TOELICHTING
1. Aanleiding en probleemstelling
De afgelopen maanden is gewerkt aan bestuurlijke afspraken tussen Rijk, provincies
en gemeenten over de verdeling van de woningbouwopgave. Met de provincies zijn op
13 oktober 2022 afspraken gemaakt over de provinciale woningbouwopgaven. Deze afspraken
zijn vervolgens vertaald naar de regionale woondeals. De woondeals zorgen voor een
richtinggevende bouwdoelstelling per regio, waarop gezamenlijk wordt gestuurd. Via
de regionale versnellingstafels en de landelijke versnellingstafel bespreken Rijk,
provincies, gemeenten en regionale partijen, zoals woningcorporaties en projectontwikkelaars
de voortgang van de realisatie van de woningbouwopgave, worden oplossingen gezocht
wanneer blijkt dat het halen van de woningbouwafspraken uit zicht raakt, zoals het
indikken of versnellen van locaties of het aandragen van alternatieve locaties. Daarnaast
identificeren de partijen aan deze versnellingstafels knelpunten en pakken deze aan.
Bij het opstellen van de woondeals is een eerste overzicht ontstaan van (regionale)
knelpunten/ randvoorwaarden. Het beter in kaart brengen van deze knelpunten en mogelijke
oplossingsrichtingen is van belang. Met deze informatie kan er landelijk betere sturing
plaatsvinden binnen de woningbouwprogrammering.
Voor het uitvoeren van deze woondeals en het inrichten van regionale versnellingstafels
hebben de provincies en gemeenten voldoende capaciteit nodig. Om deze capaciteit te
vergroten hebben de provincies en gemeenten extra geldelijke middelen nodig. Een specifieke
uitkering is een uitkering van de rijksoverheid aan een medeoverheid ten behoeve van
het uitvoeren van bepaalde activiteiten of het realiseren van een specifiek doel en
is daarmee het geëigende instrument om in deze extra geldelijke middelen te voorzien.
De middelen uit deze regeling bieden een concrete oplossing voor het capaciteitsprobleem
en hebben uiteindelijk als doel dat de gemaakte woondealafspraken in de 35 woondealregio’s
uitgevoerd kunnen worden. Dit versterkt de regie op de woningbouw en draagt bij aan
het versnellen van de woningbouw.
2. Hoogte van de specifieke uitkering
In totaal was voor een periode van vier jaar een bedrag van € 19 miljoen gereserveerd
voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals. In 2022 is er met een voorganger
van deze regeling1 al een bedrag van € 4,5 miljoen uitgekeerd aan de provincies. In 2023 is er een bedrag
van € 10 miljoen te verdelen via deze regeling. Het resterende bedrag van € 4,5 miljoen
staat op de begroting voor 2024.
In artikel 2, tweede lid, van de onderhavige regeling is de verdeling van de € 10
miljoen weergegeven: Hiervan wordt 4.5 miljoen zeker uitgekeerd. De resterende 5.5
miljoen wordt onder voorbehoud van de goedkeuring van de voorjaarsnota uitgekeerd.
Indien goedkeuring uitblijft, zal enkel 4.5 miljoen worden uitgekeerd en naar rato
worden verdeeld over de twaalf provincies. De verdeling van de middelen voor het opstellen
en uitvoeren van de woondeals is mede gebaseerd op de bruto nieuwbouwopgave die voortkomt
uit de gesloten woondeals.
Er is gekozen voor een basisbedrag van € 625.000 en een verdere verdeling naar de
bouwopgave. Het basisbedrag wordt als het minimale bedrag beschouwd dat nodig is per
provincie voor het uitvoeren van de woondeals. Het gaat hier om het inhuren van capaciteit
voor het uitvoeren van de woondeals, het organiseren van het proces om kennis over
knelpunten en informatie over aantallen op locatieniveau in de regio’s te krijgen
en het vormgeven van de versnellingstafels.
Het overige deel van de middelen (€ 2.500.000) wordt verdeeld op basis van de grootte
van de woningbouwopgave. Hoe groter de bouwopgave hoe meer de knelpunten er zijn.
Om deze complexe knelpunten op te lossen moet er onderzoek uitgevoerd worden.
3. Inhoud van de regeling
3.1 Inzet middelen
Met de toekenning van middelen via de onderhavige regeling kunnen de twaalf provincies
hun capaciteit en kennis vergroten voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals.
De provincies kunnen capaciteit of expertise inhuren om intern ondersteuning te bieden,
of om gemeenten te ondersteunen bij het opstellen en uitvoeren van de woondeals. Voorbeelden
van waarvoor deze middelen kunnen worden ingezet zijn:
-
1. Het opstellen en actualiseren van de woondeals.
-
2. Het monitoren van de voortgang van de woningbouwafspraken in de woondeals.
-
3. Het in kaart brengen van kansen en knelpunten op locatieniveau met betrekking tot
woningbouwplannen.
-
4. Onderzoek naar behoefte aan en geschikte locaties voor bepaalde type woningen waarover
afspraken zijn gemaakt.
-
5. Proceskosten, zoals bijvoorbeeld het huren van een zaal.
Bovenstaande voorbeelden zijn niet-limitatief en geven slechts een indicatie waaraan
de middelen kunnen worden besteed.
De provincies proberen zoveel mogelijk capaciteit gezamenlijk met de woondealregio’s
in te huren, door bijvoorbeeld gebiedsteams op te richten of te versterken. Provincies
kunnen ervoor kiezen om de middelen verder te verdelen over de gemeenten binnen de
woondealregio’s. Dit doen de provincies in overleg met de gemeenten met daarbij als
vertrekpunt een verdeling op basis van de reeds genoemde bruto nieuwbouwopgave.
3.2 Besteden voor 31 december 2026
Als de verstrekte middelen niet voor 31 december 2026 worden uitgegeven, kan de Minister
bepalen dat de uitkering nog een jaar extra benut mag worden om dit te besteden. De
betreffende provincie dient hiertoe een gemotiveerd verzoek in bij de Minister.
Kosten die voor 1 januari 2023 zijn gemaakt komen niet in aanmerking voor een specifieke
uitkering.
3.3 Verantwoording en terugvordering
Ten minste één keer per jaar rapporteert de provincie in de jaarrekening conform de
Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke
uitkering is verstrekt (via de SiSa-verantwoording2).
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet of niet volledig
is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, kan de Minister (dat deel
van) de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. Indien blijkt dat de middelen
onrechtmatig (anders dan aan activiteiten waarvoor de uitkering is bedoeld) zijn besteed,
zal de Minister deze altijd terugvorderen.
De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling
van de terugvordering aan de provincie.
In het geval dat een provincie financiële middelen van de specifieke uitkering aan
een gemeente ter beschikking stelt of onderdelen van een project voor een gemeente
betaalt, zal die gemeente aan de provincie moeten aantonen dat het geld aan de activiteiten
is besteed zoals voorgeschreven in de onderhavige regeling en dat die activiteiten
daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De provincie legt hierover vervolgens verantwoording
af aan de Minister.
3.4 BTW
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt, kunnen activiteiten zijn waarover
de provincie BTW verschuldigd is. Dat zal grotendeels het geval zijn, gezien de aard
van de regeling, waarbij geldt dat expertise en capaciteit door de provincie extern
worden ingehuurd.
De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de activiteiten verschuldigde
BTW. De BTW-component wordt gestort in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie
van Financiën. In de berekening wordt ervan uitgegaan dat tweederde van de beschikbare
middelen aan BTW-plichtige activiteiten besteed wordt. Provincies kunnen op grond
van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op compensatie van de betaalde
BTW-componenten. Dit is zo geregeld in het besluit waar deze regeling op is gebaseerd.
Zie paragraaf 4.2 voor nadere toelichting over dit besluit.
4. Relatie tot hogere en andere nationale regelgeving
4.1 Algemene wet bestuursrecht
Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een beschikking
in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien de budgethouder
het niet eens is met de beschikking van de Minister, dan kan die daartegen bezwaar
maken en vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen op grond van de Awb.
4.2 Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken
van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen
in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452) (hierna: het Besluit)
De delegatiegrondslag voor het regelen van een specifieke uitkering is opgenomen in
artikel 3 van het Besluit. In dit geval valt de activiteit onder artikel 2, eerste
lid, onderdeel e, van het Besluit, dat betrekking heeft op het opstellen en uitvoeren
van woondeals.
4.3 Financiële-verhoudingswet
De financiële verhouding tussen het Rijk en medeoverheden is geregeld in de Financiële-verhoudingswet.
Daarom is in de onderhavige regeling toepassing gegeven aan artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet
met betrekking tot de wijze van verantwoording door de budgethouder van de besteding
van de specifieke uitkering en de eventuele terugvordering als deze onrechtmatig zou
worden besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt bij specifieke uitkeringen
om de wijze van verantwoording en terugvordering in de regeling van de specifieke
uitkering op te nemen.
4.4 Staatssteun en aanbesteding
Afhankelijk van de gekozen vorm waarin provincies de specifieke uitkering inzetten,
is het mogelijk dat er sprake is van aanbestedingsplichtige activiteiten. Dit is met
name het geval indien er gewerkt wordt met externe inhuur in plaats van het vullen
van een pool met ambtelijke capaciteit. Provincies zijn zelf verantwoordelijk voor
het correct toepassen van de staatssteunregels, omdat zij een beleidsruimte hebben
om de gelden in te zetten voor projecten die zij zelf op hun merites beoordelen. Volgens
de interdepartementale afspraken over staatssteun moeten de gemeenten en provincies
daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.
5. Regeldruk
Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven. Extern ingehuurde
bedrijven of zelfstandigen zijn weliswaar indirect begunstigden van deze uitkering,
maar zij ondervinden geen administratieve verplichtingen hiervan. Projectontwikkelaars
(bedrijven) kunnen tevens, zij het ook indirect, gevolgen ondervinden van de regeling.
Zij zouden kunnen merken dat gemeentes meer capaciteit (en kennis) hebben en kunnen
hier positieve gevolgen van ondervinden. Dit geldt ook voor woningbouwcorporaties
(semi-publieke sector). Burgers zullen niet direct gevolgen ondervinden van de regeling.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
6. Consultatie
Deze regeling is opgesteld in overleg met de twaalf provincies, het Interprovinciaal
Overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
7. Evaluatie en monitoring
De voortgang op de woningbouwafspraken in de woondeals wordt bijgehouden in een landelijke
interbestuurlijke monitor.
Deze regeling en haar voorganger wordt tussentijds en na afloop van de regeling geëvalueerd.
Dit betreft een evaluatie op het gebied van de doelmatigheid en doeltreffendheid van
de regeling. Op het gebied van de doelmatigheid wordt allereerst onderzocht of het
doel van de regeling behaald wordt. Wanneer de doelmatigheid van de regelingen wordt
onderzocht, wordt de verhouding onderzocht tussen de ingezette financiële middelen
en de te realiseren prestaties en/of effecten. De tussentijdse evaluatie wordt in
2024–2025 uitgevoerd.
8. Inwerkingtreding
Vanwege de betrokkenheid van de betrokken partijen bij deze regeling en de wens tot
spoedige inwerkingtreding, is er geen behoefte aan een invoeringstermijn. Deze regeling
treedt in werking op de dag na publicatie. In dit geval wordt afgeweken van de vaste
verandermomenten aangezien dit gelet op de doelgroep en jaarindeling ongewenste private
of publieke voor- of nadelen voorkomt.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge