TOELICHTING
1. Aanleiding en probleemstelling
Er is in Nederland een tekort aan woningen. Door het tekort aan woningen staat de
betaalbaarheid van de woningen onder druk. De druk is extra groot voor aandachtsgroepen
(studenten, statushouders en starters) die op zoek zijn naar een passende woning.
Om dit tekort terug te dringen, moeten er van 2022 tot en met 2030 900.000 huizen
in Nederland worden gebouwd.
Hiervoor is meer regie op de woningbouw nodig. Daartoe werken Rijk, provincies en
gemeenten als één overheid aan een gerichte bouwdoelstelling. Daartoe worden op dit
moment tussen het Rijk en de twaalf provincies bestuurlijke afspraken gemaakt over
het provinciale aandeel in de nationale woningbouwopgave. Deze bestuurlijke afspraken
worden verder uitgewerkt in regionale woondeals. Woondeals zijn regionale bestuurlijke
afspraken tussen de Minister, provincie(s), gemeenten en andere relevante regionale
partijen, waaronder woningcorporaties, over het regionale aandeel in de woningbouw
en verwante woononderwerpen. In de regionale woondeals worden afspraken gemaakt over
de te realiseren woningbouwproductie en de opgaven die moeten worden opgelost om plannen
realiseerbaar te maken. De regionale woondeals worden vanaf het midden van het laatste
kwartaal van 2022 gesloten, met een uitloop naar begin 2023.
Voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals moeten knelpunten in kaart gebracht
worden en moet de woningbouwprogrammering regulier worden bijgehouden. Met deze informatie
kan er landelijk betere sturing plaatsvinden binnen de woningbouwprogrammering. Voor
het opstellen van deze woondeals en het uitvoeren hiervan hebben de provincies voldoende
capaciteit nodig. Om deze capaciteit te vergroten hebben de provincies en de woondealregio’s
financiële ondersteuning nodig.
De regeling biedt door het verstrekken van een specifieke uitkering een mogelijke
oplossing voor het capaciteitsprobleem en heeft uiteindelijk als doel dat de regionale
woondeals opgesteld en uitgevoerd kunnen worden. Dit versterkt de regie op de woningbouw
en draagt bij aan het versnellen van de woningbouw.
2. Hoogte van de uitkering
Voor de komende 4 jaar is een bedrag van € 19 miljoen gereserveerd voor het opstellen
en uitvoeren van de woondeals. In 2022 is er een bedrag van € 4,5 miljoen te verdelen,
in 2023 ook € 4,5 miljoen, in 2024 € 5 miljoen en in 2025 ook € 5 miljoen. Op de verdeling
van deze eerste € 4,5 miljoen ziet deze regeling. Het bedrag wordt over de twaalf
provincies verdeeld. De verdeling van de middelen voor het opstellen en uitvoeren
van de woondeals is mede gebaseerd op de bruto nieuwbouwopgave uit de ABF-rapportage
Inventarisatie Plancapaciteit Voorjaar 2022. Voor het te verdelen bedrag voor de jaren
2023, 2024 en 2025 zal in het betreffende jaar een nieuwe regeling worden opgesteld.
Er is gekozen voor een basisbedrag van € 250.000 per provincie en een verdere verdeling
op basis van de bruto nieuwbouwopgave. Het basisbedrag wordt als het minimale bedrag
beschouwd dat nodig is per provincie voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals.
Het gaat hier om het inhuren van capaciteit voor het opstellen van de woondeals en
het organiseren van het proces om kennis over knelpunten en informatie over woningbouwaantallen
op locatieniveau te krijgen. Ook moeten alle provincies en gemeenten de in de bestuurlijke
afspraken genoemde bouwdoelstellingen monitoren. Dit vraagt extra capaciteit ongeacht
de grootte van de bouwopgave.
Het basisbedrag haalt € 3 miljoen van de beschikbare middelen voor 2022. Het overige
deel van de middelen voor 2022 (€ 1.500.000) wordt verdeeld op basis van de grootte
van de bruto nieuwbouwopgave. Hoe groter de nieuwbouwopgave in een provincie hoe complexer
de woondeals en knelpuntenanalyse. Extra complexiteit vraagt extra capaciteit.
3. Inhoud van de regeling
Met de toekenning van middelen via de ministeriële regeling kunnen de twaalf provincies
hun capaciteit en kennis vergroten voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals.
De provincies kunnen capaciteit of expertise inhuren om intern ondersteuning te bieden,
of om gemeenten te ondersteunen in het opstellen en uitvoeren van de woondeals. Voorbeelden
waarvoor deze middelen kunnen worden ingezet zijn:
-
1. Het opstellen van de woondeals.
-
2. Het monitoren van de voortgang van de woningbouwafspraken.
-
3. Het in kaart brengen van kansen en knelpunten op locatieniveau met betrekking tot
woningbouwplannen.
-
4. Onderzoek naar behoefte aan en geschikte locaties voor bepaalde type woningen waarover
afspraken zijn gemaakt.
Bovenstaande voorbeelden zijn niet-limitatief en geven slechts een indicatie waaraan
de middelen kunnen worden besteed.
De provincies proberen zoveel mogelijk capaciteit gezamenlijk met de woondealregio’s
in te huren, door bijvoorbeeld gebiedsteams op te richten of te versterken. Provincies
kunnen ervoor kiezen om de middelen verder te verdelen over de gemeenten binnen de
woondealregio’s. Dit doen de provincies in overleg met de gemeenten met daarbij als
vertrekpunt een verdeling op basis van de reeds genoemde bruto nieuwbouwopgave.
3.1 BTW
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt, kunnen activiteiten zijn waarover
de provincie BTW verschuldigd is. Dat zal grotendeels het geval zijn, gezien de aard
van de regeling, waarbij geldt dat expertise en capaciteit door de provincie extern
worden ingehuurd.
De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de activiteiten verschuldigde
BTW. De BTW-component wordt gestort in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie
van Financiën. In de berekening wordt ervan uitgegaan dat twee derde van de beschikbare
middelen aan BTW-plichtige activiteiten besteed wordt. Provincies kunnen op grond
van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op compensatie van de betaalde
BTW-componenten.
3.2 Besteden voor 31 december 2025
Als de verstrekte middelen niet voor 31 december 2025 worden uitgegeven, kan de Minister
bepalen dat de uitkering nog een jaar extra benut mag worden om dit te besteden. De
betreffende provincie dient hiertoe een verzoek in bij de Minister.
Kosten die voor 1 januari 2022 zijn gemaakt komen niet in aanmerking voor een specifieke
uitkering.
3.3 Verantwoording en terugvordering
Ten minste één keer per jaar rapporteert de provincie in de jaarrekening conform de
Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid van bestedingen waarvoor een specifieke
uitkering is verstrekt (via de SiSa-verantwoording).
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet of niet volledig
is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, kan de Minister (dat deel
van) de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. Indien blijkt dat de middelen
onrechtmatig (anders dan aan activiteiten waarvoor de uitkering is bedoeld) zijn besteed,
zal de Minister deze altijd terugvorderen.
De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling
van de terugvordering aan de provincie.
In het geval dat een provincie financiële middelen van de specifieke uitkering aan
een gemeente ter beschikking stelt of onderdelen van een project voor een gemeente
betaalt, zal die gemeente aan de provincie moeten aantonen dat het geld aan de activiteiten
is besteed zoals voorgeschreven in deze regeling en dat die activiteiten daadwerkelijk
zijn uitgevoerd. De provincie legt hierover vervolgens verantwoording af aan de Minister.
4. Relatie tot hogere en andere nationale regelgeving
Financiële -verhoudingswet, Woningwet en Algemene wet bestuursrecht
De financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies is geregeld in de Financiële-verhoudingswet.
De (algemene) delegatiegrondslagen voor het regelen van een specifieke uitkering zijn
opgenomen in artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet. In dit geval is gebruik
gemaakt van artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dat biedt in
samenhang met artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht,
de mogelijkheid om, vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijke grondslag,
een ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen mits binnen een jaar na
vaststelling van de regeling de wettelijke grondslag daarvoor (in dit geval een algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 81, tweede lid, van de Woningwet) is gerealiseerd.
Het opstellen van deze algemene maatregel van bestuur is een separaat en al lopend
regelgevingstraject.
Staatssteun en aanbesteding
Afhankelijk van de gekozen vorm waarin provincies de specifieke uitkering inzetten,
is het mogelijk dat er sprake is van aanbestedingsplichtige activiteiten. Dit is met
name het geval indien er gewerkt wordt met externe inhuur in plaats van het vullen
van een pool met ambtelijke capaciteit.
Daarnaast zijn de provincies en de gemeenten, net als in hun reguliere werkzaamheden,
verantwoordelijk voor het voldoen aan de voorschriften rondom staatssteun. De provincies
zijn zelf verantwoordelijk voor het correct toepassen van deze Europese regels en
de uitwerking in de Aanbestedingswet 2012, omdat de provincies bij de onderhavige
uitkering kiezen op welke wijze de middelen zullen worden ingezet.
5. Regeldruk
Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven. Extern ingehuurde
bedrijven of zelfstandigen zijn weliswaar indirect begunstigden van deze uitkering,
maar zij ondervinden geen administratieve verplichtingen hiervan.
Projectontwikkelaars (bedrijven) kunnen tevens, zij het ook indirect, gevolgen ondervinden
van de regeling. Zij zouden kunnen merken dat gemeentes meer capaciteit (en kennis)
hebben en kunnen hier positieve gevolgen van ondervinden. Dit geldt ook voor woningbouwcorporaties
(semi-publieke sector).
Burgers zullen niet direct gevolgen ondervinden van de regeling. Dit geldt ook voor
het milieu.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
6. Consultatie
Deze regeling is opgesteld in overleg met de twaalf provincies, IPO en VNG.
7. Evaluatie en monitoring
Vanaf het midden van het vierde kwartaal 2022 (met uitloop naar begin 2023) worden
de regionale woondeals gesloten. De voortgang op de woningbouwafspraken in de woondeals
wordt bijgehouden in een landelijke interbestuurlijke monitor.
De regeling wordt tussentijds en na afloop van de regeling geëvalueerd. Dit betreft
een evaluatie op het gebied van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling.
Op het gebied van de doelmatigheid wordt allereerst onderzocht of het doel van de
regeling behaald wordt. Wanneer de doelmatigheid van de regeling wordt onderzocht,
wordt de verhouding onderzocht tussen de ingezette financiële middelen en de te realiseren
prestaties en/of effecten. De tussentijdse evaluatie wordt in 2023-2024 uitgevoerd.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H. de Jonge