TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Op 1 april 2022 is de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud
Huurwoningen (hierna: SVOH) opengesteld.1 De SVOH had als doel om (kleine) verhuurders met gereguleerde
huurwoningen die geraakt waren door de huurbevriezing te ondersteunen bij hun
uitgaven voor energiebesparing, onderhoud en energieadvies. In de toelichting
van de initiële regeling was al aangekondigd dat de regeling op termijn
gewijzigd zou worden om beter aan te sluiten bij de verduurzaming en onderhoud
van monumentale huurwoningen. Dat wordt in deze wijzigingsregeling gedaan. Dit
biedt de mogelijkheid een aantal andere wijzigingen aan te brengen, zoals het
verbreden van de doelgroep van de regeling, het opnemen van een meldcode en
wijzigingen ten behoeve van de uniformiteit met andere subsidieregelingen. De
subsidie wordt beschikbaar voor alle verhuurders, met uitzondering van
woningcorporaties.
2. Hoofdlijnen van de regeling
De SVOH is op de volgende punten gewijzigd:
2.1. Toevoegen van specifieke maatregelen en eisen voor monumentale
huurwoningen
Monumenten konden niet of moeilijk voldoen aan een aantal eisen in de
originele regeling. Veel van de voorgestelde maatregelen waren niet of slechts
in beperkte mate toepasbaar in monumenten. Zo hebben veel monumenten geen
spouwmuur of mag er geen HR++ glas en buitengevelisolatie worden aangebracht
vanwege de monumentale waarde. Ook zijn de kosten voor energiebesparende- of
onderhoudsmaatregelen bij monumenten vaak hoger, omdat ook aan strenge eisen
moet worden voldaan om de monumentale waarde in stand te houden. Hierdoor
vormde het (forfaitaire) subsidiebedrag niet altijd een goede afspiegeling van
de kosten. Met deze wijziging zijn aparte maatregelen (zoals
achterzetbeglazing) en eisen (bv. een lagere minimale oppervlakte voor
hoogrendementsglas of een lagere isolatiewaarde) in de regeling opgenomen voor
monumenten, zodat ook voor deze monumentale huurwoningen een subsidie kan
worden verkregen, zie bijgaande tabel:
Energiebesparing
|
Kwaliteit maatregel
|
Minimale oppervlakte (m2)
|
Subsidiebedrag monumenten
|
Spouwmuurisolatie
|
Rd ≥ 1,1
|
10
|
€ 8/m2
|
Gevelisolatie
|
Rd ≥ 2,5
|
10
|
€ 38/m2
|
Dakisolatie
|
Rd ≥ 2,5
|
20
|
€ 30/m2
|
Zolder- of vlieringvloerisolatie
|
Rd ≥ 2,5
|
20
|
€ 8/m2
|
Vloerisolatie
|
Rd ≥ 3,5
|
20
|
€ 11/m2
|
Bodemisolatie
|
Rd ≥ 3,5
|
20
|
€ 6/m2
|
Hoogrendementsglas (vervangen van glas of achterzetbeglazing)
|
Ug ≤ 3,0
Isolerende deuren Ud (≤ 2,0)
|
3
|
€ 46/m2
€ 46/m2
|
Hoogrendementsglas (vervangen van glas of achterzetbeglazing)
|
Ug ≤ 2,0
Isolerende deuren Ud (≤ 1,5)
|
3
|
€ 85/m2
€ 85/m2
|
Energiezuinig ventilatiesysteem
|
|
|
30% met een maximum van € 1.200
|
Onderhoud
|
|
|
|
Herstellen (kozijnrenovatie/-restauratie) of vervangen van een buitenkozijn
van een deur of raam
|
|
3
|
€ 75/m2
|
Vervangen van een ventilatiebox
|
|
|
€ 150/woning
|
2.2. Verbreding van de doelgroep en wijziging van de doelstelling
Aanvankelijk stond de SVOH alleen open voor kleine verhuurders met
gereguleerde huurwoningen en verhuurders met
gereguleerde huurwoningen boven de liberalisatiegrens. Met deze wijziging is de
regeling ook opengesteld voor verhuurders met huurwoningen in de
vrije sector. Deze wijziging is om twee redenen
doorgevoerd. Ten eerste is het verduurzamingstempo in de private huursector te
laag om de bijgestelde CO2-reductiedoelstellingen van het Kabinet te
realiseren.2 Een versnelling is gewenst en daar kan een subsidie voor een bredere
doelgroep aan bijdragen. Ten tweede is het de bedoeling dat per 2030 wettelijke
eisen gesteld worden aan (de verhuur van) private huurwoningen, zoals is
opgenomen in het Beleidsprogramma versnelling verduurzaming
gebouwde omgeving.
3 Het betreft hier minimumvereisten aan de energieprestatie van
huurwoningen. Verhuurders moeten redelijkerwijs aan die normering in 2030
kunnen voldoen en een subsidieregeling helpt daarbij.
Woningcorporaties worden met deze wijziging uitgesloten van de SVOH, want
hun investeringsruimte is gegroeid door de afschaffing van de verhuurderheffing
per 1 januari 2023. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
heeft op 30 juni 2022 prestatieafspraken gesloten met Aedes, VNG en de Woonbond
over de doelen die woningcorporaties de komende jaren moeten realiseren.4 Woningcorporaties zetten zich onder andere in om alle woningen met een
slecht energielabel (E, F of G) uiterlijk uit te faseren in 2028, en uiterlijk
in 2030 te zorgen dat 450.000 woningen aardgasvrij gemaakt zijn en 675.000
woningen vergaand zijn geïsoleerd. Woningcorporaties hebben op landelijk niveau
voldoende financiële ruimte om al deze opgaven te realiseren.5
Deze regeling is daarom volledig toegespitst op private verhuurders.
Hiermee is de doelstelling van de SVOH gewijzigd. Aanvankelijk was het doel om
verhuurders met gereguleerde huurwoningen te ondersteunen in hun uitgaven voor
energiebesparing en onderhoud. De nieuwe doelstelling is om energiebesparing
(en vormen van onderhoud die ondersteunend zijn aan energiebesparing) te
stimuleren bij alle woningen van private verhuurders.
Om het verduurzamingstempo in de gehele private huursector te verhogen,
wordt de eis losgelaten dat verhuurders maximaal 100 gereguleerde huurwoningen
in bezit hebben en voor maximaal 50 huurwoningen subsidie kunnen aanvragen. Die
eisen waren eerder gesteld om enkel verhuurders te subsidiëren die geraakt
waren door de huurbevriezing van 2021 en onvoldoende profiteerden van een
tegemoetkoming via een tariefsverlaging van de verhuurderheffing. Nu het doel
is om energiebesparing in de private huursector te stimuleren, zijn de eerder
gestelde eisen (maximaal 100 gereguleerde woningen in eigendom en maximaal voor
50 woningen subsidie) niet meer relevant. Het doel is immers om iedere private
huurwoning te verduurzamen. Om dezelfde reden worden ook subsidieaanvragen voor
onzelfstandige woningen toegestaan. Ten slotte is omwille van de
uitvoerbaarheid en controleerbaarheid door RVO met betrekking tot subsidies
voor onzelfstandige huurwoningen ervoor gekozen om artikel 8, zevende lid,
zodanig te wijzigen zodat per adres voor dezelfde maatregel slechts eenmaal
subsidie kan worden verstrekt. Dit betekent in het geval van onzelfstandige
huurwoningen die gezamenlijk dezelfde adresaanduiding in het BAG hebben, dat
deze huurwoningen samen worden genomen bij deze voorwaarde: als er bijvoorbeeld
eenmaal gevelisolatie is toegepast op dat adres en daar subsidie voor is
aangevraagd, kan niet nogmaals een subsidieaanvraag voor gevelisolatie worden
gedaan voor dat adres. Zo worden verhuurders ook gestimuleerd om direct de hele
gevel te isoleren in plaats van in delen, hetgeen ook efficiënt en logisch
is.
2.3 Wijzigingen ten behoeve van de uniformiteit met de ISDE en SVVE
De SVOH is op dezelfde leest geschoeid als andere regelingen die
energiebesparing bij woningen moeten bevorderen, zoals de Investeringssubsidie
duurzame energie en energiebesparing (hierna: ISDE) voor eigenaar-bewoners en
de Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars (hierna:
SVVE) voor verenigingen waaronder VvE’s. Om de uitvoerbaarheid van de
regelingen te borgen en het subsidielandschap overzichtelijk te houden, is het
belangrijk dat de regelingen in bepaalde mate uniform zijn. Omwille van de
uniformiteit met de ISDE en de SVVE zijn de volgende wijzigingen
doorgevoerd:
-
a. Toestaan van één energiebesparende maatregel
In de SVOH gold bij de invoering nog de eis dat verhuurders minimaal twee
maatregelen moesten uitvoeren om voor subsidie in aanmerking te komen. In de
SVVE en ISDE geldt per 1 januari 2023 dat subsidieaanvragers minimaal één
maatregel moeten treffen om voor subsidie in aanmerking te komen.6 Vanwege de uniformiteit tussen de regelingen en de gelijkheid tussen de
aanvragers, is ook in de SVOH de eis om minimaal twee maatregelen te treffen
losgelaten. Door deze wijziging is het voor private verhuurders dus mogelijk om
voor één energiebesparende maatregel subsidie aan te vragen, maar het
subsidiebedrag wordt dan wel met de helft verminderd (hetzelfde geldt in de
SVVE en de ISDE).
Door deze wijziging kan het zijn dat een verhuurder subsidie heeft
aangevraagd voor één maatregel en op termijn voor een tweede maatregel subsidie
aanvraagt. Analoog aan de SVVE en de ISDE geldt in deze gevallen dat de
aanvrager voor alle maatregelen het hoge subsidietarief ontvangt (ook voor de
eerste maatregel waarover al subsidie was aangevraagd). Er mag maximaal
24 maanden zitten tussen het moment van de subsidieaanvraag voor het aanbrengen
van de eerste maatregel en het aanvragen van de daaropvolgende
maatregelen.
Om energiebesparing maximaal te stimuleren, geldt dat subsidieaanvragen
voor één maatregel alleen kunnen worden gehonoreerd als dit een
energiebesparende maatregel betreft. Onderhoudsmaatregelen (als bedoeld in
artikel 6 van de SVOH) zijn dus enkel subsidiabel als minimaal ook één
energiebesparende maatregel wordt getroffen.
-
b. Toevoegen van een minimale oppervlakte-eis voor buitenkozijnen
In de bestaande regeling was geen minimale oppervlakte-eis opgenomen voor
het vervangen van buitenkozijnen bij ramen of deuren. Bij andere
subsidieregelingen (SVVE, ISDE) is dit wel het geval bij de toepassing van
triple glas met een nieuw isolerend kozijn. Zo wordt voorkomen dat aanvragen
voor kleine oppervlaktes ingediend worden die niet doelmatig zijn en
subsidieaanvragers hiermee aan twee maatregelen (en een hoger subsidiebedrag)
komen, terwijl omwille van de doelmatigheid juist het hogere bedrag in het
geval van twee maatregelen is geregeld. Om deze reden is in de SVOH een
minimale oppervlakte-eis voor buitenkozijnen van 8 m2 opgenomen.
Voor monumentale huurwoningen geldt een minimale oppervlakte-eis van
3 m2.
-
c. Wijziging in de maten voor glasoppervlak
Verder is – in lijn met de SVVE en de ISDE – de bepaling van de
glasoppervlakte aangepast om onduidelijkheid over de glasoppervlakte weg te
nemen. De glasoppervlakte in het kader van deze regeling wordt bepaald door de
binnenwerkse maten, eenvoudig omschreven als het van binnenuit meten van de
totale oppervlakte van het kozijn en het glas. Omdat de totale oppervlakte dat
subsidiabel is door deze wijziging toeneemt, zijn de bedragen per m2
licht gedaald, zodat het totale subsidiebedrag voor de aanvrager nagenoeg
gelijk blijft.
-
d. Opnemen van de meldcode
In lijn met de ISDE en SVVE wordt de ‘meldcode’ een onderdeel van deze
regeling. Dit zorgt ervoor dat een maatregelenlijst (meldcodelijst) wordt
gehanteerd met welke producten er in ieder geval aan de minimum (isolatie)eisen
wordt voldaan. Bij de aanvraag geeft een subsidieaanvrager de meldcode op, maar
bij het ontbreken van een meldcode kan er (door meldcode ‘overige’ in te vullen
op het aanvraagformulier) ook worden volstaan met een omschrijving van (in de
woorden van artikel 10, vijfde lid, van de regeling) het soort
energiebesparende isolatiemaatregel en samenhangende werkzaamheden die door het
bouwbedrijf uitgevoerd zijn, de naam, het type, het merk, de dikte, van het
isolatiemateriaal dat gebruikt is en de plaats en bijhorende oppervlakte voor
elk van de ingediende huurwoning(en) die geïsoleerd is of zijn. Het is mogelijk
om een nieuw type materiaal en/of toepassing toe te laten voegen door de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) aan de meldcodelijst. In
dat geval is het nodig dat de leverancier een prestatieverklaring voor dat materiaal aanlevert. Daaronder
wordt verstaan: een prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring als bedoeld in
artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2012 of artikel 2.14 van het Besluit Bouwwerken
Leefomgeving.
Hieruit volgt (impliciet) dat een prestatieverklaring dient te zijn
opgesteld overeenkomstig de voorwaarden uit artikelen 4 en 6 van verordening
(EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot
vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van
bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van de
Europese Unie (PbEU 2011, L 88/5). Met het opstellen van de prestatieverklaring
neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid op zich dat het bouwproduct
overeenkomt met de daarin opgegeven prestaties. Zonder objectieve aanwijzingen
voor het tegendeel, gaan de lidstaten van de Europese Unie ervan uit dat de
door de fabrikant opgestelde prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is.
De prestatieverklaring dient de prestaties van bouwproducten te omschrijven met
betrekking tot hun essentiële kenmerken overeenkomstig de relevante
geharmoniseerde technische specificaties. Welke gegevens de prestatieverklaring
dient te bevatten, is beschreven in voormelde artikelen van de verordening.
Naast de prestatieverklaring kan in bepaalde gevallen ook volstaan worden met
een kwaliteitsverklaring. Van een kwaliteitsverklaring wordt in ieder geval
aangenomen dat deze voldoende adequaat is, indien deze voldoet aan de
voorwaarden van de normalisatienorm NEN-NTA 8800-20209.
In de aanvraagprocedure werkt dit als volgt: als een product reeds met een
meldcode op de maatregelenlijst is opgenomen dan staat daarmee vast dat het
materiaal voldoet. Als het niet op de lijst staat dan zal de aanvrager bij het
invullen van het aanvraagformulier in plaats van de meldcode voor de categorie
‘overig’ moeten kiezen, en dan is, naast het eerder genoemde alternatief van
het aanleveren van een omschrijving van het soort energiebesparende
isolatiemaatregel, een optionele mogelijkheid om ook een prestatieverklaring
aan te (laten) leveren, zodat het product ook toegevoegd kan worden aan de
meldcodelijst.
-
e. HFK-vrije blaasmiddelen bij toepassing van gespoten PIR of PUR
Tot slot geldt na deze wijziging van de SVOH dat het aanbrengen van lokaal
gespoten PIR (polyisocyanuraat) of PUR (polyurethaan) gebeurt met HFK-vrije
blaasmiddelen. PIR of PUR zijn polymeren (kunststofschuim met isolerende
eigenschappen) die (regelmatig) worden aangebracht met fluorkoolwaterstoffen
(hierna: HFK’s) als blaasmiddel. In de SVVE en ISDE geldt de eis dat bij
isolatie gewerkt wordt met HFK-vrije blaasmiddelen, omdat HFK’s negatieve
gevolgen kunnen hebben voor het milieu en het klimaat. Deze eis is daarom ook
in de SVOH opgenomen. Isoleren met PIR of PUR kan voorkomen bij
spouwmuurisolatie, isoleren van het dak of zolder- of vlieringvloer, of bij het
isoleren van de vloer dan wel bodem.
2.4 Verplichting om huurders op de hoogte te stellen van de subsidie
Naar aanleiding van reacties op de internetconsultatie heeft nog een
wijziging van de regeling plaatsgevonden: verhuurders worden geacht om aan
huurders te melden dat zij een subsidie voor energiebesparing of onderhoud
hebben verkregen. Vaak wordt een huurverhoging doorgevoerd nadat een woning
wordt verduurzaamd, zodat de investering over de jaren heen kan worden
afgeschreven. Als huurders op de hoogte zijn van de subsidie, kunnen ze beter
beoordelen of de huurverhoging in verhouding staat tot de gemaakte kosten.
3. Reikwijdte
Door de wijziging van de SVOH is de reikwijdte van de regeling veranderd.
Allereerst is de regeling geïntensiveerd door specifieke maatregelen en eisen
voor verhuurders van monumentale huurwoningen toe te voegen. Daarnaast is de
regeling uitgebreid met private huurwoningen in de vrije sector. De wijziging
brengt ook een beperking met zich mee, want de regeling staat niet langer open
voor woningcorporaties.
4. Verhoudingen tot andere regelingen
Er bestaan relaties tussen de SVOH en subsidieregelingen voor VvE’s en
eigenaar-bewoners gericht op woningverduurzaming (SVVE en ISDE). Deze
regelingen betreffen vaak dezelfde maatregelen met dezelfde isolatiewaarden en
dezelfde minimale oppervlakte-eisen, ook al zijn ze gericht op andere
doelgroepen. Daarom is het belangrijk om de regelingen zo uniform mogelijk te
maken. Daarnaast staat de initiële SVOH (voorafgaand aan deze
wijzigingsregeling) in relatie tot de regeling omtrent de huurbevriezing en de
tariefsverlaging van de verhuurderheffing. De aankondiging van de
huurbevriezing in het gereguleerde segment had gevolgen voor het
verdienvermogen. Via een tariefsverlaging van de verhuurderheffing zijn
corporaties en grote particuliere verhuurders (met meer dan 50 eenheden)
hiervoor gecompenseerd. Verhuurders die niet of in beperkte mate zijn
gecompenseerd via de tariefsverlaging, kregen en krijgen via deze
subsidieregeling een tegemoetkoming. Deze regeling betreft een wijziging van
een subsidieregeling en daarop zijn de volgende wettelijke kaders van
toepassing: de Kaderwet overige BZK-subsidies, het Kaderbesluit BZK-subsidies,
titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de Comptabiliteitswet 2016.
Om te voorkomen dat verhuurders twee keer subsidie ontvangen voor dezelfde
maatregelen is cumulatie met andere regelingen voor dezelfde maatregelen (ook
als deze door een ander bestuursorgaan worden verschaft) niet toegestaan.
5. Gevolgen
Gevolgen voor verhuurders
De wijziging van de subsidieregeling heeft vooral gevolgen voor private
verhuurders, want zij ervaren minder obstakels in de regeling bij het
verduurzamen en onderhouden van hun woningen. Verhuurders van monumenten hebben
baat bij deze wijziging, omdat de regeling beter aan zal sluiten op de situatie
van monumenten. Door de wijziging zullen verhuurders van monumenten hun
woningen gemakkelijker kunnen verduurzamen en onderhouden. Als de verhuurders
door de wijziging besluiten hun woningen te verduurzamen, profiteren ook de
huurders: zij krijgen lagere energielasten en een hoger wooncomfort (mits de
investeringen – zoals gebruikelijk – niet volledig worden doorgevoerd in een
huurverhoging). Bovendien worden verhuurders verplicht om de subsidie aan de
huurders te melden, waardoor er meer transparantie zal ontstaan over de
werkelijk gemaakte kosten voor de renovatie van de woning.
De wijziging zal tot extra subsidieaanvragen voor huurwoningen in de vrije
sector leiden, aangezien deze doelgroep eerder niet onder de regeling viel.
Hierbij is een grote groep private verhuurders gebaat, want zij konden eerder
geen subsidie krijgen voor energiebesparing en aanverwante
onderhoudsmaatregelen. Deze mogelijkheid tot subsidie is vooral belangrijk voor
private verhuurders die nog huurwoningen bezitten met een slecht energielabel,
omdat deze voor 2030 verduurzaamd moeten zijn.
De verwachting is dat het aantal subsidieaanvragen door deze wijziging zal
toenemen. Het doel is immers om de regeling aantrekkelijker te maken, onder
andere door aparte eisen voor monumenten op te nemen, de doelgroep te verbreden
en de eis van minimaal twee maatregelen los te laten. Als er meer aanvragen
binnenkomen en de projecten ook worden uitgevoerd, worden er meer woningen
verduurzaamd, waardoor de CO2-reductie toeneemt. Ook krijgen
uitvoerende bedrijven die zich specifiek op monumenten richten waarschijnlijk
meer projecten.
Administratieve lasten
De administratieve lasten bij de SVOH bestaan uit de kosten van de
informatieverplichtingen aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als
iemand zelf besluit subsidie op basis van de SVOH aan te willen vragen. Er is
dus geen sprake van een verplichting en de inspanning levert subsidie op.
Desalniettemin is het belangrijk deze lasten beperkt te houden. Deze
wijzigingsregeling verandert niets aan de lastendruk voor verhuurders: zij
moeten immers nog steeds dezelfde gegevens en documenten aanleveren. Voor
verhuurders van monumentale panden gelden weliswaar nieuwe eisen, maar deze
eisen zijn van dezelfde aard (aanleveren maatregelen, oppervlaktes en gemaakte
kosten) als voorheen. Voor deze doelgroep veranderen de administratieve lasten
dus niet. Niettemin wordt een stijging van de totale administratieve lasten
verwacht omdat de doelgroep van de regeling wordt verbreed. Doordat het aantal
potentiële aanvragers ongeveer verdubbelt, is de aanname dat het aantal
aanvragen en de administratieve lasten ook twee keer zo hoog worden ten
opzichte van de originele SVOH. Dit leidt tot de volgende administratieve
lasten:
Handeling
|
Uren
|
Uurtarief
|
Aantal aanvragen
|
Totaal
|
Aanvragen onder € 125.000
|
3
|
€ 54
|
24.000
|
€ 3.888.000
|
Aanvragen boven € 125.000
|
4
|
€ 54
|
1.000
|
€ 216.000
|
10% uitval bij aanvragen
|
3
|
€ 54
|
2.500
|
€ 405.000
|
|
|
|
|
€ 4.509.000
|
Financiële gevolgen rijksoverheid
De wijziging van de SVOH heeft nagenoeg geen financiële gevolgen. Het
totale subsidiebudget (€ 152 miljoen) en het budget voor de uitvoeringskosten
(€ 8 miljoen) blijven hetzelfde. Wellicht zal er een lichte toename zijn van de
uitvoeringskosten voor RVO, als het aantal subsidieaanvragen toeneemt (en het
bedrag per aanvraag afneemt) doordat de verplichting om twee maatregelen te
treffen is losgelaten en doordat de doelgroep verruimd is.
6. Uitvoering
Namens de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal de RVO
in mandaat de subsidieaanvragen beoordelen en al dan niet subsidie verlenen. De
aanvragen tot subsidieverlening en vaststelling zullen zoveel mogelijk
geautomatiseerd beoordeeld worden op basis van bekende gegevens over de
woningen, zoals toetsing op eigendom. Voor de staatssteuntoets in verband met
verhuurders kan gebruik worden gemaakt van een op de RVO-website beschikbaar
gestelde de-minimisverklaring.
De wijziging heeft gevolgen voor RVO. Het aantal aanvragen zal toenemen
vanwege de verbreding van de doelgroep, het loslaten van de twee
maatregelen-eis en het toevoegen van maatregelen voor monumentale huurwoningen.
Hierdoor is een (beperkte) toename van de uitvoeringslasten voor de overheid te
verwachten. RVO moet ook controleren of een monumentale huurwoning waarvoor
subsidie is aangevraagd daadwerkelijk een monumentenstatus heeft. Doordat deze
gegevens in het Kadaster beschikbaar zijn, levert dit beperkte extra
uitvoeringslasten op.
Verder neemt de uitvoerbaarheid van de regeling toe doordat er slechts
eisen gelden voor één grote doelgroep: private verhuurwoningen. Eerder was er
een onderscheid tussen gereguleerde huurwoningen boven de liberalisatiegrens en
gereguleerde huurwoningen onder de liberalisatiegrens, waardoor RVO moest
controleren in welke categorie de ingediende woning viel. Dat is niet langer
nodig, waardoor de uitvoerbaarheid verbetert.
7. Advies en consultatie
7.1 Internetconsultatie
De Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) stond
van 18 november 2022 tot en met 16 december 2022 open voor openbare
internetconsultatie. Via de internetconsultatie is gevraagd of men wil reageren
op de conceptregeling en -toelichting. Er kon worden gereageerd door een
bericht achter te laten of door een document te uploaden.
Op de consultatie zijn 6 reacties binnengekomen van brancheorganisaties,
verhuurders en het Adviescollege toetsing regeldruk. Daarnaast heeft een aantal
brancheverenigingen per mail gereageerd, zonder die reactie op de webpagina van
de internetconsultatie te plaatsen. Op bepaalde onderdelen hebben de reacties
geleid tot aanvullingen, verduidelijkingen en/of verbeteringen van de regeling
en de toelichting. Een aantal reacties heeft niet geleid tot een wijziging. De
opmerkingen gingen over de volgende thema’s:
Mogelijkheden voor huurders
Uit de consultatie kwam naar voren dat huurders meer betrokken moeten
worden bij de uitvoering van de regeling. Zo werd door twee brancheverenigingen
aangegeven dat de verhuurder verplicht zou moeten worden om aan de huurder te
melden dat subsidie verkregen is voor energiebesparing of onderhoud. Huurders
krijgen na een renovatie vaak een huurverhoging en kunnen zo beter beoordelen
of die huurverhoging in verhouding staat tot de gemaakte kosten (waarvan de
subsidie dus afgetrokken zou moeten worden). Om tegen te gaan dat verhuurders
een huurverhoging vragen waarin de subsidie niet is meegenomen, is in de
regelingstekst opgenomen dat de verhuurder verplicht is om de huurder van de
subsidie op de hoogte te stellen.
Ook is gevraagd of er een aparte informatiepagina voor huurders en
huurdersorganisaties ingericht kan worden, omdat kennis over deze regeling voor
hen waardevolle informatie biedt in de gesprekken met verhuurders. Deze reactie
heeft niet geleid tot een wijziging van de regeling of de uitvoering, omdat er
nu al een webpagina7 is die ook huurders(organisaties) kunnen raadplegen. Hier is al te
vinden wat de subsidievereisten zijn en in welke mate het budget is uitgeput op
enig moment.
Tot slot werden twee opmerkingen geplaatst over het mogelijk maken van
subsidies voor huurders. Zo werd verzocht om huurders subsidie te geven voor
energieadvies, zodat zij hun initiatiefrecht beter kunnen inzetten. Hierover is
in de Tweede Kamer ook een motie8 aangenomen, waarover nog geen politieke besluitvorming heeft
plaatsgevonden. Daarom heeft dit nu niet geleid tot een wijziging van de
regeling. Wel wordt op dit moment onderzocht hoe huurders beter ondersteund
kunnen worden bij hun initiatiefrecht. Daarnaast werd aangegeven dat huurders
ook subsidie zouden moeten krijgen voor energiebesparende maatregelen, maar
deze suggestie is niet overgenomen omdat de verhuurder als eigenaar doorgaans
energiebesparende maatregelen treft, en niet de huurder. Bovendien heeft de
huurder het initiatiefrecht waarmee de verhuurder verzocht kan worden om de
woning te verduurzamen (en die verduurzaming ook te financieren).
Subsidiabele maatregelen
Twee reacties op de internetconsultatie ging over subsidiabele maatregelen
binnen de SVOH. Ten eerste werd verzocht om een opsomming van
milieuvriendelijke isolatiematerialen als hennep op te nemen in de regeling. De
regelingstekst is neutraal over het soort materiaal dat wordt toegepast – er
wordt slechts een bepaalde isolatiewaarde vereist. Het is dus al mogelijk om
subsidie te krijgen voor milieuvriendelijke isolatiematerialen, mits ze aan de
vereiste isolatiewaarden voldoen. Daarnaast werd aangegeven dat er meer
subsidie moet komen voor een water-water warmtepomp in combinatie met
PVT-panelen. Deze installaties vallen echter buiten de scope van de SVOH en
hebben dus niet geleid tot een wijziging van de regeling. Voor warmtepompen en
zonneboilers is al – ook voor verhuurders – ISDE-subsidie beschikbaar.
Subsidiëring van monumenten
In de consultatie is tevens ingebracht dat de subsidiebedragen voor
monumenten niet altijd in verhouding staan tot de gemaakte kosten, ondanks het
feit dat de maatregelen specifiek op monumenten gericht zijn. Voorgesteld werd
om een vast subsidiebedrag per monumentale woning te bestemmen, in plaats van
een subsidie voor maatregelen. Deze reactie is niet overgenomen, omdat dit te
ver af staat van de opzet van de huidige regelingen (SVOH, ISDE, SVVE) en omdat
de brancheverenigingen aangegeven hebben dat de voorgestelde maatregelen voor
een groot deel van de monumenten wel passend is.
7.2 Advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
In haar advies van 1 december 2022 geeft het Adviescollege toetsing
regeldruk (ATR) aan geen opmerkingen te hebben met betrekking tot de toetsing
van nut en noodzaak, respectievelijk de minder belastende alternatieven. Wel is
aangegeven dat het voor de hand ligt dat RVO in het Kadaster controleert of een
huurwoning een monument is, waardoor de bewijslast hiervoor in eerste instantie
niet bij de subsidieaanvrager ligt. Dit verzoek is overgenomen. RVO controleert
zelf in het Kadaster of er inderdaad sprake is van een monument, en als de
woning (of het gebouw waar de woning deel van uitmaakt) niet als monument
geregistreerd staat, dan stelt RVO de aanvrager in de gelegenheid om aanvullend
bewijs te leveren.
Voor enkele andere zaken werd wel een nader advies gegeven. Allereerst
merkt het ATR op dat er een mogelijkheid gecreëerd zou kunnen worden om het
subsidiebudget naar voren te halen als het budgetplafond wordt overschreden.
Dit is niet langer relevant omdat het budgetplafond niet meer in de regeling is
opgenomen (zie paragraaf 7.3)Daarnaast werd gevraagd om op te nemen hoe
subsidieaanvragers kennis kunnen nemen van de uitputting. Dit advies is
geadresseerd door hierover extra uitleg op te nemen in de toelichting
(paragraaf 2.4). Op de website van RVO zal de mate van uitputting van het
subsidiebudget worden bijgehouden en inzichtelijk gemaakt voor potentiële
aanvragers. Tot slot adviseert ATR om de regeldrukeffecten van de (herziene)
regeling kwantitatief weer te geven. Dit is gebeurd in paragraaf 5 van de
toelichting.
7.3 Overige wijzigingen na de consultatie
De regeling is op een aantal punten gewijzigd door voortschrijdend inzicht
tijdens de consultatie. Zo is geschrapt dat verhuurders die meerdere
huurwoningen in een gebouw verduurzamen een subsidie kunnen aanvragen als zij
energiebesparende maatregelen treffen bij minimaal 70% van het dak- of
vloeroppervlak. Deze eis was overgenomen uit de SVVE, waarin subsidie wordt
aangevraagd voor de verduurzaming van VvE-gebouwen. In de SVOH is dit minder
aan de orde, omdat deze subsidieregeling is ingericht op huurwoningen en niet
op gebouwen. Het wordt bovendien te complex om de regeling in te richten voor
zowel gebouwen als woningen.
Verder was in de consultatieversie van de SVOH opgenomen dat verhuurders
van monumenten subsidie konden krijgen voor dakisolatie en/of zolder- of
vlieringvloerisolatie. Men kon dus maatregelen combineren en dit als één
maatregel opvoeren, zodat de minimale oppervlaktevereisten gemakkelijker
gehaald zouden kunnen worden. Een nadere analyse heeft echter uitgewezen dat
dit in de uitvoering te complex wordt. Daarom zijn dakisolatie en zolder- of
vlieringvloerisolatie in de subsidieregeling ook voor verhuurders van
monumenten als twee aparte alternatieven voor dakisolatie opgenomen (net als
bij niet-monumentale huurwoningen). Dat wil zeggen: een verhuurder kan óf
dakisolatie toepassen óf, in het geval er sprake is van een onverwarmde
zolderruimte, er kan gekozen worden om zolder- of vlieringvloer isolatie toe te
passen. Het is niet mogelijk om een combinatie van beide isolatietypes toe te
passen en die als één maatregel aan te vragen. Tot slot stond in de
consultatieversie van de regeling dat er een jaarlijks budgetplafond zou worden
ingesteld en dat aanvragen zouden worden afgewezen wanneer het plafond is
overschreden. Dit is geschrapt uit de definitieve regelingstekst, omdat de
uitputting van het budget bij nadere analyse al goed geborgd was via het totale
subsidieplafond in de initiële SVOH.
8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 april 2023. Hiermee wordt aangesloten
bij de vaste verandermomenten en de minimum invoeringstermijn van twee
maanden.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 1 worden een aantal nieuwe begripsbepalingen opgenomen.
Zo is het begrip ‘monumentale huurwoning’ gedefinieerd. In deze regeling
worden immers enkele voorschriften specifiek voor monumentale huurwoningen
geregeld. Allereerst wordt opgemerkt dat de begripsomschrijving van het begrip
‘huurwoning’ dat ook wordt ingevoegd in de SVOH, eveneens van toepassing is op
het begrip ‘monumentale huurwoning’. Ten behoeve van de duidelijkheid wordt in
de regeling steeds bepaald of een norm van toepassing is voor ‘huurwoningen’ of
voor ‘monumentale huurwoningen’, of ze worden beide genoemd als de norm van
toepassing is op beide.
Het begrip ‘monumentale huurwoning’ heeft betrekking op: ‘gemeentelijk
monumenten’, ‘provinciale monumenten’ en rijksmonumenten.
Om als ‘gemeentelijk monument’ te worden beschouwd moet de huurwoning
zelfstandig of als onderdeel van een gebouw deel uitmaken van cultureel erfgoed
dat in het erfgoedregister van de desbetreffende gemeente is
geregistreerd.
Om als ‘provinciaal monument’ te worden beschouwd moet de huurwoning
zelfstandig of als onderdeel van een gebouw deel uitmaken van cultureel erfgoed
dat in het erfgoedregister van de desbetreffende provincie is
geregistreerd.
Bij het begrip ‘provinciaal monument’ wordt verwezen naar artikel 3.17,
derde lid, van de Erfgoedwet. In dat artikel van die wet is bepaald dat de
Gedeputeerde Staten een provinciaal erfgoedregister van aangewezen cultureel
erfgoed bij houden. Om als provinciaal monument te worden beschouwd moet de
huurwoning in het register van de desbetreffende provincie zijn
geregistreerd.
Een rijksmonument is een monument dat als zodanig is aangewezen door de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: Minister van OCW) en dat
is ingeschreven in het rijksmonumentenregister. De aanwijzing kan gebeuren op
de grond dat het monument van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid,
betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. De
aanwijzingscriteria zijn overgenomen uit de Monumentenwet 1988. Het begrip
vervangt het begrip ‘beschermd monument’ in de Monumentenwet 1988. Het begrip
‘rijksmonument’ sluit beter aan bij het spraakgebruik en maakt een duidelijk
onderscheid ten opzichte van door provincies of gemeenten beschermde
monumenten.
Het rijksmonumentenregister is het register zoals dat wordt bijgehouden
door de Minister van OCW en is beschreven in artikel 3.3 van de
Erfgoedwet.
In lijn met de ISDE en SVVE wordt de ‘meldcode’ een onderdeel van deze
regeling. Zie paragraaf 2.3, onderdeel d, van het algemeen deel van deze
toelichting voor een uitgebreidere toelichting over de meldcodelijst en de
functie daarvan binnen deze regeling.
De begrippen ‘gereguleerde huurwoning’ en ‘gereguleerde huurwoning boven de
liberalisatiegrens’ vervallen omdat die geen functie meer hebben in de
regeling. De doelgroep wordt immers uitgebreid.
In plaats daarvan is een definitie van het begrip ‘huurwoning’ opgenomen
waarin tevens is bepaald dat transformatiewoningen niet voor subsidie in
aanmerking komen. De woning moet verhuurd zijn geweest alvorens renovatie
plaatsvindt.
Onderdeel C
Vanwege de overzichtelijkheid is artikel 5 in het geheel opnieuw
vastgesteld. In lijn met de ISDE en SVVE is nu bepaald dat bij de types
isolatie waarbij isoleren met gespoten PIR of PUR mogelijk is, dat enkel voor
subsidie in aanmerking komt als dat gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen. PIR
(polyisocyanuraat) en PUR (polyurethaan) zijn polymeren (kunststofschuim met
isolerende eigenschappen) die (regelmatig) worden aangebracht met
fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) als blaasmiddel. In de SVVE en ISDE geldt de eis
dat bij isolatie gewerkt wordt met HFK-vrije blaasmiddelen, omdat HFK’s
negatieve gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Deze eis is daarom ook in de
SVOH opgenomen.
Daarnaast zijn er aparte eisen opgenomen voor monumentale huurwoningen, te
weten lagere te behalen minimale isolatiewaardes, omdat de hogere waardes voor
de specifieke aard van de werkzaamheden bij monumentale huurwoningen niet
realistisch zijn.
Bij dakisolatie of zolder- of vlieringvloerisolatie geldt dat subsidie kan
worden verkregen voor één van de twee en nooit voor beide. In het geval er
sprake is van een onverwarmde zolder kan in plaats van dakisolatie daarom ook
gekozen worden voor het isoleren van de zolder- of vlieringvloer.
Onderdeel D
In artikel 6, onderdeel a, met betrekking tot het plaatsen van een kozijn,
is verduidelijkt dat het moet gaan om kozijnen in de thermische schil van het
gebouw. De bestaande thermische schil is de isolerende laag aan de buitenzijde
van het gebouw. Wanden, daken, beglazing en deuren, en vloeren grenzend aan de
buitenlucht of grond zijn geïsoleerd om kou te weren en warmte binnen te
houden. De thermische schil is de 'jas' van het gebouw. De thermische schil is
één geheel. Hij wordt gevormd door de bouwkundige constructies, die de
verwarmde ruimten omhullen en die hiermee het gebouw afscheiden van de
buitenomgeving, bodem of aangrenzende onverwarmde ruimten. Voor de precieze
omschrijving van de thermische schil wordt in de regeling aangesloten bij het
begrip zoals dat beschreven is in ISSO 82.1.
Om deze onderhoudsmaatregelen goed te laten aansluiten op de
verduurzamingsmaatregelen (verduurzaming is immers het hoofddoel van de
regeling) is ervoor gekozen om dezelfde oppervlakte eisen van de subsidie voor
ramen en deuren ook te laten gelden voor het buitenkozijn (ten minste
8 m2). Op deze manier is het niet mogelijk om een klein kozijntje
aan te pakken en op te voeren als tweede maatregel. Logischerwijs gaat het om
een kozijn van ramen of deuren die men isoleert en waarvoor men subsidie kan
aanvragen. Daarnaast geldt specifiek voor monumentale huurwoningen een minimale
oppervlakte van ten minste 3 m2. Dat is gekozen vanwege de aard van
monumentale huurwoningen met vaak minder en kleinere ramen en kozijnen.
In lijn met de ISDE en SVVE worden afmetingen in het kader van deze
regeling bepaald door de binnenwerkse maten, eenvoudig omschreven als het van
binnenuit meten van de totale oppervlakte van kozijn en glas. Dit geldt ook
voor panelen in kozijnen en isolerende deuren. Aanvragers kunnen dit zelf
gemakkelijk vaststellen. De kozijnen worden dus bij het opmeten van ramen,
panelen en deuren meegenomen.
Er is een nieuw onderdeel b ingevoegd voor het herstellen van kozijnen bij
monumentale huurwoningen.
Onderdeel E
Het begrip ‘woning’ is in deze regeling telkens vervangen door
‘huurwoning’, ‘monumentale huurwoning’ of beide. De wijziging hangt enerzijds
samen met de verbreding van de doelgroep, en anderzijds met de specifieke eisen
die voor monumentale huurwoningen zijn gesteld en die dus apart genoemd moeten
worden.
Onderdeel F
Artikel 8 is gewijzigd om mogelijk te maken dat ook subsidie kan worden
aangevraagd voor slechts één maatregel. Dat kan dan echter niet enkel een
onderhoudsmaatregel zijn. Dat moet een energiebesparende maatregel zijn omdat
verduurzaming het primaire doel is van deze regeling. Daarom kan indien er
sprake is van maar 1 maatregel alleen een energiebesparende maatregel worden
gesubsidieerd. Verder is de term ‘woning’ gewijzigd, zie de artikelsgewijze
toelichting bij onderdeel E voor een nadere toelichting hierover.
Het vijfde en zesde lid vervallen omdat er geen specifieke regeling voor
verhuurders met bepaalde aantallen gereguleerde huurwoningenmeer beoogd is,
zoals in de voorheen bestaande regeling wel het geval was.
In het nieuw ingevoegde zesde lid worden woningcorporaties expliciet
uitgesloten van deze regeling. Zij worden reeds op andere wijze gecompenseerd
voor de verduurzamingsopdracht. Zie voor een nadere toelichting daarover
paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Ten slotte is omwille van de uitvoerbaarheid en controleerbaarheid door RVO
met betrekking tot subsidies voor onzelfstandige huurwoningen ervoor gekozen om
artikel 8, zevende lid, zodanig te wijzigen zodat per adres voor dezelfde
maatregel slechts eenmaal subsidie kan worden verstrekt. Dit betekent in het
geval van onzelfstandige huurwoningen die gezamenlijk dezelfde adresaanduiding
in het BAG hebben, dat deze huurwoningen samen worden genomen bij deze
voorwaarde: als er bijvoorbeeld eenmaal gevelisolatie is toegepast op dat adres
en daar subsidie voor is aangevraagd, kan niet nogmaals een subsidieaanvraag
voor gevelisolatie worden gedaan voor dat adres. Zo worden verhuurders ook
gestimuleerd om direct de hele gevel te isoleren in plaats van in delen,
hetgeen ook efficiënt en logisch is.
Onderdeel G
In artikel 9, eerste lid, worden specificaties ingevoegd die gelden voor
monumentale huurwoningen, namelijk voor de subsidiebedragen voor glas en
deuren. Voor de overige subsidiebedragen geldt dat deze gelijk blijven tussen
monumentale huurwoningen en andere huurwoningen. Ook voor niet monumentale
huurwoningen vindt een wijziging plaats, namelijk met betrekking tot glas,
hetgeen ermee samenhangt dat voortaan wordt gemeten op basis van binnenwerkse
maten en dus een ander subsidiebedrag passend is.
Onderdeel i (nieuw) is aangepast om te verduidelijken dat het
subsidiebedrag voor een energieadvies 75% van de kosten betreft, en dat het
subsidiebedrag maximaal het in het betreffende subonderdeel genoemde bedrag
betreft. De vorige formulering liet twijfel bestaan of het genoemde bedrag het
maximumbedrag was of dat je daar 75% van moest berekenen om tot het
maximumbedrag te komen. Dat eerste is dus het geval, ten voorbeeld: de maximale
subsidie die je kunt krijgen op grond van subonderdeel 1° is € 400 (en dus niet
75% daarvan).
Ook is in artikel 9, eerste lid, de term ‘woning’ gewijzigd, zie de
artikelsgewijze toelichting bij onderdeel E voor een nadere toelichting
hierover.
In het nieuwe derde lid van artikel 9 is geregeld dat als er maar voor één
maatregel subsidie wordt aangevraagd, dat dan de helft van het in het eerste
lid bedoelde subsidiebedrag wordt verstrekt. Dit is gedaan in lijn met de SVVE
en de ISDE. De reden hiervan is dat verduurzaming zoveel mogelijk gestimuleerd
moet worden, dus het is goed om de subsidie ook voor één maatregel open te
stellen, maar anderzijds speelt de doelmatigheid van middelen ook een rol. Die
doelmatigheid is gediend met het stimuleren van het uitvoeren van meerdere
maatregelen om de thermische schil van het gebouw goed aan te pakken.
In het nieuwe vierde lid is bepaald dat het mogelijk is om na aanvraag van
subsidie voor één maatregel, en als de aanvrager later besluit om nog een
maatregel uit te voeren, die aanvrager alsnog het hoge subsidiebedrag kan
ontvangen voor die eerste maatregel. Voorwaarde is wel dat die tweede
subsidieaanvraag binnen 24 maanden gerekend vanaf het moment van de aanvraag
van de subsidie voor de eerste maatregel, wordt gedaan.
Onderdeel H
Artikel 10, vierde lid, onderdelen b en d, vervallen omdat de categorieën
huurwoningen ‘gereguleerde huurwoning’ en ‘gereguleerde huurwoning boven de
liberalisatiegrens’ geen relevantie meer hebben in de huidige regeling, in
verband met de verbreding van de doelgroep.
In onderdeel e (nieuw) en f (nieuw) is expliciet opgenomen dat het ook niet
rechtmatig is om subsidie voor dezelfde maatregelen te ontvangen van hetzelfde
bestuursorgaan. Voorheen stond hier abusievelijk enkel ‘een ander
bestuursorgaan’. Daarnaast blijft de ontvangst van een ander bestuursorgaan ook
niet rechtmatig. In andere woorden, als de subsidieontvanger reeds van de
Minister een subsidie heeft ontvangen of aanvraag heeft gedaan voor
maatregelen, kan de subsidieontvanger niet nogmaals een aanvraag voor die
maatregelen op grond van deze regeling doen.
In het nieuw ingevoegde onderdeel k is bepaald dat, indien het gaat om een
subsidieaanvraag voor een monumentale huurwoning, de Minister aanvullend bewijs
kan vragen waaruit blijkt dat de monumentale huurwoning geregistreerd staat als
monument. RVO zal in eerste instantie zelf in de basisregistratie kadaster ten
rade gaan of de woning daarin is geregistreerd als monumentale huurwoning. Als
dat niet het geval is, zal RVO namens de Minister aanvullend bewijs opvragen
bij de aanvrager waaruit de monumentale status blijkt. Bij aanvullend bewijs
kan gedacht worden aan een brief van de gemeente aan de bewoner waaruit blijkt
dat de woning een monument is (of onderdeel is van een monument).
In het nieuw ingevoegde onderdeel l is bepaald dat de meldcode van het
betreffende isolatiemateriaal moet worden opgegeven bij de aanvraag, als er een
meldcode beschikbaar is gesteld. Zo niet, dan moet een aanvullende omschrijving
worden opgegeven. Zie paragraaf 2.3, onderdeel d, van het algemeen deel van
deze toelichting voor een uitgebreidere toelichting over de meldcodelijst en de
functie daarvan binnen deze regeling, en het alternatief van de aanvullende
omschrijving. Ook is daar toegelicht hoe met behulp van een prestatieverklaring
nieuwe materialen en toepassingen daarvan kunnen worden toegevoegd op de
maatregelenlijst door RVO.
De bestaande meldcodes op de maatregelenlijst zijn gericht op het toevoegen
van een minimale Rd-waarde van 3,5 [m2K/W]. Aanvragen voor
monumentale huurwoningen zullen dit doorgaans niet behalen en er zullen dan
aanvullende stukken moeten worden opgenomen, zodat kan worden gecontroleerd of
het geldende minimum gehaald wordt.
Ook is in artikel 10 de term ‘woning’ gewijzigd, zie de artikelsgewijze
toelichting bij onderdeel E voor een nadere toelichting hierover.
Onderdeel I
Evenals in artikel 10 is in artikel 11 bij de afwijzingsgronden
geëxpliciteerd dat het ook niet rechtmatig is om subsidie voor dezelfde
maatregelen te ontvangen van hetzelfde bestuursorgaan (voorheen stond hier
abusievelijk enkel ‘een ander bestuursorgaan’). In andere woorden, als de
subsidieontvanger reeds van de Minister een subsidie heeft ontvangen of
aanvraag heeft gedaan voor maatregelen, kan de subsidieontvanger niet nogmaals
een aanvraag voor die maatregelen op grond van deze regeling doen. Hetzelfde
geldt (en gold ook al) voor stapeling met gemeentelijke subsidies, dat is niet
toegestaan op grond van deze regeling.
In het nieuwe tweede lid zijn enkele nieuwe afwijzingsgronden
opgenomen.
In onderdeel a is bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen als de aanvraag
een subsidie van € 125.000 of meer betreft en de maatregelen reeds zijn
uitgevoerd. Dit gold al op grond van de artikelen 18, eerste lid, juncto
artikel 12 van het Kaderbesluit BZK-subsidies, maar is nu ook expliciet bepaald
in deze regeling. Ook is ingevoegd dat de Minister tevens kan besluiten tot het
vaststellen van een subsidie van € 124.999. Dit is echter niet zomaar de
bedoeling, benadrukt wordt dat een aanvrager bij een subsidieaanvraag van
€ 125.000 of meer erop bedacht moet zijn dat hij de subsidieaanvraag doet
voorafgaand aan het uitvoeren van de maatregelen.
De afwijzingsgrond uit onderdeel b expliciteert dat het niet mag gaan om
een vergroting van het woonoppervlakte of wooninhoud. Van vergroting is in
ieder geval sprake bij het realiseren van een nieuwe aanbouw of een nieuwe
dakkapel, het betrekken van een aan- of inpandige garage bij de woning en het
vergroten van het dak, de gevel, de vloer of de glasoppervlakte. Het gaat bij
de subsidiemaatregelen om isolatie van de bestaande thermische schil.
Ten slotte is in de afwijzingsgrond van onderdeel c bepaald dat er bij
subsidies van minder dan € 125.000, dat betreft subsidies die na de uitvoering
van de maatregelen kunnen worden aangevraagd, niet meer dan meer dan 12 maanden
mogen zijn verstreken vanaf het installeren of aanbrengen van de maatregel of
maatregelen tot aan het moment van de aanvraag voor subsidie. In onderdeel d is
bepaald dat er bij subsidies van ten minste € 125.000, dat betreft subsidies
waarbij de subsidie moet worden aangevraagd voorafgaand aan de uitvoering van
de maatregelen, niet meer dan 12 maanden mogen zijn verstreken vanaf de
aanvraag voor subsidie tot aan het installeren of aanbrengen van de maatregel
of maatregelen.
Onderdeel J
Artikel 13 is redactioneel gewijzigd en gewijzigd om een verwijzing
kloppend te maken. Daarnaast is ook de term ‘woning’ gewijzigd, zie de
artikelsgewijze toelichting bij onderdeel F voor een nadere toelichting
hierover.
Onderdeel K
Om tegen te gaan dat verhuurders een huurverhoging vragen waarin de
subsidie niet is meegenomen, is in de regelingstekst opgenomen dat de
verhuurder verplicht is om de huurder van de subsidie op de hoogte te stellen.
Dat moet de verhuurder uiterlijk een week na moment dat hij de beschikking tot
vaststelling van de subsidie ontvangt.
Onderdeel L
Artikel 14a bevat overgangsrecht. In het eerste lid is bepaald dat een
subsidieaanvraag die mogelijk is geworden op het moment van inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling, slechts voor subsidie in aanmerking komt als de
maatregel is uitgevoerd na 31 maart 2023.
Subsidieaanvragen indienen nadat de maatregelen zijn uitgevoerd is mogelijk
voor subsidies van minder dan € 125.000. Maar een subsidieregeling moet een
stimulerend effect hebben. Het is niet de bedoeling dat er subsidie wordt
aangevraagd voor maatregelen die reeds verricht zijn en die niet in aanmerking
kwamen voor subsidie voordat deze wijzigingsregeling in werking was getreden.
Deze overgangsbepaling zorgt er daarom voor dat er geen subsidie kan worden
aangevraagd door verhuurders voor maatregelen die voor inwerkingtreding van
deze regeling zijn uitgevoerd, en die daar op grond van de SVOH zoals die
luidde voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, nog geen recht op
hadden.
Dat geldt niet voor de verhuurders die reeds voor 1 april 2023 op grond van
de oude regeling een subsidieaanvraag hadden gedaan. Ook kan nog steeds
subsidie worden aangevraagd voor maatregelen waarvan de uitvoering is
aangevangen voor 1 april 2023, mits daar op grond van de regeling die gold voor
1 april 2023 recht op was. Die bestaande regeling, voorafgaand aan
inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, blijft dan voor hun van
toepassing. Dat is vastgelegd in het tweede lid.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2023. Hiermee wordt
aangesloten bij de vaste verandermomenten en de minimum invoeringstermijn van
twee maanden.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
H.M. de Jonge