Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 17253 | advies Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 17253 | advies Raad van State |
14 mei 2024
Aan de Koning
Nader rapport inzake het voorstel van wet tot Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldend voor Caribisch Nederland, met het oogmerk de rechten en verplichtingen van werkenden en ingezetenen in Caribisch Nederland te verduidelijken en te verbeteren (Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 juli 2023, nr. 2023001749, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 8 november 2023, No. W12.23.00215/III bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 20 juli 2023, no.2023001749, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldend voor Caribisch Nederland, met het oogmerk de rechten en verplichtingen van werkenden en ingezetenen in Caribisch Nederland te verduidelijken en te verbeteren (Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel bestaat uit een aantal wijzigingen op het domein van het socialezekerheidsstelsel en de verlofregelgeving in Caribisch Nederland. Het doel hiervan is om onderdelen van dit stelsel en de verlofregelgeving naar een gelijkwaardiger niveau te brengen met Europees Nederland, om zo beter te kunnen voorzien in de bestaanszekerheid op de eilanden. Het voorstel is een tussenstap richting een gelijkwaardig voorzieningenniveau dat past binnen de context van Caribisch Nederland, zo blijkt uit de toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de voorgestelde aanpassingen en adviseert in de toelichting de beoogde vervolgstappen op te nemen en deze zo voortvarend mogelijk te concretiseren in samenwerking met de eilanden. In verband hiermee is aanpassing van de toelichting wenselijk.
In 2018 heeft het kabinet, in reactie op het onderzoek van bureau Regioplan naar een ijkpunt voor het sociaal minimum in Caribisch Nederland, de wens uitgesproken om ‘te komen tot toekomstbestendige socialezekerheidswetgeving in Caribisch Nederland, die voorziet in een evenwichtig stelsel van aanspraken, rechten, plichten en inkomenswaarborgen, dat zowel is afgestemd op de specifieke situatie in Caribisch Nederland als op hedendaagse inzichten betreffende sociale zekerheid.’1 Dit wetsvoorstel beoogt hieraan een bijdrage te leveren door het sociale zekerheidsstelsel en de verlofregelgeving in Caribisch Nederland op onderdelen meer te laten aansluiten op het niveau van Europees Nederland. Dit moet de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland verbeteren.2
Het wetsvoorstel bestaat uit een aantal maatregelen op het domein van onder meer ziekte en arbeidsongeschiktheid, verlofregelingen, kinderbijslag en de ouderdomsverzekering. Over deze maatregelen zijn meermaals gesprekken gevoerd met de openbare lichamen en de Centraal Dialogen.3 Uit de consultatiereacties van de openbare lichamen kan worden afgeleid dat op hoofdlijnen steun bestaat voor dit voorstel. Tegelijkertijd wordt daarin ook aangedrongen op een voortvarende beleidsinzet ten aanzien van het sociaal minimum, dat wordt gezien als belangrijke manier om de bestaanszekerheid van de inwoners te verbeteren.4
De toelichting vermeldt dat het kabinet zich bewust is van het belang om te werken aan bestaanszekerheid en daar ook zwaar op inzet.5 Erkend wordt dat voor een gelijkwaardig voorzieningenniveau meer nodig is dan dit wetsvoorstel.6 Volgens de toelichting vormt het voorstel wel een belangrijke aanvulling op de inspanningen van de regering om een sociaal minimum te realiseren. Daarbij wordt opgemerkt dat bestaanszekerheid breder is dan de verhouding tussen inkomsten en kosten. Ook de verbetering van randvoorwaarden, zoals passende verlofregelgeving, is van belang.7
De Afdeling merkt op dat het voorzien in een evenwichtig socialezekerheidsstelsel veel inspanningen vergt. Het vraagt om een doordenking van de systematiek van sociale zekerheid met reflecties op duurzame inzetbaarheid, participatie en sociaaleconomische stabiliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke (economische) context van Caribisch Nederland. Dit kan meebrengen dat in bepaalde gevallen aanvullend onderzoek nodig is om de invoering van nieuwe regelgeving nader te motiveren.8
Mede gelet op het absorptievermogen van Caribisch Nederland, begrijpt de Afdeling dat in dit voorstel gekozen is voor relatief beperkte aanpassingen. Wel is het wenselijk dat de toelichting inzicht biedt in de concrete vervolgstappen die gezet zullen worden om het socialezekerheidsstelsel in Caribisch Nederland verder te moderniseren.9 Het huidige stelsel berust nog grotendeels op overgezette wetgeving van de Nederlandse Antillen, terwijl de commissie-Spies in 2015 al wees op het belang van normontwikkeling op het gebied van sociale zekerheid, mede in relatie tot armoedebestrijding.10
Daarnaast merkt de Afdeling op dat het van belang is dat de toelichting verduidelijkt hoe het voorstel zich verhoudt tot andere voornemens of voorstellen om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te verbeteren. In dit verband is bijvoorbeeld het onlangs door de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland uitgebrachte rapport ‘Een waardig bestaan’ relevant.11
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en op termijn (bijvoorbeeld in deel twee van het integrale wetgevingsoverzicht12) met de eilanden samen zo concreet mogelijke stappen te formuleren voor toekomstbestendige socialezekerheidswetgeving in Caribisch Nederland.
Met de Afdeling is het kabinet van mening dat de toelichting uitgebreider in kan gaan op de verhouding van het wetsvoorstel tot andere voornemens of voorstellen om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te verbeteren. Het kabinet streeft naar een gelijkwaardig voorzieningenniveau voor Caribisch Nederland. Net zoals de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland onderschrijft het kabinet dat er meer aspecten bijdragen aan bestaanszekerheid dan alleen financiële aspecten.
De Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland heeft op 6 oktober 2023 haar rapport ‘Een waardig bestaan: Een sociaal minimum dat voorziet in toenemend perspectief op zelfredzaamheid’ gepubliceerd. Net zoals in Europees Nederland, heeft de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland zich hoofdzakelijk gericht op financiële bestaanszekerheid. De Commissie pleit – naast het garanderen van voldoende inkomen – voor een met het Europees deel van Nederland zo gelijkwaardig mogelijk voorzieningenniveau voor de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voorzieningen waar de Commissie op doelt bestaan onder meer uit (tot dusver ontbrekend) publiek georganiseerd openbaar vervoer, het kunnen verkrijgen van betaalbare huisvesting, water, energie en telecommunicatie en een actiever mededingingsbeleid. Maar ook het uitbreiden en moderniseren van sociale vangnetten en voorzieningen zoals een werkloosheidsuitkering, (een wettelijke grondslag voor) schuldhulpverlening en instrumenten van arbeidsinschakeling en werken met een beperking zoals deze in Europees Nederland in de Participatiewet zijn opgenomen, zijn van belang. Ook vraagt zij aandacht voor kansengelijkheid, waarin onder meer goede kwaliteit van onderwijs en (toegang tot) zorg een belangrijke rol in spelen. Bij al de bovengenoemde aspecten van bestaanszekerheid is betere samenwerking tussen openbare lichamen, Rijk en andere organisaties van essentieel belang. De ministeries in het sociaal domein – SZW, OCW, BZK en VWS – hebben met de openbare lichamen en de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) afgesproken met elkaar een meer integrale aanpak te ontwikkelen en meer opgavegericht aan de slag te gaan.
Met de Kamerbrief van 2 februari 202413 heeft het kabinet een formele reactie op het rapport gegeven van de Commissie. In de genoemde kabinetsreactie wordt ingegaan op getroffen en aangekondigde maatregelen die in lijn liggen met de korte termijnadviezen die de Commissie doet. Verdere besluitvorming over de meer lange termijn aanbevelingen, is zoals gezegd in voornoemde kamerbrief in eerste aanleg aan een nieuw kabinet. Daaronder is mede begrepen het, anders dan de maatregelen die al eerder zijn aangekondigd, zetten van concrete vervolgstappen om het socialezekerheidsstelsel in Caribisch Nederland verder te moderniseren. Fundamentele keuzes over stelselvraagstukken liggen bij een nieuw kabinet zoals het advies van de Commissie voor de introductie van een kindgebondenbudget. Het rapport van de Commissie, evenals andere relevante rapporten zoals het rapport van het Nibud ‘Zicht op schulden in Caribisch Nederland geven een gedegen basis om een modernisering van het socialezekerheidsstelsel verder te onderzoeken.
Daarnaast verzendt de Staatssecretaris van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties periodiek een wetgevingsoverzicht naar de Kamer. Het wetgevingsoverzicht bevat prioritaire (kader)wetgeving onder meer op het gebied van het wegwerken van ‘achterstallig onderhoud’. Dit laat onverlet dat de toepassing van het principe van ‘comply or explain’ een continu proces is met als uiteindelijk doel het voor de openbare lichamen realiseren van een gelijkwaardiger voorzieningenniveau.
Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling is de memorie van toelichting aangepast. De analyse van de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland zoals die tot uitdrukking komt in het rapport is nu expliciet benoemd in de memorie van toelichting, evenals de kabinetsreactie en het door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties periodiek aan de Tweede Kamer toegezonden wetgevingsoverzicht. Hiermee wordt het onderhavige wetsvoorstel in een breder kader geplaatst.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een opmerking bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th. C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op enkele punten aan te passen. Enkele voorgestelde wetteksten zijn eenvoudiger opgeschreven. Daarbij is het wetsvoorstel nagelopen op uniformiteit in gehanteerde woordkeuze, begrippen en definities. De aangebrachte beleidsinhoudelijke wijzigingen worden hierna beschreven.
1. Waar in het wetsvoorstel werd gesproken over ‘terugkeer naar zijn werk of naar ander werk’ is dit gewijzigd in ‘werkhervatting’ en waar gesproken werd over ‘passende arbeid’ is dit gewijzigd in ‘zijn normale arbeid’.
2. Aan artikel 1614cb BW BES is een vijfde lid toegevoegd dat regelt dat het kortdurend zorgverlof van ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week over een periode van twaalf maanden geldt.
3. In artikel 1614cd BW BES is een bepaling opgenomen overeenkomstig de Wet arbeid en zorg.
4. Een nieuw artikel 1614cf BW BES is opgenomen dat tot doel heeft te verduidelijken dat het calamiteitenverlof, het zwangerschaps- en bevallingsverlof, het kortdurend zorgverlof en het geboorteverlof niet als vakantie kunnen worden aangemerkt, behoudens de naar analogie van de Wet arbeid en zorg voor het calamiteitenverlof opgenomen uitzonderingsmogelijkheid.
5. In artikel 13 Wet algemene ouderdomsverzekering BES (AOV BES) en artikel 16 Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES (AWW BES) is de bepaling over het betalen pensioenuitkering naar het buitenland aangepast.
Voorts is in artikel 26, eerste lid, AOV BES en artikel 29, eerste lid, AWW BES een verwijzing naar de Wet loonbelasting BES en wet inkomstenbelasting BES gecorrigeerd.
6. De voorgestelde wachtdagenregeling in artikel 5, eerste lid van de OV BES en artikel 5, eerste lid van de ZV BES is aangepast om duidelijk te maken dat de drie wachtdagen betrekking hebben op werkdagen waarover normaliter recht op ongevallen- of ziekengeld zou zijn geweest.
7. In de in artikel 5, achttiende lid van de OV BES en artikel 5, tiende lid van de ZV BES voorgestelde delegatiebepaling is toegevoegd dat deze betrekking heeft op ‘bepaalde situaties of groepen werknemers’.
8. In artikel 6, derde lid (nieuw) OV BES en artikel 6, derde lid ZV BES is ingevoegd: ‘naar zijn oordeel’.
9. In artikel 7, eerste lid, OV BES en artikel 7, eerste lid, ZV BES is het aanvankelijk opgenomen onderdeel h geschrapt.
10. Aan artikel 7 OV BES is een lid overeenkomstig artikel 7, derde lid ZV BES toegevoegd, dat regelt dat het recht op ongevallengeld ontstaat of herleeft met ingang van de dag dat een uitsluitingsgrond als bedoeld in het eerste lid zich niet langer voordoet en de werknemer overigens voldoet aan de bepalingen van de wet.
11. In artikel 1 ZV BES komt de uitsluitingsgrond voor werknemers die als regel minder dan twaalf achtereenvolgende dagen in dienst zijn te vervallen.
12. Artikel 3, tweede lid, van de ZV BES komt te vervallen.
Tevens is de memorie van toelichting in lijn met bovengenoemde wijzigingen aangepast.
Ik verzoek U in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten.
No. W12.23.00215/III
’s-Gravenhage, 8 november 2023
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 20 juli 2023, no.2023001749, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldend voor Caribisch Nederland, met het oogmerk de rechten en verplichtingen van werkenden en ingezetenen in Caribisch Nederland te verduidelijken en te verbeteren (Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel bestaat uit een aantal wijzigingen op het domein van het socialezekerheidsstelsel en de verlofregelgeving in Caribisch Nederland. Het doel hiervan is om onderdelen van dit stelsel en de verlofregelgeving naar een gelijkwaardiger niveau te brengen met Europees Nederland, om zo beter te kunnen voorzien in de bestaanszekerheid op de eilanden. Het voorstel is een tussenstap richting een gelijkwaardig voorzieningenniveau dat past binnen de context van Caribisch Nederland, zo blijkt uit de toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de voorgestelde aanpassingen en adviseert in de toelichting de beoogde vervolgstappen op te nemen en deze zo voortvarend mogelijk te concretiseren in samenwerking met de eilanden. In verband hiermee is aanpassing van de toelichting wenselijk.
In 2018 heeft het kabinet, in reactie op het onderzoek van bureau Regioplan naar een ijkpunt voor het sociaal minimum in Caribisch Nederland, de wens uitgesproken om ‘te komen tot toekomstbestendige socialezekerheidswetgeving in Caribisch Nederland, die voorziet in een evenwichtig stelsel van aanspraken, rechten, plichten en inkomenswaarborgen, dat zowel is afgestemd op de specifieke situatie in Caribisch Nederland als op hedendaagse inzichten betreffende sociale zekerheid.’1 Dit wetsvoorstel beoogt hieraan een bijdrage te leveren door het sociale zekerheidsstelsel en de verlofregelgeving in Caribisch Nederland op onderdelen meer te laten aansluiten op het niveau van Europees Nederland. Dit moet de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland verbeteren.2
Het wetsvoorstel bestaat uit een aantal maatregelen op het domein van onder meer ziekte en arbeidsongeschiktheid, verlofregelingen, kinderbijslag en de ouderdomsverzekering. Over deze maatregelen zijn meermaals gesprekken gevoerd met de openbare lichamen en de Centraal Dialogen.3 Uit de consultatiereacties van de openbare lichamen kan worden afgeleid dat op hoofdlijnen steun bestaat voor dit voorstel. Tegelijkertijd wordt daarin ook aangedrongen op een voortvarende beleidsinzet ten aanzien van het sociaal minimum, dat wordt gezien als belangrijke manier om de bestaanszekerheid van de inwoners te verbeteren.4
De toelichting vermeldt dat het kabinet zich bewust is van het belang om te werken aan bestaanszekerheid en daar ook zwaar op inzet.5 Erkend wordt dat voor een gelijkwaardig voorzieningenniveau meer nodig is dan dit wetsvoorstel.6 Volgens de toelichting vormt het voorstel wel een belangrijke aanvulling op de inspanningen van de regering om een sociaal minimum te realiseren. Daarbij wordt opgemerkt dat bestaanszekerheid breder is dan de verhouding tussen inkomsten en kosten. Ook de verbetering van randvoorwaarden, zoals passende verlofregelgeving, is van belang.7
De Afdeling merkt op dat het voorzien in een evenwichtig socialezekerheidsstelsel veel inspanningen vergt. Het vraagt om een doordenking van de systematiek van sociale zekerheid met reflecties op duurzame inzetbaarheid, participatie en sociaaleconomische stabiliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke (economische) context van Caribisch Nederland. Dit kan meebrengen dat in bepaalde gevallen aanvullend onderzoek nodig is om de invoering van nieuwe regelgeving nader te motiveren.8
Mede gelet op het absorptievermogen van Caribisch Nederland, begrijpt de Afdeling dat in dit voorstel gekozen is voor relatief beperkte aanpassingen. Wel is het wenselijk dat de toelichting inzicht biedt in de concrete vervolgstappen die gezet zullen worden om het socialezekerheidsstelsel in Caribisch Nederland verder te moderniseren.9 Het huidige stelsel berust nog grotendeels op overgezette wetgeving van de Nederlandse Antillen, terwijl de commissie-Spies in 2015 al wees op het belang van normontwikkeling op het gebied van sociale zekerheid, mede in relatie tot armoedebestrijding.10
Daarnaast merkt de Afdeling op dat het van belang is dat de toelichting verduidelijkt hoe het voorstel zich verhoudt tot andere voornemens of voorstellen om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te verbeteren. In dit verband is bijvoorbeeld het onlangs door de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland uitgebrachte rapport ‘Een waardig bestaan’ relevant.11
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en op termijn (bijvoorbeeld in deel twee van het integrale wetgevingsoverzicht12) met de eilanden samen zo concreet mogelijke stappen te formuleren voor toekomstbestendige socialezekerheidswetgeving in Caribisch Nederland.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een opmerking bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat dat het wenselijk is om enige wijzigingen aan te brengen in de wetgeving van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die gelding heeft in Caribisch Nederland, teneinde rechten en aanspraken van werkenden en nagelaten betrekkingen te verduidelijken en te verbeteren, onder meer op het terrein van verlof en vakantie, kinderbijslag, ziekte, ouderdom en overlijden;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1614c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De arbeider behoudt zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgestelde loon voor een betrekkelijk korte periode, doch ten minste drie werkdagen, wanneer hij ten gevolge van ziekte of ongeval verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten.
2. Het derde en vierde lid vervallen.
3. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
2. De arbeider heeft de in het eerste lid bedoelde aanspraak niet:
a. indien de ziekte of het ongeval door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek, waarover hij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst de werkgever opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven;
b. indien de arbeider de op hem rustende verplichtingen ten aanzien van zijn ziekmelding of de hem opgelegde verplichtingen gericht op terugkeer naar zijn werk of ander werk bij zijn werkgever zonder deugdelijke grond niet naleeft;
c. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd; of
d. gedurende de tijd dat hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 5b van de Wet ziekteverzekering BES of artikel 5c van de Wet ongevallenverzekering BES niet verricht.
3. Indien een situatie als bedoeld in het tweede lid zich voordoet, informeert de werkgever de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover uiterlijk op de vierde dag van arbeidsongeschiktheid dan wel onverwijld indien de in het tweede lid bedoelde situatie op een latere dag dan de vierde dag van arbeidsongeschiktheid intreedt.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Komt de arbeider, die aanspraak heeft op loon op grond van het eerste lid, een geldelijke vergoeding of uitkering toe op grond van een ziekte- of ongevallenregeling, op grond van enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst, dan wordt het loon verminderd met het bedrag van die vergoeding of uitkering.
4. Het zesde lid komt te luiden:
6. Het loon waarop de arbeider aanspraak heeft op grond van het eerste lid, wordt verminderd met het bedrag van de onkosten die de arbeider zich door het niet verrichten van de arbeid heeft bespaard.
5. Aan het zevende lid wordt toegevoegd ‘, met dien verstande dat in geval van afwijking van het eerste lid voor de arbeider een aanspraak op ten minste 80 procent van het naar tijdruimte vastgestelde loon blijft bestaan’.
B
Na artikel 1614c worden, onder vernummering van artikel 1614ca tot artikel 1614cd, drie artikelen ingevoegd luidende:
1. De arbeider heeft recht op verlof met behoud van het naar tijdruimte vastgestelde loon voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens:
a. onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen;
b. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden;
c. een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de vervulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden;
d. de uitoefening van het actief kiesrecht.
2. Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden worden in ieder geval begrepen:
a. de bevalling van de echtgenoot;
b. het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn;
c. spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd om te plannen arts- of ziekenhuisbezoek door de arbeider of de noodzakelijke begeleiding daarbij van de personen, bedoeld in artikel 1614cb, tweede lid;
d. noodzakelijke verzorging op de eerste ziektedag van de personen, bedoeld in artikel 1614cb, tweede lid.
3. Onder echtgenoot als genoemd in het tweede lid wordt mede verstaan de persoon met wie de arbeider ongehuwd samenwoont of degene van wie de arbeider het kind erkent. Er is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding voeren. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
1. De arbeider heeft recht op verlof van twee maal de voor hem geldende arbeidsduur per week voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een persoon als bedoeld in het tweede lid.
2. Onder een persoon als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:
a. de echtgenoot;
b. een kind tot wie de arbeider als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;
c. een kind van de echtgenoot;
d. een pleegkind dat blijkens de basisadministratie personen, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES, op hetzelfde adres woont als de arbeider en de arbeider als pleegouder dat kind verzorgt;
e. een bloedverwant van de arbeider in de eerste of tweede graad;
f. de persoon die, zonder dat er sprake is van een arbeidsrelatie, deel uitmaakt van de huishouding van de arbeider; of
g. de persoon met wie de arbeider anderszins een sociale relatie heeft, voor zover de te verlenen verzorging rechtstreeks voortvloeit uit die relatie en redelijkerwijs door de arbeider moet worden verleend.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen a en c, is artikel 1614ca, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Als pleegouder als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt beschouwd de persoon die voldoet aan de regels die bij en krachtens artikel 18.4.7i van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, aan het pleegouderschap zijn gesteld.
De arbeider meldt vooraf aan zijn werkgever dat hij het verlof, bedoeld in artikel 1614ca of 1614cb, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de arbeider het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan zijn werkgever onder opgave van de reden. Bij de melding van de verlofopname, bedoeld in artikel 1614cb, geeft de arbeider ook de omvang, de wijze van opneming en de vermoedelijke duur van het verlof aan. De werkgever kan de opname van verlof afwijzen, indien zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten. De werkgever geeft in dat geval zijn afwijzing schriftelijk aan onder vermelding van de redenen van zijn afwijzing.
C
Na artikel 1614cd wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Na de bevalling van de echtgenoot, heeft de arbeider gedurende een tijdvak van vier weken, te rekenen vanaf de eerste dag na de bevalling, recht op geboorteverlof ter grootte van de helft van zijn arbeidsduur per week.
2. Als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd voordat het geboorteverlof volledig is genoten, heeft de arbeider, als hij een nieuwe arbeidsovereenkomst aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het verlof dat nog niet is opgenomen.
3. Als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, is de werkgever verplicht aan de arbeider, op diens verzoek, een verklaring uit te reiken waaruit blijkt op hoeveel geboorteverlof de arbeider aanspraak heeft.
4. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 1614ca, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
D
Artikel 1614d, tweede zin, komt te luiden: Artikel 1614c, vierde tot en met zevende lid, is van toepassing.
E
Na artikel 1614y wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De werkgever bevordert ten aanzien van de arbeider die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de eigen arbeid of in andere passende arbeid in zijn bedrijf.
2. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in het eerste lid, treft de werkgever zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen en verstrekt zodanige aanwijzingen als redelijkerwijs nodig is, opdat de arbeider, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten.
3. Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de arbeider is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
F
In artikel 1615, tweede zin wordt ‘gebruikt’ vervangen door ‘gebruik’.
G
Na artikel 1615d wordt, onder vernummering van artikel 1615da tot 1615db, een artikel ingevoegd, luidende:
De arbeider die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, is verplicht gevolg te geven aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen en passende arbeid als bedoeld in artikel 1614ya, tweede lid, te verrichten waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt.
H
In artikel 1615h, tweede lid, wordt ‘artikel 1614ca’ vervangen door ‘artikel 1614cd’.
Artikel 2 van de Vakantiewet 1949 BES wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De arbeider heeft voor ieder jaar, dat hij onafgebroken werkzaam is geweest in dienst van éénzelfde werkgever, aanspraak op vakantie gedurende ten minste drie maal het ten aanzien van hem vastgestelde aantal arbeidsuren per week, met behoud van het loon dat hij tijdens zijn vakantie met werken zou hebben verdiend.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De arbeider die over een deel van een jaar recht op loon heeft gehad, verwerft over dat deel aanspraak op vakantie die een evenredig gedeelte bedraagt van datgene waarop hij aanspraak zou hebben gehad als hij gedurende het gehele jaar recht had op loon over de volledige overeengekomen arbeidsduur.
De Wet algemene ouderdomsverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van deze wet wordt onder echtgenoot mede verstaan de persoon met wie de verzekerde ongehuwd samenwoont of degene van wie de verzekerde het kind erkent. Er is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde meerderjarige personen een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij er tussen deze personen bloedverwantschap bestaat in de eerste graad. Voor de toepassing van de tweede zin wordt mede als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
B
In artikel 7a, negende lid wordt ‘artikel 1, onderdeel e’ vervangen door ‘artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap’.
C
Artikel 7b, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat degene, die woonachtig is in een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba en die recht heeft op een ouderdomspensioen, tevens recht heeft op een tegemoetkoming die is gerelateerd aan het prijsniveau van het openbare lichaam waarin de pensioengerechtigde woonachtig is, indien het prijsniveau in het desbetreffende openbare lichaam hoger ligt dan het prijsniveau van het openbare lichaam met het laagste prijsniveau.
D
In artikel 7c, tweede lid, wordt ‘artikel 1, onderdeel e’ vervangen door ‘artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap’.
E
Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, vervalt ‘, en tevens past hij de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, aan’.
2. Van het derde lid vervalt de tweede zin.
F
In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede ‘of in een instelling van weldadigheid, door het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba erkend, wordt verzorgd of verpleegd’ vervangen door ‘of in een instelling waar intramurale zorg wordt verleend als bedoeld in artikel 2, onderdeel b tot en met g, van het Besluit zorg BES, wordt verzorgd of verpleegd’ en wordt ‘de erkende instelling van weldadigheid of een instelling van weldadigheid als vorenbedoeld’ vervangen door ‘de eerdergenoemde instelling’.
De Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 komt te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
hij die in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont;
de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris;
de echtgenoot van degene, die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet;
de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris;
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
B
Artikel 3a komt te luiden:
Voor de toepassing van deze wet wordt onder echtgenoot mede verstaan de persoon met wie de verzekerde ongehuwd samenwoont. Er is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde meerderjarige personen een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij er tussen deze personen bloedverwantschap bestaat in de eerste graad. Voor de toepassing van de tweede zin wordt mede als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
C
1. In artikel 6, vijfde lid, in het opschrift van § 1, § 2, § 2a en § 3 van Hoofdstuk III, in artikel 24a, derde lid, en in artikel 53, tweede lid, wordt ‘weduwen- en wezenpensioen’ vervangen door ‘nabestaanden- en wezenpensioen’.
2. In de artikelen 8, eerste, tweede en derde lid, 11, eerste, derde, vijfde en zesde lid, 16, vierde lid, 19, eerste lid, 22, en 23a, wordt ‘weduwe’ vervangen door ‘nabestaande’.
3. In de artikelen 8, eerste, tweede en derde lid, 11, eerste, derde, vijfde en zesde lid, 13 en 22, wordt ‘weduwenpensioen’ vervangen door ‘nabestaandenpensioen’.
4. In artikel 53, eerste lid, wordt ‘weduwen- en wezenpensioenen’ vervangen door ‘nabestaanden- en wezenpensioenen’.
D
Artikel 7 komt te luiden:
E
In artikel 8, derde lid, wordt ‘artikel 1, onderdeel e’ vervangen door ‘artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap’.
F
In artikel 10a, tweede lid, wordt ‘artikel 1, onderdeel e’ vervangen door ‘artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap’.
G
Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
H
In artikel 17, eerste lid, wordt de zinsnede ‘of door een instelling van weldadigheid, die door het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba is erkend wordt verzorgd of verpleegd’ vervangen door ‘of in een instelling waar intramurale zorg wordt verleend als bedoeld in artikel 2, onderdeel b tot en met g, van het Besluit zorg BES wordt verzorgd of verpleegd’ en wordt ‘de erkende instelling van weldadigheid of een instelling van weldadigheid als vorenbedoeld’ vervangen door ‘de eerdergenoemde instelling’.
I
Hoofdstuk VII vervalt.
J
Artikel 58 komt te luiden:
In de artikelen 11.33, onderdeel b, en 11.34, tweede lid, onderdeel c, van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de artikelen 8.65, eerste lid, en 8.65a, eerste lid, van de Belastingwet BES, de Bijlage, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, artikel 20, tweede lid, van de Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES, de artikelen 8, onderdeel i, 20, derde lid, onderdeel c, sub 10, en 24a, tweede en vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES, en artikel 7, vierde lid, van de Wet ongevallenverzekering BES, wordt ‘Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES’ vervangen door ‘Algemene nabestaandenwet BES’.
De Wet kinderbijslagvoorziening BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5 wordt, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, behoeft het kind niet tot het huishouden van de rechthebbende te behoren, indien het in een instelling is geplaatst, niet zijnde een jeugdafdeling van een justitiële inrichting.
B
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een ingezetene heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar of ouder is en jonger dan 18 jaar, recht op een verdubbeling van het kinderbijslagbedrag BES, genoemd in artikel 9, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
2. Om te bepalen of een kind intensieve zorg behoeft, wint Onze Minister een op medische gegevens gebaseerd advies in bij een door Onze Minister aangewezen rechtspersoon.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid, waarbij in elk geval regels worden gesteld over:
a. de wijze van inschakeling van de rechtspersoon;
b. de wijze waarop wordt beoordeeld of er sprake is van intensieve zorg als bedoeld in het eerste lid;
c. de procedure alsmede de beoordelingscriteria waarop het advies, bedoeld in het tweede lid, wordt gebaseerd; en
d. de uitwisseling van gegevens tussen de in het tweede lid bedoelde rechtspersoon en Onze Minister.
C
In artikel 8 wordt na ‘voor het recht op kinderbijslag BES’ toegevoegd ‘, bedoeld in de artikelen 5 en 5a’.
D
Aan artikel 11, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende ‘Het recht op kinderbijslag, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, kan niet vroeger ingaan dan de eerste dag van de kalendermaand tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, werd ingediend.’
E
In artikel 13, eerste lid, aanhef, wordt ‘en ter zake kinderbijslag BES’ vervangen door ‘van kinderbijslag BES als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,’.
F
In artikel 14, eerste lid, wordt na ‘die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid’.
G
In artikel 15, tweede en derde lid, wordt na ‘kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid’.
H
In artikel 16 wordt na ‘kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘, bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,’.
I
Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien twee personen voor eenzelfde kind recht hebben op verdubbeling van het kinderbijslagbedrag BES, en dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt de verdubbeling uitbetaald aan de ouder aan wie ook de kinderbijslag BES wordt uitbetaald.
J
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, en tweede lid, wordt na ‘de kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘, bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,’.
2. In het derde lid, onderdeel a, wordt na ‘kinderbijslag BES’ toegevoegd ‘als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid’.
K
In artikel 19 wordt na ‘De kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘, bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,’.
L
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt na ‘De kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘, bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,’.
2. In het tweede lid wordt na ‘kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid’.
M
In artikel 21, eerste lid, aanhef wordt na ‘kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,’.
N
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en derde lid wordt na ‘kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid’.
2. In het tweede lid wordt na ‘kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,’.
O
In artikel 25 wordt na ‘kinderbijslag BES’ ingevoegd ‘als bedoeld in de artikelen 5 en 5a,’.
De Wet ongevallenverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift volgend op artikel 3 vervalt.
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval’ vervangen door ‘met ingang van de derde dag na die van de melding van het ongeval aan Onze Minister’.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
18. Bij algemene maatregel van bestuur kan de periode van drie dagen, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing worden gelaten.
D
Na artikel 5b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De werknemer die ongevallengeld ontvangt is verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid bij de eigen werkgever te behouden of te verkrijgen.
2. Ter naleving van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, is de werknemer in elk geval verplicht:
a. mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn inschakeling in de arbeid, die zijn werkgever wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot verrichten van passende arbeid;
b. mee te werken aan aanpassing van de arbeidsplaats en aan door de werkgever beschikbaar gestelde voorzieningen die worden verstrekt voor verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid en zo nodig proberen die aanpassing en die voorzieningen te verkrijgen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de ondersteuning van werknemers bij terugkeer in het eigen werk of in ander werk bij de eigen werkgever.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen bedoeld in dit artikel.
E
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister stelt op aanvraag, mede aan de hand van de geneeskundige beoordeling, vast of recht op ongevallengeld bestaat. De werkgever aan wie op grond van artikel 5, twaalfde lid, tweede zin, de uitkering wordt verstrekt informeert de werknemer zo spoedig mogelijk over de hiermee gemoeide aanspraak.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door Onze Minister beschikbaar gesteld formulier.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. De behandelende geneeskundige deelt de bevindingen en zijn daaruit volgende voorschriften aan Onze Minister zodra de behandelende geneeskundige vaststelt dat de werknemer in verband met de gevolgen van het ongeval:
a. zich onder geneeskundige behandeling moet stellen;
b. zich niet of niet langer onder geneeskundige behandeling behoeft te stellen:
c. als bedlegerig patiënt behandeld moet worden;
d. niet of niet langer als bedlegerig patiënt behandeld behoeft te worden;
e. geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is;
f. niet of niet langer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is;
g. de voortdurende hulp van derden nodig heeft;
h. niet of niet langer de voortdurende hulp van derden nodig heeft;
i. kunstmiddelen behoeft of onderricht in het gebruik daarvan.
F
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De beschikking tot toekenning van de uitkering vermeldt het bedrag dat wordt verstrekt aan de werkgever, bedoeld in artikel 5, twaalfde lid, tweede zin, en indien de werkgever zijn verplichting, genoemd in artikel 5, twaalfde lid, eerste zin, niet naleeft, aan de werknemer.
2. Een beschikking op grond van deze wet wordt gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
3. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in het vierde lid is gedaan.
4. Indien de beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.
G
Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na ‘verliest dit recht’ toegevoegd ‘geheel of gedeeltelijk’.
2. Onderdeel f komt te luiden:
f. indien hij geen of onvoldoende opvolging geeft aan aanwijzingen van de controlerend geneeskundige, gericht op het verminderen of beëindigen van de arbeidsongeschiktheid, ook wanneer deze afwijken van de voorschriften van de behandelende geneeskundige;.
3. Onder verlettering van de onderdelen g en h tot i en j worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
g. indien hij geen of onvoldoende opvolging geeft aan aanwijzingen gericht op terugkeer in het eigen werk of ander werk bij de eigen werkgever, gegeven op basis van in opdracht van Onze Minister uitgevoerde geneeskundige of arbeidskundige beoordeling;
h. indien hij een hem op grond van artikel 5c opgelegde verplichting niet of niet voldoende nakomt;.
De Wet ziekteverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel n door een puntkomma, vijf onderdelen toegevoegd, luidende:
o. Belastingdienst Caribisch Nederland: de als zodanig onder Onze Minister van Financiën ressorterende dienst waarbinnen door hem aangewezen ambtenaren werkzaam zijn;
p. CRIB-nummer: het identificatienummer dat op grond van artikel 8.86, negende lid, van de Belastingwet BES aan een persoon is toegekend dan wel van hem bekend is;
q. zelfstandige: de persoon die, onder welke benaming ook, werkzaam is in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep, die:
1°. in Caribisch Nederland woont en gevestigd is en die voordelen uit bedrijf of beroep in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft of de uitoefening van het beroep niet voor eigen rekening uitoefent;
2°. anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet;
3°. anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 11, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES;
4°. werknemer is en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 11, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES;
5°. in het bezit is van een CRIB-nummer;
r. meewerkende echtgenoot: de persoon die, anders dan in dienstbetrekking of als zelfstandige meewerkt in de onderneming van zijn echtgenoot;
s. gelijkgestelde: een persoon die anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van deze wet wordt onder echtgenoot mede verstaan de persoon met wie de verzekerde ongehuwd samenwoont of degene van wie de verzekerde het kind erkent. Er is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding voeren. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
B
Artikel 3, eerste lid, komt te luiden:
1. De werknemer heeft op grond van deze wet tegenover Onze Minister recht op een uitkering:
a. in geval van ziekte;
b. gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 1614cd van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES;
c. gedurende het geboorteverlof, bedoeld in artikel 1614ce van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES.
C
Artikel 4 komt te luiden:
1. De zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde die gedurende het kalenderjaar voorafgaand aan de zwangerschap belasting- of aangifteplichtig was voor de opbrengstbelasting, de vastgoedbelasting, de loonbelasting, de inkomstenbelasting of algemene bestedingsbelasting in het kader van de uitoefening van haar beroep of bedrijf en een belastbare som uit inkomsten uit de onderneming heeft van ten minste de belastingvrije som, genoemd in artikel 24 van de Wet inkomstenbelasting BES heeft recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling gedurende ten minste zestien weken.
2. Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, of tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde dat wenst vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft.
3. Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken, vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen of, indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft, minder dan tien weken heeft bedragen.
4. Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde uitkering heeft ontvangen in de periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap heeft genoten.
5. Als een kind van een vrouw als bedoeld in het eerste lid tijdens de periode waarop een recht op uitkering in verband met bevalling bestaat vanwege zijn medische toestand in het ziekenhuis is opgenomen, wordt het recht op uitkering in verband met bevalling verlengd met de tijd dat het kind in het ziekenhuis heeft doorgebracht vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag waarop het recht op uitkering bestaat tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging is uitsluitend van toepassing voor zover de aldaar bedoelde ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee de uitkering in verband met de bevalling als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het derde lid wordt verlengd. Het ziekenhuis geeft op verzoek van de zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde een verklaring af, waarin de gehele duur van de opname van het kind in het ziekenhuis tijdens de uitkeringsperiode staat vermeld.
D
Na artikel 4 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. De zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling doet de aanvraag daartoe bij Onze Minister uiterlijk twee weken voor de datum waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan. Bij die aanvraag wordt gemeld:
a. de vermoedelijke datum van de bevalling;
b. de datum waarop zij het recht op uitkering op grond van artikel 4, derde lid, wil laten ingaan.
2. Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, valt in het jaar voorafgaand aan de aanvraag. Onze Minister kan in bijzondere gevallen ten gunste van de zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde afwijken van de eerste zin.
3. Indien het recht op uitkering wordt verlengd op grond van artikel 4, vierde of vijfde lid, brengt de zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde Onze Minister daarvan op de hoogte, waarbij in het geval, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, zij de verklaring van het ziekenhuis overlegt.
De uitkering in verband met zwangerschap en bevalling voor de zelfstandige, de meewerkende echtgenoot of de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 4, eerste lid, is gelijk aan het op grond van artikel 9 van de Wet minimumlonen BES vastgestelde toepasselijke bedrag.
1. De werknemer die op grond van artikel 1614ce van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek BES recht heeft op geboorteverlof, heeft recht op uitkering in verband met geboorteverlof.
2. De uitkering in verband met geboorteverlof bedraagt 100 procent van het loon per dag van de werknemer voor de duur van de helft van het aantal uren dat de werknemer per week werkt. Artikel 5, tweede lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
3. De werknemer die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met geboorteverlof dient de aanvraag daartoe in bij Onze Minister uiterlijk drie weken na de datum van de bevalling van zijn echtgenoot.
4. De aanvraag van de uitkering in verband met geboorteverlof gaat vergezeld van een bewijsstuk waaruit de datum van bevalling van de echtgenoot blijkt.
5. Artikel 5, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van artikel 5 komt te luiden: Recht op ziekengeld
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. De werknemer die als gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, heeft recht op ziekengeld met ingang van de derde dag na de ziekmelding aan Onze Minister. Ter zake van eenzelfde ziekteoorzaak vervalt dit recht bij onafgebroken arbeidsongeschiktheid twee jaar nadien voor de werknemer die werkzaam is op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Indien de werknemer werkzaam is op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, eindigt dit recht na verloop van de periode waarvoor zij is aangegaan maar uiterlijk na twee jaar. Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt verlengd, is de tweede zin van toepassing. Voor het bepalen van de onafgebroken arbeidsongeschiktheid gedurende een periode worden tijdvakken van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. Bij algemene maatregel van bestuur kan de periode van drie dagen, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing worden gelaten.
F
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De werknemer die ziekengeld ontvangt is verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid bij de eigen werkgever te behouden of te verkrijgen.
2. Ter naleving van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, is de werknemer in elk geval verplicht:
a. mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn inschakeling in de arbeid, die zijn werkgever wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid;
b. mee te werken aan aanpassing van de arbeidsplaats en aan persoonsgebonden voorzieningen die de werkgever wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid en zo nodig te proberen die aanpassing en die voorzieningen te verkrijgen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de ondersteuning van werknemers bij terugkeer in het eigen werk of in ander werk bij de eigen werkgever.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen bedoeld in dit artikel.
G
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister stelt op aanvraag, mede aan de hand van de geneeskundige beoordeling, vast of recht op ziekengeld bestaat. De werkgever aan wie op grond van artikel 5, zesde lid, tweede zin, de uitkering wordt verstrekt informeert de werknemer zo spoedig mogelijk over de hiermee gemoeide aanspraak. 2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door Onze Minister beschikbaar gesteld formulier.
H
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De beschikking tot toekenning van de uitkering vermeldt het bedrag dat wordt verstrekt aan de werkgever, bedoeld in artikel 5, zesde lid, tweede zin, en indien de werkgever zijn verplichting, genoemd in artikel 5, zesde lid, eerste zin, niet naleeft, aan de werknemer.
2. Een beschikking op grond van deze wet wordt gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
3. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in het vierde lid is gedaan.
4. Indien de beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.
I
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt het cijfer ‘1.’ geplaatst.
2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na ‘verliest dit recht’ toegevoegd ‘geheel of gedeeltelijk’.
b. Onderdeel f komt te luiden:
f. indien hij geen of onvoldoende opvolging geeft aan aanwijzingen van de controlerend geneeskundige, gericht op het verminderen of beëindigen van de arbeidsongeschiktheid, ook wanneer deze afwijken van de voorschriften van de behandelende geneeskundige;.
c. Onder verlettering van de onderdelen g, h en i tot i, j en k worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
g. indien hij geen of onvoldoende opvolging geeft aan aanwijzingen gericht op terugkeer in het eigen werk of ander werk bij de eigen werkgever, gegeven op basis van in opdracht van Onze Minister uitgevoerde geneeskundige of arbeidskundige beoordeling;
h. indien hij een hem op grond van artikel 5a opgelegde verplichting niet of niet voldoende nakomt;.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Als de werknemer tevens rechten ontleent aan een buitenlandse soortgelijke wettelijke regeling ter zake van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, wordt de uitkering, waarop hij op grond van deze wet recht heeft, dienovereenkomstig verminderd.
3. Het recht op ziekengeld ontstaat of herleeft met ingang van de dag dat een uitsluitingsgrond als bedoeld in het eerste lid zich niet langer voordoet en de werknemer overigens voldoet aan de bepalingen van deze wet.
Artikel 7b van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES vervalt.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
In de kabinetsreactie van 29 juni 2018 over het onderzoek ijkpunt bestaanszekerheid zijn maatregelen aangekondigd om de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren.1 De voorstellen in dit wetsvoorstel zijn een uitwerking van de maatregelen in de voorgenoemde kabinetsreactie en zijn gericht op het sociale zekerheidsstelsel voor arbeidsongeschikte werknemers, de uitbreiding van het verlofstelsel voor werknemers en een aanpassing van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV). Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel een wettelijke grondslag gecreëerd voor de invoering van de dubbele kinderbijslag in Caribisch Nederland. Het doel van dit wetsvoorstel is het creëren van een evenwichtig stelsel van aanspraken, rechten, plichten en inkomenswaarborgen van burgers en in het bijzonder werknemers waarbij het stelsel zowel is afgestemd op de specifieke situatie van Caribisch Nederland, als op de hedendaagse inzichten betreffende sociale zekerheid. Vanuit het principe van ‘comply or explain’ wordt stapsgewijs toegewerkt naar een met Europees Nederland gelijkwaardig stelsel voor Caribisch Nederland.2 Om de samenhang tussen de verschillende wijzigingen te benadrukken zijn de wijzigingen gebundeld tot de ‘Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024’. Voor de technische aanpassingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Op 10 oktober 2010 (‘10-10-10’) werden Bonaire, Sint Eustatius en Saba elk afzonderlijk een openbaar lichaam binnen Nederland en gingen Curaçao en Sint Maarten verder als autonome landen binnen het Koninkrijk. Bij deze staatskundige transitie is het land Nederlandse Antillen opgeheven. Afgesproken was dat in beginsel de Nederlands Antilliaanse wetgeving die op Bonaire, Sint Eustatius en Saba op dat moment van kracht was, van kracht zou blijven. In slechts een zeer beperkt aantal gevallen is Europees Nederlandse wetgeving bij de staatkundige transitie van toepassing verklaard. Ook voor het domein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), zoals de sociale zekerheidswetgeving, is er destijds voor gekozen om de bestaande regelgeving van de Nederlandse Antillen te volgen en goeddeels een-op-een over te nemen in de Nederlandse wetten die sinds 10 oktober 2010 gelden voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba als bijzonder openbaar lichaam van Nederland. Deze aanpak bood in samenhang met de afspraak om vijf jaar legislatieve rust te bewaren – die was ingegeven door het beperkte absorptievermogen van de eilanden – de mogelijkheid om een aantal jaren ervaring op te doen en om zo, op basis van signalen uit de praktijk, over de toekomst van het stelsel te beslissen en geleidelijk waar nodig de wetgeving te vervangen door Europees Nederlandse wetgeving met inachtneming van de factoren waardoor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zich wezenlijk onderscheiden van Europees Nederland.
In 2015 heeft de commissie-Spies de staatkundige transitie geëvalueerd en daarover een rapport uitgebracht.3 In het rapport is benoemd dat bij inwoners van Caribisch Nederland een gemengd beeld bestaat over de ontwikkeling van de levensstandaard sinds de transitie in 2010.4 Op het terrein van onderwijs en gezondheidszorg zijn merkbare veranderingen doorgevoerd, maar er is nog een aanzienlijke inspanning nodig om de levensomstandigheden en de bestaanszekerheid te verhogen. Het sociale zekerheidsstelsel is een publiek stelsel dat wordt gebruikt om personen en gezinnen die vanwege bepaalde omstandigheden in financiële problemen komen te ondersteunen en bestaanszekerheid te garanderen. In Caribisch Nederland is het sociale zekerheidsstelsel overgenomen zoals dat gold voor de staatkundige transitie. Het stelsel verschilt in termen van reikwijdte, rechten en plichten van het stelsel van Europees Nederland. Eveneens verschilt het met het sociale zekerheidsstelsel samenhangende belasting- en premiestelsel en het arbeidsrecht in Caribisch Nederland ook aanmerkelijk van Europees Nederland. De legislatieve terughoudendheid uit 2010 geldt al voor geruime tijd niet als uitgangspunt. Het sociale zekerheidsstelsel is inmiddels op een beperkt aantal onderdelen aangepast om het meer in lijn te brengen met het sociale zekerheidsstelsel in Europees Nederland zoals door de invoering van de kinderbijslag in 2016. Nu geldt het principe van ‘comply or explain’. Bij nieuwe wet- en regelgeving, maar ook bij aanpassing van bestaande wet- en regelgeving, moet worden bezien of de wetgeving van toepassing kan worden verklaard in Caribisch Nederland (comply) of dat differentiatie nodig en wenselijk is (explain). Het doel is niet om alle regelgeving zonder meer van toepassing te verklaren op Caribisch Nederland. Soms zijn er goede redenen om dit juist niet te doen of om andere oplossingsrichtingen te zoeken. Het doel is het bereiken van een gelijkwaardig effect met als uitgangspunt een gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de mogelijkheden van de Caribische context. Wijzigingen moeten telkens worden bezien in de sociaaleconomische context van Caribisch Nederland en de regio. Om de levensomstandigheden van inwoners van Caribisch Nederland te verhogen, zijn er aanpassingen nodig aan de inkomenskant zoals de hoogte van het minimumloon en het vangnet van de sociale zekerheid. Gelijktijdig zullen aan de uitgavenkant kosten moeten worden verlaagd. Regioplan heeft in 2018 onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen kosten en inkomsten.5 In de brief van 29 juni 20186 heeft het kabinet Rutte-III een breed pakket maatregelen aangekondigd voor een verhoging van inkomens gericht op de groepen waar de (armoede)problematiek het grootst is; zoals pensioengerechtigden, ouders van kinderen en volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en voor verlaging van kosten van levensonderhoud over de volle breedte van de samenleving. Ook is hierin aangekondigd dat het verlofstelsel tegen het licht moet worden gehouden met als doel het creëren van een gelijkwaardig niveau dat past binnen de context van Caribisch Nederland.
Bestaanszekerheid is breder dan alleen de verhouding van inkomsten en kosten. Het gaat ook om randvoorwaarden zoals een voldoende basis beschermingsniveau in de sfeer van passende arbeidsregelgeving, zoals de invulling van het verlofstelsel.
Daarmee is dit wetsvoorstel een belangrijke aanvulling op de inspanningen van de regering gericht op het realiseren van het sociaal minimum.
Het sociale zekerheidsstelsel is het vangnet dat er voor zorgt dat mensen in geval van arbeidsongeschiktheid, ziekte, ouderdom of werkloosheid een inkomen hebben. Het is onderdeel van bestaanszekerheid dat zich in brede zin richt op mee kunnen doen aan de samenleving. Daarbij horen ook andere randvoorwaarden zoals passende verlofregelgeving, maar ook onderwijs, wonen, zorg en veiligheid. Het doel van dit wetsvoorstel is om, de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te verbeteren door het sociale zekerheidsstelsel en de verlofregelgeving in Caribisch Nederland op een niveau te brengen dat meer aansluit op dat van Europees Nederland. Dit tegen de achtergrond van het uiteindelijke doel van een gelijkwaardig (en niet per se gelijkvormig) voorzieningenniveau met een invulling die past bij de context van Caribisch Nederland. Hierbij ligt de nadruk op het beschermingsniveau maar is tevens aandacht voor de kosten en de activerende werking van het stelsel.7
De afbakening van dit wetsvoorstel is in hoofdzaak ingegeven door de reikwijdte van de in eerdergenoemde kabinetsreactie van 29 juni 2018 aangekondigde maatregelen, alsmede nieuwe beleidsvoornemens sindsdien. Om in alle opzichten tot een gelijkwaardig stelsel te komen is meer nodig, maar gelet op het absorptievermogen van samenleving en uitvoering, en tevens rekening houdend met de impact op wetgeving is een stapsgewijze aanpak wenselijk.
Dit wetsvoorstel betreft wijzigingen op het domein van:
Het sociale zekerheidsstelsel biedt een vangnet als werknemers vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid (tijdelijk) niet meer kunnen werken. In Caribisch Nederland voorziet de Wet ziekteverzekering BES (hierna: ZV BES) en de Wet ongevallenverzekering BES (hierna: OV BES) daarin. Beide wetten zijn een omzetting van voorheen geldende landsverordeningen van de Nederlandse Antillen en voorzien in een loondervingsuitkering bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of een arbeidsgerelateerd ongeval van de werknemer. De reikwijdte van deze wetten is beperkt tot de private sector; voor ambtenaren geldt aparte regelgeving. Bezien wordt nog in hoeverre het wetsvoorstel aanleiding is om die regelgeving (in overleg met de vakbonden) aan te passen.
In Europees Nederland is er ingezet op een uitgebreid poortwachterssysteem met als sluitstuk de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) na twee jaar loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever. De WIA voorziet in een uitkering als de werknemer na uitgebreide re-integratieverplichtingen niet of nog steeds minder kan verdienen als gevolg van de ziekte of een gebrek. Het systeem in Caribisch Nederland is wezenlijk anders dan het systeem in Europees Nederland, dat een uitgebreid systeem gericht op activering kent met betrokkenheid van verschillende partijen zoals werkgever, werknemer, UWV en re-integratiebureaus. In Caribisch Nederland is de Wet ziekteverzekering BES (ZV BES) en Wet ongevallenverzekering BES (OV BES) nog vooral een inkomensvangnet met beperkte aandacht voor re-integratie, waar in Europees Nederland juist de afgelopen decennia stappen op zijn gezet. Tijd en aandacht voor re-integratie is ook in Caribisch Nederland van groot belang om de kans op herintreding op de arbeidsmarkt van de zieke werknemer te vergroten. De voorgestelde wijzigingen bij dit wetsvoorstel richten zich dan ook in belangrijke mate op het bevorderen van de activering bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Om de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever, werknemer en overheid tot uitdrukking te brengen, betreffen het zowel wijzigingen in de sociale zekerheidswetgeving als in het Burgerlijk Wetboek BES (hierna: BW BES). Dit laat de aandacht voor de inkomenswaarborgfunctie onverlet. Zo wordt er in dit wetsvoorstel in een uitkeringsregeling voor de zwangere zelfstandige voorzien, naar analogie van de regeling die in Europees Nederland al bestaat. In hoofdstuk 2 worden alle wijzigingen op dit domein toegelicht.
Uit een vergelijking met het Europees Nederlandse vakantie- en verlofstelsel volgt dat het vakantie- en verlofstelsel van Caribisch Nederland beperkt van opzet is en niet voldoet aan de huidige inzichten en maatstaven die gelden in Europees Nederland. Er zijn al stappen gezet om het verlofstelsel zoals dat sinds de staatkundige transitie in Caribisch Nederland geldt uit te breiden, zoals met een uitbreiding van het zwangerschaps- en bevallingsverlof en het uitgebreide verlof bij een meerling. Maar het verlofstelsel als geheel is nog niet op het gewenste niveau. In Caribisch Nederland is er bijvoorbeeld geen uitgebreid wettelijk geboorteverlof voor partners bij geboorte van het kind, dat in Europees Nederland sinds 2019 fors is uitgebreid. De uitbreiding van het verlofstelsel (inclusief aanpassing vakantieverlof) in Caribisch Nederland draagt bij aan een gezonder werkklimaat waarbij werken in dienstverband aantrekkelijk is en de werk-privé balans beter in evenwicht is. In hoofdstuk 3 worden de wijzigingen verder toegelicht.
De reikwijdte van de wijzigingen is beperkt tot de private sector; voor ambtenaren geldt aparte regelgeving. Ook hier geldt dat in overleg met de bonden bezien zal worden of het wetsvoorstel aanleiding is om die regelgeving aan te passen.
Met de kinderbijslag betaalt de overheid mee aan de kosten die horen bij de verzorging en opvoeding van een kind. Per 1 januari 2016 is de Wet kinderbijslagvoorziening BES (hierna: KBV BES) ingevoerd omdat de voorheen bestaande fiscale tegemoetkoming voor mensen met kinderen die tot hun huishouden behoren niet het gewenste effect had. In dit wetsvoorstel worden twee aanpassingen voorgesteld om ouders die financiële ondersteuning voor de zorg van een kind behoeven, beter te kunnen bereiken.
Ouders van kinderen die vanwege medische redenen langdurig binnen een zorginstelling van één van de openbare lichamen verblijven, komen momenteel niet in aanmerking voor de kinderbijslagvoorziening BES. Dit voorstel voorziet in een uitbreiding van de groep rechthebbenden op kinderbijslag zodat ook deze ouders die veelal alsnog kosten maken voor onderhoud van hun kind worden ondersteund. In Europees Nederland krijgen ouders van wie het kind uitwonend is ook kinderbijslag als zij kosten maken voor het onderhoud van het kind. Daarnaast worden ouders van thuiswonende kinderen die intensieve zorg behoeven geconfronteerd met extra kosten die de intensieve zorgvraag met zich brengt. In Europees Nederland krijgen ouders van thuiswonende kinderen die intensieve zorg behoeven daarom de kinderbijslag dubbel uitbetaald, als tegemoetkoming in de extra kosten die ouders hebben. Dit voorstel voorziet in een grondslag voor een zelfde regeling voor dubbele kinderbijslag intensieve zorg voor deze specifieke groep ouders, woonachtig in Caribisch Nederland. In hoofdstuk 4 worden de wijzigingen verder toegelicht.
Ouderen die vanwege de pensioengerechtigde leeftijd niet meer hoeven deel te nemen aan het arbeidsproces ontvangen een basispensioen van de overheid om hen te ondersteunen in de kosten van levensonderhoud. In Caribisch Nederland is dit geregeld in de Wet algemene ouderdomsverzekering BES (hierna: AOV BES). In de AOV BES wordt een aantal beperkte wijzigingen voorgesteld. Door het verder verhogen van de AOV-bedragen de komende jaren in het kader van de ontwikkeling richting het ijkpunt sociaal minimum, gaat de uitkering voor ouderen zodanig omhoog dat het gewenste uitkeringsniveau via de AOV zelf wordt bereikt. Daarmee ligt het voor de hand de zogeheten ‘duurtetoeslag’, die AOV-gerechtigden die woonachtig zijn op Sint Eustatius en Saba ontvangen, af te bouwen. In hoofdstuk 5 worden de wijzigingen verder toegelicht.
De citeertitel van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES (hierna: AWW BES) wordt gewijzigd naar de Algemene nabestaandenwet BES om aan te sluiten bij modern taalgebruik en recht te doen aan alle rechthebbenden die aanspraak kunnen maken op een uitkering. Daarnaast worden enkele overwegend technische wijzigingen voorgesteld, die in de artikelsgewijze toelichting worden toegelicht.
Tot slot wordt in verschillende voorgestelde wijzigingen voorzien in regelingen ten behoeve van echtgenoten. Dat betreft de artikelen 1614ca, 1614cb, 1614ce van Boek 7A van het BW BES, artikel 1 van de AWW BES en de artikelen 1, 4, 4a en 4b van de ZV BES. Onder echtgenoot wordt in al deze artikelen tevens verstaan de geregistreerde partner. Dat wordt bepaald door artikel 80b van Boek 1 van het BW BES, dat voorschrijft dat een geregistreerd partnerschap, voltrokken op grond van het Burgerlijk Wetboek dat in Europees Nederland geldt, in Caribisch Nederland de rechtsgevolgen heeft die het Europees Nederlandse burgerlijk recht aan het geregistreerd partnerschap verbindt, ongeacht de wettelijke regelingen en voorschriften die van toepassing zijn in deze lichamen. Onder verwijzing naar dit artikel kunnen personen die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, aanspraak maken op eenzelfde behandeling als gehuwden. Daarnaast worden met echtgenoten gelijkgesteld meerderjarige personen die ongehuwd met elkaar samenwonen blijkend uit het voeren van een gezamenlijke huishouding. Een gezamenlijke huishouding blijkt uit wonen in dezelfde woning en het zorg voor elkaar dragen door bij te dragen in de huishoudelijke kosten. Daarnaast kunnen ook andere omstandigheden in de individuele situatie duiden op het bestaan van een gezamenlijke huishouding.
Het algemeen deel van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is als volgt opgebouwd:
– Hoofdstuk 2 gaat in op de maatregelen rond ziekte en arbeidsongeschiktheid.
– Hoofdstuk 3 gaat in op de verlofregelingen.
– Hoofdstuk 4 gaat in op de dubbele kinderbijslag.
– Hoofdstuk 5 gaat in op de ouderdomsverzekering.
– Hoofdstuk 6 gaat in op de weduwen- en wezenverzekering.
– Hoofdstuk 7 gaat in op de effecten, financiën, regeldruk en uitvoeringseffecten.
– Hoofdstuk 8 gaat in op de verkregen adviezen uit consultatie van het wetsvoorstel
– Artikelsgewijze toelichting
Deze memorie van toelichting wordt uitgebracht in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming, in verband met de wijzigingen die worden aangebracht in het Burgerlijk Wetboek BES.
Inkomen uit arbeid is een bron om te voorzien in de kosten van levensonderhoud. Het socialezekerheidsstelsel biedt via de ZV BES en OV BES een vangnet om (tijdelijk) verlies van inkomen als gevolg van arbeidsongeschiktheid op te vangen. De werknemer is arbeidsongeschikt als hij vanwege ziekte of ongeval in verband met het werk gedurende een etmaal of langer niet in staat is om zijn normale arbeid te verrichten of deze arbeid niet mag verrichten hetzij om een medisch noodzakelijk onderzoek mogelijk te maken hetzij om te voorkomen dat de genezing wordt belemmerd. Omdat de ZV BES en OV BES bij de staatkundige transitie beleidsarm zijn overgenomen, zijn deze wetten toe aan een moderniseringsslag waardoor de regelingen beter aansluiten op de doelstellingen die met de Europees Nederlandse arbeidsongeschiktheidsregelingen worden beoogd. Dit vertaalt zich in wijzigingen gericht op activering, inkomenswaarborgen en verantwoordelijkheidsverdeling. Hierna volgt een beschrijving van het huidige systeem, de knelpunten en waarom welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Een arbeidsongeschikte werknemer heeft in Caribisch Nederland op grond van artikel 7A:1614c BW BES ‘gedurende een betrekkelijk korte tijd’ recht op loondoorbetaling gedurende de arbeidsongeschiktheid. Deze privaatrechtelijke loondoorbetalingsplicht van de werkgever heeft vooral een aanvullend karakter. De werknemer heeft namelijk recht op minimaal 80% van het gemaximeerde dagloon bij ziekte gedurende de periode waarop er recht is op wettelijk ziekengeld op grond van de ZV BES. Feitelijk ontvangt de werkgever het ziekengeld van de uitvoeringsorganisatie RCN (Rijksdienst Caribisch Nederland)-unit SZW en betaalt deze vervolgens het loon door aan de werknemer. De werkgever kan, mits schriftelijk overeengekomen, de loondoorbetaling beperken tot enkel het ziekengeld waardoor de werknemer (vanaf de eerste dag van ziekte) te maken kan krijgen met een terugval in het inkomen naar 80% van het (gemaximeerde) dagloon. Anders komt het eventueel resterende deel van de doorbetaling van het loon gedurende de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte (20%) voor eigen rekening en risico van de werkgever.
Op grond van de huidige wetgeving ontstaat het recht op ziekengeld na een periode van drie wachtdagen, maar wel met terugwerkende kracht tot en met de eerste dag van ziekte. Als een werknemer dus één of twee dagen ziek is, is er geen recht op uitkering ziekengeld maar heeft de werkgever (behoudens de afwijkingsmogelijkheid op grond van het BW BES) wel een volledige loondoorbetalingsplicht. De maximale duur van het ziekengeld is twee jaar. Het ziekengeld wordt beëindigd zodra de werknemer weer de arbeid kan verrichten, er zich een beëindigingsgrond voordoet of als de werknemer niet meer in dienst is. Als de dienstbetrekking met een arbeidsongeschikte werknemer wordt beëindigd (er geldt een ontslagverbod van één jaar gedurende arbeidsongeschiktheid) dan kan hij wanneer hij aan alle voorwaarden voldoet, in aanmerking komen voor een uitkering onderstand BES. Bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ongeval in verband met het werk gaat het uitkeringsrecht onmiddellijk in, zonder toepassing van wachtdagen. Overigens loopt deze uitkering door zolang de arbeidsongeschiktheid duurt, ook na het bereiken van de AOV-gerechtigde leeftijd (waarbij dan wel verrekening plaatsvindt met de AOV). Het ongevallengeld is de eerste 52 weken 100% van het (gemaximeerde) dagloon, daarna is dit 80%.
De problematiek in het domein van de arbeidsongeschiktheidswetgeving in Caribisch Nederland concentreert zich op het ontbreken van een evenwichtige verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, werkgever en werknemer en het ontbreken van (financiële) prikkels om (langdurig en kort) ziekteverzuim te voorkomen en te beperken, zoals de wetgeving in Europees Nederland die al wel kent. De werkgever kan vanaf de derde dag van arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht tot de eerste dag een uitkering ziekengeld ontvangen van de RCN-unit SZW. De werkgever kan door het voeren van (arbo)beleid gericht op het voorkomen van ziekte en ongevallen, in zekere mate sturen op het voorkomen of beperken van ziekteverzuim. Doordat de loondervingsuitkering geldt vanaf de eerste dag (met als voorwaarde bij de ZV BES dat de ziekte langer dan drie dagen heeft geduurd) is er echter geen financiële prikkel voor de werkgever om zich hiervoor in te zetten. Daarnaast zijn er in de driehoeksrelatie tussen overheid (de uitvoerder RCN-unit SZW), de werkgever en de arbeidsongeschikte werknemer verder geen duidelijke handvatten om re-integratie bij langer durende afwezigheid te bevorderen. Het is van belang dat het socialezekerheidsstelsel niet alleen een vangnet biedt om tijdelijk verlies van inkomen op te vangen, maar ook dat het alle betrokken partijen ertoe aanzet om er alleen gebruik van te maken zo lang het noodzakelijk is.
Dit wetsvoorstel voorziet in een maatregel om het stelsel meer activerend te maken door de mogelijkheid van aanspraak op ziekengeld met terugwerkende over de eerste drie ziektedagen te laten vervallen. Het doel van het introduceren van deze financiële prikkel is een bijdrage te realiseren aan het beperken van kortdurend ziekteverzuim omdat het werkgevers stimuleert om maatregelen te treffen die gericht zijn op gezond en veilig werken en werknemers prikkelt om zich (in de relatie met hun werkgever) bewust en verantwoordelijk op te stellen. Gedurende de eerste consultatieronde is eerst een periode van vijf wachtdagen voorgesteld. Vanwege de reacties en bezwaren is vervolgens gekozen voor een relatief beperkte stap van drie wachtdagen met het oog op het beheersen van werkgeverslasten en het nog in de kinderschoenen staan van het flankerende beleidsveld (arboconsultancy, re-integratieondersteuning etc.). Bij de consultatie van dit wetsvoorstel zijn dezelfde bezwaren vanwege de toename in werkgeverslasten geadresseerd. Vanwege het doel en het belang van een evenwichtige verantwoordelijkheidsverdeling is ervoor gekozen om het aantal wachtdagen niet verder te verminderen. Naar aanleiding van de consultatie van het wetsvoorstel overweegt de regering om deze maatregel, in samenhang met de bepalingen over re-integratie, op een nader te bepalen later tijdstip in werking te laten treden. Hierdoor kunnen werkgevers zich langer voorbereiden op de impact die de voorgestelde regeling met zich brengt en vooraf maatregelen treffen met het oog op een ziekte- en preventiebeleid. Op termijn kan worden bezien welke aanpassingen op dat moment passend zijn bij de dan geldende situatie. De systematiek achter de aanvraag voor de uitkering ziekengeld of ongevallengeld wijzigt niet. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor de melding bij de RCN-unit SZW en de doorbetaling van het loon. Hierdoor heeft de wijziging geen effect op het doenvermogen van werknemers.
Conform het voorstel heeft de werkgever een volledige loondoorbetalingsplicht over de eerste drie dagen arbeidsongeschiktheid, behoudens de afwijkingsmogelijkheid op grond van het BW BES, die volgens dit wetsvoorstel met een minimum van 80% loondoorbetaling wordt aangevuld. Thans ontstaat na drie wachtdagen (ZV BES) dan wel onmiddellijk (OV BES) recht op ziekengeld dan wel ongevallengeld, dat de werkgever moet doorbetalen aan de werknemer. In aansluiting op de drie wachtdagen wordt voorgesteld in de privaatrechtelijke loondoorbetalingsverplichting in artikel 7A:1614c BW BES op te nemen dat de loondoorbetalingsplicht gedurende het dienstverband ten minste drie werkdagen omvat. De werkgever heeft na de drie werkdagen nog steeds een loondoorbetalingsverplichting ten aanzien van de arbeidsongeschikte werknemer, maar krijgt dan ook compensatie tot 80% van het gemaximeerde dagloon vanuit de ZV BES, of 100% in geval de OV BES van toepassing is. In een schriftelijke overeenkomst of reglement kan de werkgever afwijken van artikel 7A:1614c BW BES. Dat is nu al het geval. Het voorstel is om de afwijking van de loondoorbetalingsplicht in het eerste lid te limiteren op 80% van het loon. Door dit voorstel zal de arbeidsongeschikte werknemer in ieder geval gedurende de eerste drie dagen van arbeidsongeschiktheid minimaal 80% van zijn dagloon ontvangen. Dit sluit aan op de huidige situatie waarin de werknemer langer dan drie werkdagen arbeidsongeschikt is, met dien verstande dat de uitkering ZV en OV BES is gemaximeerd tot het maximum dagloon. Vanuit het oogpunt van inkomensbescherming van de werknemer acht de regering een loondoorbetalingsplicht gedurende de eerste drie werkdagen van 80% het minimaal noodzakelijke. Signalen uit de praktijk duiden er overigens op dat de afwijkingsmogelijkheid maar beperkt wordt gebruikt. Daardoor is het niet aannemelijk dat het voorstel tot een noemenswaardige belasting voor veel werkgevers leidt.
Bij langer durend ziekteverzuim is werkhervatting met de huidige wetgeving te veel afhankelijk van de bereidheid van de werknemer en werkgever om aan re-integratie te werken, zelfs indien dit in redelijkheid kan worden verwacht. Het voorstel is om deze vrijblijvendheid te doorbreken. Indien (langdurige) arbeidsongeschiktheid zich voordoet dan is ondersteuning bij een duurzame terugkeer naar werk belangrijk. Die ondersteuning en stimulering moet in de eerste plaats komen vanuit de werkgever omdat met een (tijdelijke) aanpassing van de werkplek, werktijden of werkpakket een arbeidsongeschikte werknemer kan re-integreren. Hoewel het leveren van inspanningen gericht op re-integratie tot het goed werkgeverschap en goed werknemerschap kan worden gerekend zoals dat is geregeld in artikel 1614y resp. 1615h van Boek 7A BW BES, bieden deze bepalingen onvoldoende houvast. Voorgesteld wordt om in het BW BES na het wetsartikel over goed werkgeverschap (7a:1614y BW BES) en goed werknemerschap (7a:1615d BW BES) een wetsartikel toe te voegen waarin de re-integratieverplichtingen meer tot uitdrukking komen. De werkgever dient re-integratie te bevorderen en de werknemer moet hieraan meewerken, met inbegrip van de plicht om andere passende arbeid te aanvaarden bij de eigen werkgever. Het doel hiervan is om de uitstroom uit de ZV BES en OV BES te verhogen doordat de werkgever en werknemer duidelijkere re-integratieverplichtingen hebben. Vanwege de kleine schaal van de arbeidsmarkt en de economie in Caribisch Nederland en de afwezigheid van specialisten op het gebied van re-integratie is de invulling die werkgever en werknemer aan de re-integratie geven vormvrij gehouden. Ook is ervoor gekozen om re-integratie in het tweede spoor (bij een andere werkgever) zoals in Europees Nederland van toepassing is, buiten beschouwing te laten vanwege de kleine schaal van de economie. Werkgever en werknemer kunnen samen overeenkomen dat een plan van aanpak wordt opgesteld. Het plan van aanpak kan afspraken bevatten over de acties van de werkgever en de werknemer met betrekking tot de re-integratie en de daarbij beoogde doelen en de contactmomenten. Ook kunnen werkgever en werknemer afspraken maken over mogelijke aanpassingen van de werkplek, de werktijden of functie. Het opstellen van een individueel plan van aanpak is niet verplicht, maar als een plan van aanpak is overeengekomen, dan mag worden aangenomen dat dit plan van aanpak voor zowel de werkgever als de werknemer richtinggevend zijn voor het handelen.
De controlerend geneeskundige van de RCN-unit SZW die in verband met de toekenning van ziekengeld en ongevallengeld ook nu al een geneeskundige beoordeling verricht, kan in zijn contact met de werknemer en werkgever op re-integratie sturen en is dan ook gebaat met een steviger wettelijk kader. De re-integratie verplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing op de OV BES voor zolang de arbeidsongeschikte werknemer een dienstverband heeft. De controlerend geneeskundige kan in zijn gesprek en contact met de werkgever en werknemer ook een adviserende rol aannemen. De verplichting om invulling te geven aan re-integratie ligt echter bij de werkgever en werknemer.
Om tot een sluitend stelsel te komen, wordt in samenhang met de op het bevorderen van re-integratie gerichte aanpassingen in het BW BES voorgesteld om de bepalingen in de ZV BES en de OV BES over de verplichtingen van de zieke werknemer in het verkeer met de controlerend geneeskundige van de RCN-unit SZW aan te scherpen en re-integratie expliciet in deze wetten te verankeren. Het doel hiervan is om de controlerend geneeskundige meer handvatten te geven om zieke werknemers en werkgevers te ondersteunen en te prikkelen tot re-integratie en hierdoor een bijdrage te leveren aan een hogere uitstroom uit de ZV BES en OV BES. De controlerend geneeskundige heeft momenteel geen handvatten om zieke werknemers te prikkelen om actief mee te werken aan re-integratie. Indien de controlerend geneeskundige bijvoorbeeld van oordeel is dat de zieke werknemer zijn werk gedeeltelijk kan hervatten, kan de Minister van SZW dat niet afdwingen. Bij het opleggen van re-integratieverplichtingen zal uiteraard afstemming plaatsvinden met werkgever en werknemer, maar het opleggen van verplichtingen mag niet enkel van hun medewerking afhankelijk zijn. Naar analogie van de bestaande bepalingen (artikel 7 van zowel de ZV BES als de OV BES) zou het niet nakomen door de werknemer van naar redelijkheid en billijkheid door de werkgever opgelegde verplichtingen gericht op re-integratie – en dus verwijtbare arbeidsongeschiktheid – tot gevolgen in de uitkeringssfeer moeten leiden. Dit vergt uitbreiding van de bestaande regels met de mogelijkheid tot tijdelijk stopzetten van het recht op uitkering zo lang door de werknemer niet aan de gestelde voorwaarden in het kader van re-integratie wordt voldaan. Het ziekengeld komt feitelijk toe aan de werkgever die vervolgens het loon doorbetaalt aan de werknemer. Om de werkgever en de werknemer te prikkelen om te werken aan re-integratie regelt dit wetsvoorstel uitbreiding van de in artikel 7A:1614c BW BES beschreven situaties waarin de loondoorbetalingsverplichtingen van de werkgever bij ziekte komt te vervallen. Het gaat dan in feite om alle denkbare situaties waarin de werknemer door verwijtbaar nalaten of handelen, zijn eigen re-integratie in de weg staat. Wanneer de werkgever gemotiveerd besluit dat de werknemer zich niet aan de re-integratieverplichtingen houdt, maakt de werkgever daarvan melding bij de Minister van SZW waarna het ziekengeld tijdelijk kan worden stopgezet. In de situatie waarin het handelen of nalaten van de werknemer hem niet kan worden aangerekend, bijvoorbeeld omdat de werkgever niet meewerkt, kan de maatregel geheel of gedeeltelijk worden opgeheven. Dit gold al voor de ZV BES en geldt nu ook voor de OV BES. Indien er onverhoopt sprake is van een conflict tussen werkgever en werknemer, dan wel een klacht of vraag, dan kan de werknemer (maar ook de werkgever) zich richten tot de afdeling Arbeidszaken van de RCN-unit SZW voor bemiddeling. De adviseur van de afdeling Arbeidszaken heeft een neutrale positie.
In Europees Nederland zijn er instrumenten en voorzieningen beschikbaar, die ondersteunend zijn voor re-integratie. Verkend wordt welke instrumenten en voorzieningen haalbaar en behulpzaam zouden kunnen zijn in Caribisch Nederland. Momenteel is een pilot voor een behandeltraject voor arbeidsongeschikte werknemers met chronische pijnklachten in voorbereiding. De inzet van instrumenten en voorzieningen zal in de toekomst nader worden geregeld.
De afgelopen jaren zijn er een aantal wijzigingen geweest in het verlofstelsel. Voortbouwend op de door de Tweede Kamer aanvaarde motie Van Laar (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 IV, nr. 10) is per 1 januari 2017 een verbeterstap gezet door het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof te verruimen van twaalf naar zestien weken, dit naar analogie van de situatie in Europees Nederland. Het belang van de bescherming van de gezondheid van de moeder en het jonge kind heeft hierbij vooropgestaan. Sinds 1 januari 2018 bedraagt de loondervingsuitkering tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof 100% van het dagloon. Voordien was dat 80% en diende de werkgever 20% van het loon te betalen. Hoewel het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof op niveau is gebracht met Europees Nederland is op andere terreinen het verlofstelsel nog niet op het gewenste niveau. Het doel van de wijzigingen in het verlofstelsel is op het terrein van verlof naar een gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de context van de Caribische context toe te werken. De balans tussen werk en privé is belangrijk voor een gezond werkklimaat. Bij dit voorstel worden de verlofsoorten geregeld waaraan de meeste prioriteit is gegeven door de voorafgaand de totstandkoming van de wetsvoorstel geconsulteerde gesprekspartners. Dit vanwege het absorptievermogen en de belasting voor de werkgever (uitbreiding van het verlofstelsel leidt onvermijdelijk tot extra werkgeverslasten, zoals in verband met het regelen van vervanging van de werknemer met verlof). Door de gesprekspartners is de meeste prioriteit gegeven aan vakantieverlof in uren, geboorteverlof en calamiteitenverlof.
Omdat verlof in Caribisch Nederland al geregeld is in het BW BES, wordt voor de uitbreiding van het verlofstelsel eveneens in regeling via het BW BES voorzien. De verlofregelgeving in het BW BES ziet uitsluitend op situaties waarin er sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Overigens kunnen bij cao aanvullende regelingen zijn getroffen. Het aantal cao’s in Caribisch Nederland is echter gering. In de cao’s die er zijn, zijn onder meer afspraken aangetroffen over:
– maximaal 10 dagen betaald zorgverlof bij ernstige ziekte nabije familierelatie;
– maximaal 3 dagen per kalenderjaar betaald zorgverlof voor bezoek arts in verband met ziek kind jonger dan 12 jaar;
– bij ernstige ziekte van een gezinslid 15 dagen verlof voor verzorging, met mogelijkheid van extra 15 dagen ter beoordeling aan de werkgever (bij verzorging wordt in een enkel geval meegerekend begeleiding naar het buitenland of emotionele ondersteuning);
– bij een door het Zorgverzekeringskantoor goedgekeurde begeleiding van gezinslid voor medische uitzending kan bijzonder verlof worden aangevraagd, waarbij de werkgever zich het recht voorbehoudt over het aantal toe te kennen dagen;
– kort verlof voor verhuizing, huwelijk, huwelijks- en dienstjubilea (met uiteenlopend aantal dagen).
De uitbreiding van het verlofstelsel in het onderhavige wetsvoorstel is niet van toepassing op ambtenaren. Ambtenaren zijn in Caribisch Nederland in dienst op grond van een publiekrechtelijke aanstelling en hun rechtspositie is op grond van de Ambtenarenwet BES publiekrechtelijk geregeld. Bepalingen met betrekking tot verlof wegens bijzondere omstandigheden zijn opgenomen in het Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES. Voor politieambtenaren en leerkrachten gelden aparte rechtspositiebesluiten. Wijzigingen in de ambtelijke rechtspositie komen tot stand na overeenstemming in het daartoe bestemde overleg tussen de werkgever en de betreffende vakbond(en). In overleg met de bonden zal besproken worden welke wijzigingen overeenkomstig het wetsvoorstel moeten worden doorgevoerd voor ambtenaren.
De verlofregelgeving in Caribisch Nederland is beperkt. De hierna genoemde onderwerpen zijn daar voorbeelden van. Er ontbreekt een faciliteit voor zwangere zelfstandigen. Kort verzuimverlof is er voor zeer bijzondere omstandigheden. Daaronder wordt momenteel verstaan de bevalling van de echtgenote en overlijden of begrafenis van huisgenoten en/of bloed- en aanverwanten en het vervullen van het kiesrecht. Calamiteitenverlof (o.a. verlof bij noodsituaties thuis, zoals overstroming en brand en voor bezoek aan arts of ziekenhuis) is niet wettelijk geregeld. Bovendien ontbreekt een regeling voor zorgverlof, bedoeld voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een naast familielid.
De minimumregeling voor vakantieverlof is eveneens beperkt. Op grond van de Vakantiewet 1949 BES heeft de werknemer jaarlijks gedurende ten minste driemaal het bedongen aantal werkdagen per week recht op vakantie. Bij een vijfdaagse werkweek zijn dat vijftien vakantiedagen. De Vakantiewet 1949 BES bepaalt echter dat het minimum van vijftien vakantiedagen ook geldt voor werknemers met een zesdaagse werkweek. Daarnaast is uiteraard de feestdagenregeling in de Arbeidswet 2000 BES van toepassing. Die feestdagen gelden als rusttijd, waarvoor geen verlof hoeft te worden opgenomen. Het gaat daarbij om twaalf dagen waarvan er twee, i.c. Paas- en Pinksterzondag altijd op een zondag vallen. Ter vergelijking: in Europees Nederland gaat het om tien dagen (waarvan dezelfde twee altijd op een zondag vallen).
De beperkte invulling van het verlofstelsel kan werknemers in Caribisch Nederland bemoeilijken om verplichtingen uit hoofde van werk en privé te combineren. Mogelijk is er ruimte voor de werknemer om in voorkomende situaties afspraken te maken met de werkgever over het opnemen van (bijzonder) verlof. Dat neemt niet weg dat het ontbreken van een wettelijk kader voor situaties waarin de noodzaak van verlof evident is, tot onduidelijkheid en onnodig tot spanning in de relatie tussen werkgever en werknemer kan leiden. Het gevolg kan zelfs zijn dat er wordt afgezien van een ‘redelijke’ verlofaanvraag, waardoor (lichamelijke of emotionele) overbelasting van de werknemer of diens naasten zou kunnen ontstaan of zelfs uitval uit het arbeidsproces. Met inachtneming van de balans tussen de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer en die van de werkgever, behoeft het verlofstelsel in Caribisch Nederland nadrukkelijk verbetering. Een goed verlofstelsel verbetert de positie van werkenden. Ook zou het verbeteren van de verlofregelingen bij kunnen dragen aan het aantrekkelijker maken van het verrichten van arbeid in dienstbetrekking.
Bij de voorgestelde uitbreiding van het wettelijk kader voor verlof wordt in eerste instantie aangesloten bij de punten die in de voorafgaande beleidsfase door de geconsulteerde partijen in de openbare lichamen als meest prioritair zijn geduid. Dit betreft het geboorteverlof en calamiteitenverlof. Daarnaast bevat dit voorstel ook een uitkeringsfaciliteit voor de zwangere zelfstandige. Dit betreft een verdragsverplichting uit het VN-vrouwenverdrag en stimuleert deelname op de arbeidsmarkt onder vrouwen. Hieronder worden de voorstellen één voor één verder toegelicht. Een verdergaande uitbreiding van het verlofstelsel wordt op dit moment niet wenselijk geacht, omdat dit de balans in de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de werknemer en die van de werkgever zou kunnen verstoren en vanwege de daarmee gemoeide lasten voor het bedrijfsleven. Het is daarom van belang om de inzet te richten op de terreinen waar de hoogste urgentie wordt geacht. Het is belangrijk dat werknemers en werkgevers geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten. Over de voorgenomen wijzigingen worden zowel werkgevers als werknemers dan ook geïnformeerd via een informatiecampagne.
De Europese richtlijn voor vakantiewetgeving schrijft een verlofomvang van viermaal de wekelijkse arbeidsduur voor. Hoewel de Europese richtlijn geen gelding heeft ten aanzien van Caribisch Nederland, laat dit onverlet dat een overeenkomstige toepassing ook voor werknemers in Caribisch Nederland wenselijk is met het oog op het welzijn van de werknemer. De wettelijke vakantieaanspraak in Caribisch Nederland is namelijk driemaal het wekelijkse aantal arbeidsdagen met een maximum van vijftien dagen. Ook de werknemer met een zesdaagse werkweek heeft maximaal recht op vijftien dagen vakantie. Het voorstel om aan te sluiten bij de Europese richtlijn voor vakantiewetgeving is in een eerdere consultatiefase aan partijen in Caribisch Nederland voorgelegd. De Centraal Dialoog Bonaire heeft negatief geadviseerd op de uitbreiding naar vier keer de arbeidsduur. Veel cao’s laten al een praktijk zien die hier bij aansluit of voor werknemers met veel dienstjaren soms daarboven zit. Ook zijn er in Caribisch Nederland meer officiële feestdagen dan in Europees Nederland waarop werknemers vrij zijn. Daarnaast wenst de Centraal Dialoog de uitbreiding van de verlofomvang naar vier keer de arbeidsduur op een later moment te bespreken in samenhang met invoering van andere verlofvormen zoals ouderschapsverlof, zorgverlof en adoptie/pleegverlof die wel gelden in Europees Nederland, maar niet in Caribisch Nederland. Met het oog op draagkracht en absorptievermogen voor nieuwe wet- en regelgeving zijn deze aanvullende verlofvormen niet bij dit wetsvoorstel betrokken. Vanwege bovengenoemde redenen is ervoor gekozen om bij deze wet als eerste te regelen dat het vakantieverlof in uren wordt berekend in plaats van in dagen. De aparte vakantieregeling voor de zesdaagse werkweek komt dan te vervallen. Werknemers kunnen door de totale vakantieaanspraak naar arbeidsuren te berekenen voortaan gemakkelijker verlof opnemen voor enkele uren in plaats van een hele dag wat ten goede komt aan de flexibiliteit en werk-privébalans.
Een periode van verlof voor de partner bij de geboorte van het kind draagt bij aan een goede hechting met het kind en daarmee aan een goede basis voor de betrokkenheid van de partner tijdens de gehele opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Ook wordt aangenomen dat hiervan een positieve invloed uitgaat op de verdeling van arbeid en zorgtaken binnen het gezin en zodoende een meer evenwichtige positie van mannen en vrouwen op de werkvloer. Ten slotte is het ook voor de moeder positief dat de partner haar kan bijstaan in de eerste dagen na de bevalling. In Europees Nederland krijgen partners sinds 1 januari 2019 eenmaal het aantal werkuren per week aan geboorteverlof met volledige doorbetaling van het loon. Sinds 1 juli 2020 kunnen partners vijf keer het aantal arbeidsuren per week aanvullend geboorteverlof opnemen. Tijdens het verlof krijgt de partner geen salaris maar een uitkering van UWV van 70% van het dagloon (maximaal het maximumdagloon).
De gedachte is om in Caribisch Nederland geleidelijk een geboorteverlof in te voeren dat qua omvang aansluit op de situatie in Europees Nederland. Dit wetsvoorstel behelst als eerste stap de introductie van de helft van het aantal arbeidsuren per week aan geboorteverlof. Bij een volledige werkweek van vijf dagen is dit dus totaal een verlof van twee en een halve dag. De werkgever heeft een loondoorbetalingsverplichting. Om het opnemen van geboorteverlof door de partner te stimuleren is het voorstel om net zoals in de ZV BES voor zwangerschaps- en bevallingsverlof ook voor geboorteverlof een uitkering naar analogie van het ziekengeld ter beschikking te stellen aan de werkgever die het loon van de werknemer gedurende het wettelijk partnerverlof doorbetaald aan de werknemer. Het recht op geboorteverlof bestaat gedurende een tijdvak van vier weken volgend op de bevalling en is in aanvulling op het kortverzuimverlof wegens de bevalling. Het geboorteverlof hoeft dus niet per se in één keer achter elkaar te worden opgenomen. Een uitkeringsfaciliteit is noodzakelijk om te voorkomen dat loonderving een barrière voor het opnemen van geboorteverlof zou zijn. De hoogte van de loondervingsuitkering is gemaximeerd op het maximumdagloon. Gelet op het karakter van loondervingsuitkering is de voorgestelde regeling opgenomen in de ZV BES. Dit maakt het qua uitvoering mogelijk het aanvraag- en beslisproces af te stemmen op, of te koppelen aan, dat van de ZV BES. In verband met de invoering van het partnerverlof wordt niet in uitbreiding van de premieplicht voorzien.
In de toekomst kan in samenspraak met de belanghebbende partijen in Caribisch Nederland worden bezien wanneer en met welke stappen een uitbreiding van het geboorteverlof voor de partner mogelijk is. De regering acht geen grote gevolgen voor het doenvermogen van rechthebbenden aangezien de aanvraagprocedure voor geboorteverlof verloopt met tussenkomst van de werkgever. De werkgever zal het geboorteverlof op eenzelfde wijze invoeren als nu het geval is in de loonderving bij ziekte.
Met het voorstel voor het tot stand brengen van een inkomensvoorziening bij zwangerschaps- en bevallingsverlof voor de zelfstandige is primair het belang van het beschermen van de gezondheid van moeder en kind gediend. Dit belang weegt bij zelfstandigen niet anders dan bij werknemers, waarvoor er wel een voorziening is in de vorm van een wettelijk recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof met een zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Het VN-Vrouwenverdrag verplicht tot een voorziening voor zwangere zelfstandigen. Omdat er geen werkgever in beeld is, wordt er anders dan bij de zwangere werknemer, voor wie behoud van loonaanspraak is geregeld, een (gemaximeerde) aanspraak op uitkering in het leven geroepen via de ZV BES, te verstrekken via de RCN-unit SZW. Er is geen eenduidige wettelijke definitie van zelfstandige in Caribisch Nederland. Ten behoeve van de uitkering voor zwangere zelfstandigen is daarom in de ZV BES opgenomen welke zelfstandige recht heeft op de zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Hierbij is voor zover mogelijk aangesloten bij de definiëring van zelfstandige in artikel 3:17 van de WAZO. Dit betekent dat ook de directeur-grootaandeelhouder in aanmerking komt voor de uitkering als zelfstandige. In Caribisch Nederland wordt er immers door zelfstandig ondernemers vaak gekozen voor het ontplooien van de ondernemingsactiviteiten via een BV en NV als rechtsvorm. Voor het recht op een uitkering moet de zelfstandige als zodanig bekend zijn bij de Belastingdienst Caribisch Nederland. Alleen zelfstandigen die via arbeid met de eigen onderneming een belastbaar inkomen van boven de belastingvrije som (artikel 24 Wet inkomstenbelasting BES) genereren komen in aanmerking voor de uitkering bij zwangerschap. Hiermee wordt voorkomen dat het aantrekkelijk is, met het oog op het recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering zich te presenteren als zelfstandige zonder dat feitelijk inkomsten als zelfstandige zijn genoten waarmee de zelfstandige kan voorzien in de kosten van levensonderhoud.
Het opnemen van de voorgestelde regeling in de ZV BES maakt het qua uitvoering mogelijk het aanvraag- en beslisproces af te stemmen op, of te koppelen aan, dat van de ZV BES. Het betreft evenwel een eigenstandige regeling, met een apart afgebakende doelgroep. Deze doelgroep valt buiten de reikwijdte van de Wet loonbelasting BES, zodat de premieplicht op hen niet van toepassing is.
De hoogte van de uitkering bedraagt 100% van het wettelijk minimumloon gedurende een tijdvak van 16 weken, gelijk aan de duur van wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof van werknemers. Dit is ongeacht het aantal gewerkte arbeidsuren. De uitkering wordt afgetopt op 100% van het wettelijke minimumloon. De zwangere zelfstandige is namelijk niet premieplichtig voor de werknemersverzekeringen zoals de ZV BES. Overigens geldt dat in het geval de betrokkene zowel als zelfstandige en als werknemer in aanmerking komt voor de zwangerschaps- en bevallingsuitkering dat de uitkering als werknemer wordt aangevuld met de zelfstandigen uitkering tot 100% wettelijk minimumloon.
Het recht op zwangerschapsuitkering vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling. Het recht loopt tot en met de dag van de bevalling. Indien de betrokkene dat wenst vangt het recht op uitkering aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling. Het recht op bevallingsuitkering vangt aan op de datum na de bevalling en bedraagt tien weken. Hierbij worden de dagen opgeteld dat de zwangerschapsuitkering minder dan zes weken heeft bedragen. In geval de feitelijke datum van bevalling ligt na de uitgerekende datum van bevalling kunnen de bevallings- en zwangerschapsuitkering samen meer dan zestien weken bedragen.
De zwangere zelfstandige vraagt de uitkering aan bij de RCN-unit SZW. Regels omtrent de beoordeling van de aanvraag en beslistermijnen conform de uitkering voor zwangere werknemers zijn van overeenkomstige toepassing op de zwangere zelfstandige. Dit kan desgewenst nader in beleidsregels worden uitgewerkt.
De zwangere zelfstandige die voldoet aan de voorwaarden en op het moment van inwerkingtreding van deze wet binnen de fictieve verlofperiode zit (16 weken), heeft recht op de uitkering over de gehele periode. De verlenging van het zwangerschaps- en bevallingsverlof bij zwangerschap van een meerling en de ‘couveuseregeling’ voor aanvullend geboorteverlof als het kind na de geboorte moet worden opgenomen in het ziekenhuis dat bij de Verzamelwet SZW 2023 wordt geregeld voor Caribisch Nederland is van overeenkomstige toepassing op de zwangere zelfstandige.
De regering verwacht dat het aanvragen van de uitkering bij zwangerschap en bevalling voor zelfstandigen effect heeft op het doenvermogen van de rechthebbenden. Dit is echter onvermijdelijk vanwege de benodigde zakelijke financiële en administratieve gegevens die benodigd zijn voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van de uitkering. Met het inzetten van een zo eenvoudig mogelijk aanvraagproces is echter de verwachting dat het effect op het doenvermogen zo beperkt mogelijk kan worden gehouden.
Caribisch Nederland kent kort verzuimverlof vanwege zeer bijzondere omstandigheden. Onder ‘zeer bijzondere omstandigheden’ worden alleen de bevalling van de echtgenoot en het overlijden/begrafenis van huisgenoten en/of bloed- en aanverwanten gerekend. Het is evident dat een werknemer in Caribisch Nederland ook met andere calamiteiten kan worden geconfronteerd waarbij een vorm van naar billijkheid vast te stellen kort verlof wenselijk kan zijn. Dit vergt uitbreiding van de verlofregeling met (calamiteiten)verlof met behoud van loon voor:
– Spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd te plannen arts- of ziekenhuisbezoek (voor consult, dus niet in verband met ziekenhuisopname) door de werknemer of de noodzakelijke begeleiding daarbij van diens naaste familielid.
– Noodzakelijke verzorging op de eerste ziektedag van een naast familielid van de werknemer.
– Onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen zoals calamiteiten in de zin van woningbrand en acute wateroverlast.
De werknemer behoudt ondanks de soms acute noodzaak om verlof op te nemen te allen tijde de verplichting om vooraf of zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave van reden het verlof te melden. Het doel van deze uitbreiding van het verlof is om de balans tussen werk en privé te verbeteren.
Kortdurend zorgverlof, bedoeld voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een naast familielid, is in Caribisch Nederland niet wettelijk geregeld. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt daar alsnog in voorzien voor de maximale duur van twee keer de arbeidsduur per week conform de systematiek in Europees Nederland. Hierbij wordt geen loondoorbetalingsplicht afgedwongen. De werknemer moet het verlof onder opgave van redenen aanvragen bij de werkgever. Onder bepaalde omstandigheden kan de werkgever verlangen dat de werknemer toch zijn bedongen werkzaamheden verricht en van het verlof geen gebruik maakt. Dat kan alleen als de werkgever zodanig zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelang heeft dat het belang van de werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. De werkgever moet dit schriftelijk kenbaar maken aan de werknemer. Het doel van deze uitbreiding van het verlof is om de balans tussen werk en privé te verbeteren.
De KBV BES bepaalt dat iedere ouder of verzorger die in Caribisch Nederland woonachtig is of rechtmatig binnen de openbare lichamen verblijft, recht heeft op kinderbijslag voor diens ingezeten kinderen onder de 18 jaar. De kinderbijslagvoorziening betreft een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van levensonderhoud van hun kinderen en draagt daarmee bij aan het verbeteren van de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland.
De KBV BES stelt als hoofdregel dat het kind tot het huishouden van de ouder behoort, waarmee de aanname wordt gedaan dat de ouder voorziet in de kosten van levensonderhoud van een kind. Voor sommige ouders waarvan het kind intensieve zorg behoeft, volstaat de huidige kinderbijslagvoorziening echter niet. Het gaat om ouders met kind dat vanwege ziekte, handicap, gedragsproblematiek of andersoortige gebreke langdurig in een instelling binnen één van de openbare lichamen verblijft en om ouders met een thuiswonend kind dat intensieve zorg nodig heeft.
Voor een kind dat ingezetene was, maar om redenen van scholing dan wel ziekte of handicap buiten Caribisch Nederland woont, gelden niet dezelfde voorwaarden met betrekking tot ingezetenschap en tot het huishouden behoren. In die situatie blijft de ouder in aanmerking komen voor de kinderbijslag BES indien deze ouder het kind blijft verzorgen. Ouders van kinderen die vanwege ziekte, handicap, gedragsproblematiek of andersoortige gebreke langdurig in een instelling binnen één van de openbare lichamen verblijven, komen echter niet voor kinderbijslag BES in aanmerking. Hoewel de zorgkosten (grotendeels) door de zorgverzekering BES worden vergoed, blijft deze groep ouders kosten maken voor het in een instelling verblijvend kind, onder meer voor thuisoppas in het weekend, kleding, vervoer, speelgoed of sociale participatie van het kind.
Ook ouders van thuiswonende kinderen met een aandoening die hierdoor veel zorg nodig hebben, maken extra kosten. Dit betreft onder meer (voor zover niet-vergoed) incontinentiematerialen, hulpmiddelen en aangepast meubilair, maar bijvoorbeeld ook de reguliere vervoerskosten naar een zorginstelling. In Europees Nederland biedt de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), onder voorwaarden, een aanvullende tegemoetkoming aan ouders van deze groep kinderen via de zogenaamde regeling ‘dubbele kinderbijslag intensieve zorg’. Ook in Caribisch Nederland worden ouders van zorgbehoevende kinderen geconfronteerd met extra zorgtaken en -kosten, maar mist de KBV BES nog een regeling voor dubbele kinderbijslag intensieve zorg die de AKW wel heeft.
De regering acht het wenselijk voor beide groepen ouders, naar analogie van Europees Nederland, een uitbreiding van de kinderbijslag mogelijk te maken en stelt daarom de volgende wijzigingen voor.
Er wordt een uitzonderingsgrond geïntroduceerd waardoor niet langer noodzakelijk is om tot het huishouden te behoren voor kinderen die vanwege ziekte of gebreken in een instelling binnen één van de openbare lichamen verblijven. Onder het begrip ‘instelling’ wordt bedoeld alle zorg- en gedragsinstellingen, niet zijnde een jeugdafdeling van een justitiële inrichting. In tegenstelling tot kinderen die wegens ziekte of handicap langdurig buiten het openbaar lichaam verblijven, geldt voor desbetreffende kinderen niet de plicht om ten minste vijf jaar ingezetene te zijn geweest. Na wijziging van de wet kunnen rechthebbenden een aanvraag indienden voor kinderbijslag. Het is zowel mogelijk om tijdens een spreekuur op de RCN-unit SZW een aanvraag in te dienen als digitaal. Potentiële rechthebbenden worden via communicatiecampagne geïnformeerd.
Voor ouders van thuiswonende kinderen met een aandoening voorziet dit wetsvoorstel, naar analogie van de AKW, in een grondslag voor verdubbeling van het maandelijkse bedrag van de kinderbijslag BES indien er sprake is van intensieve zorg. De zorgbehoefte moet blijken uit een onafhankelijk advies door een daartoe aangewezen rechtspersoon aan de uitvoerder van deze regeling (de RCN-unit SZW). De wijze van de beoordeling of er sprake is van intensieve zorg komt op hoofdlijnen overeen met de wijze waarop dit in Europees Nederland wordt beoordeeld: er moet sprake zijn van een objectieve medische diagnose; ouders beantwoorden vragen over de zorgbehoefte van het kind; deze antwoorden worden geobjectiveerd door derde(n); en de zorgbehoefte wordt gescoord op basis van leeftijdscategorieën. Voor de nadere vormgeving geldt dat rekening wordt gehouden met de lokale context en de kleine omvang van de doelgroep in Caribisch Nederland. Zo is er door de beperkte omvang van de doelgroep meer persoonlijke dienstverlening mogelijk. De wijze waarop de intensieve zorgbehoefte wordt beoordeeld, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt.
Ouders van kinderen die intensieve zorg behoeven, kunnen in aanmerking komen voor een dubbel bedrag indien het kind van drie jaar of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat kinderen uit de leeftijdscategorie van 0 tot 3 jaar in algemene zin zonder uitzondering intensieve zorg en begeleiding van ouders of verzorgers behoeven. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor de verdubbeling van het bedrag, is dat de rechthebbende ouder kinderbijslag BES voor het desbetreffende kind ontvangt.
De verdubbeling van de kinderbijslag geldt niet voor kinderen die wegens ziekte of gebreken in een instelling verblijven, omdat het niet aannemelijk is dat ouders van kinderen in een instelling dezelfde meerkosten hebben als ouders van thuiswonende kinderen met een intensieve zorgbehoefte. Voor ouders van kinderen in deze situatie is de introductie van (reguliere) kinderbijslag (zoals toegelicht in paragraaf 4.4.1.) passend.
De mogelijk rechthebbende zal voor het ontvangen van de dubbele kinderbijslag een beoordeling moeten laten uitvoeren door een onafhankelijke derde. In lagere regelgeving wordt uitgewerkt welke mate van intensieve zorg er moet zijn om voor de verdubbeling in aanmerking te komen en hoe de beoordeling wordt uitgevoerd. Ouders zullen documentatie moeten aanleveren. Naar verwachting levert dit geen onevenredige belasting op.
Caribisch Nederland vergrijst. Begin 2021 was 13% van de bevolking van Caribisch Nederland 65 jaar of ouder. Het aandeel van deze groep blijft volgens de prognose stijgen.8 Voor 2030 wordt voorzien dat 19% van de bevolking uit 65-plussers bestaat, voor 2050 28%. Daarmee heeft de AOV BES een steeds belangrijkere functie als ouderdomsverzekering voor alle inwoners van Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en St Eustatius) of voor diegenen die daar een periode hebben gewoond. De hoogte van de uitkering verschilt per openbaar lichaam en wordt bepaald door het aantal jaren dat men in Caribisch Nederland heeft gewoond. Inwoners van Sint Eustatius en Saba die recht hebben op een ouderdomspensioen hebben daarnaast recht op een tegemoetkoming, die is gerelateerd aan het hogere prijsniveau ten opzichte van Bonaire (de ‘duurtetoeslag’). De pensioengerechtigde leeftijd (hierna: AOV-leeftijd) in de Wet AOV BES is momenteel 65 jaar. De in de Tweede Kamer aanvaarde motie-Wuite c.s., verzoekt te onderzoeken op welke wijze de AOV-gerechtigde leeftijd verhoogd kan worden, waarbij de financiële besparing die dit oplevert ingezet wordt voor verdere stappen om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren,9 Het kabinet zal op een later moment een definitieve afweging over verhoging van de AOV-leeftijd maken. Op dit moment richt de inzet van het kabinet zich op het vergroten van de bestaanszekerheid van mensen in Caribisch Nederland. Overigens was het verhogen van de AOV-leeftijd in de ontwerpfase van dit wetsvoorstel wel opgenomen. Dat verklaart dat het onderwerp aan de orde is geweest in de consultatie, zoals blijkt uit Hoofdstuk 9.
AOV-gerechtigden op Sint Eustatius en Saba ontvangen, anders dan AOV-gerechtigden op Bonaire, naast hun AOV een tegemoetkoming (de zogeheten ‘duurtetoeslag’). Deze duurtetoeslag is bij de staatkundige transitie ingevoerd om rekening te houden met de prijsverschillen tussen de eilanden. Hierbij was aanvankelijk sprake van een gelijk AOV-bedrag voor pensioengerechtigden op alle eilanden. Vanaf 2012 lopen de bedragen uiteen, waarbij de differentiatie zowel ingegeven is door de uiteenlopende ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer per eiland, als door verschil in beleidsmatige ontwikkeling van de bedragen. Als gevolg hiervan ligt het reguliere AOV-bedrag op Sint Eustatius en Saba inmiddels al dermate boven dat van Bonaire, dat het hoger prijsniveau van Sint Eustatius en Saba ten opzichte van Bonaire al in het reguliere uitkeringsbedrag tot uitdrukking komt. Onderstaand een cijfermatige illustratie waarin de overbedeling van AOV-gerechtigden op Sint Eustatius en Saba ten opzichte van Bonaire duidelijk wordt.
Bonaire |
Sint Eustatius |
Saba |
|
---|---|---|---|
Hoogte AOV 2022 |
752 |
909 |
896 |
Verschil AOV t.o.v. Bonaire (exclusief duurtetoeslag) |
+ 157 = 21% |
+ 144 = 19% |
|
Streefbeeld AOV t.o.v. Bonaire op basis van ijkpunt 2021, procentueel |
+ 11% |
+ 14% |
|
Huidige duurtetoeslag bovenop AOV |
+ 53 = 7% |
+ 75 = 10% |
De ‘overbedeling’ van belanghebbenden op Sint Eustatius en Saba ten opzichte van Bonaire is op grond van dit overzicht evident. Uitgaande van het ijkpunt sociaal minimum moet de verhouding ten opzichte van Bonaire uitkomen op +11% voor Sint Eustatius en +14% voor Saba. Momenteel ligt de verhouding voor Sint Eustatius en Saba al gunstiger ten opzichte van Bonaire, terwijl de duurtetoeslag daar nog eens een extra bedrag bovenop doet. Het gevolg daarvan is een niet te rechtvaardigen bevoordeling van belanghebbenden op Sint Eustatius en Saba ten opzichte van Bonaire.
In het kader van de beoogde ontwikkeling richting het ijkpunt sociaal minimum wordt de uitkering AOV volgens plan op het niveau worden gebracht dat correspondeert met het voor de respectievelijke openbare lichamen vastgesteld sociaal minimum. Deze ontwikkeling heeft gevolgen voor de eilandelijke duurtetoeslag bij de AOV, die bij de staatkundige transitie is ontstaan om prijsverschillen tussen de eilanden te compenseren. Door het verder verhogen van de AOV-bedragen gaat de uitkering voor ouderen omhoog, waarbij is beoogd dat het gewenste uitkeringsniveau via de AOV zelf wordt bereikt. Vanaf 1 januari 2023 is de duurtetoeslag al bij het vaststellen van de hoogte van de AOV zelf betrokken, zodat de AOV inclusief duurtetoeslag gelijkgesteld is aan het ijkpunt sociaal minimum. Daarmee ligt het voor de hand de duurtetoeslag, die AOV-gerechtigden die woonachtig zijn op Sint Eustatius en Saba ontvangen, op termijn te laten vervallen en de AOV-uitkeringen op Sint Eustatius en Saba budgetneutraal met het bedrag van de afgeschafte duurtetoeslag te verhogen. De voorgestelde wijziging maakt het afschaffen van de duurtetoeslag mogelijk.
De voorgestelde wijziging van de bepaling over de duurtetoeslag biedt ruimte om de komende jaren naar een lager bedrag toe te groeien, terwijl artikel IX van dit wetsvoorstel, dat op een later moment in werking zal treden, voorziet in het geheel laten vervallen van de bepaling over de duurtetoeslag. Dit heeft geen effect op het doenvermogen van de burger aangezien de duurtetoeslag afhankelijk is van ingezetenschap van de eilanden Sint Eustatius en Saba.
Indien de duurtetoeslag vervalt dan zal dat automatisch worden verwerkt. Rechthebbenden worden hier tijdig over geïnformeerd.
In de AWW BES worden een aantal – met name technische – wijzigingen voorgesteld. De meest in het oog springende wijziging is de naamswijziging. Het begrip ‘weduwe’ is vanwege het hedendaags taalgebruik naar het meer gebruikelijke begrip ‘nabestaande’ gewijzigd. Daardoor wordt met de term nabestaande niet alleen op vrouwen gedoeld, maar ook andere seksen die gehuwd waren en hun partner verliezen hiermee in één begrip gevat. Hiermee is geen uitbreiding van de reikwijdte van de wet beoogd, aangezien de huidige wet al tevens ziet op de weduwnaar.
Het wetsvoorstel bevat in Hoofdstuk II een aantal invoerings- en overgangsbepalingen. Daarnaast staan ook de slotbepalingen, de inwerkingtreding en de citeertitel, in dat hoofdstuk opgenomen.
Op termijn zal artikel 7b van de AOV BES waarin de ‘duurtetoeslag’ is geregeld, kunnen vervallen. Dit is in beginsel het geval zodra het niveau van het ijkpunt sociaal minimum voor alle openbare lichamen zal zijn bereikt, waarmee een ‘duurtetoeslag’ dan niet langer nodig en te rechtvaardigen is. In de aanloop ernaar toe kan de duurtetoeslag reeds worden afgebouwd. De feitelijke ontwikkeling van de duurtetoeslag zal jaarlijks bij de bekendmaking van de nieuwe bedragen worden gecommuniceerd.
In het BW BES worden nieuwe bepalingen voorgesteld ten aanzien van verlofregelingen (zie hoofdstuk 3). Dat geldt met name calamiteitenverlof en geboorteverlof. Ten aanzien van deze bepalingen geldt dat deze onmiddellijke werking hebben. Vanaf het moment van inwerkingtreding van deze bepalingen kan een arbeider, als hij aan de voorwaarden voldoet, een beroep doen op deze regelingen.
Tot slot kan worden gemeld dat ten aanzien van de invoering van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen, meewerkende echtgenoten en gelijkgestelden geldt dat deze bepalingen onmiddellijke werking hebben. Er is hier sprake van een regeling die nieuw binnen Caribisch Nederland gaat gelden. Er is daarom ook geen reden om personen die in aanmerking komen voor uitkering over andere, eerder liggende periodes, uitkering te verstrekken. Met deze onmiddellijke werking zal een belanghebbende naar gelang zij in de fase van zwangerschap of bevalling verkeert nog een (deel)uitkering ontvangen. Er zit een flexibiliteit in het opnemen van de uitkering, te weten tussen zes (tien bij meerling) en vier (acht bij meerling) weken voor de verwachte bevallingsdatum. Een belanghebbende die op het moment van invoering in de periode rond haar bevalling verkeert, kan daarbij gebruik maken van de voor haar meest gunstige regeling.
Het doel van dit wetsvoorstel is om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te verbeteren door het sociale zekerheidsstelsel en de verlofregelgeving in Caribisch Nederland op een niveau te brengen dat meer aansluit op dat van Europees Nederland. Hierbij wordt een gelijkwaardig en evenwichtig stelsel van aanspraken, rechten, plichten en inkomenswaarborgen beoogd, dat aansluit op de context van Caribisch Nederland.
Het wetsvoorstel sluit inhoudelijk aan op uitgangspunten die ook in Europees Nederlandse wet- en regelgeving worden gehanteerd. Vanwege de context van Caribisch Nederland zoals de schaalgrootte, het aldaar bestaande wettelijk kader en de uitvoeringspraktijk is het niet wenselijk en ook niet mogelijk om het wettelijk kader uit Europees Nederland één op één toe te passen.
De verwachting is dat als gevolg van het creëren van bewustzijn over het belang van re-integratie en de gedeelde verantwoordelijkheid voor re-integratie het aantal ziektedagen zal dalen en werknemers die (voor langere tijd) uit het arbeidsproces zijn geraakt sneller zullen terugkeren naar werk. Aanvullend draagt de uitbreiding van het verlofstelsel bij aan een betere werk-privé balans. Een neveneffect daarvan kan een dempende werking op de uitkering ziekengeld (ZV BES) zijn. De combinatie van arbeid en de zorg thuis voor gezinsleden kan uitdagend en belastend zijn voor de werknemer. Door de uitbreiding van het verlofstelsel worden de verantwoordelijkheden beter verdeeld tussen werkgever, werknemer en overheid.
De introductie van dubbele kinderbijslag, waarvoor dit wetsvoorstel in een grondslag voorziet, stelt ouders waarvan het kind intensieve zorg behoeft, financieel beter in staat de noodzakelijke zorg te bieden. Hiermee wordt een aan Europees Nederland gelijkwaardige voorziening beoogd.
In deze paragraaf worden de financiële gevolgen van de maatregelen uit het wetsvoorstel weergegeven. Het gaat daarbij om de gevolgen van aanpassingen in de bepalingen over:
– Activeringsfunctie en inkomenswaarborgfunctie arbeidsongeschikte werknemer
– Verlofregelingen
– Kinderbijslag
– AOV en AWW
De uitvoeringskosten worden apart vermeld in subparagraaf 8.2.5.
Na de wijziging draagt de werkgever bij kortdurend ziekteverzuim (maximaal drie dagen) volledig de financiële verantwoordelijkheid.
Dit is gelijk aan de bestaande situatie. In geval het ziekteverzuim langer dan drie werkdagen duurt, heeft de werkgever in het totaal bezien hogere lasten als gevolg van het voorstel, omdat het recht op ziekengeld – dat feitelijk aan de werkgever wordt uitgekeerd – voor de eerste drie dagen komt te vervallen en pas vanaf de vierde ziektedag kan ontstaan. Dit geldt ook voor de OV BES. De werkgever kan de meerkosten beperken door het voeren van een actief beleid gericht op voorkomen en beperken van ziekteverzuim en het bevorderen van veilig werken. Voor zover werkgevers per saldo meer lasten ervaren, kan dit in redelijkheid van de werkgever worden gevraagd. De macro toename van werkgeverslasten wordt grof geraamd op USD 450.000 per jaar. Er is alleen zicht op de kosten van alle werkgevers tezamen over de eerste twee dagen van het langer dan twee dagen durend ziekteverzuim. Die bedragen gezamenlijk rond de USD 300.000 per jaar.
De verlofregelingen worden uitgebreid. Een deel van de uitbreiding komt voor rekening van het Rijk omdat het verlof financieel mogelijk wordt gemaakt vanuit de ZV BES. Dit geldt voor de uitkeringsfaciliteit voor zwangere zelfstandigen en de introductie van het geboorteverlof voor partners.
De kosten hiervan worden geraamd op respectievelijk, € 0,02 mln./20.000 (geboorteverlof 2,5 dagen) en € 0,07 mln./70.000 uitkeringsfaciliteit zwangere zelfstandigen. Hiervoor is reeds budget beschikbaar gesteld vanaf 2020 in verband met de sociaaleconomische agenda.
Met de uitbreiding van het recht op kinderbijslag BES voor ouders van kinderen die om medische redenen binnen het openbare lichaam verblijven, komen naar schatting tien kinderen extra in aanmerking voor kinderbijslag BES. Dit kost € 10.680 per jaar.
Er zijn geen harde cijfers beschikbaar over de omvang van de groep kinderen in Caribisch Nederland die wegens ziekte of stoornis intensieve thuiswonende zorg behoeven. Een grove schatting komt uit op circa 140 kinderen die in Caribisch Nederland in aanmerking zouden komen voor de dubbele kinderbijslag. De kosten daarvan worden geraamd op € 149.520 per jaar.
Dekking voor de twee kinderbijslag maatregelen is vrijgemaakt in de voorjaarsbesluitvorming 2021.
De budgettaire gevolgen van de wijziging van de duurtetoeslag AOV zijn meegenomen in het traject rondom de verhoging van de AOV naar het ijkpunt sociaal minimum (zie 5.3.1) en zullen hier dus niet worden toegelicht.
Voor de wijzigingen in de AWW worden geen financiële gevolgen voorzien.
De RCN-unit SZW voert als onderdeel van het Ministerie van SZW de uitvoeringstaken van het ministerie in Caribisch Nederland uit. Tot de taken van de RCN-unit SZW behoort onder meer uitkeringsverstrekking, vergunningverlening en arbeidsinspectie. In dit kader is de RCN-unit SZW ook verantwoordelijk voor de lokale informatie en communicatie over de voorgestelde wijzigingen. Het onderhavige wetsvoorstel brengt additionele uitvoeringskosten voor de RCN-unit SZW met zich mee, die ten laste komen van de rijksbegroting. Hierna worden deze uitvoeringskosten per onderdeel besproken, met dien verstande dat de kosten van implementatie en communicatie apart worden benoemd. De tabel aan het slot van deze subparagraaf voorziet in een overkoepelend beeld.
Met name introductie van de uitkering in verband met geboorteverlof en de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de zwangere zelfstandige vergt extra personele capaciteit van de RCN-unit SZW. In mindere mate geldt dit ook voor de beoogde uitbreiding van de re-integratiebepalingen in de ZV BES en de OV BES, die van invloed zijn op het werk van de controlerend geneesheer. Om de hiervoor benodigde capaciteit te kunnen organiseren, is een bedrag ter grootte van € 100.000 voor nader in te vullen personeelskosten geraamd, aangevuld met € 50.000 voor kosten in verband met de ICT. Beide bedragen hebben een structureel karakter.
In verband met de vaststelling van de zorgbehoefte van kinderen, wint de RCN-unit SZW een op medische gegevens gebaseerd advies in bij een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen rechtspersoon. De uitvoeringskosten van de dubbele kinderbijslag worden geraamd op € 100.000 per jaar structureel. De meerlasten betreffen met name de inhuur van de externe partij die met het beoordelen van de zorgbehoefte wordt belast. Aangezien verondersteld wordt dat de RCN-unit SZW het oordeel van de beoordelaar veelal zonder meer kan overnemen, beperken de additionele kosten in verband met de behandeling van aanvragen door de RCN-unit SZW zich in hoofdzaak tot administratieve handelingen als het opmaken van beschikkingen. Eenmalige invoeringskosten worden hier niet meegenomen. De invoeringskosten zijn reeds ingepast bij de tijdelijke regeling (die in 2022 is opgestart).
Voor de voorgestelde wijzigingen die verband houden met het recht op kinderbijslag voor kinderen die in een instelling verblijven worden geen extra uitvoeringskosten geraamd.
De voorgestelde wijzigingen van de AOV en de AWW leiden inhoudelijk niet tot te kwantificeren extra uitvoeringskosten.
Het invoeren van de onderhavige voorstellen vergt een gedegen invoerings- en communicatietraject. Het is van het grootste belang dat de RCN-unit SZW investeert in voorlichting aan burgers en bedrijven, om degenen die het aangaat met de wijzigingen bekend te maken. Hierbij is ook te denken aan de gevolgen voor werkgevers en werknemers van de wijzigingen in de arbeidsverhoudingen als gevolg van de voorgestelde wijzigingen van het BW BES. De inzet van de RCN-unit SZW op het vlak van communicatie beperkt zich dus niet tot voorlichting die verband houdt met de uitvoeringstaken en dienstverlening van de unit zelf, maar omvat alle elementen van dit wetsvoorstel.
De RCN-unit SZW zal het bestaand gedrukt communicatiemateriaal moeten aanpassen of uitbreiden. Voor zover communicatie online plaatsvindt, is eveneens actualisering of uitbreiding aan de orde. Om bekendheid met de voorgestelde wijzigingen te generen zal informatie moeten worden verspreid via eigen mediakanalen en lokale media zoals kranten, radio en sociale media. Hierbij is een actieve informatiecampagne voorzien, waarbij de RCN-unit SZW actief ‘de boer op’ gaat om belanghebbenden te informeren. Het kan hierbij ook gaan om het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten per thema of doelgroep. De extra inzet met het oog op de implementatie moet nog planmatig worden uitgewerkt. Vooralsnog wordt van een bedrag van € 50.000 uitgegaan. Het spreekt vanzelf dat de nieuwe regeling ook blijvende extra inzet vanuit communicatie en uitvoeringsondersteuning vragen. Hiervoor is structureel € 40.000 beschikbaar.
Eenmalig |
Structureel |
|
---|---|---|
Verlofstelsel, ZV en OV BES |
– |
€ 150.000 |
KBV BES |
– |
€ 100.000 |
AOV/AWW |
– |
– |
Implementatie en communicatie |
€ 50.000 |
€ 40.000 |
Totaal |
€ 50.000 |
€ 290.000 |
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. De regering streeft ernaar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Het onderhavige wetsvoorstel heeft gevolgen voor de regeldruk bij werkgevers/bedrijven en voor burgers en werknemers. Voor het in kaart brengen van de regeldruk is aangesloten bij het door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) voorgeschreven Handboek meting regeldrukkosten.10 Voor het kwantificeren is de methodiek van het Standaard Kostenmodel gebruikt. Er is geen Handboek meting regeldrukkosten voor Caribisch Nederland. Vanwege de verscheidenheid aan voorgestelde maatregelen is in tabel 1 uitgesplitst met welk uurtarief rekening is gehouden. Bij de berekening van de regeldruk is er uit gegaan van de tijdsbesteding en tarieven die van toepassing zijn in Europees Nederland in euro’s. Voor de aantallen is uitgegaan van beschikbare gegevens van het CBS, in sommige gevallen is het niet mogelijk om de aantallen verder uit een te splitsen naar de betrokken doelgroep. Ook is het niet op voorhand mogelijk om in te schatten hoeveel mensen gebruik zullen maken van een van de voorstellen in dit wetsvoorstel. Al met al is de berekening van de regeldruk dus een indicatie. De totale regeldrukkosten worden geschat op 143.358,20 euro. In de paragrafen hieronder wordt toegelicht hoe dit bedrag is berekend.
Er is een aantal maatregelen waar werkgevers en werknemers kennis van moeten nemen en indien van toepassing op moeten acteren door bekend te worden met de wijzigingen en zo nodig de wijzigingen te implementeren in eigen registratiesystemen, personeelsreglementen of handboeken. Dit zijn de wijziging in arbeidsongeschiktheidswetgeving en de verlof wet- en regelgeving.
De berekening van de regeldruk is met een aantal onzekerheden omgeven. In 2020 waren er 3.410 bedrijven in Caribisch Nederland. Bij 840 bedrijven daarvan zijn geen werkzame personen in dienst en bij 360 bedrijven 1 persoon. Van 860 bedrijven is onbekend hoeveel werkzame personen er in dienst zijn. Bij de berekening van de regeldruk is daarom rekening gehouden met 970 bedrijven waarbij bekend is dat er minstens 1 werknemer naast de eigenaar in dienstverband werkzaamheden verricht. Naast de werkgever c.q. leidinggevende zal ook administratief personeel op de hoogte moeten worden gebracht van de wijzigingen. Het is afhankelijk van de grootte van het bedrijf of daarvoor een aparte functie voor is of dat dit bij één persoon (de werkgever) is belegd. Bij de berekening van de regeldruk is rekening gehouden met zowel het uurtarief voor een leidinggevende als het uurtarief van administratief personeel.
In Caribisch Nederland zijn er volgens CBS zo’n 10.250 werknemers werkzaam in de private sector. Niet alle wijzigingen zijn even relevant voor alle werknemers. Met name bij de verlofregelingen hangt het af van de persoonlijke omstandigheden of de werknemer wel of niet beroep zal doen op het verlof. Ten behoeve van het berekenen van de regeldruk is waar mogelijk rekening gehouden met een specifieke doelgroep voor wie de voorgestelde wijziging in meerdere mate relevant is.
Het voorstel is om drie wachtdagen in te voeren voor uitbetaling ziekte- en ongevallengeld. Op dit moment geldt er in de ZV BES ook al een systeem van drie wachtdagen, maar is er sprake van terugwerkende kracht. Het aanmeldsysteem wijzigt niet, waardoor de gevolgen voor de regeldruk zeer beperkt worden geacht. De activeringsplicht vanwege het bevorderen van re-integratie van de zieke werknemer is nieuw. Dit spitst zich vooral toe op de betrekkingen tussen werkgever en werknemer waarbij de controlerend geneeskundige een adviserende en, indien noodzakelijk, een sturende rol op zich kan nemen. Vanwege de schaal van de economie en het in de kinderschoenen staan van het flankerende beleidsveld (arboconsultancy, re-integratieondersteuning, etc.) zijn de re-integratieverplichtingen vormvrij gehouden. Desalniettemin zullen werkgevers zich moeten verdiepen in de materie en daarop acteren. Het is afhankelijk van de specifieke situatie van de zieke werknemer in hoeverre extra verplichtingen in het kader van re-integratie daarbovenop komen. Bij het berekenen van de regeldruk is ervan uitgegaan dat alle werkgevers een keer te maken krijgen met een zieke werknemer. Vervolgens zal het van de individuele situatie (met name duur van de ziekte en de intensiteit) afhangen hoe groot de regeldruk voor de werkgever en werknemer zal zijn. Omdat de re-integratieverplichtingen vormvrij zijn, wordt de regeldruk beperkt geacht.
Voorgestelde wijziging |
Berekening regeldruk |
Totaal kosten |
---|---|---|
Invoering drie wachtdagen voor ziekte- en ongevallengeld en in combinatie daarmee de mogelijkheid om bij schriftelijke overeenkomst of reglement van de loondoorbetalingsplicht af te wijken, te begrenzen op een minimale loondoorbetaling van 80% van het vastgestelde loon |
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende 3 minuten * 77 euro Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel 3 minuten * 39 euro Aantal werkgevers = 970 |
5.626,00 |
Opnemen activeringsplicht zieke werknemer in de ZV en de OV en bevorderings- en meewerkplicht opnemen ten aanzien van re-integratie in het BW BES, met sanctiebepalingen in ZV en OV als de arbeidsongeschikte werknemer verplichtingen niet nakomt |
Kennisnemen – matig / leidinggevende 15 minuten * 77 euro Interne vergaderingen – matig / leidinggevende 30 minuten * 77 euro Controle/inspecties door overheidsinstanties / eenvoudig – leidinggevende 2 minuten * 77 euro Aantal werkgevers = 970 Kennisnemen – eenvoudig / Burger 2 minuten * 15 euro Aantal werknemers = 10.250 |
96.938,20 |
Zowel werkgevers als werknemers zullen kennis moeten nemen van de voorgestelde wijzigingen in de verlofregelingen. Nieuw is de expliciete meldingsplicht voor opname van calamiteitenverlof en kortdurend zorgverlof en het partnerverlof bij de geboorte van het kind. De uitkeringsaanvraag geboorteverlof loopt qua proces overeenkomstig de werkwijze bij ziekte en zal daardoor geen inhoudelijke nalevingskosten opleveren voor de werknemer. De werknemer zal informatie moeten vergaren over het recht daarop en de werkgever moet een melding maken bij de RCN-unit SZW. Bij de berekening van de regeldruk is uitgegaan dat alle werkgevers en werknemers eens in hun loopbaan ermee te maken kunnen krijgen. Bij de berekening van de regeldruk voor de gewijzigde notering van de verlofaanspraak in uren in plaats van in dagen is ervan uitgegaan dat de meeste werkgevers gebruik maken van een loonadministratiepakket van een externe aanbieder waarin het verlof in uren in plaats van in dagen een kleine technische wijziging betreft en daarom niet is meegenomen in de berekening van de regeldruk.
Voorgestelde wijziging |
Berekening regeldruk |
Totaal kosten |
---|---|---|
Uitbreiding calamiteitenverlof |
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende 3 minuten * 77 euro Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel 3 minuten * 39 euro Aantal werkgevers = 970 Kennisnemen – eenvoudig / Burger 2 minuten * 15 euro Aantal werknemers = 10.250 |
10.751 |
Introductie kortdurend zorgverlof voor noodzakelijke verzorging wegens ziekte van naaste familielid |
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende 3 minuten * 77 euro Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel 3 minuten * 39 euro Aantal werkgevers = 970 Kennisnemen – eenvoudig / Burger 2 minuten * 15 euro Aantal werknemers = 10.250 |
10.751 |
Introductie geboorteverlof |
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende 3 minuten * 77 euro Aantal werkgevers = 970 Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel + kennisnemen leidinggevende (vanwege inschakelen vervangend personeel) 3 minuten * 39 euro Kennisnemen – eenvoudig / Burger 2 minuten * 15 euro Aantal mannelijke werknemers = 5.830. |
8.541 |
Vaststellen vakantieaanspraak in uren in plaats van in dagen |
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende 3 minuten * 77 euro Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel 3 minuten * 39 euro Aantal werkgevers = 970 Kennisnemen – eenvoudig / Burger 2 minuten * 15 euro Aantal werknemers = 10.250 |
10.751 |
Meldingsplicht werknemer voor opname calamiteitenverlof en kortdurend zorgverlof |
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende 3 minuten * 77 euro Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel 3 minuten * 39 euro Aantal werkgevers = 970 Kennisnemen – eenvoudig / Burger 2 minuten * 15 euro Aantal werknemers = 10.250 |
10.751 |
Tot slot krijgen zwangere zelfstandigen met het voorstel recht op een uitkering bij zwangerschap en bevalling. Dit is een nieuwe uitkeringsregeling en het betreft een nieuwe groep rechthebbenden voor de RCN-unit SZW. Vanzelfsprekend zijn hier inhoudelijke nalevingskosten en administratieve lasten aan verbonden. De zwangere zelfstandige moet kennisnemen van de wetgeving, een aanvraagformulier invullen, informatie verzenden naar de bevoegde autoriteit en indien noodzakelijk vragen beantwoorden en aanvullende informatie verzenden. Omdat het om reguliere informatie gaat die ondernemers reeds bezitten op grond van andere wet- en regelgeving zoals een jaarrekening of inschrijving Kamer van Koophandel, is de inschatting dat de moeilijkheidsgraad op eenvoudig tot matig ligt. Het is onbekend hoeveel vrouwelijke zelfstandigen actief zijn in Caribisch Nederland. Bij de berekening van de regeldruk is daarom rekening gehouden met de helft van het aantal zelfstandigen:
Voorgestelde wijziging |
Berekening regeldruk |
Totaal kosten |
---|---|---|
Uitkering zwangerschaps- en bevallingsverlof zwangere zelfstandige |
Kennisnemen – eenvoudig / Burger 2 minuten * 15 euro Formulieren invullen – matig/ burger 5 minuten * 15 euro Informatie of gegevens verzenden naar bevoegde autoriteiten – matig / burger 5 minuten * 15 euro Indienen van andere informatie aan autoriteiten / matig 5 minuten * 15 euro Aantal: 2.530 zelfstandigen totaal. Onbekend welk percentage vrouw daarom is er rekening gehouden met de helft. |
14.863,75 |
Er is een kleine groep ouders dat met dit wetsvoorstel toch in aanmerking komt voor kinderbijslag voor hun kind als het in een instelling verblijft. Er is geen duidelijk zicht op de aantallen. Er wordt vermoed dat het om slechts een beperkte groep ouders gaat omdat voor andere ouders kinderbijslag reeds is toegekend.
De voorgestelde wijzigingen vormen aanleiding expliciet stil te staan bij de vraag rond nut en noodzaak van een evaluatie. Dit wetsvoorstel ziet niet op een afgebakend onderdeel van het stelsel. Het is een verzameling van uiteenlopende wijzigingen in diverse SZW-wetten. De voorgestelde wijzigingen beogen toe te werken naar een, op de specifieke situatie van Caribisch Nederland afgestemd, stelsel dat gelijkwaardig is aan dat in Europees Nederland. In deze context wordt geen integrale evaluatie van het voorliggende pakket maatregelen beoogd. Voor zover er wel sprake is van een wezenlijk nieuw element in het stelsel, kan evaluatie wel voor de hand liggen. Specifiek waar het gaat om de dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg, zal in de onderliggende regelgeving nadrukkelijk overwogen worden een evaluatiebepaling op te nemen. Het gaat hierbij om een nieuwe regeling, waarbij een evaluatie na invoering betekenis kan hebben. Veel van de in deze wet voorgestelde wijzigingen worden uitgevoerd door de RCN-unit SZW. Gezien dit gaat om een departementsonderdeel dat onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid opereert, zal gedurende de implementatie en in de uitvoeringsfase nauw contact worden onderhouden en informatie over werking en effecten worden opgehaald. Als signalen uit de uitvoering aanleiding tot nader onderzoek geven, kan een evaluatie mogelijk alsnog zijn aangewezen.
In dit hoofdstuk worden de internetconsultatie, de reactie van de ATR, de Uitvoeringstoets van de RCN-unit SZW en de reactie van andere geconsulteerde partijen besproken.
Het wetsvoorstel is via internet geconsulteerd in de periode 25 juli 2022 tot en met 22 augustus 2022. In de consultatie zijn de opvattingen gevraagd over ieder onderdeel van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting waarin de voorstellen zijn uitgewerkt. In totaal zijn er zes reacties op de internetconsultatie ontvangen. Het grootste deel van de respondenten zijn burgers (vier). Er zijn twee reacties ontvangen namens organisaties. Dit deel van de toelichting vat de reacties samen. De reacties hebben geleid tot enkele aanpassingen in het wetsvoorstel en verduidelijkingen in de memorie van toelichting.
De meeste reacties benadrukken het belang van gelijkwaardigheid en de op dit moment ervaren ongelijkheid op het terrein van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland ten opzichte van Europees Nederland. Hierbij worden twee punten genoemd. Het eerste punt betreft het bestaan van artikel 132a Grondwet dat de wettelijke grondslag behelst voor een gedifferentieerde aanpak in Caribisch Nederland mits de bijzondere omstandigheden aldaar die rechtvaardigen. In de memorie van toelichting is benoemd dat Caribisch Nederland een eigen sociale zekerheidsstelsel kent. Dit stelsel is afhankelijk van diverse zaken zoals het geldende belasting- en premiestelsel, arbeidsrechtelijk stelsel maar ook andere relevante omstandigheden zoals economie en arbeidsmarkt. Desalniettemin beoogt het wetsvoorstel het stelsel op een gelijkwaardig niveau te brengen. Te allen tijde is er rekening gehouden met de hiervoor beschreven lokale omstandigheden waardoor in sommige gevallen er bewust is gekozen om af te wijken van het stelsel zoals dat in Europees Nederland van toepassing is. Het is ieders wens om zo snel mogelijk een gelijkwaardig stelsel te bereiken. Hierbij moet echter ook rekening worden gehouden met het absorptievermogen voor nieuwe wet- en regelgeving met bijkomende kosten en verplichtingen. Het tweede punt concentreert zich op de hoogte van de uitkeringen en het wettelijk minimumloon. Het vorige kabinet heeft om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te verbeteren een ijkpunt voor het sociaal minimum vastgesteld. Dit wetsvoorstel concentreert zich op de rechten en plichten in sociale zekerheidswetgeving, niet op de hoogte van de uitkeringen.
Het huwelijk is niet de enige duurzame levensvorm waar mensen voor kiezen. Ook de partner die ongehuwd samenwoont of persoon die het kind erkent, draagt zorg voor het pas geboren kind. Overeenkomstig artikel 1:3 van de Wet arbeid en zorg is een gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden en personen die het kind erkennen toegevoegd. Naar aanleiding van de internetconsultatie is deze gelijkstelling expliciet geregeld in artikel 1613ca, derde lid BW BES.
De lasten voor werkgevers worden als gevolg van de wijzigingsvoorstellen hoger. Dit is onvermijdelijk bij een systeem waarin alle betrokken partijen en in het bijzonder overheid en werkgever zorg dragen voor het welzijn van werknemers. Ook de geconsulteerde partijen maken zich hierover ongerust (zie paragraaf 9.5 en 9.6).
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft op 17 augustus 2022 advies gegeven op het wetsvoorstel. Het ATR heeft getoetst op de gevolgen voor de regeldruk en heeft de volgende adviesopmerkingen gegeven:
• Het ATR adviseert om één concreet hoofddoel op te nemen in de toelichting. Het adviseert aanvullend per afzonderlijke maatregel een meetbaar doel op te nemen zodat duidelijk is wanneer het hoofddoel is bereikt.
• Het college adviseert een evaluatieparagraaf op te nemen in het voorstel.
• Het college adviseert per maatregel inzicht te geven in de overwogen (minder belastende) alternatieven.
• Het college adviseert nader toe te lichten op welke wijze burgers zijn betrokken bij de totstandkoming van de maatregelen en op welke wijze is gewaarborgd dat de maatregelen doenbaar zijn voor burgers.
• Het college adviseert de regeldrukparagraaf kwalitatief en kwantitatief op het niveau van handelingen uit te werken, conform Rijksbrede methodiek.
De memorie van toelichting is naar aanleiding van de bovenstaande adviezen op betreffende punten aangevuld en verduidelijkt.
De RCN-unit SZW acht het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar. De RCN-unit SZW constateert dat de wijzigingsvoorstellen tezamen wel een groot beslag kunnen leggen op de bestaande uitvoering van de RCN-unit SZW. Dit zou ten kosten kunnen gaan van uitvoering van wet- en regelgeving op andere domeinen. Het merendeel van de wijzigingen zal geen gevolgen hebben voor het applicatielandschap, het geboorteverlof zal een uitbreiding vergen binnen het bestaande portal. Systemen moeten wel worden aangepast op de wijzigingsvoorstellen, maar voor het geheel geldt dat het op dit moment qua automatisering haalbaar en uitvoerbaar is. Wel wordt geconstateerd dat de beheersing van gebruikte applicaties meer onder druk komt te staan. Op termijn zullen de applicaties niet meer houdbaar zijn, structurele wijzigingen zijn dan noodzakelijk om het beheersbaar te houden. De wijzigingsvoorstellen zullen niet leiden tot noemenswaardige effecten voor klanten van de RCN-unit SZW. Waar er wel effecten of extra administratieve lasten worden verwacht, zoals bij dubbele kinderbijslag, leveren deze geen onevenredige belasting op voor de klant. Ook de effecten op de capaciteit van de RCN-unit SZW zijn beperkt. Voor de invoerings- en uitvoeringskosten wordt verwezen naar paragraaf 8.2.5.
In de uitvoeringstoets die RCN-unit SZW op het onderhavige wetsvoorstel heeft uitgebracht, heeft zij aangegeven niet eerder in de uitvoering van de wijzigingsvoorstellen te kunnen voorzien dan 1 januari 2024. Overigens merkt de RCN-unit SZW op dat de bepalingen in de OV en ZV over het verrekenen van inkomsten niet adequaat zijn en dat een verrekenbepaling voor inkomsten OV eigennaam ontbreekt. De vraag is of daar alsnog in kan worden voorzien.
Het bewaken van de uitvoerbaarheid van het onderhavige wetsvoorstel, ook in relatief tot de bredere opgave voor de RCN-unit SZW, is een blijvend aandachtspunt. Het kerndepartement en de RCN-unit SZW blijven hierover in gesprek. Het gesprek over passendheid van een nieuwe of gewijzigde verrekenbepaling, zoals bepleit door de RCN-unit SZW, is nog gaande. Voor de invulling ervan is de uitvoerbaarheid in hoge mate leidend.
Het Openbaar Lichaam Bonaire heeft zijn standpunt over de wijzigingsvoorstellen door middel van een brief kenbaar gemaakt. Naast een voorzichtige vreugde over de (beperkte) reparatie van tekortkomingen die te lang hebben kunnen voortbestaan en met name de burgers in kwetsbare posities raakt, is het Openbaar Lichaam Bonaire ook kritisch op de aanpak en de plaats van de wijzigingen binnen het grotere bestel.
Het ontbreken van een sociaal minimum in Caribisch Nederland is onderbelicht in de wijzigingsvoorstellen. Met name in relatie tot het doel van de wijzigingsvoorstellen, een gelijkwaardig stelsel, is het extra opvallend dat een anker zoals een sociaal minimum ontbreekt. Met betrekking tot een gelijkwaardig stelsel benadrukt het Openbaar Lichaam Bonaire dat een stelsel wel of niet gelijkwaardig is. De dubbele kinderbijslag wordt als voorbeeld aangehaald. In Europees Nederland kunnen ouders extra kinderbijslag in de vorm van een jaarlijks bedrag ontvangen (AKW+). De AKW+ biedt een compensatie voor de loonheffingskorting inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). De IACK is bedoeld om ouders met jonge kinderen te stimuleren te blijven werken. De dubbele kinderbijslag intensieve zorg is naar analogie van het vaste dubbele bedrag dat in Europees Nederland op grond van de AKW wordt toegekend. Er is afgezien van het overnemen van de zogeheten ‘AKW+’ vanwege de specifiek in Caribisch Nederland, met een inkomensafhankelijke regeling gepaard gaande uitvoeringsproblematiek en de verschillen in de belastingsystematiek.
Om een meer gecentraliseerde aanpak te hanteren en niet fragmentarisch te werk te gaan doet het Openbaar Lichaam Bonaire de suggestie om een inventarisatie te maken naar alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving in Caribisch Nederland en Europees Nederland inclusief prioritering. Ook wordt aangestipt dat de wijzigingen een hogere (administratieve) last voor werkgevers met zich brengt. Daarnaast wordt opgeworpen dat het versterken van de eilandelijke economie ook een middel is om burgers minder afhankelijk te maken van het sociaal vangnet. Het versterken van de economie en arbeidsmarkt is het derde spoor in de aanpak van het ijkpunt sociaal minimum.
Over de relatie met het sociaal minimum zij in reactie op de inbreng van de zijde van het Openbaar Lichaam Bonaire opgemerkt dat met beide trajecten, het moderniseren van het stelsel en de beleidsinzet gericht op het sociaal minimum (dat voornamelijk op de hoogte van bedragen ziet) het bevorderen van bestaanszekerheid wordt beoogd. Daarbij geldt ook dat het niet mogelijk is om alle achterstanden in één keer kunnen worden weggewerkt. Europees Nederlandse wetgeving kan immers niet ‘blind’ voor Caribisch Nederland worden overgezet; steeds is een nauwkeurige afweging nodig met betrekking tot de passendheid in de lokale context, waarbij in verband met aanpak en tijdpad bovendien capaciteit, absorptievermogen en uitvoerbaarheid moet worden meegewogen. De suggestie om een vergelijkende inventarisatie van de wet- en regelgeving te maken en vervolgens op basis daarvan prioriteiten te bepalen, wordt overgenomen. Het kabinet is voornemens de openbare lichamen bij deze uitwerking te betrekken.
Het Openbaar Lichaam Sint Eustatius heeft zijn standpunt over de wijzigingsvoorstellen door middel van een brief kenbaar gemaakt. Opmerkingen van de Central Dialogue Statia zijn hierbij betrokken.
Het Openbaar Lichaam Sint Eustatius spreekt steun uit voor het verbeteren van de sociale wetgeving, maar tekent wel aan moeite te hebben om de voor de beoordeling noodzakelijke beleidscapaciteit te organiseren. Voor de toekomst wordt bovendien meer samenhang in het ontwerpen en aanbieden van wetsvoorstellen met aanpalende departementen bepleit. Voor het invoeren van een aantal van de voorgestelde wijzigingen suggereert het Openbaar Lichaam hulp aan werkgevers in verband met de invoering ervan. Ook wordt het bezwaar van extra financiële lasten voor werkgevers en werknemers van een aantal voorgestelde maatregelen benoemd. Dit brengt het Openbaar Lichaam Sint Eustatius tot een afwijzend standpunt ten aanzien van de voorgestelde maatregelen in de AOV, de OV en ZV BES en het BW BES. Het Openbaar Lichaam geeft aan dat de behoefte ligt bij het verbeteren van de bestaanszekerheid van de inwoners. Overigens wordt voorgesteld om de verschillen tussen de BES-wetgeving en de Europees Nederlandse wet- en regelgeving te inventariseren om de verschillen beter te kunnen beoordelen.
Het kabinet is zich bewust van het belang om te werken aan bestaanszekerheid en zet daar ook zwaar op in. Dit laat het belang van het moderniseren van het stelsel echter onverlet. Daarom acht de regering de onderhavige maatregelen opportuun. De door het Openbaar Lichaam Sint Eustatius gesuggereerde differentiatie bij het verhogen van de AOV-leeftijd acht het kabinet zeer lastig uitvoerbaar en juridisch kwetsbaar. Om rekening te houden met het lastenverzwarende effect op onderdelen, is de regering bereid om de inwerkingtreding van onderdelen van het wetsvoorstel iets naar achteren te schuiven. Dit ligt in elk geval voor de hand voor de voorstellen met betrekking tot de OV en ZV BES om een wachtdagenregeling en verplichtingen gericht op re-integratie te introduceren. Het voorstel om werkgevers te ondersteunen bij de invoering van maatregelen en om een vergelijkende inventarisatie van wet- en regelgeving te maken, neemt het kabinet over.
Het Openbaar Lichaam Saba heeft zijn standpunt over de wijzigingsvoorstellen door middel van een brief kenbaar gemaakt. In de bredere context is het Openbaar Lichaam Saba tevreden met de verschillende acties die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderneemt, waaronder de Wijzigingswet, maar er is ook een kritische noot. De wijzigingsvoorstellen in deze wet zijn belangrijk, maar daarboven sluimert onmiskenbaar het realiseren van een sociaal minimum als het gaat om bestaanszekerheid (en gelijkwaardigheid) waarmee de inwoners rond kunnen komen in de kosten van hun bestaan. Inmiddels duurt het realiseren van het ijkpunt te lang en het geduld raakt op. Aanvullend daarop benadrukt het Openbaar Lichaam Saba het belang van een gezamenlijke aanpak van alle betrokken ministeries om het armoedevraagstuk te verkleinen.
Het Openbaar Lichaam benadrukt dat de kosten van leven, maar ook de kosten van zaken doen op Saba hoog ligt. De wijzigingsvoorstellen betreffen een lastenverzwaring voor de werkgevers. Op Saba zijn dit met name MKB-bedrijven, met de nadruk op kleine bedrijven. De onderdelen die in de Wijzigingswet de kosten van het zakendoen verhogen, zoals de invoering van de wachtdagen bij ziekte of ongeval en de re-integratiemaatregelen, worden op dit moment niet opportuun geacht. Ook benadrukt het Openbaar Lichaam Saba om de bureaucratie zo beperkt mogelijk te houden en het belang van een uitgebreide communicatiecampagne over de voorgestelde wijzigingen.
Met betrekking tot het verlofstelsel doet het Openbaar Lichaam Saba de oproep om ook verlof bij medische uitzending te regelen. De verhoging van de AOV-leeftijd is niet verrassend in het licht van de leeftijdsontwikkelingen en ontwikkelingen in Europees Nederland. Wel vraagt het Openbaar Lichaam Saba speciale aandacht voor de zware beroepen en een mogelijke uitzondering daarvoor.
De reactie op de inbreng van het Openbaar Lichaam Saba komt goeddeels overeen met de rectie op de inbreng van het Openbaar Lichaam Sint Eustatius, zodat hier met een verwijzing naar paragraaf 9.5.2. kan worden volstaan. In verband met de opmerking van het Openbaar Lichaam Saba over het opstellen van een (verlof)regeling voor de begeleider bij medische uitzending zij hier nog opgemerkt dat het kabinet dienaangaande inmiddels een concrete toezegging heeft gedaan.
De Centraal Dialoog Bonaire is in oktober 2019 via twee beleidsnotities geconsulteerd over de voorgenomen wijzigingen over de aanpassing van de verlofregelingen en de arbeid en ziekte. In de Centraal Dialoog hebben werkgevers, werknemersorganisaties en de overheid samen zitting. De Central Dialogue Statia was in 2019 nog niet actief.
De Centraal Dialoog Bonaire heeft in januari 2020 een unaniem advies geschreven ten aanzien van de voorgestelde wijzigingen. De adviezen van de Centraal Dialoog zijn overgenomen ten aanzien van de verlofregelingen, met dien verstande dat een besluit over het invoeren van een uitkering voor de begeleider bij medische uitzending is aangehouden. Wat betreft de rechtspositie van ambtenaren is de regering met de Centraal Dialoog van mening dat over aanpassingen in de verlofregelingen ook zal moeten worden gesproken in de daartoe bestemde gremia van het centraal en decentraal georganiseerde sectoroverleg. De regering is afgeweken van het advies van de Centraal Dialoog ten aanzien van het voorgestelde aantal wachtdagen. Wel heeft de regering besloten om in afwijking van het aanvankelijk voornemen geen vijf wachtdagen te hanteren, te kiezen voor drie wachtdagen als eerste stap om de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het welzijn van werknemers nadrukkelijker bij de werkgever te beleggen.
Wat betreft re-integratie acht de Centraal Dialoog onder meer herscholing in een aantal gevallen cruciaal om weer deel te kunnen nemen aan de arbeidsmarkt.
De Central Dialoog Statia is in een reactiebrief van 24 maart 2022 over het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2023 tevens op de in 2019 voorgelegde beleidsvoornemens ingegaan. De Central Dialogue raadt af om de wettelijke aanspraak op ziekengeld uit te breiden tot de zesde ziektedag, zoals aanvankelijk beoogd, gezien de negatieve impact voor lokale werkgevers. De Central Dialogue acht de bestaande limiet van vier dagen al omslachtig en ineffectief voor het bedrijfsleven en werkgevers. De Central Dialogue adviseert om vooraf onderzoek te doen naar de mogelijke sociaaleconomische impact van het voorgestelde beleid met betrekking tot verlof en ziekteverzuim op lokale bedrijven om onbedoelde nadelige gevolgen te voorkomen. De Central Dialogue wijst in dit verband op de onzekerheid van de gevolgen en mogelijk voortduren van de pandemie.
De regering ziet in deze reactie van de Central Dialogue geen aanleiding tot een andere insteek. Het aanvankelijk voornemen om 5 wachtdagen te voeren voor het wettelijk zieken- en ongevallengeld is reeds teruggebracht naar 3 wachtdagen. Voor het overige is de regering van mening dat de consequenties voor het bedrijfsleven als gevolg van de onderhavige voorstellen, redelijkerwijs van het bedrijfsleven mogen worden gevergd, gelet op het belang van een adequaat beschermingsniveau voor werknemers. Een deel van de lasten wordt bovendien door de overheid gedragen (uitkering geboorteverlof, uitkering zwangere zelfstandigen). Waar nodig kan op onderdelen worden gekozen voor inwerkingtreding op een later moment.
Overigens geeft het onderhavige wetsvoorstel op onderdelen een andere invulling aan de beleidsvoornemens ten opzichte van wat in 2019 met de genoemde partijen is gewisseld. Zoals reeds vermeld betreft dit onder meer het aantal wachtdagen voor de loondervingsuitkering. Ook regelt het wetsvoorstel andere onderwerpen die bij de consultatie in 2019 nog niet in beeld waren. Dit betreft met name de kinderbijslag en de AOV.
Op 14 juli 2022 zijn de Centraal Dialoog Bonaire en de Central Dialogue Statia opnieuw uitgenodigd om te reageren op de consultatie van de Wijzigingswet SZW-wetten CN. In de ter consultatie voorgelegde Wijzigingswet SZW-wetten CN waren de adviezen van de Centraal Dialoog Bonaire en Central Dialogue Statia op de hiervoor beschreven consultatie van de beleidsvoornemens verwerkt.
De Centraal Dialoog Bonaire heeft op 24 augustus 2022 per reactiebrief aangegeven zich achter de doelstellingen van de Wijzigingswet SZW-wetten CN te kunnen vinden en tevreden te zijn dat de adviezen op de beleidsvoornemens zijn overgenomen. Desalniettemin is hiermee nog geen gelijkwaardig stelsel bereikt en er is meer nodig om bestaanszekerheid te vergroten. De Centraal Dialoog Bonaire wil graag een versneld traject afspreken om overige elementen van de wetgeving gelijkwaardig te maken aan het wettelijk stelsel in Europees Nederland. Alvorens daartoe kan worden overgegaan is een vergelijkend overzicht van de van toepassing zijnde wetgeving noodzakelijk. Waarna via prioritering een orde kan worden aangebracht, rekening houdende met urgentie en capaciteit. Vooruitlopend hierop wordt deze kabinetsperiode een werkloosheidsvoorziening ingevoerd. Daarnaast vraagt de Centraal Dialoog Bonaire in verband met de verhoging van de pensioenleeftijd om aandacht voor de zware beroepen. In Europees Nederland heeft daarom onderzoek plaatsgevonden of het mogelijk is om het moment van uittreden onder voorwaarden te koppelen aan het aantal dienstjaren. Het onderzoek toont aan dat een regeling voor een pensioen na 45 dienstjaren niet de doelgroep bereikt waarvoor het is bedoeld, geen oplossing is voor zware beroepen en dat het technisch heel ingewikkeld is. Van de meeste werknemers is er immers geen goed overzicht van het aantal dienstjaren en type werk omdat er geen aanleiding was dit centraal goed bij te houden. In Caribisch Nederland bestaan dezelfde soort moeilijkheden. Gezond ouder worden en gezond kunnen werken tot aan het pensioen is ontzettend belangrijk. Aan de gesprekstafel van de Centraal Dialoog Bonaire kan dit belangrijke onderwerp worden geagendeerd voor gezamenlijke bespreking.
Voor de inbreng van de Central Dialogue Statia op het ontwerp-wetsvoorstel en de reactie daarop zij verwezen naar paragraaf 9.5.2. Het standpunt van de Central Dialogue Statia is betrokken bij de brief van het Openbaar Lichaam Sint Eustatius.
Met de wijzigingen in artikel 1614c wordt meer aangesloten bij de regels van artikel 7:629 BW rond loondoorbetaling bij ziekte. Op een aantal onderdelen wijken de bepalingen af. In het eerste lid wordt een loondoorbetalingsplicht voor de werkgever ingevoerd van ten minste drie werkdagen. Na ommekomst van de periode dat de werkgever loon doorbetaalt gaat de betaling van ziekengeld over onder het regime van de ZV BES dan wel van ongevallengeld op grond van de OV BES. Zie daarvoor de voorgestelde wijziging van artikel 5 van beide wetten.
Het nieuwe tweede lid geeft vier gronden waarop er geen aanspraak bestaat op loondoorbetaling bij ziekte. Deze bepalingen sluiten voor een deel aan bij wat thans is opgenomen in artikel 1614c, eerste lid BW BES en zijn voor een ander deel nieuw. Overeenkomstig artikel 7:629 BW, derde lid, zijn dat het veroorzaken van de ziekte of het niet melden van een gebrek bij aanvang van de arbeidsovereenkomst (onderdeel a), het niet naleven van verplichtingen rond de ziekte (onderdeel b), het door eigen toedoen belemmeren van de genezing (onderdeel c) en het zonder deugdelijke reden nalaat passende arbeid te verrichten (onderdeel d).
Onderdeel a bepaalt dat geen recht op loon bestaat wanneer de werknemer zijn ziekte zelf opzettelijk heeft veroorzaakt of wanneer de ziekte het gevolg is van een gebrek, waarover hij zijn werkgever bij de aanvang van het dienstverband opzettelijk onjuist heeft voorgelicht. In het laatste geval ligt het voor de hand dat het gaat om gebreken die relevant zijn voor de uitoefening van de functie.
Onderdeel b betreft verplichtingen ten aanzien van zijn ziekmelding of de hem opgelegde verplichtingen gericht op terugkeer naar zijn werk of ander werk bij zijn werkgever. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval de werkgever aan de arbeider voorstelt om een cursus te volgen waardoor deze arbeider geschoold kan worden voor arbeid die wel in het bedrijf aanwezig is. Als de werkgever deze mogelijkheid aanbiedt, zal de arbeider daarvan gebruik moeten maken, tenzij hij gegronde redenen heeft om hieraan niet mee te werken. Als de arbeider zonder deugdelijke gronden nalaat een dergelijk voorschrift op te volgen, vervalt zijn recht op loondoorbetaling. Aan de werkgever wordt hiermee een middel gegeven om de arbeider aan te sporen tot terugkeer in zijn eigen werk of in ander werk bij de werkgever.
Onderdeel c legt vast dat de zieke arbeider zijn genezing niet behoort te belemmeren of te vertragen. De bepaling heeft een ruime strekking. Het gaat niet alleen om gevallen waarin de werknemer door actief optreden aan zijn genezing in de weg staat, maar omvat ook de gevallen waarin de arbeider door het nalaten van activiteiten zijn herstel verstoort. Waar het in de bepaling om gaat is dat de arbeider steeds die dingen doet en nalaat die van een zieke in zijn omstandigheden met het oog op een voorspoedige genezing kunnen worden verlangd. De regeling brengt dus mee dat de werknemer zo nodig een arts moet raadplegen, dat hij diens voorschriften moet opvolgen en, in het algemeen dat hij alles doet wat zijn genezing bevordert.
Onderdeel d strekt ertoe dat de arbeider passende arbeid aanvaardt die de werkgever hem aanbiedt. Deze bepaling geeft werkgever de mogelijkheid van de arbeider te verlangen dat hij passende arbeid verricht, waartoe hij ondanks zijn ziekte wèl in staat is. Door de arbeider passende arbeid te bieden kan hij bevorderen dat deze zo snel mogelijk in het arbeidsproces terugkeert. De ervaring is dat tijdige terugkeer op het werk de kans op langdurig ziekteverzuim aanmerkelijk beperkt.
Het gevolg van het niet naleven van de voorschriften van het tweede lid is, dat de arbeider zijn aanspraak op loondoorbetaling verliest. De werkgever kan hierin vanzelfsprekend een andere afweging maken en het loon toch geheel of gedeeltelijk doorbetalen, zoals vanwege het feit dat de arbeider slechts een geringe overtreding heeft begaan.
Het derde lid regelt een informatieplicht voor de werkgever. Als zich een van de vermelde situaties voordoet, is de werkgever verplicht om de RCN-unit SZW, die namens de Minister van SZW de uitkeringsregeling uitvoert, hierover uiterlijk op de vierde dag van arbeidsongeschiktheid in te lichten. Na het verstrijken van die periode dient hij zo spoedig mogelijk, op een latere dag dan die vierde dag de RCN-unit SZW over onverhoopt in gebreke blijven van de werknemer in te lichten.
Het vierde lid bepaalt dat uitkeringen op grond van andere regelingen of verzekeringen rond ziekte in mindering worden gebracht op het bedrag van loondoorbetaling. Op grond van het zesde lid worden onkosten die de arbeider heeft uitgespaard omdat hij ziek was in mindering gebracht op zijn loon.
In het zevende lid wordt ten opzichte van het huidige zevende lid een beperking aangebracht aan de mogelijkheid om bij schriftelijke overeenkomst of reglement van de in het eerste lid vervatte loondoorbetalingsplicht af te wijken. De loondoorbetaling kan niet los worden gezien van de plicht op grond van de OV BES en de ZV BES om het wettelijk ongevallengeld en ziekengeld dat aan de werkgever wordt uitbetaald, uit te keren aan de werknemer. De introductie van een minimale loondoorbetaling van 80% is ingegeven door de voorgestelde wachtdagenregeling in de artikelen 5 van de Wet OV BES en de Wet ZV BES.
Met de artikelen1614ca, 1614cb, 1614cc en 1614ce wordt een regeling getroffen die overeenkomt met de bepalingen in de Wet arbeid en zorg (artikel 4:1 en volgende).
De kern van de voorgestelde regeling in artikel 1614ca is dat de arbeider recht heeft op verlof voor een korte naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten op grond van onvoorziene omstandigheden en zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden, als gevolg van een door de wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de vervulling niet in zijn vrije tijd kan plaatsvinden of de uitoefening van het actief kiesrecht. Aan dit recht op verlof is het behoud van loon gekoppeld.
Onvoorziene omstandigheden zijn al die gebeurtenissen die onverwacht opkomen. Calamiteiten, zoals een gesprongen waterleiding, verstopte riolering en dergelijke, die vergen dat de arbeider onverwijld een voorziening treft, vallen onder de reikwijdte van onderdeel a.
Voorbeelden van door de wet of overheid opgelegde verplichting (onderdeel c) zijn het doen van aangifte van geboorte of overlijden. Uitgangspunt is dat er geen geldelijke vergoeding tegenover staat en dat de verplichting niet in de vrije tijd kan worden vervuld. Aangezien het uitoefenen van het actieve kiesrecht niet (meer) bij wet verplicht is voorgeschreven, wordt deze omstandigheid afzonderlijk in onderdeel d genoemd.
Een andere grond voor loondoorbetaling is wanneer zich bijzondere persoonlijke omstandigheden voordoen. Het tweede lid van artikel 1614ca geeft een aantal voorbeelden van zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden. Het gaat hier om een niet-limitatieve opsomming van situaties die het noodzakelijk maken dat de arbeider niet werkt of zijn werk onderbreekt. De bevalling van de echtgenoot is een omstandigheid waarin verlof met behoud van loon bestaat. Dat geldt ook in geval van overlijden van bloed- of aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad in de zijlijn. Zoals al in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, wordt onder echtgenoot eveneens verstaan, degene die een geregistreerd partnerschap heeft afgesloten op grond van de Europees Nederlandse regelgeving. Op grond van artikel 80b van Boek 1 van het BW BES geldt een gelijkstelling van geregistreerde partners met gehuwden. Daarnaast geldt, overeenkomstig artikel 1:3 van de Wet arbeid en zorg, een gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden en personen die het kind erkent. In artikel 1613ca, derde lid, wordt deze gelijkstelling expliciet geregeld. Bij ongehuwd samenwonen gaat het om het wonen in dezelfde woning en om bijdragen in de kosten van de huishouding. Daarnaast zijn er andere persoonlijke factoren die mee bepalend kunnen zijn voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding.
Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden valt ook plotselinge ziekte van kinderen of van anderen die aangewezen zijn op de verzorging door de arbeider. De verlofmogelijkheid is in dergelijke gevallen bedoeld voor een eerste opvang van de noodsituatie en voor het treffen van verdere voorzieningen, zoals oplossingen voor de langere termijn. Het gaat om een naar billijkheid vast te stellen korte periode.
Indien binnen die betrekkelijk korte periode geen oplossing is gevonden voor de verzorging van bijvoorbeeld een ziek kind, kan een beroep gedaan worden op het kortdurend zorgverlof dat in artikel 1614cb is opgenomen. De consequentie daarvan is dan dat de mogelijkheid om artikel 1614ca, tweede lid, onderdeel d, toe te passen eindigt na maximaal één dag.
De regeling in artikel 1614cb komt overeen met artikel 5:1 van de Wet arbeid en zorg en betreft een verlofaanspraak zonder recht op loondoorbetaling.
In het voorgestelde eerste lid, is het recht op kortdurend zorgverlof geregeld. Het moet gaan om de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een in het tweede lid aangegeven persoon.
Er moet sprake zijn van noodzakelijke verzorging in verband met ziekte. De toevoeging van het element noodzaak heeft niet alleen betrekking op de verzorging als zodanig maar ook op het gegeven dat het die arbeider is die de verzorging moet verlenen. Dat betekent dat aan de eis van de noodzakelijke verzorging niet wordt voldaan als een ander dan de betrokken arbeider die taak op zich kan nemen. Het verlofrecht geldt alleen zolang de situatie van de «noodzakelijke verzorging» zich voordoet, waarbij echter de maximale verlofduur een gegeven is. De maximale verlofduur van tweemaal de voor de werknemer geldende arbeidsduur per week geldt per periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste verlofdag. Na het verstrijken van deze periode van 12 maanden herleeft het verlofrecht.
In het tweede lid van het voorgestelde artikel 1614cb is de kring van zorgbehoeftige personen aangegeven. Het zijn onder meer de echtgenoot, eerstegraads bloedverwanten en inwonende kinderen. Het gaat dan om eigen kinderen van de werknemer of de kinderen van zijn echtgenoot, alsmede pleegkinderen, zijnde de kinderen die hij als zijn eigen kinderen opvoedt en verzorgt. Voor wie als pleegouder wordt aangemerkt geldt artikel 18.7.4i en het op dat artikel berustende Besluit pleegzorg BES. Artikel 1 van dat Besluit omschrijft wie als pleegouder wordt aangemerkt. Pleegouder is een persoon die een pleegkind niet zijnde zijn kind of stiefkind, als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en daartoe een pleegzorgovereenkomst heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder.
In dit artikel wordt bepaald dat de arbeider het opnemen van het kortdurend verlof en zorgverlof vooraf moet melden aan de werkgever. Als dat niet mogelijk is, moet hij het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk melden aan zijn werkgever. Daarbij moet hij de reden voor het verlof aangeven. De melding is niet aan enige vorm gebonden. Een melding kan dus bijvoorbeeld mondeling, per sms- of WhatsApp-bericht of e-mail plaatsvinden.
Bij de melding van het kortdurend zorgverlof moet de arbeider ook aangeven wat de omvang van het verlof zal zijn, de wijze waarop hij het wil opnemen en de vermoedelijke duur ervan. Deze aspecten kunnen van belang zijn bij de afweging van een eventueel zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang van de werkgever tegen het belang van de werknemer.
Het kan zijn dat de werkgever een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft dat het belang van de werknemer voor het opnemen van verlof daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. In dat geval eindigt het verlof of start het verlof niet.
Daarmee kan het dus voorkomen dat de arbeider die wordt geconfronteerd met een noodzakelijke zorgtaak, dat verlof toch niet kan opnemen, omdat de werkgever zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen heeft. De werkgever is overigens gehouden om, als hij tot afwijzing van het verlof komt, die afwijzing te motiveren en dat besluit schriftelijk aan de arbeider te melden.
Op grond van dit artikel heeft de arbeider die echtgenoot is van degene die is bevallen, recht op verlof, geboorteverlof genoemd. Op grond van artikel 4c van de ZV BES bestaat over deze verlofuren recht op uitkering. Deze uitkering wordt via de werkgever aan de werknemer betaald. Het geboorteverlof is totaal de helft van de uren die de arbeider per week werkt. Het geboorteverlof kan de arbeider opnemen in de periode van vier weken vanaf de dag na de bevalling. Eindigt de arbeidsovereenkomst op een moment dat het geboorteverlof nog niet geheel is verbruikt, dan heeft de arbeider de rest van dat verlof als hij een nieuwe arbeidsovereenkomst start, tegenover de nieuwe werkgever. De oude werkgever moet, als hem dat wordt gevraagd door de arbeider, een verklaring geven waarin staat hoeveel geboorteverlof nog resteert voor de arbeider. In het vierde lid van dit artikel wordt, door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 1614ca, derde lid, het begrip eveneens verder uitgebreid.
Met artikel 1614ya wordt gedeeltelijk aangesloten bij de regels van artikel 7:658a van Boek 7. Met dit artikel wordt een sterkere inzet geregeld bij het aan het werk houden van arbeiders, die (eerder) ziek zijn geworden. Van de werkgever wordt deze inzet verwacht en dient hij te bevorderen dat de arbeider zo gauw als mogelijk kan terugkeren. Zeker als een ziekte langer gaat duren, is het van belang dat de arbeider, waar mogelijk, ingeschakeld blijft in de arbeid, ofwel de eigen arbeid, ofwel andere passende arbeid in het bedrijf waar de arbeider werkzaam is. Van belang is dat de arbeider de arbeid aankan. Waar het om passende arbeid gaat betreft het dan arbeid die binnen de krachten en de bekwaamheden van de arbeider valt. Krachten en bekwaamheden betreffen zowel het geestelijk als het lichamelijk aankunnen van arbeid. Zodra er redenen zijn waarom een arbeider die arbeid niet aankan, wordt het uitvoeren van de desbetreffende arbeid ook niet van hem gevergd. Redenen zijn uiteenlopend van aard. Zowel lichamelijke als geestelijke factoren zijn van belang, maar daarnaast kunnen ook sociale factoren een rol spelen bij de vraag of arbeid van een arbeider kan worden gevergd.
De werkgever is verplicht maatregelen te treffen en als dat kan, aanwijzingen te geven zodanig dat de arbeider in de gelegenheid wordt gesteld eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
Met artikel 1614ya wordt gedeeltelijk aangesloten bij de regels van artikel 7:660a van Boek 7. De werkgeversverplichtingen jegens de zieke arbeider staan in artikel 1614ya. Dit artikel geeft de verplichtingen voor de zieke arbeider aan. Van de zieke arbeider wordt verwacht dat hij de voorschriften die de werkgever in redelijkheid mag geven, naleeft. Als de werkgever, of een door hem ingeschakelde deskundige ter ondersteuning van de werkgever bij de terugkeer naar werk, maatregelen daartoe treft, dient de arbeider daaraan mee te werken. Ook als hem passende arbeid (zie artikel 1614ya, derde lid) wordt aangeboden, is hij verplicht die te verrichten.
Door vernummering wordt de verwijzing naar artikel 1614ca in het tweede lid van artikel 1615h aangepast naar het vernummerd lid artikel 1614cd.
In de Vakantiewet 1949 BES wordt nu geregeld dat vakantieverlof in uren, in plaats van in dagen, wordt berekend. Er geldt een minimaal recht op drie maal het aantal uren dat er volgens het arbeidscontract per week wordt gewerkt. Werkt de arbeider een deel van het jaar, dan wordt het totaal vakantieverlof evenredig verminderd. Met deze aanpassingen is geen wijziging van de hoogte van het vakantieverlof beoogd.
Onder echtgenoot wordt eveneens verstaan, degene die een geregistreerd partnerschap heeft afgesloten op grond van de Europees Nederlandse regelgeving. Op grond van artikel 80b van Boek 1 van het BW BES geldt een gelijkstelling van geregistreerde partners met gehuwden. Daarnaast geldt, overeenkomstig artikel 1 van de Algemene Ouderdomswet, een gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden en personen die het kind erkent. In artikel 2a wordt nu deze gelijkstelling eveneens geregeld. Bij ongehuwd samenwonen gaat het om het wonen in dezelfde woning en om bijdragen in de kosten van de huishouding. Daarnaast zijn er andere persoonlijke factoren die mee bepalend kunnen zijn voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding.
Door deze wetstechnische aanpassing wordt niet langer verwezen naar artikel 1, onderdeel e, van de wet, maar naar artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Met de wijziging van het eerste lid wordt het onverkorte recht van een pensioengerechtigde – in de praktijk betreft dat alleen degenen die wonen op Sint Eustatius en Saba – op de zogeheten ‘duurtetoeslag’ omgezet in een mogelijkheid om deze via een ministeriële regeling toe te kennen. Door het verder verhogen van de AOV-bedragen de komende jaren in het kader van de ontwikkeling richting het ijkpunt sociaal minimum, gaat de uitkering voor ouderen omhoog, zodanig dat het gewenste uitkeringsniveau via de AOV zelf wordt bereikt. In het eerste lid wordt daarom gedurende de eerstkomende periode de regeling voor de tegemoetkoming op een andere manier vormgegeven. De tegemoetkoming kan worden verleend indien het prijsniveau van het desbetreffende openbaar lichaam daartoe aanleiding geeft. Bij de afweging over het per openbaar lichaam verstrekken van een tegemoetkoming en de hoogte daarvan, zullen in de toekomst mede de onderlinge verschillen in de hoogte van de AOV-uitkering per openbaar lichaam in acht worden genomen.
Artikel 7b kan dan op termijn vervallen. Dat is geregeld in artikel IX. Bij koninklijk besluit wordt het moment geregeld waarop artikel 7b vervalt.
De wijzigingen in het eerste en derde lid van dit artikel houden verband met de aanpassing van artikel 7b (zie onderdeel C). Het met de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer mee laten lopen van het bedrag van de duurtetoeslag is in de aanloop naar het afschaffen ervan geen vanzelfsprekendheid. Daarom wordt het in combinatie met de aanpassing van artikel 7b mogelijk gemaakt de hoogte van de duurtetoeslag ongeacht de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer vast te stellen. Dat kan ook een lager bedrag zijn.
Deze wijziging houdt verband met een gewijzigde aanduiding van verpleeginstellingen in het Besluit zorg BES. Een overeenkomstige wijziging is aangebracht in artikel 17 van de AWW BES.
Het begrip ‘nabestaande’ wordt in de AWW BES geïntroduceerd. Daarbij wordt artikel 1 wetstechnisch aangepast.
Vanwege het introduceren van het begrip nabestaande in de wet komt de gelijkstelling tussen weduwe en weduwenaars te vervallen. In artikel 3a wordt nu toegevoegd dat onder echtgenoot ook de partner wordt verstaan waarmee de verzekerde een gezamenlijke huishouding voert. Er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding als een of beide partners minderjarig zijn en als tussen de partners bloedverwantschap in de eerste graad bestaat. Deze bepaling is overeenkomstig de bepalingen die in de AOV BES hierover zijn opgenomen. Deze bepaling is, zij het anders verwoord, overeenkomstig hetgeen in de artikelen 3 en 4 van de Algemene nabestaandenwet is geregeld.
In de verschillende artikelen die over ‘weduwen- en wezenpensioen’, over ‘weduwe’ of over ‘weduwenpensioen(en)’ wordt gesproken worden deze begrippen alle aangepast op het nieuwe begrip ‘nabestaande’.
Artikel 7 is in verband met de nieuwe begrippen opnieuw geredigeerd.
Met de wetstechnische aanpassing van artikel 1 kan niet meer verwezen worden naar artikel 1, onderdeel e. Met het verwijzen naar artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is dit opgelost.
Om te kunnen bepalen of recht bestaat op nabestaanden- of wezenpensioen, bestaat de mogelijkheid op grond van dit nieuwe artikel om betrokkene aan een geneeskundig onderzoek te laten onderwerpen. Dat geldt in de situaties zoals beschreven in artikel 9, vijfde lid jo. 12, derde lid (in verband met wezenpensioen voor wezen 16 jaar of ouder), 11, vierde lid (bepaling invaliditeit nabestaande).
Met de wijziging van artikel 17 wordt aangesloten bij de terminologie in het Besluit zorg BES, waarin intramurale zorg wordt omschreven en de instellingen waar intramurale zorg wordt verleend worden benoemd. Bij intramurale zorg gaat het om zorg binnen de muren van een instelling, met een 24 uur per dag-opname en volledige verzorging. Het gaat bij de instellingen om algemene ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, verpleeghuizen, bejaardenhuizen met een verpleeghuisfunctie, psychogeriatrische verzorgingshuizen, instellingen voor lichamelijk gehandicapten en instellingen voor geestelijk gehandicapten.
De artikelen 41 en 42 kunnen vervallen, aangezien er geen nabestaande of wees meer zal zijn die aan de relevante leeftijdscriteria voldoet om in aanmerking te komen voor nabestaanden- of wezenpensioen.
Dit artikel regelt de nieuwe naam van deze wet. Het begrip ‘weduwe’ is gewijzigd naar het in het hedendaags meer gebruikelijke begrip ‘nabestaande’. Daardoor zullen niet alleen vrouwen, maar ook andere seksen die in een gehuwden-, geregistreerdpartnerschapsrelatie (conform artikel 80b van Boek 1 van het BW BES) of in een gezamenlijke huishouding leefden en die hun partner verliezen, in aanmerking kunnen komen voor uitkering, nabestaandenpensioen.
Met de wijzigingen die in dit artikel zijn opgenomen, wordt in alle relevante wetgeving de naamswijziging van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES in Algemene nabestaandenwet BES verwerkt.
Met het nieuwe derde lid wordt geregeld dat naast een kind dat tot het huishouden van de ingezetene behoort, ook voor een kind dat niet tot diens huishouden behoort maar wel binnen het openbaar lichaam verblijft, recht op kinderbijslag bestaat. Het gaat dan om een kind dat om welke reden dan ook (ziekte, langdurige zorg, gedragsproblemen) in een instelling verblijft. Voor een kind dat in jeugddetentie verblijft, bestaat daarentegen geen reden om kinderbijslag te verstrekken. Daarom is die situatie uitgesloten van het recht op kinderbijslag.
Door invoeging van dit artikel wordt ook binnen CN een verdubbeling van de kinderbijslag geregeld. Een persoon krijgt recht op dubbele kinderbijslag voor zijn thuiswonende kind dat drie jaar of ouder is, als dat kind intensieve zorg nodig heeft. Deze persoon kan de ouder van het kind zijn, maar als het kind bij een andere persoon wordt ondergebracht, waar het vervolgens wordt verzorgd, dan geldt dat die andere persoon het recht op de dubbele kinderbijslag heeft. In lagere regelgeving wordt uitgewerkt welke mate van intensieve zorg er moet zijn om voor de verdubbeling in aanmerking te komen.
In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat de zorgbehoefte moet blijken uit een advies door een daartoe aangewezen rechtspersoon. Dat zal naar verwachting een rechtspersoon zijn die op een van de CN-eilanden zetelt. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is nader ingegaan op de werkzaamheden van deze rechtspersoon en op de procedure zoals deze binnen CN wordt gevolgd om te komen tot een goed oordeel over de toekenning van de dubbele kinderbijslag. De gang van zaken bij de aanvraag om dubbele kinderbijslag wordt nader geregeld bij algemene maatregel van bestuur.
Het derde lid regelt dat er ten aanzien van dit artikel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld. Deze regels betreffen in elk geval de vier in dat lid vermelde onderwerpen, te weten de wijze waarop de rechtspersoon wordt ingeschakeld, de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van intensieve zorg, het proces van beoordeling en de criteria voor de beoordeling en de gegevensuitwisseling tussen de rechtspersoon en de Minister.
Met de wijziging van dit artikellid wordt aangegeven dat een verdubbeling van het recht op kinderbijslag moet worden aangevraagd. Die aanvraag gaat via een aanvraagformulier.
In verschillende artikelen van de KBV BES wordt gesproken over kinderbijslag BES. In artikel 5a gaat het om een verdubbeling van deze kinderbijslag. Deze verdubbeling valt dus eveneens onder het begrip ‘kinderbijslag BES’. Dat geldt de artikelen 6, 7, 12 en 15.
In enkele artikelen echter is om daarover duidelijkheid te geven, expliciet opgenomen dat het mede om het verdubbelingsbedrag gaat. In verband daarmee zijn de artikelen 8, 11, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 23 en 25 aangepast. Overigens wordt in het merendeel van de aangepaste artikelen alleen de eerste keer dat het begrip wordt vermeld, de omschrijving aangepast.
Dit artikellid regelt de betaling van de verdubbeling van de kinderbijslag in geval twee personen daar recht op hebben. Ingeval een kind door twee personen wordt verzorgd en onderhouden zonder dat deze personen een gemeenschappelijke huishouding voeren, krijgt degene die de kinderbijslag ontvangt, eveneens het bedrag van de verdubbeling.
Het opschrift bij artikel 4 dient geen doel en is daardoor geschrapt. In plaats daarvan wordt bij artikel 5 een opschrift geplaatst.
In artikel 5, eerste lid, wordt geregeld dat de eerste drie dagen na de melding van het ongeval geen recht op ongevallengeld bestaat. In bijzondere situaties kan echter worden afgeweken van deze drie dagentermijn, ten gunste van de werknemer. Dit kan zich voordoen in gevallen dat het enerzijds niet de bedoeling is om een werknemer tekort te doen en anderzijds de werkgever niet ongerechtvaardigd te belasten, bijvoorbeeld doordat het ongeval zich geheel buiten zijn invloedssferen heeft voorgedaan. Het nieuwe achttiende lid regelt dat.
Dit nieuwe artikel 5c komt overeen met het nieuwe artikel 5a van de Wet ZV BES. Een werknemer die een ongeval is overkomen is gehouden inspanningen te verrichten om passende arbeid te verrichten. Het gaat om arbeid in de bestaande functie of, naarmate de arbeidsongeschiktheid langer duurt, ander werk bij de eigen werkgever. In verband daarmee dient hij mee te werken aan alle activiteiten die zijn gericht op inschakeling in het werk. Ten aanzien van persoonsgebonden voorzieningen of aanpassing van de arbeidsplaats die kunnen bijdragen aan de mogelijkheden om weer aan het werk te gaan en die wenselijk worden geacht, geldt een medewerkingsplicht voor de werknemer.
Om het eerste en tweede lid verder uit te werken, kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld. In die regels kan ook worden ingegaan op ondersteuning bij de terugkeer van werknemers in het eigen of in ander werk. Ten slotte kunnen groepen werknemers worden vrijgesteld van de verplichtingen die in het eerste en tweede lid zijn opgenomen. Een algemene maatregel van bestuur die op grond van dit artikel zal worden getroffen, zal mede zijn gebaseerd op artikel 5a van de Wet ZV BES.
Met dit artikel wordt het aanvraagproces verder gestructureerd. Ten eerste geldt dat aan de hand van een geneeskundige beoordeling wordt vastgesteld of recht bestaat op ongevallengeld. Voorts wordt een standaard aanvraagformulier gehanteerd, waarmee de aanvraag voor ongevallengeld kan worden ingediend. Voor de aanvraag ongevallengeld is het indienen ervan via de elektronische weg het uitgangspunt. De aanvraag geschiedt als regel door de werkgever.
Aangezien het aan de werkgever toegerekende recht op ongevallengeld en uitbetaling op grond van artikel 5, twaalfde lid, van de Wet ongevallenverzekering BES onlosmakelijk is verbonden met diens plicht om een uitkering gelijk aan het wettelijk ongevallengeld aan de werknemer uit te betalen, is een informatieplicht van de werkgever jegens de arbeidsongeschikte werknemer aangewezen. De werknemer heeft er recht op te weten wat de hoogte is van het ongevallengeld dat is berekend, omdat dit zijn uitkeringsaanspraak bedoeld in artikel 5, twaalfde lid, eerste zin, van de Wet ongevallenverzekering BES bepaalt.
Met het derde lid (nieuw) worden tekstuele technische wijzigingen gemaakt. Hierdoor is het duidelijker dat de aanhef betrekking heeft op het geheel van de opsomming.
Ook het nieuwe artikel 6a voorziet erin orde aan te brengen in het aanvraag- en verleningsproces. Duidelijkheid over het te verstrekken bedrag en een beslistermijn worden hiertoe opgenomen. Overschrijding van een termijn van acht weken na het ontvangen van de uitkeringsaanvraag, moet schriftelijk worden gemeld aan de aanvrager.
Artikel 7 bevat de mogelijke gevolgen van de niet-nakoming van verplichtingen. In het eerste lid wordt aangegeven dat het verlies van een recht niet volledig hoeft te zijn, een gedeeltelijk verlies is ook mogelijk. Een en ander is mede afhankelijk van de mate waarin een werknemer zijn verplichtingen niet nakomt. De verplichting om de aanwijzingen van de controlerend geneeskundige op te volgen is verduidelijkt.
De nieuwe onderdelen g en h van het eerste lid behelzen de mogelijke consequenties van het niet of onvoldoende opvolgen van aanwijzingen die hem kunnen leiden tot terugkeer in het arbeidsproces. Ook het niet nakomen van de verplichtingen die in artikel 5c zijn opgenomen, kunnen leiden tot een geheel of gedeeltelijk verlies van uitkering.
In artikel 1, eerste lid, wordt een aantal begripsbepalingen toegevoegd, verband houdend met de opname van zelfstandigen, meewerkende echtgenoten en gelijkgestelden als rechthebbenden op grond van deze wet. De toegevoegde begripsbepalingen komen, rekening houdend met de gangbare teksten in de fiscale wetgeving geldend voor Caribisch Nederland, overeen met de begripsbepalingen die in artikel 3:17, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg zijn opgenomen.
De Belastingdienst Caribisch Nederland geeft de CRIB-nummers uit. Het CRIB-nummer is het identificatienummer dat de inspecteur op grond van artikel 8.86 van de Belastingwet BES aanmaakt voor alle inwoners tussen (15 en 65 jaar) en verstrekt die aan de administratieplichtigen, waartoe onder andere personen behoren die een bedrijf of beroep uitoefenen.
Voorts is, ten behoeve van de regeling in de artikelen 4, 4a en 4b, een definitie gegeven van zelfstandige, meewerkende echtgenoot en gelijkgestelde. Zoals eerder aangegeven wordt onder ‘echtgenoot’ mede verstaan de geregistreerde partner, van wie dat partnerschap op grond van de Europees Nederlandse regelgeving tot stand is gekomen. Een en ander is bepaald in artikel 80b van Boek 1 van het BW BES.
Het nieuwe derde lid van artikel 1 regelt de gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden met echtgenoten. Deze gelijkstelling is in het kader van deze wet vooral van belang bij toepassing van de bepalingen rond de meewerkende echtgenoot en bij toepassing van artikel 1a. Het is van belang dat betrokkenen duidelijk kunnen aantonen dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Het al lang ingeschreven staan op hetzelfde adres, het gezamenlijk bijdragen in de kosten van de huishouding, het gezamenlijk zorgen voor de zaken binnen dat huishouden, dat zijn voorbeelden waarmee kan worden aangetoond dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Artikel 3 geeft aan welke gronden er zijn voor een recht op uitkering op grond van de Wet ZV BES.
Naast ziekte en zwangerschap van een werknemer is dat de periode van het zwangerschapsverlof van een zelfstandige, een meewerkende echtgenoot of een gelijkgestelde en de periode waarin recht op geboorteverlof bestaat.
Met artikel 4 en volgende wordt een recht op uitkering bij zwangerschap en bevalling geïntroduceerd voor zelfstandigen, meewerkende echtgenoten of gelijkgestelden.
Wat de doelgroep betreft gaat het om personen die een voldoende omvang aan inkomen bereiken. Als een zelfstandige met de werkzaamheden inkomsten genereert die lager liggen dan de belastingvrije som, zoals vermeld in artikel 24 van de Wet inkomstenbelasting BES, dan komt deze zelfstandige niet in aanmerking voor uitkering in verband met zwangerschap en bevalling. Er moet dus sprake zijn van inkomsten van ten minste het bedrag van de belastingvrije som. Dit bedrag komt min of meer overeen met het bedrag van het binnen Caribisch Nederland geldende minimumloon. Hierbij kan overigens worden opgemerkt dat het minimumloonbedrag, anders dan de belastingvrije som, verschilt per eiland binnen Caribisch Nederland.
De regeling is qua uitkeringsduur overeenkomstig hetgeen in de Wet arbeid en zorg is geregeld voor zelfstandigen. Het betreft een uitkeringsrecht gedurende ten minste zestien weken.
Vanaf zes weken (tien weken ingeval van meerling) voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling bestaat recht op uitkering in verband met zwangerschap. Het uitkeringsrecht loopt na de bevalling door voor een periode van ten minste tien weken. Deze periode wordt navenant langer als de uitkeringsperiode tijdens de zwangerschap minder dan zes (tien) weken heeft geduurd.
Het vierde lid bepaalt dat als er recht op zwangerschapsuitkering kan bestaan, maar dat recht is opgeschoven, een ziekte in de periode van opschuiven wordt aangemerkt als uitkering in verband met zwangerschap.
Een uitkeringsrecht in verband met bevalling wordt verlengd als het kind in het ziekenhuis doorbrengt, vanaf de achtste dag van opname. Dat duurt tot en met de laatste dag van het uitkeringsrecht, met een maximum van tien weken.
Artikel 4a geeft een aantal voorschriften rond een aanvraag om uitkering in verband met zwangerschap en bevalling. De aanvraag moet bijtijds worden ingediend. Bij de aanvraag moet de verwachte datum van bevalling en de datum waarop betrokkene de uitkering wil laten ingaan worden gemeld. Ingeval van een verlenging van een uitkeringsrecht na bevalling moeten verklaringen worden overlegd.
Artikel 4b regelt de uitkeringshoogte. De uitkering bedraagt het minimumloon, als omschreven in artikel 9 van de Wet minimumlonen BES. Als gemeld is er alleen sprake van uitkering als de zelfstandige met de werkzaamheden inkomsten genereert die ten minste gelijk liggen met de belastingvrije som, zoals vermeld in artikel 24 van de Wet inkomstenbelasting BES. Komt de zelfstandige niet aan dat inkomen, dan valt deze buiten deze regeling van uitkering in verband met zwangerschap en bevalling.
Artikel 4c behelst de regels rond de uitkering in verband met geboorteverlof. Die uitkering kan de echtgenoot van degene die is bevallen aanvragen bij de RCN-unit SZW, met dien verstande dat de aanvraag feitelijk wordt gedaan door de werkgever, aan wie de uitkering wordt verstrekt met het oog op diens loondoorbetalingsplicht. Dit is overeenkomstig de werkwijze bij het wettelijk ziekengeld. Een aanvraag dient wel binnen drie weken na de bevalling te worden ingediend. Bij de aanvraag dient een bewijs te worden overlegd dat belanghebbende in aanmerking komt voor deze uitkering. Het kan onder meer een bewijs zijn van geboorte van het kind of een bewijs van aangifte. Het bedrag aan uitkering is 100 procent van zijn loon, met dien verstande dat het deel van het loon dat boven het bepaalde maximum dagloon uitkomt, voor de berekening van de uitkering buiten beschouwing wordt gelaten. Dit volgt uit het van overeenkomstige toepassing verklaren van de tweede volzin van artikel 5, tweede lid, van de Wet ZV BES. De uitkeringsduur bedraagt een halve werkweek van de werknemer.
In het eerste lid wordt geregeld dat de eerste drie dagen van ziekte geen recht op ziekengeld bestaat. De huidige terugwerkende kracht bij ziekte die langer dan drie dagen duurt, alsmede de uitzondering dat er toch ziekengeld wordt uitgekeerd als de ziekte opneming in een ziekenhuis nodig maakt, vervalt. Tijdens deze drie dagen geldt een verplichting tot loonbetaling.
De uitkeringsduur is, zolang de ziekte door eenzelfde ziekteoorzaak voortduurt, twee jaar. Is de werknemer op tijdelijke arbeidsovereenkomst werkzaam, eindigt de uitkering bij einde van die arbeidsovereenkomst, doch ook maximaal na twee jaar ziekte. Ziekteperioden worden samengeteld als zij elkaar opvolgen met een onderbreking van minder dan vier weken.
Het nieuwe tiende lid vormt de basis voor een no risk voor de werkgever via een algemene maatregel van bestuur. Hiermee kan geregeld worden dat voor bepaalde gevallen de drie wachtdagen voor de ingang van het wettelijk ziekengeld, niet geldt. In bepaalde situaties waarin de arbeidsongeschiktheid redelijkerwijs niet aan de werkgever kan worden toegerekend, kan daar aanleiding toe zijn.
In dit artikel wordt expliciet geregeld wat de plichten zijn van de werknemer die ziekengeld ontvangt. Deze verplichtingen zijn, gelet op de uitvoeringsmogelijkheden in Caribisch Nederland, beperkter dan in de Ziektewet (artikel 29g) zijn opgenomen.
In het eerste lid wordt bepaald dat de werknemer verplicht is mogelijkheden te benutten of te behouden tot het verrichten van passende arbeid bij zijn werkgever. Het gaat erom dat hij zijn verdiencapaciteit naar vermogen behoudt of vergroot. In eerste instantie zal het streven gericht zijn op terugkeer naar zijn normale arbeid, maar naarmate de arbeidsongeschiktheid langer duurt zal de aandacht ook dienen uit te gaan naar mogelijkheden tot re-integratie op een andere functie bij de eigen werkgever. In verband daarmee dient hij mee te werken aan alle activiteiten die zijn gericht op inschakeling in het werk. Ten aanzien van persoonsgebonden voorzieningen of aanpassing van de arbeidsplaats die kunnen bijdragen aan de mogelijkheden om weer aan het werk te gaan en die wenselijk worden geacht, geldt een medewerkingsplicht voor de werknemer.
Om het eerste en tweede lid verder uit te werken, kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld. In die regels kan ook worden ingegaan op ondersteuning bij de terugkeer van werknemers in het eigen of in ander werk. Ten slotte kunnen groepen werknemers worden vrijgesteld van de verplichtingen die in het eerste en tweede lid zijn opgenomen.
Met dit artikel wordt het aanvraagproces verder gestructureerd. Ten eerste geldt dat aan de hand van een geneeskundige beoordeling wordt vastgesteld of recht bestaat op ziekengeld. Voorts wordt een standaard aanvraagformulier gehanteerd, waarmee de aanvraag voor ziekengeld kan worden ingediend. Voor de aanvraag ziekengeld is het indienen ervan via de elektronische weg het uitgangspunt. De aanvraag geschiedt als regel door de werkgever.
Aangezien het aan de werkgever toegerekende recht op ziekengeld en uitbetaling op grond van artikel 5, zesde lid, van de Wet ziekteverzekering BES onlosmakelijk is verbonden met diens plicht om een uitkering gelijk aan het wettelijk ziekengeld aan de werknemer uit te betalen, is een informatieplicht van de werkgever jegens de arbeidsongeschikte werknemer aangewezen. De werknemer heeft er recht op te weten wat de hoogte is van het ziekengeld dat is berekend, omdat dit zijn uitkeringsaanspraak bedoeld in artikel 5, zesde lid, eerste zin, van de Wet ziekteverzekering BES bepaalt.
Met deze wijziging wordt eveneens orde aangebracht in het aanvraag- en verleningsproces. Duidelijkheid over het te verstrekken bedrag en een beslistermijn worden hiertoe opgenomen. Overschrijding van een termijn van acht weken na het ontvangen van de uitkeringsaanvraag, moet schriftelijk worden gemeld aan de aanvrager.
Onderdeel f betreft activiteiten van de controlerend geneeskundige die zijn gericht op herstel. Hij kan aanwijzingen geven die kunnen leiden tot vermindering of zelfs einde van de arbeidsongeschiktheid. Werknemer dient deze aanwijzingen op te volgen.
In onderdeel g gaat het om aanwijzingen, gegeven op basis van een geneeskundige of arbeidskundige beoordeling die in opdracht van de Minister is uitgevoerd, over terugkeer naar het eigen werk of naar ander werk bij de eigen werkgever.
Onderdeel h betreft het niet of onvoldoende naleven van de verplichtingen die voor de werknemer op grond van artikel 5a gelden.
Met het nieuwe tweede lid wordt geregeld dat bij samenloop van de uitkering met een soortgelijke uitkering die hij aan een buitenlandse wettelijke regeling ontleent, de ziekengelduitkering op grond van deze wet op de buitenlandse uitkering in mindering wordt gebracht.
Het derde lid bepaalt dat, zodra een uitsluitingsgrond zoals in het eerste lid omschreven, ten einde is, het uitkeringsrecht herleeft.
Dit artikel voorziet in het op termijn laten vervallen van artikel 7b van de AOV BES. In hoofdstuk 5.3 van de algemene toelichting en bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 7b van de AOV BES is op het op termijn laten vervallen van artikel 7b nader ingegaan.
In Artikel X is bepaald dat de inwerkingtreding van de artikelen plaatsvindt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor ieder artikel of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Het voornemen is de artikelen van deze wet in werking te laten treden met ingang van 1 juli 2024. Een aantal artikelen treedt op een later tijdstip in werking. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is uiteengezet, geldt dit voor de afschaffing van de duurtetoeslag (artikel IX) en de introductie van de wachtdagen voor het wettelijk zieken- en ongevallengeld (artikel VIII).
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
Kamerstukken II 2018/19, 35 000-IV, nr. 61; Kamerstukken II, 2019/20, 35 300-IV, nr. 68; Memorie van Toelichting, paragrafen 2.4, 9.5 en 9.6.
Reactie Bestuurscollege van het openbaar lichaam Sint Eustatius, brief d.d. 8 november 2022 betreffende reactie op ontwerp Wijzigingswet SZW-wetten CN 2023; Reactie Bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire, brief d.d. 2 september 2022 betreffende concept-Wijzigingswet SZW-wetten Caribisch Nederland 2023; Reactie Bestuurscollege van het openbaar lichaam Saba, brief d.d. 12 september 2022 betreffende consultatie wijzigingswet SZW wetten CN 2023; Reactie Centraal Dialoog Bonaire, brief d.d. 24 augustus 2022 betreffende reactie op consultatie wijziging SZW-wetgeving.
Zo kan nader onderzoek naar de wenselijke verhouding tussen loondoorbetaling door de werkgever en een uitkering (ziekengeld) bij arbeidsongeschiktheid in de rede liggen.
Zie bijvoorbeeld de onlangs aangekondigde verkenning naar de arbeidsrechtelijke verschillen tussen Caribisch Nederland en het Europese deel van Nederland (Kamerstukken II 2023/24, 36 410-XV, nr. 2, bijlage 6).
‘Vijf jaar verbonden: Bonaire, Sint Eustatius, Saba en Europees Nederland’, Rapport van de commissie evaluatie uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur Caribisch Nederland (bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 34 300-IV, nr. 23).
Kamerstukken II 2018/19, 35 000-IV, nr. 61; Kamerstukken II, 2019/20, 35 300-IV, nr. 68; Memorie van Toelichting, paragrafen 2.4, 9.5 en 9.6.
Reactie Bestuurscollege van het openbaar lichaam Sint Eustatius, brief d.d. 8 november 2022 betreffende reactie op ontwerp Wijzigingswet SZW-wetten CN 2023; Reactie Bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire, brief d.d. 2 september 2022 betreffende concept-Wijzigingswet SZW-wetten Caribisch Nederland 2023; Reactie Bestuurscollege van het openbaar lichaam Saba, brief d.d. 12 september 2022 betreffende consultatie wijzigingswet SZW wetten CN 2023; Reactie Centraal Dialoog Bonaire, brief d.d. 24 augustus 2022 betreffende reactie op consultatie wijziging SZW-wetgeving.
Zo kan nader onderzoek naar de wenselijke verhouding tussen loondoorbetaling door de werkgever en een uitkering (ziekengeld) bij arbeidsongeschiktheid in de rede liggen.
Zie bijvoorbeeld de onlangs aangekondigde verkenning naar de arbeidsrechtelijke verschillen tussen Caribisch Nederland en het Europese deel van Nederland (Kamerstukken II 2023/24, 36 410-XV, nr. 2, bijlage 6).
‘Vijf jaar verbonden: Bonaire, Sint Eustatius, Saba en Europees Nederland’, Rapport van de commissie evaluatie uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur Caribisch Nederland (bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 34 300-IV, nr. 23).
Jerzy Straatmeijer (Regioplan), ‘Onderzoek naar een ijkpunt voor het Sociaal minimum in Caribisch Nederland’, 28 juni 2018 (onderzoek in opdracht van Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-17253.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.