Besluit van 10 juli 2023, houdende nadere regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid in evidente gevallen (Besluit evidente staatloosheid)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, directie Wetgeving en Juridische Zaken, van 16 december 2022, nr. 4361969;

Gelet op artikel 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 1 februari 2023, nr. W16.22.00206/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, van 30 juni 2023, nr. 4523462;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Van evidente staatloosheid als bedoeld in artikel 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid is sprake indien de gesteld staatloze:

    • a. beschikt over een document waaruit de vaststelling van staatloosheid blijkt, verstrekt door een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen;

    • b. een in Nederland geboren kind is van ouders die staatloos zijn en beschikt over een geboorteakte in de zin van artikel 2.3 van de Wet basisregistratie personen;

    • c. een in Nederland geboren kind is wiens vader staatloos is en wiens moeder uitsluitend de nationaliteit heeft van een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen, en beschikt over een geboorteakte in de zin van artikel 2.3 van de Wet basisregistratie personen;

    • d. een in Nederland geboren kind is dat geen vader heeft in de zin van artikel 199 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en wiens moeder staatloos is of uitsluitend de nationaliteit heeft van een land dat bij ministeriële regeling is aangewezen, en beschikt over een geboorteakte in de zin van artikel 2.3 van de Wet basisregistratie personen;

    • e. louter de nationaliteit bezit van een staat die door Nederland niet wordt erkend.

  • 2. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kunnen ook regels worden gesteld over de voorwaarden waaraan het document waaruit de vaststelling van staatloosheid blijkt, moet voldoen.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid in werking treedt.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit evidente staatloosheid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 juli 2023

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg

Uitgegeven de twaalfde juli 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Een staatloze is iemand die door geen enkele staat krachtens diens wetgeving als onderdaan wordt beschouwd. Een staatloze heeft er belang bij om zijn staatloosheid door de Nederlandse overheid te laten vaststellen, omdat aan staatlozen enkele specifieke rechten toekomen.

De Wet vaststellingsprocedure staatloosheid bevat een procedure om staatloosheid vast te laten stellen door de civiele rechter. Ingevolge artikel 5 van die wet kan een bestuursorgaan in evidente gevallen ook buiten de judiciële vaststellingsprocedure aannemen dat een betrokkene staatloos is.1 Dit besluit geeft een limitatief aantal gevallen waarin dat mogelijk is, en regelt tevens aan welke voorwaarden een dergelijke niet-judiciële vaststelling moet voldoen. Buiten deze situaties is geen sprake van evidente staatloosheid en kan staatloosheid slechts worden vastgesteld in de vaststellingsprocedure, als bedoeld in artikel 2 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid.

De vaststelling van evidente staatloosheid heeft geen erga omnes werking als bedoeld in artikel 4 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid.2 Voor het overige verschillen de rechtsgevolgen van evidente staatloosheid niet van de situatie waarin staatloosheid op judiciële wijze in de vaststellingsprocedure is vastgesteld. Dat betekent dat ook een evident staatloze aanspraak kan maken op de specifieke rechten die aan staatlozen toekomen. Voorbeelden daarvan zijn de inschrijving als staatloze in de basisregistratie personen (hierna: de BRP) en de mogelijkheden tot (versnelde) verkrijging of verlening van het Nederlanderschap.3

2. Uitgangspunten evidente staatloosheid

Dit besluit benoemt een limitatief aantal situaties waarin kan worden aangenomen dat sprake is van evidente staatloosheid. Daarbij is uitgegaan van de uitgangspunten over evidente staatloosheid zoals deze zijn benoemd in de memorie van toelichting bij de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid.4 Voor dit besluit is derhalve van belang dat:

  • niet-judiciële vaststelling alleen op basis van betrouwbare informatie plaatsvindt;

  • de gevallen waarin sprake is van evidente staatloosheid uniform worden uitgelegd;

  • het begrip «evidente staatloosheid» kan meebewegen met relevante ontwikkelingen in bijvoorbeeld de rechtspraak over staatloosheid;

  • het begrip «evidente staatloosheid» beperkt wordt uitgelegd, vanuit de gedachte dat de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid beoogt één exclusieve vaststellingsprocedure te creëren. Dit zorgt voor een uniforme toepassing van de verdragen over staatloosheid5 en voorkomt rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid. Een beperkte categorie «evident staatlozen» bevordert voorts dat zo min mogelijk andere rechters zich behoeven uit te laten over staatloosheid, bijvoorbeeld bestuursrechters in geschillen over naturalisatie.

3. Situaties van evidente staatloosheid

Evidente staatloosheid kan worden aangenomen als de gesteld staatloze:

  • beschikt over een buitenlandse vaststelling (gerechtelijke vaststelling of een besluit van een overheidsorgaan);

  • een staatloos in Nederland geboren kind is van ouders die staatloos zijn;

  • een in Nederland geboren kind is wiens vader staatloos is, terwijl de moeder haar nationaliteit niet kan doorgeven;

  • een in Nederland geboren kind is dat geen juridische vader heeft, terwijl de moeder staatloos is of haar nationaliteit niet kan doorgeven;

  • louter de nationaliteit van een niet-erkende staat bezit.

3.1 Een document waaruit buitenlandse vaststelling blijkt

Het ligt niet in de rede dat staatloosheid judicieel wordt vastgesteld als dat al eerder in een betrouwbare en met rechtswaarborgen omklede buitenlandse vaststellingsprocedure is gebeurd. Indien een gesteld staatloze beschikt over een document waaruit blijkt dat een ander land met een vaststellingsprocedure hem als staatloos heeft aangemerkt, kan dit daarom als een geval van evidente staatloosheid worden beschouwd. De aard van de buitenlandse vaststelling is niet van belang. Het kan dus gaan om zowel judiciële als niet-judiciële vaststellingen, mits het een bij of krachtens de wet ingestelde vaststellingsprocedure is die in de praktijk ook daadwerkelijk functioneert. Bij ministeriële regeling zal worden vastgelegd welke landen dit betreft. Daarbij zal worden aangesloten bij de landen die door de UNHCR zijn aangemerkt als landen met een «statelessness determination procedure».6

Het voormelde betekent dat geen sprake is van evidente staatloosheid als een gesteld staatloze beschikt over een document waaruit blijkt dat een niet bij ministeriële regeling aangewezen land hem als staatloos heeft aangemerkt. In dat geval kan de staatloosheid alleen worden vastgesteld in de vaststellingsprocedure, bedoeld in artikel 2 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid.

3.2 Een in Nederland geboren kind van ouders die staatloos zijn

Indien beide ouders staatloos zijn is vrijwel evident dat een in Nederland geboren kind dit ook is.7 De beschikbaarheid van een Nederlandse geboorteakte geeft de benodigde zekerheid over de plaats waar het kind is geboren. Een dergelijke geboorteakte is in de regel aanwezig, ook in geval van niet-rechtmatig verblijvende kinderen. Daarnaast dienen beide ouders zelf staatloos te zijn: hun staatloosheid is vastgesteld in de vaststellingsprocedure of zij zijn evident staatloos. Het is niet vereist dat de betrokkene op het moment dat de evidente staatloosheid wordt aangenomen nog minderjarig is.

3.3 Een in Nederland geboren kind wiens vader staatloos is

Het kan voor komen dat de vader van een kind staatloos is, terwijl vast staat dat de moeder van het kind haar nationaliteit niet kan doorgeven. In dit geval is het kind evident staatloos. Bij ministeriële regeling wordt vastgelegd ten aanzien van welke landen wordt aangenomen dat het nationaliteitsrecht eraan in de weg staat dat de nationaliteit via de vrouwelijke lijn wordt doorgegeven. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de lijst van landen die de UNHCR hierover bijhoudt.8

3.4 Een in Nederland geboren kind zonder juridische vader

Deze categorie omvat een tweetal gevallen waarin de vader van een in Nederland geboren kind geen nationaliteit heeft doorgegeven aan het kind. Dat is het geval indien:

  • een kind in Nederland is geboren en de vader voor de geboorte is overleden, terwijl het van toepassing zijnde buitenlandse recht niet de mogelijkheid kent dat het kind de nationaliteit van zijn overleden vader verkrijgt;9

  • de vader niet bekend is of, als het kind buiten het huwelijk is geboren, het kind niet heeft erkend. Dit blijkt uit de geboorteakte van het kind waarin dan alleen de moeder staat vermeld.

Als de moeder van het kind haar nationaliteit evenmin kan doorgeven of staatloos is, is in deze twee situaties duidelijk dat het kind geen nationaliteit heeft verkregen. Ook in dit geval wordt bij ministeriële regeling vastgelegd in welke gevallen wordt aangenomen dat het toepasselijke nationaliteitsrecht eraan in de weg staat dat de nationaliteit via de vrouwelijke lijn wordt doorgegeven.

3.5 Nationaliteit van een niet-erkende staat

Het betreft hier een vreemdeling louter een nationaliteit bezit of stelt te hebben van een staat die door Nederland niet wordt erkend. Een voorbeeld hiervan betreft Palestijnen uit Syrië die niet (tevens) de Syrische nationaliteit hebben.

4. Uitgebrachte adviezen

Een concept van dit besluit is in consultatie gegeven en op www.internetconsultatie.nl geplaatst. Er zijn adviezen ontvangen van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ), de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de gemeente Utrecht (mede namens een aantal andere gemeenten) en de UNHCR. Tevens is een gezamenlijke reactie ontvangen van ASKV Steunpunt Vluchtelingen, European Network on Statelessness, Institute on Statelessness and Inclusion, Dra. Michell van Burik en Dr. Katja Swider (hierna gezamenlijk: ASKV e.a.). Ten slotte hebben ook enkele particulieren gereageerd. De regering is alle respondenten erkentelijk voor hun inbreng.

Alle respondenten ondersteunen de mogelijkheid om in evidente gevallen op niet-judiciële wijze staatloosheid vast te stellen (of: aan te nemen). Een aantal respondenten adviseert het aantal gevallen waarin evidente staatloosheid kan worden aangenomen, uit te breiden.

De ACVZ heeft geen inhoudelijke opmerkingen bij het conceptbesluit. Wel doet de ACVZ de suggestie om in de toelichting de vindplaats op te nemen van de stukken van de UNHCR waaraan is gerefereerd. Deze suggestie is overgenomen.

De NOvA heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid en de daarin voorgestelde vaststellingsprocedure. Ook maakt de NOvA enkele opmerkingen over het nieuwe optierecht voor staatloos in het Koninklijk geboren kinderen zonder rechtmatig verblijf.10 In reactie hierop wordt opgemerkt dat deze onderdelen van het advies van de NOvA geen betrekking hebben op het onderhavige ontwerpbesluit, maar op de wetsvoorstellen over staatloosheid die al eerder in consultatie zijn gegeven en thans in behandeling zijn bij de Eerste Kamer.11 Deze opmerkingen kunnen daarom niet bij het onderhavige besluit worden betrokken.

De NOvA wijst voorts op de situatie waarin de staatloosheid van een vreemdeling in de asielprocedure geloofwaardig wordt geacht en vraagt welke betekenis hieraan toekomt bij de vaststelling van evidente staatloosheid. Hierop wordt geantwoord dat (gestelde) staatloosheid inderdaad een relevant element kan zijn bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas. Dat leidt er echter niet toe dat de betrokkene ook als evident staatloos moet worden beschouwd, reeds omdat de asielprocedure niet is gericht op de vaststelling van staatloosheid, maar op de vraag of een vreemdeling internationale bescherming moet worden verleend.

De NOvA vraagt verder of personen die voor de inwerkingtreding van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid als staatloos in de BRP zijn geregistreerd ook na inwerkingtreding van deze wet als staatloos worden aangemerkt. Het overgangsrecht is neergelegd in artikel 9 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid en regelt eerbiedigende werking voor bestaande inschrijvingen van personen als staatloos in de BRP. Deze registratie blijft in stand en wordt beheerst door het materiële recht en het procesrecht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van die wet. Het is daarom in dat geval niet noodzakelijk de staatloosheid (opnieuw) te laten vaststellen.

De gemeente Utrecht e.a. en ASKV e.a. wijzen erop dat gemeenten kennis en ervaring hebben met de vaststelling van staatloosheid en adviseren om deze kennis te behouden. Mede daarom adviseren zij om de situaties waarin evidente staatloosheid kan worden aangenomen niet limitatief te omschrijven. Met deze respondenten meent de regering dat het nooit is uit te sluiten dat zich in de praktijk situaties voordoen die (net) niet zijn te scharen onder één van de limitatief opgesomde categorieën van evidente staatloosheid. Hierin wordt echter geen grond gezien om het limitatieve stelsel los te laten. Eén van de uitgangspunten van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid is immers dat er één, zoveel mogelijk exclusieve, judiciële vaststellingsprocedure wordt opengesteld en dat er buiten deze procedure slechts in evidente gevallen ruimte is voor niet-judiciële vaststelling.12 Om deze reden is het aantal situaties waarin kan worden aangenomen dat een vreemdeling evident staatloos is, limitatief benoemd. De introductie van een «open» of vangnetbepaling voor evidente staatloosheid past hier niet bij. Daarmee wordt de hiervoor vermelde doelstelling van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid ondergraven. Het voorgaande laat overigens onverlet dat het begrip evidente staatloosheid zal meebewegen met relevante ontwikkelingen in (bijvoorbeeld) de rechtspraak over staatloosheid. Juist om die reden is ervoor gekozen deze categorieën op te nemen in een algemene maatregel van bestuur, zodat de nodige flexibiliteit wordt behouden.

ASKV e.a. wijzen erop dat de gehanteerde definitie van staatloosheid moet aansluiten bij de definitie uit het 1954-verdrag, waarbij bijzondere aandacht moet bestaan voor de bewoordingen «under the operation of its law». Dit wordt onderschreven. De definitie van staatloosheid in het onderhavige besluit is dan ook dezelfde als in de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid.13 Die definitie sluit ook aan bij de definitie van staatloosheid van het 1954-verdrag. Het zinsdeel «krachtens diens wetgeving» ziet op de door ASKV e.a. bedoelde gemengde beoordeling van feiten en recht.

ASKV e.a. wijzen erop dat het ontwerpbesluit refereert aan situaties waarin de moeder van het kind haar nationaliteit niet kan doorgeven. Zij adviseren bij de toepassing daarvan oog te houden voor situaties waarin de nationaliteit van de moeder niet juist in de BRP staat geregistreerd. Hierop wordt geantwoord dat bij de vaststelling van (evidente) staatloosheid in de eerste plaats wordt uitgegaan van de nationaliteit die in de BRP is geregistreerd. Als er echter concrete aanwijzingen zijn dat de werkelijke nationaliteit afwijkt van hetgeen in de BRP is opgenomen, kan van het gegeven in de BRP worden afgeweken.14

De NVVB en ASKV e.a. wijzen er verder op dat er naast de vier genoemde categorieën nog andere situaties zijn waarin een vreemdeling evident staatloos is. Zij noemen de situatie dat een persoon louter de nationaliteit bezit van een staat die door Nederland niet wordt erkend, zoals met enige regelmaat het geval is bij personen van Palestijnse afkomst. Dit advies wordt gevolgd. In dergelijke situaties is inderdaad veelal evident dat de betrokkene staatloos is, mits hij natuurlijk niet (ook) over een andere nationaliteit beschikt. Aan dit advies is daarom gevolg gegeven door deze categorie toe te voegen als onderdeel e aan artikel 1.

De NVVB wijst verder op de situatie dat een kind in Nederland of een ander land wordt geboren uit ouders met de nationaliteit van een land dat uitgaat van het ius soli-beginsel.

In dit geval zal inderdaad snel sprake zijn van staatloosheid. Dit is echter niet in alle situaties het geval omdat, zoals de NVVB ook zelf signaleert, de nationaliteit in veel gevallen alsnog kan zijn verkregen. Mede gelet op de doelstelling van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid om één, zoveel mogelijk exclusieve vaststellingsprocedure te introduceren en alleen in evidente gevallen ook niet-judiciële vaststelling mogelijk te maken, ligt het in de rede om in deze situaties de vaststellingsprocedure te doorlopen. Het voormelde geldt ook voor de door de NVVB genoemde situatie waarin het kind weliswaar een juridische vader heeft, maar diens afstammingsrelatie door het buitenlandse recht niet wordt erkend en als gevolg daarvan de nationaliteit niet wordt doorgegeven. Ook in deze gevallen is denkbaar dat het kind staatloos is. Dit is echter niet evident het geval, zodat ook dan het doorlopen van de vaststellingsprocedure in de rede ligt.

De NVVB adviseert verder om ook evidente staatloosheid aan te nemen van een kind dat in het buitenland is geboren uit staatloze ouders. Hier is niet voor gekozen. Onderschreven wordt dat een buiten Nederland geboren kind met staatloze ouders ook zelf staatloos kan zijn. Dat vergt echter een beoordeling op basis van het toepasselijke buitenlandse nationaliteitsrecht. Reeds daarom is de staatloosheid in een dergelijk geval niet evident. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de NVVB lijkt te veronderstellen dat alleen het college van burgemeester en wethouders bij de inschrijving in de BRP kan vaststellen dat sprake is van evidente staatloosheid. Dit is niet het geval: evidente staatloosheid kan worden aangenomen in elke procedure waarin staatloosheid een relevant gegeven is, en derhalve door elk bestuursorgaan. Daaronder valt het college van burgemeester en wethouders bij een verzoek tot inschrijving in de BRP, maar ook de Minister van Justitie en Veiligheid bij een verzoek tot naturalisatie (artikel 8, vierde lid, RWN) of de burgemeester bij de beoordeling van een optieverklaring tot versnelde verkrijging van het Nederlanderschap (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN).

Ook de UNHCR pleit ervoor om in meer gevallen evidente staatloosheid aan te nemen. In dat verband wijst de UNHCR erop dat evidente staatloosheid uit verschillende stukken kan blijken, bijvoorbeeld uit een brief van een ambassade of consulaat waarin staat dat de betrokkene niet als onderdaan van die staat wordt beschouwd. De regering onderschrijft de lezing van de UNHCR dat de genoemde bewijsstukken kunnen bijdragen aan de conclusie dat een vreemdeling staatloos is. Binnen de vaststellingsprocedure kan de gestelde staatloosheid dan ook met alle relevante stukken worden onderbouwd. Deze stukken zijn echter op zichzelf niet voldoende om evidente staatloosheid aan te nemen, reeds omdat uit dergelijke stukken niet blijkt dat de betrokkene geen (andere) nationaliteit heeft. Juist voor deze gevallen is de vaststellingsprocedure bedoeld.

De NVVB vraagt verder te verduidelijken welk «peilmoment» wordt gehanteerd bij de vaststelling van evidente staatloosheid. Hierop wordt geantwoord dat dit het moment is waarop wordt aangenomen dat sprake is van evidente staatloosheid. Het kan dus inderdaad voorkomen dat de betrokkene op het moment van vaststelling van evidente staatloosheid geen nationaliteit heeft en evident staatloos is, terwijl op een later moment alsnog een nationaliteit wordt verkregen, bijvoorbeeld omdat het betreffende kind alsnog wordt erkend door diens vader.

De NVVB wijst er verder op dat het voor een (evident) staatloze die naar het buitenland reist niet moet uitmaken of diens staatloosheid in Nederland in de vaststellingsprocedure is vastgesteld, of dat evidente staatloosheid is aangenomen. Dit wordt onderschreven. Het is echter niet aan de Nederlandse autoriteiten is om te bepalen in welke gevallen een andere staat de in Nederland vastgestelde staatloosheid erkent. Het is echter wel zo dat de rechtsgevolgen van evidente staatloosheid binnen Nederland niet verschillen van een vaststelling binnen de vaststellingsprocedure. Ook aan een evident staatloze zal bijvoorbeeld het identificatiedocument, bedoeld in artikel 6 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid, worden verstrekt.

Door een aantal respondenten is gewezen op het belang van een goede voorlichting voor (onder meer) gesteld staatlozen. Dit belang wordt onderschreven. Deze voorlichting zal onder meer beschikbaar zijn via de website van de IND en op www.rijksoverheid.nl. Ook gemeenten en andere overheidsinstanties zullen op verzoek en veelal ook uit eigen beweging informatie over staatloosheid verstrekken. Gedacht kan worden aan mondelinge voorlichting ondersteund met geschreven materiaal, zoals een informatiefolder of een verwijzing naar een webadres waarop informatie over de vaststellingsprocedure is opgenomen. Gesteld staatlozen die zich melden met een beroep op de rechten die specifiek aan staatlozen toekomen (bijvoorbeeld het optierecht voor staatloos in het Koninkrijk geboren kinderen) zullen – wanneer zij niet evident staatloos zijn – worden geïnformeerd over de nieuwe vaststellingsprocedure en de noodzaak deze te doorlopen.

5. Financiële- en uitvoeringsgevolgen van het besluit en gevolgen voor regeldruk

Dit besluit heeft geen financiële gevolgen. Omdat alleen in evidente gevallen van de staatloosheid kan worden uitgegaan en bestuursorganen geen eigen beoordeling hoeven te verrichten, heeft dit besluit evenmin noemenswaardige gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Bijvoorbeeld het college van burgemeester en wethouders bij een verzoek tot inschrijving in de BRP (artikel 2.15, derde lid, Wet BRP), de minister van Justitie en Veiligheid bij een verzoek tot naturalisatie (artikel 8, vierde lid, RWN) of het bevoegd gezag bij de bevestiging van een optieverklaring (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN).

X Noot
2

Dit betekent dat eerdere vaststellingen van evidente staatloosheid niet bindend zijn voor andere (bestuurs)organen.

X Noot
3

Zie voor staatlozen met rechtmatig verblijf artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN en de mogelijkheid tot versnelde naturalisatie in artikel 8, vierde lid, RWN. Zie voor staatlozen zonder rechtmatig verblijf het optierecht dat is voorgesteld in het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid (Kamerstukken II 2020/21, 35 688, nr. 2).

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/21, 35 867, nr. 3.

X Noot
5

Zie het op 28 september 1954 tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42) en het op 30 augustus 1961 tot stand gekomen Verdrag tot beperking der staatloosheid (Trb. 1967, 124).

X Noot
6

UNHCR, «Establishing Statelessness Determination Procedures for the Protection of Stateless Persons», juli 2020. Beschikbaar op https://www.refworld.org/pdfid/5f203d0e4.pdf.

X Noot
7

Slechts in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als het kind de Nederlandse nationaliteit kan ontlenen aan opvolgende geboorte (artikel 3, derde lid, RWN), wordt dan alsnog een nationaliteit verkregen.

X Noot
8

UNHCR, «Background Note on Gender Equality, Nationality Laws and Statelessness», maart 2021. Beschikbaar op https://www.refworld.org/docid/604257d34.html.

X Noot
9

De Rijkswet op het Nederlanderschap kent deze mogelijkheid wel (zie artikel 3, eerste lid, van deze wet).

X Noot
10

Kamerstukken I 2021/22, 35 687, nr. A.

X Noot
11

Zoals dat is voorgesteld in het wetsvoorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid (Kamerstukken I 2021/22, 35 688, nr. A).

X Noot
12

Kamerstukken II 2021/22, 35 687, nr. 3, p. 34–35.

X Noot
13

Zie artikel 2, tweede lid, van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid.

X Noot
14

Zie artikel 1.7, tweede lid, onderdeel d, van de Wet basisregistratie personen.

Naar boven