Tweede wijziging van het besluit van 15 mei 2017, nr. 2017-81019, Staatscourant (2017, 28246)

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 16 maart 2023, nr. 2023-27660

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit over de kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning, het beleggingsrecht eigen woning en vóór 2001 bestaande kapitaalverzekeringen in box 3 van 15 mei 2017, nr. 2017-81019 (Stcrt. 2017, 28246). De wijziging betreft twee goedkeuringen voor de aflossingseis en een aanpassing van de voorwaarden voor de SEW/BEW.

ARTIKEL I

Het besluit van 15 mei 2017, nr. 2017-81019 (Stcrt. 2017, 28246), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 december 2020, nr. 2019-74967 (Stcrt. 2020, 62990), wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan onderdeel 1 wordt vóór ‘Gebruikte begrippen en afkortingen’ een alinea toegevoegd, luidende:

Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 16 maart 2023, nr. 2023-27660. De wijziging betrof de toevoeging van twee onderdelen:

  • Ik geef twee goedkeuringen waarin ik onder voorwaarden ervan uitga dat wordt voldaan aan de aflossingseis die geldt voor de toepassing van de uitkeringsvrijstelling (onderdeel 4.9);

  • Daarnaast keur ik goed dat de SEW/BEW tijdens de looptijd niet constant hoeft te voldoen aan de voorwaarde dat de rekeninghouder/eigenaar van het spaar-/beleggingsrecht of zijn partner een eigenwoningschuld heeft (onderdeel 4.10).

B

Aan onderdeel 4 worden na onderdeel 4.8 twee onderdelen toegevoegd, luidende:

4.9 Aflossing eigenwoningschuld vóór uitkering KEW

De uitkeringsvrijstelling is van toepassing als de uitkering uit een KEW heeft gediend als aflossing van een eigenwoningschuld en aan de overige voorwaarden is voldaan. Het blijkt in de praktijk voor belastingplichtigen niet altijd mogelijk om de uitkering uit een KEW te laten plaatsvinden vóór aflossing van de eigenwoningschuld. Het gevolg is dat belastingplichtigen strikt genomen geen gebruik kunnen maken van de uitkeringsvrijstelling als de verzekeringnemer of zijn partner op het moment van uitkering een eigen woning heeft. In de volgende subonderdelen geef ik goedkeuringen voor de situaties waarin ik dit ongewenst vind.

4.9.1 Eigenwoningschuld wordt afgelost met verkoopopbrengst en daarna komt KEW tot uitkering

Het gebeurt in de praktijk regelmatig dat de eigenwoningschuld direct wordt afgelost met de opbrengst van de verkoop van de eigen woning en dat enige tijd daarna pas de KEW tot uitkering komt, als de verzekeringnemer of zijn partner een nieuwe eigen woning heeft. De verkoopopbrengst leidt tot aflossing van de eigenwoningschuld, waardoor geen recht meer bestaat op de uitkeringsvrijstelling (artikel 10bis.6, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001). Dit vind ik ongewenst als er een direct verband bestaat tussen de verkoop van de eigen woning, het vrijkomen van het kapitaal en de aflossing van de eigenwoningschuld. Daarom keur ik op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur in deze situatie onder de volgende voorwaarden goed dat de uitkering wordt geacht voorafgaand aan de verkoop van de eigen woning plaats te vinden en zoveel als mogelijk te zijn gebruikt voor de aflossing van de eigenwoningschuld.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende twee voorwaarden:

  • 1. De uitkering uit de KEW vindt plaats binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de eigenwoningschuld is afgelost. In dit verband vind ik een termijn van zes maanden na het tijdstip waarop de eigenwoningschuld is afgelost een redelijke termijn. Als de belastingplichtige bij overschrijding van die termijn tegenover de inspecteur aannemelijk maakt dat de overschrijding niet aan hem is te wijten, is een langere termijn aanvaardbaar; en

  • 2. Er wordt aan de overige voorwaarden van de uitkeringsvrijstelling (artikel 10bis.6 Wet IB 2001) voldaan. Dit betekent onder andere dat in de situaties waarin de uitkering uit de KEW groter is dan de eigenwoningschuld, de uitkeringsvrijstelling niet geldt voor het meerdere.

Gevolg goedkeuring

Als de goedkeuring wordt toegepast heeft dit tot gevolg dat het vervreemdingssaldo eigen woning en de eigenwoningreserve achteraf herrekend moeten worden. Ik licht dit toe met een voorbeeld.

Voorbeeld

A heeft een eigenwoningschuld van € 200.000 en een KEW van € 60.000. Hij koopt op 1 juni 2021 een nieuwe eigen woning voor € 250.000. Zijn oude eigen woning verkoopt hij op 1 augustus 2021 voor € 200.000 en hij koopt in verband daarmee zijn KEW af. Met de verkoopopbrengst lost hij volledig zijn eigenwoningschuld op zijn oude woning af. Een maand later komt zijn KEW van € 60.000 feitelijk tot uitkering. In deze situatie kan de goedkeuring worden toegepast, waardoor de uitkering geacht wordt te zijn gebruikt om de eigenwoningschuld van de oude woning af te lossen. Dit heeft tot gevolg dat het vervreemdingssaldo eigen woning van A achteraf moet worden herrekend tot € 60.000. Het vervreemdingssaldo eigen woning wordt toegevoegd aan de eigenwoningreserve. Dit betekent dat de maximale eigenwoningschuld wordt herrekend tot € 190.000 (€ 250.000 minus € 60.000).1

Het is mogelijk dat in deze situatie de verkoopopbrengst niet voldoende is om de gehele eigenwoningschuld af te lossen, stel dat A de oude eigen woning heeft verkocht voor € 180.000. A zal de restschuld van € 20.000 zoveel mogelijk moeten aflossen met de latere, feitelijke uitkering uit de KEW. Doet hij dat niet, dan heeft A in het geheel geen recht op de uitkeringsvrijstelling.

4.9.2 Aanbieder KEW stelt als voorwaarde dat eigenwoningschuld moet zijn afgelost voordat KEW tot uitkering komt

Een belastingplichtige wil zijn eigenwoningschuld aflossen met de KEW. De aanbieder geeft enkel de mogelijkheid tot uitkering van de KEW nadat de eigenwoningschuld is afgelost. De belastingplichtige lost zijn eigenwoningschuld daarom eerst af uit eigen middelen, waardoor geen recht bestaat op de uitkeringsvrijstelling (artikel 10bis.6, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001). Dit vind ik ongewenst omdat het in deze situatie buiten de invloedsfeer van de belastingplichtige ligt dat hij geen gebruik kan maken van de uitkeringsvrijstelling. Daarom keur ik op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.

Goedkeuring

In deze situatie keur ik onder de volgende voorwaarden goed dat de uitkering wordt geacht plaats te vinden voorafgaand aan de aflossing van de eigenwoningschuld met de eigen middelen en zoveel als mogelijk te zijn gebruikt voor de aflossing van de eigenwoningschuld.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:

  • 1. De belastingplichtige kan aannemelijk maken dat de aanbieder enkel de mogelijkheid geeft tot uitkering van de KEW als de eigenwoningschuld is afgelost;

  • 2. De uitkering uit de KEW vindt plaats binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de eigenwoningschuld is afgelost. In dit verband vind ik een termijn van zes maanden na het tijdstip waarop de eigenwoningschuld is afgelost een redelijke termijn. Als de belastingplichtige bij overschrijding van die termijn tegenover de inspecteur aannemelijk maakt dat de overschrijding niet aan hem is te wijten, is een langere termijn aanvaardbaar; en

  • 3. Er wordt aan de overige voorwaarden van de uitkeringsvrijstelling (artikel 10bis.6 Wet IB 2001) voldaan. Dit betekent onder andere dat in de situaties waarin de uitkering uit de KEW groter is dan de eigenwoningschuld, de uitkeringsvrijstelling niet geldt voor het meerdere.

4.10 SEW/BEW en de voorwaarde van het bestaan van een eigenwoningschuld

In artikel 10bis.5, tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001 is als voorwaarde voor een SEW opgenomen dat de rekeninghouder of zijn partner een eigenwoningschuld heeft. In artikel 10bis.5, derde lid, onderdeel a, Wet IB 2001 is dezelfde voorwaarde voor de eigenaar van een BEW of zijn partner opgenomen. Voor een KEW geldt de voorwaarde van het hebben van een eigenwoningschuld niet voor de verzekeringnemer of zijn partner. In de parlementaire geschiedenis is aandacht besteed aan dit verschil op het moment van afsluiten van deze producten. Dit verschil was niet bewust gecreëerd. Mede gelet op het feit dat de KEW – net als de SEW – uitsluitend mag worden benut voor de aflossing van een eigenwoningschuld, leek dit met name een theoretisch verschil (Kamerstukken I, 2007/08, 30 432, C, p. 4). Het is niet meer mogelijk om een nieuwe SEW/BEW af te sluiten. In de parlementaire behandeling is niet voorzien dat in voorkomende gevallen na het afsluiten van een SEW/BEW tijdelijk geen eigenwoningschuld aanwezig is.

Een strikte toepassing van de voorwaarde blijkt in de praktijk niet goed houdbaar in de uitzonderlijke situatie dat tijdelijk geen eigenwoningschuld aanwezig is. Deze voorwaarde leidt dan tot het niet meer voldoen aan de voorwaarden van de SEW/BEW wat tot gevolg kan hebben dat de SEW/BEW fictief tot uitkering komt, waarbij moet worden afgerekend over het rentebestanddeel daar waar dit niet het geval zou zijn geweest bij een KEW. De strikte toepassing kan er ook toe leiden dat geen gebruik kan worden gemaakt van de verhuisregeling, terwijl deze wel van toepassing zou zijn bij een KEW. Dit acht ik ongewenst. Daarom keur ik op grond van artikel 63 AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat de SEW/BEW tijdens de looptijd niet hoeft te voldoen aan de voorwaarde dat de rekeninghouder/eigenaar van het beleggingsrecht of zijn partner een eigenwoningschuld heeft. Voor de volledigheid merk ik op dat de andere voorwaarden van artikel 10bis.5 Wet IB 2001 onverkort blijven gelden.

Als de definitieve aanslag over een belastingjaar onherroepelijk vaststaat, gelden de bijzondere regels voor ambtshalve vermindering zoals opgenomen in artikel 9.6 Wet IB 2001 met dien verstande dat artikel 45aa, onderdeel c, van de uitvoeringsregeling inkomstenbelasting geen toepassing vindt. Dit betekent dat de belastingplichtige een verzoek om ambtshalve vermindering op basis van dit besluit kan doen als er minder dan vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

Hierna volgen twee voorbeelden ter toelichting op de goedkeuring.

Voorbeeld 1

Een belastingplichtige heeft een BEW. Hij lost zijn eigenwoningschuld met eigen middelen af. Door de goedkeuring leidt dit niet tot een fictieve deblokkering van de BEW. Op een later moment gaat de belastingplichtige een nieuwe eigenwoningschuld aan, voor bijvoorbeeld aankoop, verbetering of onderhoud van de eigen woning. Aan het einde van de looptijd van de BEW gebruikt de belastingplichtige het tegoed van de BEW volledig om zijn (nieuwe) eigenwoningschuld af te lossen. Hierdoor kan hij gebruik maken van de uitkeringsvrijstelling.

Voorbeeld 2

Een belastingplichtige heeft een SEW. Hij verkoopt zijn eigen woning en lost de eigenwoningschuld met eigen middelen af. Dit leidt tot een fictieve deblokkering, waarop mogelijk de uitkeringsvrijstelling van toepassing is (artikel 10bis.7 juncto artikel 10bis.6, eerste en tweede lid, Wet IB 2001). De SEW verhuist als spaarrekening naar box 3. Binnen de termijn voor de verhuisregeling (artikel 10bis.2b juncto artikel 10bis.2, derde lid, Wet IB 2001) heeft de belastingplichtige een nieuwe eigen woning, bijvoorbeeld als sprake is van een woning in aanbouw (artikel 3.111, derde lid, Wet IB 2001). De belastingplichtige heeft echter binnen de termijn voor de verhuisregeling nog geen eigenwoningschuld. Door de goedkeuring herleeft de spaarrekening als SEW, ook als er op dat moment nog geen nieuwe eigenwoningschuld is.

De goedkeuring laat namelijk onverlet dat op het moment van een latere (fictieve) deblokkering voldaan moet zijn aan de voorwaarden van artikel 10bis.7 juncto 10bis.6 Wet IB 2001 om gebruik te kunnen maken van de uitkeringsvrijstelling. Op bepaalde uitzonderingen na, betekent dit dat er een eigenwoningschuld moet zijn die wordt afgelost met het gedeblokkeerde tegoed (artikel 10bis.6, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, Wet IB 2001).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 maart 2023

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken


X Noot
1

Artikel 3.119f, derde lid, Wet IB 2001

Naar boven