Circulaire Wijzigingen rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers 2022, voor provincies, d.d. 18 januari 2023, kenmerk 2023-0000040769

Onderwerp: Voor politieke ambtsdragers van provincies: wijzigingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers

Doelstelling: Informatie over regelgeving

Juridische grondslag: Hoofdstuk 2 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

Relaties met andere circulaires: 10 december 2019, nr. 2019-0000643664

Ingangsdatum: Varieert

Geldig tot: Nader bericht

Publicatie op internet

Circulaires met betrekking tot de rechtspositie van politieke ambtsdragers worden uitsluitend bekend gemaakt op de site van de officiële bekendmakingen (Staatscourant) en op de website www.politiekeambtsdragers.nl. U kunt zich met een RSS-feed of e-mail-attendering abonneren op deze site. Als er dan een circulaire op deze site wordt gepubliceerd, ontvangt u een attendering.

1. Inleiding

Hierbij informeer ik u over de wijzigingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (hierna: rechtspositiebesluit) en in de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (hierna: regeling), zoals deze tot stand zijn gekomen in het besluit van 26 april 2022 (Stb. 2022, 178) respectievelijk de ministeriele regeling van 27 december 2022 (Stcrt. 2023, 511). In veel gevallen is terugwerkende kracht verleend. In paragraaf 2 wordt hierop ingegaan.

In de Circulaire Specifieke aandachtspunten Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers voor provincies, d.d. 10 december 2019, kenmerk 2019-0000652446 (Stcrt 2019, 69199; hierna: circulaire) bent u ingelicht over een aantal voorgenomen wijzigingen in het rechtspositiebesluit. Deze aangekondigde wijzigingen zijn nu geformaliseerd. Daar wordt u in paragraaf 3 over geïnformeerd.

In de loop der tijd is gebleken dat een aantal verduidelijkingen nodig was in het rechtspositiebesluit of in de regeling. Deze worden besproken in paragraaf 4.

Daarnaast is het per 2019 ingevoerde rechtspositiebesluit geëvalueerd. Dit leidde ook tot een aantal aanpassingen. Deze worden toegelicht in paragraaf 5.

2. Terugwerkende kracht

In veel gevallen is terugwerkende kracht toegekend aan de aanpassingen, maar de data daarvan variëren.

Deze variëteit is enerzijds een gevolg van het feit dat u hierbij op de hoogte wordt gebracht van een geheel aan wijzigingen dat voortvloeit uit verschillende wetten, besluiten en regelingen die recentelijk tot stand zijn gebracht.

Anderzijds vloeit die variëteit voort uit de aard van de desbetreffende wijziging. Verschillende wijzigingen waren eind 2019 in de circulaire aangekondigd zodat deze in de praktijk al konden worden toegepast. De vergoeding aan commissieleden van reiskosten voor dienstreizen buiten het grondgebied van de provincie, was daarentegen gekoppeld aan, was daarentegen gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Appa 2021 (10 juli 2021). Aan de naar rato vergoeding van de verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden voor raadsleden kon echter geen terugwerkende kracht worden verleend, omdat die wijziging een nadeel betekent voor de betrokken ambtsdragers.

Om deze redenen werken sommige wijzigingen terug tot de totstandkoming van het rechtspositiebesluit (28 januari 2019), zijn andere gekoppeld aan de publicatie van de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Appa 2021 (10 juli 2021), vloeien sommige voort uit de inwerkingtreding van het besluit dat een uitwerking is van deze Aanpassingswet Appa 2021 (14 mei 2022) en treden andere in werking per 1 januari 2023.

Vanwege deze variëteit is bij elk onderwerp aangegeven vanaf wanneer deze geldt.

Terugwerkende kracht kan leiden tot complicaties bij de uitvoering. Er is naar gestreefd deze zo klein mogelijk te laten zijn.

Door de aankondiging in de circulaire zal de administratieve last van de geformaliseerde maatregelen in paragraaf 3 niet groot zijn. De aanpassingen in paragraaf 4 zijn geen inhoudelijke wijzigingen maar verduidelijkingen. Ook deze terugwerkende kracht zal dus naar verwachting niet leiden tot complicaties. Van de in paragraaf 5 genoemde inhoudelijke wijzigingen is de in subparagraaf 5.a opgenomen wijziging van artikel 2.3.7 (voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking) een aanvulling op een bestaande aanspraak met het oog op een specifieke situatie die naar verwachting niet vaak voorkomt of voorgekomen is. De subparagrafen 5.c tot en met 5.e (de verbreding van eigen auto tot eigen vervoermiddel, en de uitbreiding van de parkeervergoedingen tot woon-werkverkeer) gaan in per 1 januari 2023.

Wat wel in sommige situaties uitvoeringstechnisch ingewikkeld kan zijn, is de uitvoering van de terugwerkende kracht tot 10 juli 2021, beschreven in subparagraaf 5.b. Om de volgende redenen is hier in samenspraak met het ORDPA1 toch voor gekozen.

De aanspraak op de vergoeding aan de commissieleden bestaat op grond van artikel 2.4.3 van het rechtspositiebesluit, zoals dit artikel met terugwerkende kracht sinds 10 juli 2021 luidt. Per die datum is de beperking in artikel 2.4.3 vervallen dat het moet gaan om dienstreizen binnen de provincie. Op grond van de regeling werden daarmee de al bestaande nadere regels voor reizen binnen de provincie ook van toepassing op de reizen buiten de provincie. Als een commissielid over de periode vanaf 10 juli 2021 verzoekt om een reiskostenvergoeding voor een dienstreis buiten de provincie, dan moet de vergoeding in beginsel worden toegekend. Zonder terugwerkende kracht zou de betrokken provincie over de periode vanaf 10 juli 2021 zelf nadere invulling moeten geven aan de toepassing van artikel 2.4.3. Daarbij zou een verschil kunnen ontstaan tussen het vergoedingenbeleid dat de provincie over die periode vanaf 10 juli 2021 hanteert en de centrale regels die vanaf 14 mei 2022 (ingangsdatum wijziging rechtspositiebesluit) zijn gaan gelden. Vanwege die ongewenste situatie is voorzien in terugwerkende kracht.

3. Aangekondigde wijzigingen die zijn geformaliseerd.

Paragraaf 5 van de circulaire betrof de auto voor gemeenschappelijk gebruik en/of auto op afroep. Wanneer provincies een goede rittenadministratie bijhouden per ambtsdrager en per auto, gekoppeld aan de agenda’s van de ambtsdragers, blijken de ongewenste fiscale complicaties te kunnen worden ondervangen. Onder die omstandigheden is er geen noodzaak voor een uitzondering ten opzichte van andere wijzen van terbeschikkingstelling van auto’s. De tweede volzin van het tweede lid van artikel 2.2.10 van het rechtspositiebesluitis daarom geschrapt. Daarmee wordt bestuurlijk en privégebruik van een gemeenschappelijke auto en/of de auto op afroep ook mogelijk, maar wel onder de in de circulaire beschreven fiscale voorwaarde van een sluitende rittenadministratie. Kortheidshalve wordt op deze plaats naar die circulaire verwezen.

In paragraaf 12 werd de vergoeding energie en water bij bewoning ter beschikking gestelde woning toegelicht. In artikel 2.2.8, tweede lid, van het rechtspositiebesluit is expliciet gemaakt dat deze kosten voor rekening van de provincie komen.

Deze vergoeding of verstrekking van energie en water vormt fiscaal loon (in natura). Doordat dit loonbestanddeel in artikel 2.3.8 van het rechtspositiebesluitis aangewezen als eindheffingsbestanddeel, blijft het buiten het individuele loon en daarmee buiten het fiscale inkomen van de ambtsdrager. Daarbij is een zodanige formulering gekozen dat daar zowel de situatie onder valt dat de rekeningen direct door de provincie worden betaald als de situatie dat de provincie de rekeningen vergoedt die de ambtsdrager heeft betaald.

Deze twee onderwerpen hebben terugwerkende kracht tot en met 28 maart 2019.

In artikel 2.1.9 van het Rechtspositiebesluit (Verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden voor statenleden) is niet zoals bijvoorbeeld in artikel 2.1.10(over de ziektekostenverzekering) expliciet vermeld dat een statenlid dat in de loop van een maand is beëdigd of in de loop van een maand is afgetreden of overleden, het bedrag naar evenredigheid ontvangt van de periode van uitoefening van het lidmaatschap in de betreffende maand. Dit was ook al zo in het vroegere artikel 11 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden. Dit onderscheid tussen beide artikelen is bij nader inzien niet logisch en ook niet gewenst. Dit betekent namelijk dat een provincie, indien ProvincialeStaten kiest voor toepassing van artikel 2.1.9, hetzelfde bedrag per jaar moet toekennen aan een statenlid dat het hele jaar in functie is als aan een statenlid dat een kortere periode de functie vervult of vervuld heeft. Dit artikel 2.1.9 is nu in die zin aangepast dat deze wel naar rato wordt toegekend. Zoals besproken in paragraaf 17.c van de circulaire kon deze wijziging echter niet met terugwerkende kracht worden toegepast, omdat deze wijziging een beperking van het toenmalige recht betekende. Deze wijziging is in werking getreden met ingang van 14 mei 2022.

4. Verduidelijkingen

In artikel 2.2.7, derde lid, van het rechtspositiebesluit is verduidelijkt dat in de situatie waarbij sprake is van dubbele woonlasten, de reiskosten van één bezoek aan de “oude” woning per week voor vergoeding in aanmerking komt.

De wijziging van artikel 2.1.2, eerste lid, van het rechtspositiebesluit is een correctie. Vertrouwenscommissies zijn niet alleen geregeld in 61, derde lid, van de Provinciewet, maar ook in artikel 61a, vierde lid, van die wet.

Voor de situatie waarin een ambtsdrager een dienstauto ter beschikking is gesteld die ook voor privédoeleinden mag worden gebruikt, is verduidelijkt dat betrokkene eventuele bijdragen van derden die hij voor het privégebruik ontvangt, niet in de openbare kas hoeft te storten. Dit is (uiteraard) wel het geval, wanneer van derden vergoedingen worden ontvangen voor ritten voor zakelijke of bestuurlijke doeleinden.

Deze verduidelijkingen werken terug tot en met 28 maart 2019.

5. Inhoudelijke wijzigingen

a. Voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking

Met artikel 2.3.7 van het rechtspositiebesluit was beoogd dat een politieke ambtsdrager met een structurele functionele beperking geen kosten voor eigen rekening zou moeten nemen die een werknemer in vergelijkbare omstandigheden ook niet zou hoeven betalen. Om te voorkomen dat een parallel zorgsysteem zou moeten worden opgezet, is het systeem van de WIA-voorzieningen van overeenkomstige toepassing verklaard.

In de praktijk is echter gebleken dat de formulering van dit artikel te beperkt was. Bij werknemers bestaat namelijk een onderscheid tussen kosten die een werknemer met een structurele functionele beperking via de WIA (geheel of gedeeltelijk) vergoed krijgt en de kosten die die werknemer op grond van artikel 611 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vergoed kan krijgen via de werkgever. Dit laatste kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een taxikostenvergoeding. Op de website van het UWV zijn ook andere voorzieningen genoemd zoals een schrijf- of gebarentolk, intermediaire diensten zoals hulp of begeleiding bij bepaalde taken die men door de handicap niet goed zelf kan doen, en vervoersvoorzieningen variërend van aanpassingen aan de fiets of auto tot taxivervoer.

Op basis van de huidige formulering was deze aanspraak voor een politieke ambtsdrager beperkt tot een WIA-aanspraak. Dit is een onbedoeld en ongewenst effect. Daarom is het artikel in die zin aangepast dat voor politieke ambtsdragers dezelfde kosten worden vergoed als voor werknemers. Ongewijzigd blijft de bepaling in deze artikelen dat een voorziening alleen wordt toegekend of vergoed, als die voorziening proportioneel is en niet al uit anderen hoofde is toegekend of vergoed.

Aan de wijziging is terugwerkende kracht verleend tot en met 28 maart 2019.

b. Vergoeding aan commissieleden van reiskosten voor dienstreizen buiten het grondgebied van de provincie

Voor de vergoeding aan leden van provinciale commissies van reiskosten voor dienstreizen binnen de provincie zijn uniforme regels gesteld in artikel 2.4.3 van het rechtspositiebesluit. Voor de vergoeding van kosten voor dienstreizen buiten de provincie bood de Provinciewet tot de inwerkingtreding van artikel VII van de Aanpassingswet Appa 2021 geen grondslag. Bij laatstgenoemde wet is de beperking dat het moet gaan om dienstreizen binnen de provincie vervallen, omdat het wenselijk is dat commissieleden, net als statenleden, ook buiten de provincie dienstreizen kunnen maken die voor vergoeding in aanmerking komen. In verband met deze wetswijziging is nu ook de beperking in artikel 2.4.3 van het Rechtspositiebesluit vervallen dat het moet gaan om dienstreizen binnen de provincie.

Zoals toegelicht in paragraaf 2 is gaat deze wijziging in met terugwerkende kracht tot en met 10 juli 2021.

c. Reiskostenvergoeding verbreed tot gebruik ieder eigen vervoersmiddel

Een uitvloeisel van de evaluatie was de wens om de grondslag voor de vergoeding van de kosten bij het gebruik van een eigen auto te verbreden naar een vergoeding voor ieder eigen vervoersmiddel. Dit is tot stand gebracht in het eerste lid, onder b, van de artikelen 2.1(staten- en commissieleden) en 2.6 (commissarissen van de Koning en gedeputeerden) van de regeling. Dit geldt zowel voor woon-werkverkeer als voor dienstreizen en gaat in per 1 januari 2023.

Hierdoor bestaat voor deze ambtsdragers per 1 januari 2023 niet alleen bij het gebruik van een eigen auto, maar ook bij het gebruik van bijvoorbeeld een fiets of motorfiets aanspraak op een vergoeding. Dit sluit aan bij het huidige fiscale regime. De hoogte van de vergoeding is gekoppeld aan de maximale onbelaste kilometervergoeding (in 2022 € 0,19, in 2023 € 0,21).

d. Vergoeding parkeerkosten ook voor woon-werkverkeer

Bij de totstandkoming van het nieuwe rechtspositiebesluit is ervoor gekozen met betrekking tot parkeerkosten onderscheid te maken tussen woon-werkverkeer en dienstreizen. In de praktijk bleek dat onderscheid onwerkbaar. Daarom wordt dit onderscheid per 1 januari 2023 opgeheven.

In de regeling is nu in het tweede lid van de artikelen 2.1(staten- en commissieleden) en 2.6 (commissarissen van de Koning en gedeputeerden) bepaald dat zowel voor woon-werkverkeer als voor dienstreizen bij het gebruik van een eigen vervoermiddel zowel de veer- en tolkosten als de parkeer- of stallingskosten worden vergoed.

Opgemerkt wordt dat deze vergoedingen in beginsel niet onbelast zijn. Bij de fiscale maximumvergoeding voor de kosten van het zakelijk gebruik van een eigen vervoersmiddel is namelijk rekening gehouden met de bijkomende kosten naast afschrijving en brandstof. Op grond van artikel 2.3.8 van het rechtspositiebesluit zijn de vergoeding voor woon-werkverkeer en de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten bij dienstreizen echter als eindheffingsbestanddelen aangewezen. De belasting op deze vergoedingen komt daarmee voor rekening van de provincie.

Op verzoek van de decentrale koepels wordt over enige tijd geëvalueerd in welke mate beroep is gedaan op deze bepalingen. De vraag is of er een grondslag zou moeten worden geboden voor gemeentelijk parkeerbeleid voor politieke ambtsdragers. Die grondslag is er nu niet. De ambtsdrager heeft recht op de geschetste parkeervergoeding. Dat laat onverlet dat er op provinciaal niveau afspraken kunnen worden gemaakt om voorwaarden te verbinden aan het parkeren. Maar dat is een vorm van zelfbinding. Als een ambtsdrager zich hier niet aan wenst te houden, kan hem of haar de parkeervergoeding niet worden geweigerd onder verwijzing naar die onderlinge afspraken.

e. Vergoeding parkeerkosten bij incidentele reizen politieke ambtsdragers met een functionele beperking

Voor een politieke ambtsdrager die een functionele beperking heeft, kan incidenteel voor reizen voor woon-werkverkeer en voor dienstreizen een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld. Ten onrechte was niet geregeld dat in dat geval eventuele parkeervergoedingen ook voor vergoeding in aanmerking kwamen. Dit is nu gerepareerd. Zie de artikelen 2.1(staten- en commissieleden) en 2.6 (commissarissen van de Koning en gedeputeerden) van de regeling.

Deze wijziging gaat in per 1 januari 2023.

6. Vragen en informatie op internet

Informatie die betrekking heeft op politieke ambtsdragers kunt u vinden op de volgende internetsite: www.politiekeambtsdragers.nl. Op deze site vindt u alle actuele wet- en regelgeving, circulaires en brochures over politieke ambtsdragers voor het Rijk, de provincie, de provincie, de waterschappen en ook voor het Koninkrijk en de BES-eilanden voor zover deze afkomstig is van het Ministerie van BZK. U vindt hier dus niet de modelverordeningen van de VNG of de provinciale verordeningen.

Voor eventuele nadere vragen kunt u ook contact opnemen met het Ministerie van BZK via postbus.helpdeskpa@minbzk.nl.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor deze, E. van Doorne, Directeur Democratie en Bestuur


X Noot
1

In het ORDPA spreken de decentrale koepels (Interprovinciaal overleg (IPO), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW)) en vertegenwoordigers van alle negen beroepsgroepen van politieke ambtsdragers in de provincies, gemeenten of waterschappen met BZK over de arbeidsvoorwaardelijke aspecten van het decentrale politieke ambt.

Naar boven