Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 september 2023, nummer 4880013, houdende nadere regels met betrekking tot evidente staatloosheid en het identificatiedocument voor staatlozen (Regeling betreffende evidente staatloosheid en het identificatiedocument voor staatlozen)

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 6 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid en artikel 1, eerste lid, onder a, c en d, van het Besluit evidente staatloosheid;

Besluit:

Artikel 1

De landen bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van het Besluit evidente staatloosheid zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 2

De landen bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van het Besluit evidente staatloosheid zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 3

  • 1. Het identificatiedocument bedoeld in artikel 6 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid is het document S, waarvan het vastgestelde model is opgenomen in bijlage 3 van deze regeling.

  • 2. Ter zake van de afdoening van een verzoek om het in het eerste lid bedoelde identificatiedocument te verstrekken, is de staatloze een bedrag van € 210,– verschuldigd en de minderjarige staatloze een bedrag van € 70,–.

  • 3. De staatloze dient het verzoek, bedoeld in het tweede lid, in persoon in bij het loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Bij de indiening van dat verzoek maakt de staatloze gebruik van het model dat als bijlage 4 bij deze regeling is gevoegd.

  • 4. De staatloze haalt het identificatiedocument in persoon af bij het loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Artikel 4

  • 1. De staatloze levert het identificatiedocument, bedoeld in artikel 6 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid, in bij Onze Minister:

    • a. zodra hij rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000;

    • b. vóór zijn vertrek naar het buitenland, indien hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst;

    • c. indien aan de vreemdeling een nieuw identificatiedocument is verleend;

    • d. indien de vreemdeling alsnog een nationaliteit heeft gekregen;

    • e. ingeval de beschikking tot vaststelling van de staatloosheid is herroepen op de gronden, bedoeld in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • f. indien Onze Minister het besluit tot afgifte van het identificatiedocument onherroepelijk heeft ingetrokken, omdat de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig waren dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest.

  • 2. Aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan door inlevering in persoon door de vreemdeling of diens gemachtigde bij een loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst of door verzending per post naar een door de Immigratie- en Naturalisatiedienst bepaald postadres.

  • 3. Indien de vreemdeling een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 blijkt, of een nieuw identificatiedocument in persoon komt afhalen bij het loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, kan aan de verplichting om het identificatiedocument in te leveren uitsluitend worden voldaan door inlevering in persoon door de vreemdeling bij dat loket.

Artikel 5

  • 1. Het document, bedoeld in artikel 6 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid, wordt op verzoek van de vreemdeling door Onze Minister vervangen, indien:

    • a. de vreemdeling aan wie het document werd afgegeven, aangifte heeft gedaan van vermissing, verlies of het voor identificatie ondeugdelijk worden van dat document, en

    • b. Onze Minister heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te veronderstellen dat de aangifte naar waarheid is gedaan.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt het document, bedoeld in artikel 6 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid telkens vijf jaren na de afgifte ervan, vervangen.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling betreffende evidente staatloosheid en het identificatiedocument voor staatlozen.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 september 2023

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL 1 REGELING EVIDENTE STAATLOOSHEID (LANDEN MET EEN VASTSTELLINGSPROCEDURE STAATLOOSHEID)

Argentinië

Brazilië

Bulgarije

Costa Rica

Ecuador

Filipijnen

Frankrijk

Georgië

Hongarije

Italië

Kosovo

Letland

Mexico

Moldavië

Montenegro

Oekraïne

Panama

Paraguay

Spanje

Turkije

Uruguay

Verenigd Koninkrijk

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2 REGELING EVIDENTE STAATLOOSHEID (LANDEN WAARVAN DE NATIONALITEIT NIET VIA DE VROUWELIJKE LIJN WORDT DOORGEGEVEN)

Brunei Darussalam

Eswatini

Koeweit

Libanon

Qatar

Somalië

BIJLAGE 3, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3, EERSTE LID, REGELING EVIDENTE STAATLOOSHEID (DOCUMENT S; IDENTIFICATIEDOCUMENT VOOR STAATLOZEN)

BIJLAGE 4, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3, DERDE LID, REGELING EVIDENTE STAATLOOSHEID (MODEL VERZOEK IDENTIFICATIEDOCUMENT VOOR STAATLOZEN)

TOELICHTING

Algemeen

Deze ministeriële regeling bevat bepalingen ter uitvoering van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid (Stb. 2023, 259) en het Besluit evidente staatloosheid (Stb. 2023, 251).

De Wet vaststellingsprocedure staatloosheid bevat een procedure om staatloosheid vast te laten stellen door de civiele rechter. Ingevolge artikel 5 van die wet kan een bestuursorgaan in evidente gevallen ook buiten de judiciële vaststellingsprocedure aannemen dat een betrokkene staatloos is. Het Besluit evidente staatloosheid geeft een limitatief aantal gevallen waarin dat mogelijk is, en regelt tevens aan welke voorwaarden een dergelijke niet-judiciële vaststelling moet voldoen. Buiten deze situaties is geen sprake van evidente staatloosheid en kan staatloosheid slechts worden vastgesteld in de judiciële vaststellingsprocedure staatloosheid.

Artikel 1, eerste lid, onder a, c en d, van het Besluit evidente staatloosheid bepaalt dat van evidente staatloosheid als bedoeld in artikel 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid sprake is indien de gesteld staatloze:

  • a. beschikt over een document waaruit de vaststelling van staatloosheid blijkt, verstrekt door een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen;

  • c. een in Nederland geboren kind is wiens vader staatloos is en wiens moeder uitsluitend de nationaliteit heeft van een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen, en beschikt over een geboorteakte in de zin van artikel 2.3 van de Wet basisregistratie personen;

  • d. een in Nederland geboren kind is dat geen vader heeft in de zin van artikel 199 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en wiens moeder staatloos is of uitsluitend de nationaliteit heeft van een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen, en beschikt over een geboorteakte in de zin van artikel 2.3 van de Wet basisregistratie personen.

Onderhavige ministeriële regeling wijst de landen aan, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, c en d, van het Besluit evidente staatloosheid.

Voorts bevat deze ministeriële regeling bepalingen omtrent het identificatiedocument dat aan vastgesteld staatlozen moet worden verstrekt op grond van artikel 6 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid. Aan elke staatloze in Nederland moet, ongeacht diens verblijfstitel, een identificatiedocument worden verstrekt. Deze verplichting volgt uit artikel 27 van het op 28 september 1954 tot stand gekomen VN-Verdrag betreffende de status van staatlozen. Artikel 6 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid strekt tot uitvoering daarvan voor zover het niet rechtmatig verblijvende staatlozen betreft (rechtmatig verblijvende staatlozen beschikken over een vreemdelingendocument op grond van de Vreemdelingenwet 2000). Het genoemde verdrag schrijft niet voor wélk identificatiedocument moet worden verstrekt. In Nederland is ervoor gekozen een pasje te verstrekken (het zogenaamde S-document). Hiermee kan een betrokkene zijn staatloosheid aantonen en zich als zodanig kenbaar maken.

Op grond van artikel 1, tweede lid, van het Besluit evidente staatloosheid kunnen ook regels worden gesteld over de voorwaarden waaraan het document waaruit de vaststelling van staatloosheid blijkt, moet voldoen. Dat wordt nog niet nodig geacht. De ervaringen in de uitvoeringspraktijk met de wet, het besluit en deze regeling kunnen aanleiding zijn om op een later moment alsnog regels te stellen omtrent het genoemde document.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Indien een gesteld staatloze beschikt over een document waaruit blijkt dat een ander land met een vaststellingsprocedure hem als staatloos heeft aangemerkt, wordt dit als een geval van evidente staatloosheid beschouwd. Het ligt immers niet in de rede dat staatloosheid opnieuw (judicieel) wordt vastgesteld als dat al eerder in een betrouwbare en met rechtswaarborgen omklede buitenlandse vaststellingsprocedure is gebeurd. De aard van de buitenlandse vaststelling is niet van belang. Het kan gaan om zowel judiciële als niet-judiciële vaststellingen, mits het een bij of krachtens de wet ingestelde vaststellingsprocedure is die in de praktijk ook daadwerkelijk functioneert. In artikel 1 juncto bijlage 1 is vastgelegd welke landen dit betreft. Daarbij is aangesloten bij de landen die door de UNHCR zijn aangemerkt als landen met een ‘statelessness determination procedure’.1

Artikel 2

Indien de vader van een kind staatloos is, terwijl vaststaat dat de moeder van het kind haar nationaliteit niet kan doorgeven, is het kind evident staatloos. In artikel 2 juncto bijlage 2 is vastgelegd ten aanzien van welke landen wordt aangenomen dat het nationaliteitsrecht eraan in de weg staat dat de nationaliteit via de vrouwelijke lijn wordt doorgegeven. Hierbij is aansluiting gezocht bij de lijst van landen die de UNHCR hierover bijhoudt.2

Het betreft landen die moeders niet toestaan om hun nationaliteit aan hun kinderen te verlenen zonder uitzonderingen of met zeer beperkte uitzonderingen. De wetten van deze landen creëren het grootste risico op staatloosheid.

Artikel 3

Dit artikel juncto bijlage 3 stelt het identificatiedocument voor staatlozen vast. Dit document kan op verzoek van de vreemdeling worden verstrekt op grond van een onherroepelijk geworden beschikking van de rechtbank in de vaststellingsprocedure staatloosheid dan wel op grond van een document van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ingeval van evidente staatloosheid (artikel 4 onderscheidenlijk 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid). Vastgesteld staatlozen met een verblijfsrecht in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 hebben geen recht op het identificatiedocument, aangezien zij reeds op grond van die wet een identiteitsdocument kunnen verkrijgen. Het identificatiedocument is enkel bedoeld voor staatlozen zonder rechtmatig verblijf. Het identificatiedocument geeft ook uitdrukkelijk geen verblijfsrecht. Op het identificatiedocument is daarom vermeld dat er geen verblijfsaanspraken aan het document kunnen worden ontleend. Verder staat op het identificatiedocument dat sprake is van een staatloze, zodat betrokkene zich als zodanig kenbaar kan maken en zijn staatloosheid kan aantonen.3

Voorts bepaalt dit artikel de hoogte van de te betalen leges. Deze zijn niet hoger dan kostendekkend.4 De legestarieven worden jaarlijks geïndexeerd. Uit artikel 6, eerste lid, onder c, van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid volgt dat het identificatiedocument niet wordt verstrekt indien de leges niet worden voldaan.

In het derde en vierde lid wordt bepaald dat de vastgesteld staatloze het verzoek om het identificatiedocument in persoon indient en het identificatiedocument in persoon afhaalt bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zodat de identiteit (onder andere aan de hand van een foto van de persoon) in combinatie met het tonen van de originele uitspraak van de rechtbank dan wel het betreffende IND-document waarin staatloosheid is vastgesteld, kan worden gecheckt bij het verzoek om en de afgifte van het identificatiedocument.

Artikel 4

Artikel 4, eerste lid, bepaalt in welke gevallen het identificatiedocument moet worden ingeleverd. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 4.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De inleveringsplicht op grond van het eerste lid, onder e, betreft de gevallen waarin de beschikking van de rechter, waarin de staatloosheid is vastgesteld, is herroepen op de gronden bedoeld in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel over vonnissen is op gronde van artikel 390 van dat wetboek van overeenkomstige toepassing bij beschikkingen. Onderdeel f betreft de situatie waarin de minister het besluit tot afgifte van het identificatiedocument onherroepelijk heeft ingetrokken, omdat de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig waren dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest.

De overige leden bepalen op welke wijze het identificatiedocument moet worden ingeleverd. Daarbij is artikel 4.15a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 gevolgd.

Artikel 5

Artikel 5 regelt in welke gevallen het identificatiedocument wordt vervangen. Hierbij is artikel 4.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 gevolgd, dat betrekking heeft op documenten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, laatste volzin van de Vreemdelingenwet 2000. Vervanging is uiteraard alleen aan de orde indien de vreemdeling nog steeds staatloos is.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2023. Op die datum treden eveneens de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid en het Besluit evidente staatloosheid in werking.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

UNHCR, ‘Establishing Statelessness Determination Procedures for the Protection of Stateless Persons’, juli 2020. Beschikbaar op https://www.refworld.org/pdfid/5f203d0e4.pdf.

X Noot
2

UNHCR, ‘Background Note on Gender Equality, Nationality Laws and Statelessness’, maart 2023. Beschikbaar op https://www.refworld.org/docid/640751284.html.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 687, nr. 3, blz. 29.

X Noot
4

Kamerstukken II 2021/22, 35 687, nr. 6, blz. 20.

Naar boven