Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 27 juni 2024, nr. WJZ/ 62928435, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie naar aanleiding van de wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie in verband met verbeteren van kosteneffectiviteit en enkele overige wijzigingen

De Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, 56, zevende lid, en 62, vierde lid van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De definitie van biomassaproducent komt te vervallen.

2. In de definitie van nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte komt onderdeel c, subonderdeel 4° te vervallen.

3. De definitie van oorsprongsgebied komt te vervallen.

B

Na artikel 1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1b

Indien een subsidie-ontvanger voldoet aan de in artikel 3, vierde lid van het besluit SDEK genoemde voorwaarden, maakt de minister gebruik van de mogelijkheid om subsidie te verstrekken als bedoeld in dat artikellid.

C

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. een productie-installatie voor de afvang en de permanente opslag van koolstofdioxide en het een vergunning betreft die op grond van artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet of artikel 25, eerste lid, van de Mijnbouwwet noodzakelijk is voor de realisatie van het ondergrondse opslagvoorkomen voor koolstofdioxide.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’ vervangen door ‘artikel 5.1., tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet’

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide of voor de afvang en de permanente opslag van koolstofdioxide en op het moment van indienen van de aanvraag vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van die productie-installatie nog niet zijn verleend, gaat, in afwijking van het eerste lid, de aanvraag vergezeld van de vergunning die op grond van artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b van de Omgevingswet noodzakelijk is voor de realisatie van de afvanginstallatie en, indien van toepassing, de vervloeiingsinstallatie of de installatie voor zuivering van de afgevangen koolstofdioxide, of indien die vergunning nog niet is verleend, de in behandeling genomen aanvraag voor die vergunning.

  • 6. Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen die natuurinclusief wordt gerealiseerd, zijn in de vergunning die op grond van artikel 5.1, eerste lid, onderdeel a van de Omgevingswet noodzakelijk is voor de realisatie van de productie-installatie de volgende voorwaarden opgenomen:

    • a. er is van bovenaf gezien minimaal 25% open ruimte tussen de tafels met zonnepanelen aanwezig;

    • b. er is een inrichtingsplan en beheerplan dat ten doel heeft om verslechtering van de bodemkwaliteit, waterkwaliteit en ecologische kwaliteit te voorkomen, waarbij deze voorwaarden in ieder geval betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt verleend;

    • c. de vergunninghouder monitort de effecten van de productie-installatie op de bodemkwaliteit, waterkwaliteit en biodiversiteit en neemt, indien nodig, aanvullende maatregelen om verslechtering van de bodemkwaliteit, waterkwaliteit en ecologische kwaliteit te voorkomen, waarbij deze voorwaarden in ieder geval betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt verleend; en

    • d. de vergunninghouder voert een nulmeting uit om de huidige waarde van de bodemkwaliteit, de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit vast te stellen.

D

Artikel 2b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel l, vervalt ‘bij of krachtens landelijke wet- en regelgeving in verband met de aanwezigheid van een luchthaven in de omgeving’.

2. In het eerste lid, onderdeel n, wordt ‘Bouwbesluit 2012’ vervangen door ‘Besluit bouwwerken leefomgeving’.

3. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel n, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • o. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonne-energie, waarbij het dak van een bestaand gebouw constructief wordt aangepast of een draagconstructie wordt toegepast die het dak ontlast en waarbij deze constructieve aanpassing noodzakelijk is voor de realisatie van de productie-installatie, danwel bij het gebruik van het dak van een bestaand gebouw gebruik wordt gemaakt van een productie-installatie met een maximaal gewicht van 10 kilogram per vierkante meter bedekt dakoppervlak, een verklaring van een constructeur over de belastbaarheid van het dak of de gevel volgens de normen van het Besluit bouwwerken leefomgeving met gebruikmaking van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

E

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zevende lid, onderdeel a wordt na ‘elektroboiler’ ingevoegd ‘, een procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces’

2. In het tiende lid wordt ‘met uitzondering van de vergunning die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is’ vervangen door ‘met uitzondering van de vergunningen die op grond van artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet en artikel 25, eerst lid, van de Mijnbouwwet en de Omgevingswet vereist zijn’.

3. Het elfde lid komt te luiden:

  • 11. In afwijking van het zevende lid, aanhef en onderdeel b, is het derde lid van toepassing indien het een productie-installatie als bedoeld in dat onderdeel betreft met een nominaal vermogen gelijk aan of groter dan 6 MW en de productie-installatie volledig in eigendom is van een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187) of van een hernieuwbare energie-gemeenschap als bedoeld in artikel 2, punt 16, van richtlijn (EU) 2018/2001.

F

In artikel 7, eerste lid, aanhef wordt voor ‘openstellingsregeling’ ingevoegd ‘voor 1 januari 2023 in de Staatscourant gepubliceerde’.

G

In artikel 7ba, eerste lid wordt ‘Verificatieprotocol duurzaamheid biomassa die voor SDE moet voldoen aan de REDII-eisen’ vervangen door ‘Verificatieprotocol duurzaamheid biomassa – Aantonen van REDII-duurzaamheid voor SDE en EU-ETS.’

H

Artikel 7i, derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij een productie-installatie voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte waarbij warmte wordt hergebruikt in een op het moment van de aanvraag bestaand verdampingsproces wordt de productie gemeten met een meting van de ingaande elektriciteit, waarna deze met een factor 3,5 in kWhth wordt omgezet.

I

Aan paragraaf 3.4 wordt een sub paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 3.4.3. Verplichtingen voor de productie van waterstof door middel van elektrolyse die met een aansluiting is gekoppeld aan het elektriciteitsnet

Artikel 7p
  • 1. Dit artikel is van toepassing op subsidie-ontvangers aan wie subsidie is verleend op grond van subsidieaanvragen die vanaf 10 september 2024 voor het produceren met een productie-installatie voor de productie van waterstof door middel van elektrolyse die met een aansluiting is gekoppeld aan het elektriciteitsnet.

  • 2. De subsidieontvanger is vanaf de datum van ingebruikname van de productie installatie tot aan de datum van de beschikking tot subsidievaststelling in het bezit van een geldig certificaat dat aantoont dat:

    • a. de waterstofproductie-installatie zodanig is ontworpen en de elektriciteits- en waterstofstromen zodanig worden gemeten en geadministreerd dat aantoonbaar volledig hernieuwbare waterstof kan worden geproduceerd;

    • b. de te produceren waterstof als volledig hernieuwbaar kan worden aangemerkt; en

    • c. indien met de productie-installatie ook waterstof die niet volledig hernieuwbaar is zal worden geproduceerd, de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan te produceren volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is samen tenminste 70% is.

  • 2. Indien door de Europese Commissie twee of meer vrijwillige nationale of internationale systemen voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zijn erkend op basis van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001, is het certificaat opgesteld met een van deze vrijwillige nationale of internationale systemen.

  • 3. Indien door de Europese Commissie minder dan twee vrijwillige nationale of internationale systemen voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zijn erkend op basis van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001, is het certificaat opgesteld met een erkend vrijwillig nationaal of internationaal systeem voor hernieuwbare gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong of met een vrijwillig nationaal of internationaal systeem voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong dat de vaststellingsprocedure door de Europese Commissie, bedoeld in artikel 30, vierde en vijfde lid, van die richtlijn doorloopt.

  • 4. De subsidieontvanger zendt vanaf de datum van ingebruikname van de waterstofproductie-installatie tot aan de subsidievaststelling telkens binnen vijf maanden na afloop van ieder kalenderjaar aan de minister een verklaring waaruit blijkt dat de geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof voldoet aan de eisen die zien op volledige hernieuwbaarheid, en dat, indien met de productie-installatie ook waterstof wordt geproduceerd die niet volledig hernieuwbaar is, de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is tenminste 70% is.

  • 5. De verklaring wordt overgelegd met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 6. De verklaring bevat ten minste de informatie, bedoeld in artikel 8 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184, over het voorgaande kalenderjaar.

  • 7. De subsidieontvanger laat de verklaring verifiëren en ondertekenen door de instantie die het certificaat, bedoeld in het tweede lid, afgeeft.

  • 8. De subsidieontvanger verstrekt de minister de hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten voor wind- of zonne-energie voor de elektriciteit die gedurende de eerste vijf jaar zal worden gebruikt voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof.

J

In artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a wordt na ‘artikel 15, derde of vierde lid’ telkens ingevoegd ‘15a, derde lid, jo. artikel 15, derde lid’.

K

Artikel 11 vervalt.

L

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Onder renovatiekosten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het besluit wordt verstaan de kosten voor het in nieuwstaat brengen van die voorzieningen van een productie-installatie die zorg dragen voor broeikasgasreductie of voor de omzetting van hernieuwbare energiebronnen in elektriciteit, gas of warmte.

M

In artikel 13 wordt ‘of’ telkens vervangen door een komma en wordt na ‘Warmtewet’ telkens ingevoegd:

‘of artikel 3, vierde lid, van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong’.

N

In artikel 14a, tweede lid, wordt na ‘artikelen 15, derde lid, ingevoegd ‘artikel 15a, derde lid, jo. artikel 15, derde lid,’.

O

In artikel 14c wordt na ‘artikel 15, eerste lid’ ingevoegd ‘artikel 15a, eerste lid,’.

P

Bijlage 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel Verzoek tot oordeel omtrent geschiktheid wordt in subonderdeel Toelichting ‘elektriciteit in een hybride glasoven’ en in subonderdeel 4. typegegevens productie-installatie ‘hybride glasoven’ telkens vervangen door ‘een procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces’.

2. In onderdeel Verzoek tot oordeel omtrent geschiktheid wordt in subonderdeel 4. Typegegevens productie-installatie ‘thermische energie uit oppervlaktewater’ vervangen door ‘aquathermie’ en vervalt ‘thermische energie uit afval- of drinkwater (systeemgrens incl. warmtepomp)’.

Q

Bijlage 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 2.4 wordt ‘in een hybride glasoven’ vervangen door ‘met een procesgeïntegreerde warmtepomp’.

2. Na onderdeel 4.21 wordt ‘Productie van koolstofdioxide-arme warmte door middel van elektriciteit in een hybride glasoven’ vervangen door ‘Productie van koolstofdioxide-arme warmte door middel van een procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces’.

3. Onderdeel 4.22 komt te luiden:

  • 4.22 De productie-installatie wordt bemeten als zijnde een verbruiksinstallatie, waarbij de verbruiksgegevens onder vermelding van de afgegeven EAN-code worden verstrekt. De productie wordt gemeten met (een) comptabele meter(s) die voldoe(t)(n) aan de criteria gesteld in de Meetcode Elektriciteit.

4. Onderdeel 4.23 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 juni 2024

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

1. Inleiding

Onderhavige regeling wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: de regeling). Deze regeling is gebaseerd op het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: Besluit SDEK). De wijzigingen van de regeling houden verband met de wijzigingen die zijn doorgevoerd in het op 1 juli 2024 in werking getreden Besluit van 6 juni 2024 tot wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie in verband met verbeteren van kosten effectiviteit en overige wijzigingen (Stb. 2024, 163). Tevens hangen de wijzingen samen met de eerstvolgende openstelling van de SDE++ in 2024, zoals opgenomen in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024. Hiervoor genoemde aanwijzingsregeling wijst de categorieën aan waarvoor subsidie kan worden aangevraagd in 2024 en voorziet in de hiervoor bedoelde openstelling voor subsidieaanvragen per 10 september 2024.

De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen van de regeling zien op indieningseisen of verplichtingen voor nieuwe categorieën die ingevolge de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024 voor subsidie in aanmerking komen en wijzigingen in verband met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024.

2. Toelichting op de wijzigingen

Artikel I, onderdeel A

Door de wijziging van de omschrijving van het begrip ‘nuttig gebruik van koolstofdioxide-arme warmte’ wordt de verwarming van een installatie of een onderdeel daarvan, waarmee energie of een energiedrager wordt geproduceerd, ook als nuttig gebruik van koolstofdioxide-arme warmte gezien. Deze toepassing was eerder uitgesloten, omdat dit ook is uitgesloten in het begrip ‘nuttige toepassing van warmte’ uit artikel 1 de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong. Het nuttig gebruik van koolstofdioxide-arme warmte richt zich echter op de reductie van koolstofdioxide en gebleken is dat er ook voorbeelden zijn waarbij reductie van koolstofdioxide plaatsvindt als de warmte wordt gebruikt voor de productie van energie of een energiedrager. Een voorbeeld hiervan is het vervangen van aardgas door warmte uit een elektrische boiler bij de productie van energie.

De overige wijzigingen betreffen het schrappen van begripsbepalingen die niet langer in de regeling worden gebruikt.

Artikel I, onderdeel B

Ingevolge de hiervoor genoemde wijziging van het Besluit SDEK is onder meer artikel 3 van het Besluit SDEK op onderdelen gewijzigd. Ingevolge het nieuwe artikel 3, vierde lid, van het Besluit SDEK kan subsidie worden verstrekt indien een eerdere beschikking tot subsidieverlening is ingetrokken en daarbij is bepaald dat de intrekking terugwerkt tot het tijdstip waarop de subsidie is verleend en tenminste drie jaar is verstreken sinds dat tijdstip. Met het nieuwe artikel 1b van de regeling is vastgelegd dat de Minister voor Klimaat en Energie (hierna: minister) altijd subsidie zal verstrekken indien een aanvraag aan de voorwaarden van artikel 3, vierde lid, van het Besluit SDEK voldoet (en mits, het geen voor zich spreekt, aan de overige subsidievoorwaarden wordt voldaan).

Artikel I, onderdeel C

Artikel 2 is per 1 januari 2024 gewijzigd door de Invoeringsregeling Omgevingswet (Stcrt. 2020, 64380). De regeling is echter sinds de publicatie van deze invoeringsregeling meerdere keren gewijzigd, waardoor artikel 2 niet langer volledig is. Onderhavige regeling wijzigt daarom artikel 2, zodat deze volledig en in alle leden rekening houdt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

In het nieuwe zesde lid worden voorwaarden genoemd die terug moeten komen in de vergunning die op grond van de Omgevingswet noodzakelijk is voor de realisatie van een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen die natuurinclusief wordt gerealiseerd. Alleen wanneer die voorwaarden in de vergunning zijn opgenomen, kan SDE++ subsidie worden verleend. Deze categorie waar dit op van toepassing is wordt in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024 voor het eerst opengesteld en wordt aangeduid als een productie-installatie die natuurinclusief wordt gerealiseerd. Het gaat om de volgende voorwaarden:

  • van bovenaf gezien is er minimaal 25% open ruimte tussen de tafels met zonnepanelen aanwezig is;

  • er is een inrichtingsplan en beheerplan is dat ten doel heeft om verslechtering van de bodemkwaliteit, waterkwaliteit en ecologische kwaliteit te voorkomen;

  • de vergunninghouder monitort de effecten van de productie-installatie op de bodemkwaliteit, waterkwaliteit en biodiversiteit monitort en, indien nodig, aanvullende maatregelen neemt om verslechtering van de bodemkwaliteit, waterkwaliteit en ecologische kwaliteit gedurende de subsidieperiode te voorkomen; en

  • de vergunninghouder voert een een nulmeting uit om de huidige waarde van de bodemkwaliteit, de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit vast te stellen.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beoordeelt of in de vergunning deze voorwaarden zijn opgenomen bij de beoordeling van de subsidieaanvraag. Gemeenten maken gebruik van de basisteksten die, in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, zijn opgesteld door Bosch en Van Rijn, bij het verwerken van deze voorwaarden in de omgevingsvergunning. Het voldoen aan deze voorwaarden heeft gevolgen voor de onrendabele top van het project en met deze aanvullende kosten wordt bij de SDE ++-berekening van de onrendabele top rekening gehouden.

Artikel I, onderdeel D

In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024 wordt voor het eerst een categorie opengesteld voor de realisatie van een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met zonnepanelen op zwakke daken. In artikel 2b, eerste lid, onderdeel n, van de regeling was reeds de eis opgenomen voor een constructeursverklaring. Deze verklaring was tot nu toe nodig om aan te tonen dat er geen sprake was van een zwak dak. Door dit onderdeel te wijzigingen, kan de constructeur ook verklaren dat er sprake is van een zwak dak, waardoor de subsidie-ontvanger voor de nieuwe categorie een aanvraag kan indienen. Ook in artikel 2b, eerste lid, onderdeel l, van de regeling is een wijziging doorgevoerd, omdat door een uitbreiding van de categorie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met windenergie met hoogtebeperkingook een aanvraag mogelijk is als de productie-installatie wordt gerealiseerd in een plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied rond de luchthavens Schiphol, De Kooy, Deelen, Eindhoven, Gilze-Rijen, Leeuwarden, De Peel, Volkel, Woensdrecht of het boven Nederlands grondgebied gelegen deel van de Kleine-Brogel.

Artikel I, onderdeel E

Overstimulering door middel van het verstrekken van te veel subsidie dient voorkomen te worden volgens de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (PbEU 2022/C 80/01). Dit speelt met name voor technieken waarbij in Nederland nog weinig ervaring is opgedaan en waar een relatief grote variatie in projecten zichtbaar is. Om deze vorm van overstimulering te voorkomen, toetst de minister of sprake is van overstimulering met de zogenoemde toets passende stimulering. De productie van koolstofdioxide-arme warmte met een procesgeïntegreerde warmtepomp wordt altijd getoetst, ook als geen sprake is van andere steun, en is om die reden aan het zevende lid toegevoegd.

Op basis van een mogelijkheid hiertoe uit de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (PbEU, 2022, C 80/01) (hierna: het milieusteunkader) (punt 170) is ervoor gekozen om in het nieuwe elfde lid projecten uit te zonderen die voor 100% in handen zijn van een mkb-onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening of een hernieuwbare energie-gemeenschap in zin van richtlijn (EU) 2018/2001 met een productie-installatie met een nominaal vermogen groter of gelijk aan 6 MW. Hierdoor blijft het aantal installaties waarvoor deze aanvullende administratieve verplichting geldt tot een minimum beperkt.

Het tiende lid van artikel 3 is aangepast in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024. Hier wordt verduidelijkt dat de vergunningen op basis van de Omgevingswet en de Mijnbouwwet die zien op de realisatie van het ondergrondse opslagvoorkomen voor de opslag van koolstofdioxide niet 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening met de minister hoeven te worden gedeeld. De subsidie-ontvanger is niet de aanvrager van deze vergunning en dus is een dergelijke verplichting niet passend.

Het elfde lid (oud) is vervallen, ook omdat de subsidie-ontvanger niet de aanvrager is van de vergunning die in dit lid werd genoemd. Bovendien biedt artikel 3, tweede lid, voldoende waarborgen, doordat de subsidie-ontvanger jaarlijks aan de minister over de voortgang van de realisatie van de productie-installatie rapporteert.

Artikel I, onderdeel F

Bij de productie van hernieuwbare energie door de inzet van biomassa golden per categorie productie-installaties verschillende duurzaamheidseisen. In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024 is geregeld dat voor alle categorieën de eisen uit de richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) (hierna: richtlijn (EU) 2018/2001) gelden. Ingevolge het gewijzigde artikel 7 van de regeling zijn voor nieuwe beschikkingen daarmee de verwijzingen naar de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen niet langer opgenomen. De wijzigingen zijn alleen beoogd voor nieuwe beschikkingen. Voor bestaande beschikkingen uit eerdere openstellingsrondes (tot en met 2022) blijven de voorwaarden gelden zoals die luidden op het moment van het verkrijgen van de subsidiebeschikking. Hiertoe is een bepaling opgenomen.

Artikel I, onderdeel G

Het in artikel 7ba genoemde verificatieprotocol is van naam veranderd. Daarom is de naam in de onderhavige regeling aangepast naar ‘Verificatieprotocol duurzaamheid biomassa – Aantonen van REDII-duurzaamheid voor SDE en EU-ETS'.

Artikel I, onderdelen H, P en Q

In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024 is voor het eerst een categorie opengesteld voor productie-installatie voor de productie van warmte waarbij warmte wordt hergebruikt in een op het moment van de aanvraag bestaand verdampingsproces. In het gewijzigde artikel 7i, derde lid (onderdeel H), is geregeld dat bij deze categorie, in tegenstelling tot wat in de regeling gebruikelijk is, subsidie-ontvangers alleen de ingaande energiestroom (elektriciteit) moeten meten. Deze ingaande energiestroom wordt door RVO met 3,5 vermenigvuldigd om te komen tot de hoeveelheid uit te betalen subsidie.

In bijlage 9 (onderdeel Q) is geregeld dat de productie-installatie wordt bemeten als een verbruiksinstallatie, waarbij de verbruiksgegevens onder vermelding van de afgegeven EAN-code worden verstrekt. De productie wordt gemeten met (een) meter(s) met een nauwkeurigheidsklasse 1 als omschreven in de Meetcode Elektriciteit, die door het meetbedrijf op afstand is uit te lezen. Ook zijn bijlage 8 (onderdeel P) en 9 (onderdeel Q) aangepast in verband met de introductie van de nieuwe categorie. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om alle verwijzingen naar de categorie hybride glasovens te verwijderen, omdat deze categorie sinds 2023 niet langer wordt opengesteld.

Artikel I, onderdelen I en M

In het nieuwe artikel 7p (onderdeel I) worden de verplichtingen voor de productie van waterstof door middel van elektrolyse die met een aansluiting is gekoppeld aan het elektriciteitsnet opgenomen. In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024 is deze categorie voor het eerst gebaseerd op de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 van de Europese Commissie. De systematiek sluit zoveel mogelijk aan bij de systematiek die ook geldt voor de Subsidieregeling Opschaling volledig hernieuwbare waterstofproductie via elektrolyse (OWE).

Volledig hernieuwbare waterstof is voor de toepassing van deze regeling waterstof die aantoonbaar voldoet aan voorwaarden die in de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 van de Commissie van 10 februari 2023 ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de bepaling van een gemeenschappelijke Uniemethode die voorziet in gedetailleerde regels voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong (PbEU L 157/11) (hierna: gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184) worden gesteld aan de waterstofproductie-installatie. Dit zijn de additionaliteitsvoorwaarden. Deze voorwaarden gaan over de gelijktijdigheid van ingebruikname van deze installaties, over subsidieloosheid van de elektriciteitsproductie, over temporele correlatie tussen elektriciteitsproductie en elektriciteitsgebruik in de waterstofproductie-installatie en over geografische nabijheid van de installaties.

70% emissiereductie van broeikasgassen

Daarnaast geldt dat voor productie-installaties voor waterstof waarin zowel volledig hernieuwbare als niet-volledig hernieuwbare waterstof wordt geproduceerd alleen subsidie wordt verstrekt, als de broeikasgasemissiereductie van alle geproduceerde waterstof ten minste 70% bedraagt (hierna: de 70%-eis). De gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185 van de Commissie van 10 februari 2023 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een minimumdrempel voor broeikasgasemissiereducties door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en door de methode te specificeren voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof (PbEU L 157/20) (hierna: gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185)) is van toepassing op de wijze waarop de berekening moet worden gemaakt.

Voor het aantoonbaar voldoen aan de 70%-eis moet – bij het uitvoeren van de berekening van de CO2-intensiteit van de geproduceerde waterstof – de methodiek in gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185 worden gevolgd. De 70%-eis beperkt de hoeveelheid waterstof die niet volledig hernieuwbaar is die kan worden geproduceerd (om subsidie te kunnen krijgen voor de geproduceerde hernieuwbare waterstof), omdat bij een te grote hoeveelheid waterstof die niet volledig hernieuwbaar isten opzichte van volledig hernieuwbare waterstof de 70%-eis niet zal worden gehaald.

Subsidie wordt alleen verstrekt wanneer aantoonbaar aan de additionaliteitsvoorwaarden uit gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 en – als ook waterstof die niet volledig hernieuwbaar is wordt geproduceerd – aan de 70%-eis wordt voldaan. Projecten die geen andere waterstof dan volledig hernieuwbare waterstof produceren voldoen per definitie ook aan de 70%-eis.

Voor het voldoen aan deze vereisten wordt gebruik gemaakt van privaat toezicht, op basis van audits uitgevoerd door daartoe bevoegde conformiteitsbeoordelende instanties (hierna: CBI’s). De subsidieontvanger zal zich daartoe moeten laten certificeren met een vrijwillig schema voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zoals omschreven in artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) (hierna: richtlijn hernieuwbare energie). Zo’n vrijwillig schema is ontwikkeld voor het aantonen van het voldoen aan de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 en aan de 70%-eis. Na de eerste conformiteitsbeoordelingsaudit waarmee een bedrijf wordt gecertificeerd vinden vervolgens doorgaans jaarlijkse toezichtsaudits plaats. Een certificaat is doorgaans vijf jaar geldig. Vijf jaar na de eerste audit vindt dan een hercertificeringsaudit plaats, gevolgd door opnieuw vier jaar toezichtsaudits, opnieuw een hercertificeringsaudit, etc. Er zijn echter ook certificatieschema’s waarbij de geldigheid van de certificaten beperkt is tot één jaar. In dat geval moet jaarlijks een hercertificatieaudit worden uitgevoerd.

Ten tijde van publicatie van deze regeling zijn de relevante vrijwillige schema’s in conceptvorm ontwikkeld door CertifHy, ISCC en REDcert. Deze schema’s zijn nog in conceptvorm omdat ze pas na publicatie van de gedelegeerde verordeningen (EU) 2023/1184 en 2023/1185 definitief gemaakt kunnen worden en omdat ook deze regeling is gepubliceerd kort na publicatie van deze verordeningen. De vrijwillige conceptschema’s zijn ontwikkeld op basis van de in mei 2022 gepubliceerde concepten van deze twee verordeningen, en zijn inmiddels aangepast op basis van de in februari 2023 aangenomen en inmiddels definitief gepubliceerde verordeningen.

De te gebruiken vrijwillige schema’s dienen door de Europese Commissie te zijn erkend volgens het genoemde artikel 30, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie of – gedurende een overgangsfase waarin erkenning van de eerste twee vrijwillige schema’s nog tijdelijk op zich laat wachten – bij de Europese Commissie in procedure zijn voor deze erkenning. Deze erkenningsprocedures zijn in 2023 gestart. De verwachting is dat lang voordat de te subsidiëren waterstofproductie-installaties zullen zijn gerealiseerd, de eerste relevante vrijwillige schema’s door de Europese Commissie zijn erkend.

Auditors zijn in dienst van CBI’s. CBI’s moeten zijn geaccrediteerd om te mogen werken met een bepaald vrijwillig schema. Op websites met informatie over de vrijwillige systemen kan worden gevonden welke CBI’s (en daarmee welke auditors) mogen werken met welke vrijwillige schema’s.

De subsidieaanvrager demonstreert via het insturen van een verklaring aan de subsidieverlener het voldoen aan de additionaliteitsvoorwaarden en de 70%-eis. Deze verklaring dient jaarlijks binnen vijf maanden na afloop van het kalenderjaar (dus voor 1 juni in het volgende kalenderjaar) te worden ingezonden, met informatie over het voorgaande kalenderjaar. De verklaring dient door een auditor van de bij de certificering betrokken CBI te zijn geverifieerd en ondertekend. In deze verklaring wordt een overzicht gegeven van in het voorgaande kalenderjaar geproduceerde hoeveelheden volledig hernieuwbare en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is en van daartoe ingezette hoeveelheden elektriciteit. Daarbij wordt alle informatie opgenomen zoals bedoeld in artikel 8 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184. Dit is informatie die de auditor van de bij de certificering betrokken CBI in het kader van de certificering al heeft gecontroleerd tijdens een hercertificerings- of surveillance audit. Tijdens deze audit wordt voor controle van de massabalans teruggekeken op het voorgaande jaar. Het insturen van de verklaring leidt dus niet tot additionele auditwerkzaamheden. Wel zou het kunnen zijn dat – als de eerste certificeringsaudit in de tweede helft van een kalenderjaar plaatsvindt – eenmalig een hercertificerings- of surveillance audit na circa een half jaar in plaats van na een jaar moet worden uitgevoerd. Op deze wijze wordt dan geborgd dat de massabalans gegevens over een kalenderjaar inderdaad binnen vijf maanden na afloop van het kalenderjaar door de auditor zijn gecontroleerd.

Hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten voor de elektriciteit die de eerste vijf jaar zal worden gebruikt voor de productie van de volledig hernieuwbare waterstof moeten worden overlegd. Tenslotte wordt in artikel 13 (onderdeel M) geregeld dat VertiCer gegevens over garanties van oorsprong voor ander gas kan delen met RVO voor de uitvoering van deze subsidieregeling.

Artikel I, onderdelen J, N en O

Verwijzingen in de artikelen 9, 14a en 14c worden aangepast in verband met de in onderdeel 1 van deze toelichting genoemde wijziging van het Besluit SDEK.

Artikel I, onderdelen K en L

Het vervallen van artikel 11 en de wijziging van artikel 12 houden eveneens verband met de wijziging van het Besluit SDEK. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk in verband met het aangepaste artikel 3 van Besluit SDEK in welk artikel de voorwaarden zijn opgenomen die waarborgen dat bij subsidieverlening wordt voldaan de Europese staatssteunvoorwaarde van stimulerend effect.

3. Regeldruk

De administratieve lasten van deze wijzigingsregeling worden behandeld in de toelichting van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

4. Technische voorschriften

Deze wijzigingsregeling is gemeld aan de Europese Commissie ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van richtlijn 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen. Hiervoor geldt op grond van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn 2015/1535 geen standstill-termijn.

5. Inwerkingtreding

De regeling treedt de dag na publicatie in de Staatscourant in werking. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn, bedoeld in aanwijzing 4.18 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Afwijking is echter gerechtvaardigd omdat het van belang is in het kader van de energietransitie dat de doelgroep zo vroeg mogelijk in 2024 subsidie kan aanvragen en de voorwaarden daarvoor kenbaar zijn.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Naar boven