeringstermijn. Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2024.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keizer
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-31236.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.